LEIDSCH DAGBLAD - Vijfde Blad Zaterdag 31 December 1932 OUD EN NIEUW. SINT SYLVESTER. OUDJAAR. DRAlSlflA-van-VALK EHWRQ" S- A -iLevertr; NIEUWJAARSVERTELLING TER OVERDENKING^ VARIA. wu zeggen, dat dc tijd voorbij gaat. Dat la onjuist. Wij gaan voorbU- Wanneer wtj varen op een rivier, lukt het ona, dat de oovere glijden, niet onze boot. Zoo la het ook met den tijd. TolstoJ. De uitspraak van TolstoJ ln bovenstaand motto ls niet nieuw. Een Fransch dichter heelt al bijna twee eeuwen geleden ge sproken van „de onbewegelijke eeuwig heid", waaraan de menschen het begrip van een „bewegelljken tUd" verbinden. En een snaaksche landgenoot van hen ant woordde eens op de klacht eener vrouw, dat de tUd zoo snel voorbijgaat: .Pardon, Madame, niet de tijd gaat voorbij, maar wij, wij gaan voorbij". En zoo ls het. Wij, menschen, weten echter ln ons dagelij ksch gedoe niet goed raad met een tijd, die stil staat en een eeuwigheid, die onbeweeglijk zou zijn. Daarom slaan we, om zoo te zeggen, die eeuwigheid ln stukken, laten we den tijd zich voortbewegen en maken we die door ons bedachte regeling ln verdeellngen en onder-verdeellngen pasklaar voor eigen gebruik. Zoo tellen we ons leven at op het beperkte stuk. dat ons ln de eeuwigheid ls afgemeten: vijftig, zestig, zeventig, tach tig Jaren In den dagelljkschen roes van ons be staan wijden we niet veel aandacht aan den snellen loop der wijzers op het uur werk der eeuwen. Soms echter, als voor ons weer een jaar voorbij ls en een nieuw staat te beginnen zijn we even stil en tel len we: zóóveelOok wanneer voor de menschheld ln haar geheel een stuk van die Immobiele eeuwigheid, door ons „jaar" genoemd, ls dóórgeleefd, doen we dat. Even zijn we opmerkzaam, even houden we den adem ln: alweer een! De klokslag van twaalf aan het einde van den 31en Dec. Is precies gelijk aan dien van andere da gen. HIJ wordt door hetzelfde mechanisme teweeg gebracht; hetzelfde metaal brengt hem voort; hij klinkt van dezelfde plaats als anders. Maar wij hooren hem anders; wij beschouwen hem anders, want onze stemming ls gewijzigd. Zoo zijn wij het zelf. die aan den Oudejaarsavond en aan den klokslag van twaalf een ander karak ter geven. Twaalf slagen! Driehonderd en vijf en zestig maal is het zoo geweest. De dag was ten einde; stil maakte hij plaats voor zijn opvolger, die geboren werd bij donkeren hemel en nachtelijke rust. De schallende stem van den toren had even de zware, geluidlooze stilte verbroken. Toen was de rust weer ingetreden, de diepe stilte zonder licht, zonder beweging, alsof alles gestaakt ware. Zwart hing de nacht over de daken. Niet allen, weinigen slechts, hebben den dag zien eindigen en den nieuwen dag ge boren zien worden. Tusschen de vele uren van den arbeid liggen de uren van rust, waarin het lichaam zich herstelt van zijn krachtsverbrulk. Als het licht van den hemel straalt, en nog lang daarna, leeft en werkt de mensch. Als de nacht is gekomen is zijn dagtaak afgedaan. Maar welk een Inspanning van alle krachten geeft de zwoegende menschheid te zien tijdens de zonne-uren! „Vooruit, vooruit!" ls de drij vende stem van plicht en dwang. Er is zooveel te doen, veel te doen voor den ernst veel te doen voor het genot van het leven. De maatschappij heeft haar onverbidde lijke elschen; de mensch, die de maat schappij heeft gevormd, moet die elschen ondergaan, want ze zijn de uiting van den drang, die ook in hemzelf, onderdeel dier maatschappij, zit: drang naar arbeid, naar genot, naar toewijding of doodeenvou dig drang om te leven, om den mond open te houden, om zich en de zijnen te voeden. Zoo zlfn de uren voorbijgegaan in rusteloos voortspoeden naar een nieuwen dag, die zijn zal als de oude. waarin, naar het wijze woord, de oude zorgen en de oude klachten evenals de oude vreug den en de oude genietingen zullen terug- keeren. maar waarvan steeds iets anders, steeds iets beters wordt verwacht door den grooten optimist den mensch. die „immer verbetering hoopt". Twaalf slagen I Nu ls het de driehonderd zes en zestigste maal, dat ln dit schrikkeljaar de midder nachtsklokslag zich doet hooren. Slnt-Syl- vester's sterfdag wordt uitgeluid en daar mede het Jaar, dat wij nu reeds „het oude jaar" noemen. En nu komt over ons de behoefte om niet gedachtenloos te zijn, maar terug te denken, ons te herinneren. Dat zullen we doen, elk met zijn eigen oogst van blijde en droeve herinneringen. de elndrekenlng sterk gedmkt door dat, wat als een zware zwarte wolk laag boven aller hoofden hangt en waarover we ge sproken en geklaagd hebben, al den dag en uur op uur: de malaise, de depressie, de algemeene wereldmisère. Maar met kla gen alleen verbetert men niets: aanvaar den en trachten te verbeteren, dót ls wat noodlg is en om dit te kunnen doen, moet er moed, geloof en vertrouwen zijn. moet er het optimisme zijn. dat de zon ont steekt en bezwaren opheft en.... onmis baar ls. In elk geval moet er de durf zijn om aan te pakken en te willen wijzigen, wat verkeerd is. Nu ls het laatste uur van den laatsten dag der laatste maand voltooid. Het jaar is voorbij. Met hoeveel moed zijn we het wel licht begonnen! Toen de vorige Oudejaars avond achter den rug was. toen er een oogenhllk was nagedacht bij den klepelslag die „Oud" en „Nieuw" scheidde, kwam de geboortevreugd van het nieuwe tijdperk over de wachtenden. Met gelulch werd het ingehaald. „Fcn laar was gestorven, een jaar was ontloken: een nieuwe heerseher deed zlln intrede ln het heelal". Men ver wachtte veel van hpm Maar toch. bij de onzekerheid van elke topkomst. niet we tend wat komen zou. sloot men ztch dich ter aaneen: men gevoelde onwillekeurig de bphoefte aan eikaars steun. Aldus eesterkt door de onderlinge liefde, die alléén In staat is on het leven den goudelans van het geluk te wernen. durfde men blijmoe dig het nieuwe te beginnen, de deur van de gesloten toekomst te openen. Nu hoopte men zooveel, nu verwachtte men zooveel. De lange reeks van dagen, die een Jaar vormen, moest medewerken aan de vreug de van het huls, aan de vervulling der groote en der kleine wenschen. En in de volheid van het vertrouwen, dat de tijd kring, die komende was, een zegen zou h-engen, drukte men elkaar de handen: „Gezegend Nieuwjaar! Gezegend Nieuw jaar!" Wat is er van geworden? Haastig, ge- ruischloos gingen de dagen voorbij als voetstappen op een grasveld. De maanden volgden op elkaar zonder verpooztng. Er was geen rust, er was geen halte. Het nieuwe jaar werd oud. En we wachtten, wé keken uit naar veel, wat we gehoopt had den te zien, en dat maar niet kwam. Zoo gingen we naar het einde, voor de zoo- veelste maal naar het einde van een jaar! Nog even lichtte het Kerstfeest op met zijn verjongende belofte van vrede en vreugde voor allen en toen richtte de blik zich al weer op den Sylvesteravond, die de ieden van het gezin vereenigt van heinde I en ver, de afwezigen en de aanwezigen in ééne gedachte verbindt, en den sterkste, den blljdste, den meest vertrouwensvolle een oogenbllk doet gevoelen, hoe zijn kracht, zijn vreugde, zijn moed afhanke lijk zijn van wat de groote onbekende, de nieuwe tijdkring, zal brengen. „Een droevig jaar!" zegt de een bij een terugblik op het Oude. „Een gezegend jaar!" wellicht een ander. Maar, teleur gesteld of bevredigd, vraagt toch ieder van het nieuwe, dat komt. minder zorgen, meer vreugde. Vooruit wil hij zien, ver getend wat achter is, met open, blijde oogen of „het gelukkige, gouden doel", dat hij najaagt, niet kan worden gegrepen. Zelf heeft hij het voor een deel in han den, gelukkig te zijn: hij moet het willen zijn. Ik heb eens in een vreugdelooze wijk van Londen op een muur met reuzenlet ters de woorden gelezen: Keep cheerful, do your best, leave the rest to God: wees opgewekt, doe Uw best en laat God ver der zorgen. Midden tusschen het gedaver der vrachtkarren, tusschen het gekletter I der paardenhoeven, tusschen het bon kend, dreunend, snerpend rumoer der we- reldstad in haar forsche, materieele krachtsinspanning, stond daar die raad om het leven met een blij oog te aan- I schouwen, te doen wat de hand vindt te 1 doen en het verder over te laten aan hoo- 1 ger bestel. Dat is een raad, een wenk voor den Oudejaarsavond, die het voorportaal is van een nieuwen tijdkring: moed heb ben, werken, vertrouwen. Het is een variant op het oude, bekende Fais ce que dois, advlenne que pourra: doen, wat er te doen is, er kome wat wil. Het is een groote levensregel vol gezonde philosophle. Men spijkere dien aan de deur, door welke de dagen van het Jaar 1933 tot ons zullen komen. Hij zal zijn uitwerking niet missen. A. J. B. B. I Er werd zacht gesproken in de zieken- I kamer. Het Oude Jaar zat in een hoogen armstoel, door kussens gestut, en zijn be- I wegingen werden hoe langer hoe zwakker. Het was duidelijk, dat de oude heer het I niet lang meer maken zou. De kleine wijzer der pendule stond bijna op twaalf en de groote op negen. De oogopslag echter was ongedwongen en de blik helder als van iemand, die een goed geweien heeft en met vertrouwen het onbekende tegemoet gaat. Een tijdlang hadden die oogen, om zoo te zeggen, naar binnen gekeken. Nu zagen ze zacht en vreedzaam de aanwezigen aan. De hand maakte een wenkend gebaar en esn zwakke stem, waarin toch het krachtig timbre van weleer nog te herkennen viel zeide: „Komt nog eens om me heen. Het zal wel de laatste maal zijn en ik heb u iets te zeggen". Toen verdrongen zich de personen, die in het vertrek waren, om den armstoel. Vriendelijk, met teeren blik zag hij allen aan. Daarop vouwde hij de witte, rimpelige handen en zei: „Het gaat hard achteruit met mij. Ieder oogenblüc voel ik mijn krachten ver minderen. Het is haast onbegrijpelijk, zoo hard als het in de laatste week gegaan is. Wat was ik nog krachtig, acht dagen geleden, toen ik het KerstTeest aankondigde en in de vroolijke klokketonen de beloften van vrede en verjongd leven over de aarde zond. Het was alsof ik zelf ook verjongd werd, toen opnieuw het licht der lichten flonkerde in den donkeren nacht. „Maar dat mocht niet zoo zijn. Mijn dagen waren gele'd. De Decembermaand is de maand van de klokken. Zij luiden voor een geboorte envoor een sterven. Een kind is geboren en ik, oude man, ga heen. Mijn taak is geëindigd en zoo is het goed". „Wachter, ziet gij 't Nieuwjaar komen?" 't Menschenkind Wachter, wachter op den toren, Meldt ons de uittocht van het Jaar! Schrijdt het heen met glans en gloren? Valt het afscheidnemen zwaar? Wachter: 't Jaar is oud! Het loopt gebogen. Sleepend is zijn tred zijn gang. Uitgebluscht de moede oogen. 't Korte leven viel hem lang. 't Hunkert naar dc rust naar vrede Steunend stoot het zwakke hart. 't Heeft te fèl, te wreed geleden, 't Werd gedoofd door strijd door smart. 't Menschenkind Wachter, wachter! Wat helpt klagen? Wat voorbij is, kéért niet weer! Noodeloos naar ,,'t waarotn" vragen Is een poov're levensleer! Beter leus is: „Licht te beiden" Van het nad'rend Nieuwe Jaar, 't Mildert zorgen 't mindert lijden Zóó zij 't streven! Hoopvol! Klaar! Weet! de mensch is taai veerkrachtig! Levensmoed breekt tegenslag! Daaromdapper en eendrachtig, LTitgezien naar „Nieuwen Dag"! Laat met eerbied ons gedenken, 't Jaar dat zich ter rust begeeft. Aan het goeds dat het mocht schenken, 't Heeft niet nutteloos geleefd. Wachter wachter wil ons melden Als gij 't Nieuwjaar nad'ren ziet. Laat schalmeien door de velden Krachtig 't kop'ren welkomstlied E. H.—v. M. RECLAME. DE ZEVENKLAPPER. 5580 „Van avond vieren de menschen het feest der herinnering. Ze zen achteruit, ze denken terug aan mijn drie honderd vijf en zestig dagen. Wat zullen ze van het Oude Jaar zeggen „tk wilde wel, dat ze allen overtuigd wnren, dat ik het goed met hen gemeend heb. Het is waar, ik bracht niet altijd geschenken. Ik legde dikwijls straffen op. Maar wanneer ieder goed narekent, zal hij zien, dat ik eerlijk was en onpartijdig en nergens allezn strafte, evenmin als ik ergens alleen weldaden uitstortte. „Voor velen is de rekening nu nog niet O]) te maken Zij moeten eerst later ont dekken, wat ik hun reeds geschonken heb. Dat moet zich pas openbaren, wanneer ik er sedert lang niet meer zijn 2aL Daarom is het goed, als de menschen van avond niet alleen terugzien op hetgeen voorbij is, maar ook vooruitzien op wat komen kan. Het gaat met liet menschen- leven als met een groote handelszaak. De balans van 31 Dec. kan wel worden op gemaakt, maar wie zal zeggen, of de „aanwezige goederen" niet nog iets meer of misschien wel iets minder zullen op brengen dan het bedrag, dat er voor is uitgetrokken". „Zich herinneren en zich aangorden voor de toekomst" dat doen vanavond de menschen, als zij den klokslag der herinnering hooren Ze doen er goed aan. Hun leven hebben ze verdeeld in tijdvakken, dertig, zestig, tacht g tijd vakkentot honderd brengt het biina geen. Geen wonder, dat, als er weer een voorbij is, ze eens even nadenken, tellen en vragen: „hoeveel nog?" en „wat brengt het nieuwe?". „Het oude, liet verleden ligt open. Ze zien erin: het heeft geen geheimen meer. Maar het nieuwe het ontdekte, liet geheim- zinnig-verborgene, hoe zal het wezen?" Het Oude Jaar zweeg. Weer hadden de oogen den binnenwaartschen blik. Hat was, alsof het nadacht over de verborgenheden van het lot, dat zich door niets laat dwingen om te verraden, wat het in zön vergrendelde voorraadkamers v.r ergd. Eu toen zei het zacht, als voor zich zelf, de woorden van een oud lied: 't Kan zielevreugd of lichaamspijn, Geen sterv'ling is er, die hef weet 't Kan regenvlaag of zonneschijn. 't Kan feestgewaad of doodenfclaed, 't Kan leven of 't kan sterven zijn. „Ja, zoo is het: wie zal het zeggen! vervolgde het Oude Jaar. Onzeker is de toekomst. Hoe verstandig, dat de menschen dit althans éénmaal in het jaar ernstig gevoelen. Hoe goed daarom, dat ze bijéén komen, den huiselijken kr.ng enger aan éénsluiten. Er is tegenover het onbekende zooveel kracht tn die onderlinge liefde!" „O, ik zie ze vanavond in mijn ver beelding. al die kle ne en groote gezinnen, bijééngekomen van alle kanten met geen ander doel dan om bij elkaar te zijn. De avond was vol licht en vol gesprek. Maar nu, nu het naar den klokslag der herinnering loopt, worden ze stiller. Ze tellen de minuten. Ze willen de klokke tonen niet missen, die aankondigen, dat het oude ts voorbijgegaan en het nieuwe gekomen. Eindelijk zul'en de stemmen zwijgen. Dan is het stil, een oogenblik van afwachten, als een korte rust in den stroom des tijds, een halte tusschen het geen voorbij is en hetgeen komt. Eén oogenblik slechts.daar klinkt ernstig, vredig de metalen stem van den toren. De armen openen zich, de handen worden toegestoken en in blijde ontroering wo d -n de heilwenschen gefiu'sterd met de stille verzekering van vederziiduchen steun, in omhelzing of handdruk. De afwezigen zijn niet meer in de verte, want er is een samenzijn van den geest, dat door geen afstand wordt belet. Allen zijn bijéén; riet één ontbreekt en allen vernieuwen den band van liefde voor het onbekende mor. en. Gelukkige menschen, die zóó hun Silvester- avond eindigen". Zóó sprak het Oude Jaar. Hoe meer de groote wijzer op de pendule den klei nen naderde, hoe zwakker zijn stem werd. Langzamerhand was het een flu sieren ge worden. Nog eenmaal opende het zijn lippen: „Kinderen, zoo klonk het: veel heb ik u gebracht. Vraag u zelf af: „Wat hebben wii ervan gemaakt?" Hoe het antwoord ook moge zijn, sluit u nauw aanéén, want niemancT is zeker van één zonnestraal op zijn pad. Herinnert u en gordt u aan. Maakt het verleden ten nutte voor de toekomst en hebt elkander lief. Want er is maar ééne kracht, die heerscht over tijd en lot., en dat is... de liefde". De wijzers op de kleine pendule hadden elkaar bereikt. Zacht klonken de twaalf slagen door het vertrek. Het Oude Jaar sloot de oogen. Het was heengegaan, op genomen in den schoot der eeuwen. En buiten stegen vreugdeklanken op, de geboorte uitjubelend van een nicu.ven tijdkring: Gezegend Nieuwjaar! Gezegend Nieuw jaar.) We hielden oom Eduard, oom Eetje, zooals hij werd genoemd, voor een gewel digen suffer. Waarom tante Bertha met hem getrouwd was, wist niemand. Hoe kwam het, ln 's hemels naam, in iemands hoofd op, z'n hoofd en hart te reiken aan een kerel, die drie voet kleiner was dan zijn vrouw en meer op een lilliputter dan op een volwassen man leek, Zoover wij als kinderen begrepen, was de familie er altijd tegen geweest, maar Bertha, een eigen aardige vrouw, die reeds als jong meisje bang was geweest te blijven zitten en een oude vrijster te worden, had haar zin doorgedreven en was met den dwerg ge trouwd. En misschien zou zij toch wel zijn aanzoek hebben afgeslagen, als oom Eetje's familie niet met de boeken voor den dag was gekomen en Bertha de overtuiging had bijgebracht, dat oom er goed bij zat en best in staat was een vrouw te onder houden. En ze waren getrouwd. De brui loftspartij was schitterend, maar ofschoon ze al tien jaar getrouwd waren, liepen de banketbakker en de kok, die het bruilofts maal hadden geleverd, de deur van Eduard Brekkel plat om eindelijk betaling te krij gen voor het geleverde op den gedenk- waardigen dag van 19 Juli 1910, toen Bertha en Eduard in den echt waren vereenigd. Want het bleek de lieve, trouw lustige Bertha weer, dat andermans boe ken duister te lezen zijn. De gegevens daarin klopten niet met de werkelijkheid. De boeken hadden den toets der critiek en het onderzoek van een accountant niet kunnen verdragen, en de arme Bertha liep er finaal in, meer bekoord misschien door de gefingeerde cijfers dan door den klei nen Eduard. Maar nu het eenmaal zoover was, nu zq er in was geloopen, nu in wezen, de fami lie gelijk had gekregen, nu verklaarde ze iedereen, dat ze heel gelukkig was en dat haar Eduard Eetje zeiden ze nooit de beste man was dien ze ooit had kun nen vinden! Ze was te trotsch om te be kennen, dat haar huwelijk een mislukking was, al kreeg ze dadelijk eenige kinderen, die de zorgen voor moeder Bertha nog vermeerderden. Want Eduard was wel vader, maar hij was zelf nog te kinder achtig van aanleg, om zich veel met zijn kroost in te laten. Bovendien, hij moest werken om aan den kost te komen, en daar het hem bijna nimmer gelukte, was hij niet in stemming om zich te bemoeien met schreiende of ondeugende kinderen. En daar kinderen heel scherp kijken, zagen ze al spoedig, dat vader eigenlijk een kerel van niks was en na dat gecon stateerd te hebben, slonk hun kinderlijke eerbied voor vader met den dag. Voor moeder, die flinke vrouw, die nu den kost verdiende, hadden ze respect, ze hielden van haar. terwijl hun vader hen volkomen onverschillig liet. En wij, jongens, konden dien weeken oom, die altijd met verkleinwoordjes sprak, niet uitstaan. We hielden niet van zijn zeurige stem, zijn langzame spraak, zijn lijmerig gedoe, zijn langzamen gang, zijn vadsige manieren. We beweerden altijd, dat hij aan zijn stoel zat vastgekleefd, dat hij niet in staat was om hard te loooen of op te springen. We begonnen altijd vriendelijk te zijn als we tante Bertha een bezoek brachten. Dag oom. dag tante, zeiden we dan en ook oom kreeg een hand, al loerden we al of we hem geen hak konden zetten. Dag jongetjesheb jullie een wan delingetje gemaakt.komen jullie je tantetje en je oompje weer eens opzoe ken?En hoe gaat bet op t schooltje? Ik ben al op de H.B.S. oom, zei ik, een beetje vernederd, dat oom van het schooltje sprak. ZoozooGeven daar dametjes of heertjes lesop die H.B.S.? Zoo begon altijd het gesprek met Oom Eetje. En altijd steeg onze verbittering tegen den mallen kerel, en kwam al meer en meer het verlangen in ons op om hem eens te treiteren. We wisten, dat de vent zoo bang was als een wezel, dat hij, als hij op straat liep, ineenkromp als hij van nabij het onverwacht toeteren van een auto hoorde, dat het hard toeslaan van een deur hem „angststuipjes" bezorgde. Toen het naar Nieuwjaar ging, hadden wij een heerlijk plan gemaakt. Van vader hadden wij wat geld gekregen om vuur werk, voetzoekers en muisjes te koopen, om, zooals nu eenmaal gebruikelijk was, op Oudejaarsavond af te steken. Maar op Oudejaarsavond hadden we niet alles afgestoken. We hadden een grooten zevenklapper voor oom bewaard. Op Nieuwjaarsdag moesten we toch ook tante Bertha feliciteeren en zouden we dus ook oom Eetje ontmoeten. En we kwamen. We wenschten tante eerst geluk met het nieuwe jaar en spra ken onze beste wenschen uit, ook namens onze ouders. Dat is heel lief van jullie, jongetjes, zei oom Eetje met zijn lijmerige stem. Ik hoop, dat jullie wenschjes mogen uit komenJa, jaeen jaartje is gauw voorbij, en ik hoopdat jullie altijd goed je lesjes zult leerenen goede rapportjes zult thuis brengenDat wensch ik julliewat zeg je me nou daarvan? En terwijl tante Bertha in de keuken bezig was om een kopje saliemelk voor ons klaar te maken, omringden we oom Eduard en stak neef Bart voorzichtig de zevenklapper aan. De lont werd aange stoken en terwijl wij rustig bij oom Eetje bleven staan, sprong met een donderen den knal het stuk vuurwerk uiteen. Neen nog nooit had ik oom zoo vlug van zijn stoel zien opspringen. Doodsbleek werd de kleine kerel, toen de andere zes knallen in de kleine kamerruimte werden gehoord; hij vloog gillend de straat op alsof de dood hem op de hielen zat Zie je nou wel, zei Bart, dai oom Eetje hard kan loopen als hij wil? Tante Bertha was verontwaardigd en niet alleen op ons, maar ook op haar kin deren. die meelachten om hun vader Mogen jullie je vader en oom uit lachen? zei tante Bertha bedroefd. En later begrepen we. dat tante Bertha in die vraag al het verdriet om haar mis lukt huwelijk en bedorven leven deed gevoelen. De jaren graan voorbijmaar de greest heeft uitgezaaid, wordt door den voet niet vertreden en door den storm niet weggevaagd. Over het verleden kunnen wij niet meer beschikken, we! over de toe. komst. Deze is aan een boek vol onbeschreven bladen gelijk. Hoeveel hangt van ons af, of die bladen tta goede of ten kwade zullen worden gevuld. De dagen komen tot ons als ver. momde vrienden, die onschatbare gaven brengen. Als wij ze niet gebrul, ken. gaan zij ongemerkt weg nooit terug te keeren. Wie stervend uit ons leven henen Sterft niet voor ons, als werden wij' verlaten; Alleen zij stierven, die wij snel vergaten, Wier geest verwelkte m onze herinnering. De herinnering in tranen is altijd nog vriendelijker dan de vergetelheid met een glimlach. HET JAAR. De aarde draalt om de zon, en heelt daarvoor noodig een tijd van 365 dagen i uren. 48 minuten en 49 7/10 seconden Deze tijdruimte is precies een jaar. Reedt 45 jaar voor de geboorte van Christus kwam Julius Caesar tot een berekening ongeveer met bovenstaande overeenkomst De wijsgeer Sosigenes was hem bi] die be rekening behulpzaam. Julius Caesar stel de toen vast, dat er om de vier jaar ets schrikkeljaar zou zijn, om weer ln te hakt de uren en minuten, die lts een jaar m 365 dagen verwaarloosd werden. OUDEJAARSAV OND LEKKERNIJEN, Op Oudejaarsavond werd door onze voor vaderen als een onbewuste navolging ru de heddensche offerkoeken, een soort vu gebak opgedischt onder den naam vss ijzerkoeken, omdat het gemaakt werd li een van figuren voorzien ijzer, 't Was mg meer bekend onder den naam van oblieën, oudtijds oblata (van het Latijnsche werk woord offerte, waarvan .offeren" afkom stig) en ze waren opgerold als ztnnebee.i van het nieuwe iaar dat ook dicht ineen- gewikkeld ter wereld kwam om zich al lengs to ontwikkelen. De schooling! placht op oudejaarsavond mol grove trom melen ende koperen rinkelbommen" naar die bakkerswinkels te trekken om ec de oblieën ln ontvangst te nemen, terwijl aa er een liedje bij zongen: Bakker, bakker geef. Dat gij lange leef Dat gij rijck en salig wort - Maar wanneer zoo'n bakker die 't mw op betalende klanten voorzien had toonde, dat hij om zoo'n lang leven rijkdom o zaligheld niet veel gaf en zich Oost-U; diisoh doof hield, dan werd de laatste rka van het liedje omgewerkt in: Dat 't hemd aen t.... kleefI Des avonds werden door de nulsmoeders blockende flensjes (boekweiten flemsjea'. opgedischt, gevuld met appelen. Krenten sukade, snippers, enz.; het ganzeboM kwam op tafel en het klokje van twaï'1 wend afgewacht, dat het sein zou ge'01 tot een leven als 'n oordeel. IESEBAKKENKOEKEN. In Twente gaan de boerenmeiden knechts tusschen Kerstmis en Nleuwiasj hun ouders bezoeken De boerin laat n® niet met leege handen gaan: leder kru een metworst, een stoek (wittebrood! een zak met koffieboon-en mee naar huls om hen koken te gaan d w.z. om Wse. te eten Elke Twentsche boerin M*1 de laatste week des laars lesebakkenKov- ken in de in Twente ook in Drenthe algemeen bekende nieuwlaarskoekenUK Deze koeken worden gebakken van ®e suiker en anijszaad. De Ijzers door smid vervaardigd zijn voorzien van schriften en vaak aardige soms ®rou!e. sche teekeningen door den smid gel-schrift aangebracht zoodat jetter. teekeningen duidelijk zichtbaar ui de ken zijn afgedrukt. De inschriften zijn meerendeels aan Bijbel ontleend; de teekeningen k" vaak voorstellingen uit het boeren"0" of zijn eveneens van godsdienstige® Zoo vertoont een der mooiste, arso - van het hof Esoedo onder Lonneker eertijds de rentmeester van het van Sint Pieter te Utrecht woonde a ééne zijde de wanens van flerm D3vi Catrina Hampsink met het laarta! rjI) aan de andere zilde een voorsteinn- de Passietafereelen: het kruis een nijptang een hart drie donne met 5. 3 en 1 oogen en een geese'™ ren stok met edikscons 30 zllverlln- ladder met een haan er bovenop. K selroede en een vork. Steunt, bij gelijken prijs e„ kuialil"1' De Nederlandsche Industrie- Hiermede dient gij Uw 'flr^ rkloos'M En bestriidt gij de wer

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1932 | | pagina 18