Dankbaarheid en Levensmoed. noen een kerstverhaal ber 193*3,|C Jaargang LEIDSCH DAGBLAD, Zaterdag 24 December 1932 Vierde Blad No. 22321 IN vier tooneelen. urn. Bij Verkoudheid lu! 20 DeceiniJ ^hst. te Hu Mombasa j 1-mu. z«e te V-Pal», d 'e Izmir ua Llvotn Pees. 23 i n Amsteu, Rotterdam. I te R'dam :n n. Aalt» igen, iss. 22 n?l 'S n. Am: I Lissabot I Llssaboal te Ama lun n- R'daa, i n Singapc ■g teBma 23 r 23 Dec«J New-York ie lijs, van Roti r Hambi rtM, .ti»t limf- iblil (O 2711 leen chic-gemeubileerd huis in een Duit- academie-stad. De jonge privaat- at, dr. Gobel, zit tegenover zijn mooi, £d vrouwtje bij de theetafel. je hebt groot gelijk, Martin, Kerstmis Jnzin", zegt Elise, en steekt een sigaret „Groote nonsens! De menschen zijn I kinderachtig, als ze daar staan, rond- boomen met brandende kaarsen, en I pure sentimentaliteit tranen in de igen hebben". Het blijft dus afgesproken", zei de jonge eerde, die juist eenige dagen geleden i zeer diepzinnig werk beëindigd had, jin hij het bestaan der menschelijke naar zijn meening. volkomen „opge- n" had en als een hersenschim bewe- ..Het blijft dus afgesproken. Wij gaan fvonds een ski-tocht ondernemen". roept het kleine, bekoorlijke me euwtje uit, „ja, en ergens in een omge- g, waar wij niet op kerstboomen wor- getracteerd". Twij treffen het; het zal den 24sten nog lllemaan zijn", vult haar man aan. „Prachtig, des te mooier, dan kunnen den heelen nacht blijven ski-ën i wijze van protest! Eenig!" "'.Jij hebt je maar „eenig" in mijn |eeèn ingeleefd, Elise", lacht dr. Gobel ar toe. Het mevrouwtje bloost even, licht ver- ..Ben ik dan ook niet de vrouw van beroemden „ziele-dooder"? II. Eenzame bergweg in Graubunden. Het is stavond. De smalle, dik-besneeuwde ligt even terzijde van de groote ver- irswegen en is gansch verlaten. Men in den omtrek geen huis, geen licht, wel de maan schijnt. b sneeuw fonkelt in ijs-kristallen. De loopt lansg een bergwand, die, op kor- afstand, bijna loodrecht van meer dan i meter hoogte, een eind op den weg ruitschiet. Eensklaps komen twee ge iten op ski's, in vliegende vaart, den af. Vóórop dr. Gobel, achter hem, iet- at terzijde, zijn vrouw. „Voorzichtig! Bergwand! Linksaf!" eeuwt Martin Gobel en wijkt met een ganten zwaai uit voor de steilte. Zijn vouwtje hoort zijn roep. kan niet meer en, gilt en duikelt. Tegelijk met een leuwmassa, die zich aan den voet van n steilen want gevormd heeft, vliegt zij, een witte warreling een eind ver en ift op den weg liggen. Dr. Gobel is di- :t bij haar. v„Eiise, wat is er, heb je je pijn gedaan?" zijn vragen komt geen antwoord. Hij at naar haar pols. De winterhand- nen beletten hem goed waar te ne- Hij buigt zich over haar heen, hoort 1 haar hart kloppen. Hij wrijft haar slapen met cognac, probeert eenige droppels tus schen de opéén-geklemde lippen te gieten. De flauwte houdt aan. Dr. Gobel maakt de versplinterde ski's los van de voeten zijner Wouw. schudt haar heen en weer. trekt haar op, maar als een pop valt ze terug. Wanhopig, ontzet, kijkt hij om zich heen Geen huis, geen licht. Het groote zwijgen der eenzaamheid is om hem. Zijn gedachten werken koortsachtig snel. Hier blijven beteekent bevriezen. Als Elise niet tot zich zelf komt, is zij den dood Overgeleverd. Zij zal bevriewn als ze niet heel gauw ontwaakt. Met trillende handen wrijft hij opnieuw haar slapen. Forceert haar mond en giet de cognac uit tusschen de tanden. Zij slikt. 21) opent de oogen. '-Heb je pijn. Elise". vraagt hij, „ant woord toch heb je pijn?" 2ij richt zich op, glimlacht. ..Het ls de «ehrik, Martin!" Zij probeert te loopen. Knikt met een jammerkreet inéén. De rechtervoet ls bij den enkel verstuikt. „Niet gebroken, Martin, wees niet be zorgd," zegt ze. „Alleen maar verstuikt, maar loopen kan ik niet.' Zij gaat opnieuw zitten in de diepe sneeuw en rilt van de kou. Dr. Gobel herinnert zich. dat hij zijn signaal-fluitje bij zich heeft. Hij zoekt met zenuwachtige haast zijn zakken af. Vindt het eindelijk en laat het alpen-noodsignaal hooren. De S.O.S.-roep in de bergen. Steeds opnieuw laat hij het signaal weerklinken. Met ontzetting ziet hij. dat zijn vrouw op nieuw inslaapt. Hij schudt haar wakker en laat weer den roep hooren. Slechts de witte, fonkelende eenzaamheid is om hem. Hij kijkt mechanisch op zijn horloge. Ze ven uur nauwelijks. En de ganschc, koude nacht, die wacht. 2 „Hoe gaat het nu Elise?" „De voet zwelt op en het is zoo koud en fk hen zoo moe. III. Den weg verder naar boven, nog geen tien minuten van de plek van bet ongeval vandaan ligt een berghut achter dennen verborgen op een vlakte van de berghel ling Van den weg af is ze niet te zien. In de berghut ls licht. Daar is een Zwitsersch kunstschilder met zijn vrouw bezig, het Kerstfeest te bereiden. Zij ziin druk aan het werk in hun woonvertrek, waar de ke tel boven het open haardvuur hangt. In een zij-vertrek slaapt een kindje van drie jaar, met roode wangetjes en half-open mond, de armpjes achter het hoofdje ge- bogen. I „Een pracht-avond". zegt de man tegen zijn vrouw „kijk eens, hoe het buiten fbn- kelt. En hoe zoet broertje slaapt. Wij kun nen alles zoo mooi in orde maken. En dan zullen wij hem wekken, de kleine schavuit! Wat zal hij een oogen opzetten, als hij den 1 brandenden boom ziet." ..Dadelijk ben Ik klaar met de kaarsen Zegt zijn vrouw. „En. man. leg eens gauw wat nieuwe blokken op het vuur. Schep de soep op uit den ketel en begin eindelijk je iKerstmis-punch te brouwen!" I „Naar u beveelt, gestrenge meesteres!' I lacht de schilder terwijl hij zijn bekoor lijke vrouw knuffelt zoodat ze het uitgilt, Waarna hl) rich aan het werk zet. •Al klaar" zegt hti na een poosje en gaat dan naar de tafel stelt er een dte- - rentuln op van luipaarden en leeuwen tij - gers en dromedarissen onder een klein I Kerstboompje. I- ..En wat krijg ik?" vraagt zijn vrouw. Verrassing! Hier onder het servet. Maar las op, als je er onder kijkt!" EEN KERSTVERTELLING. Dit het Zweedsch. De laatste dagen der eeuw droegen In Zweden den stempel van het ongeluksjaar Tengevolge van misgewassen was Kerst mis 1799 somber en schraal. Maar in de fabrieken te Jarnoker kon men alles zijn gewonen gang ging zien gaan. Er zat geld genoeg om stormen te doorstaan. De eige naar had in koren gespeculeerd en zijne schuren waren vol met die kostbare waar. Aan de fabriek was eene nieuwe ijzer gieterij gebouwd, dienstig voor een plot seling sterke navraag naar kanonnen. De fabrikant Halmfors had juist de acht mij len naar de hoofdstad afgelegd ten einde zich de gunning van de leverantie aan 't rijk te verzekeren. Hij had zich in ver binding gesteld met zijn vrouws neef, Carl. Lüwencrantz, kapitein bij de artillerie, die zich naar 't scheen in het vertrouwen van de regeering mocht verheugen. De heeren hadden in een afzonderlijk vertrek van Malmens restaurant eenige vriendschappelijke discussies gehouden, die hiermede waren geëindigd, dat de kapitein zich zeiven had uitgenoodigd om 't Kerstfeest te Jarnoker te komen vieren en tegelijkertijd de kanonnengieterij in oogenschouw te nemen. De fabrikant dankte voor dat „amable" plan en bood hem aan zijn ruimen reiswagen, met twee paarden bespannen, te willen deelen. De kapitein klopte zijn „lieven neef" op den schouder en haastte zich om een verlof te bemachtigen, terwijl de fabrikant nog een oogenblik achterbleef om de rekening van dien middag te betalen. Hij fronsde 't voorhoofd en vloekte: diable! Hij vloekte altiid in het Fransch. Dit mooie zaakje namelük had zijne keerzijde. Wel was de kapitein niet half zoo duur geweest, als hij had verwacht. Daarentegen had de fabrikant erop ver trouwd, dat Löwencrantz, hofjonker als hü was zich even trotsch als tevoren zou getoond hebben, waar het den omgang met de familie betrof. Maar aan tafel had hij met biizonderen nadruk voorgesteld, op de gezondheid van zijn nichtje de fabrikants vrouw! Enfin! de zaak moest haar loop hebben. Op weg naar huis ondervonden de hee ren eenige tegenspoed, doordat de wagen brak, zoodat de heeren eerst midden in den nacht aanlandden, slechts verwel komd door „den tafeldekker", zooals de veelzijdige knecht zich zelf bij voorkeur betitelde. De vrouw des huizes was in zoete rust. Toen de kapitein neerzonk in het donzen bed op de mooie logeerkamer en hem het genot van rijk geborduurde lakens en een sielijke zijden deken ook niet ontging, gaapte hij eens. rekte zich uit en dacht; .Het zal verbazend aardig zijn, mijn nichtje weer te zien. Dien goeden fabri kant schijnt ze niet om zijne schoonheid genomen te hebben. Aan smaak schiint het haar anders niet te ontbreken. Het ziet er hier waarliik vorstelijk uit!" Daarop deed de kapitein het licht uit en sliep totdat hij werd gewekt door een vroohik klokgelui, waarmee hü nog slaapdronken, hevig ging instemmen met zijn tafelschel, wat zijn oppasser, die op den bok was meegereden, deed binnen korten. „Kapitein! Wat is er van uw dienst?" „Waar is de brand?" „Nergens, kapitein, behalve in de keu kenkachel." „Waarom bengelt dan die klok zoo on hebbelijk vroeg?" „Ik veronderstel, dat het de bel is voor 't ontbijt." „Zoo'n dwaas, midden in den soms?" „Met uw verlof, kapitein, de nacht is al voorbij hier buiten. Het is hier in huis, beslist waar. acht uur in den morgen." „O, idyllische, patriarchale zeden, de duivel moge je halen! Maak vuur aan en steek licht op. Is de familie al bij de hand?" „Het heele huls is reeds op de been." „Eh bien! Heeft toen reveille geblazen, dan zal ik me wel moeten schikken in een vroegtijdig lever.' Een poosje later sprong de kapitein 't bed uit. „Zeg eens, jij schelm," zei hij tot den oppasser, die met zijn garderobe bezig was „heb je hier soms al een aardig meisje ontdekt om den tijd mee klein te krijgen?" „Juf Jeanette, die hier kamermeisje en bonne ls, is voor een buitenmeisje waarlijk nog zoo kwaad niet." De kapitein lachte. „En heb je de vrouw des huizes al ge zien?" „Neen, kapitein. Maar als hier alles naar verhouding is, dan moet zij iets buiten gewoons zijn". „Bon!" De kapitein floot een deuntje en was binnen 't half uur in vol omaat. Hij zag er kranig uit! Inmiddels zat de familie aan het ontbijt in de vaste overtuiging, dat de kapitein in de eerste uren nog niet te voorschijn zou komen. Er werd ontbeten in de daagsche kamer op de benedenverdieping. In het vertrek bevond zich behalve de fabrikant ook zijn vrouw, geboren Löwencrantz. Zij was tenger en van nauwelijks middelbare lengte; zij had fijne levendige trekken, aschblond haar en groote donkere oogen met een weemoe digen blik. Men zou haar mooi kunnen noemen, maar hare charme was grooter dan hare schoonheid. Zij scheen omstreeks vijf-en-twintig jaren te tellen. Zij had drie zoons, van welke de oudste twee van zes en vijf jaren mee aanzaten ter eere van den Kerstdag. Zü geleken op huA vader, met hunne kleine vierkante figuur tjes, hunne ronde wijze gezichtjes en hun ne kleine, lichtblauwe, verstandige oogjes. Er verscheen nog aan het ontbijt „de ridder", welke ter eere van den feestdag eveneens „vroegtijdig lever" had gehouden. Hij was lang. mager, met een spitsen neus, een gerimpeld gezicht en een fijnen, geestigen trek om de dunne lippen Hij was gekleed ln een ouderwetsch zwart pak, waarin hij „rouwde over Frankrijk" en hij droeg nog eene poederpruik. Door de woeste golven der revolutie was hij hier in 't noorden aangespoeld, met troepen kuipende emigranten. Hij was het type van een scepticus en van de kleur der verlichte philosofen. Toen zijne Majesteit de Koning van Zweden, uit vrees voor de Jacobijnen, aan alle zich in zijn rijk be vindende Franschen beval, hun beroep en waren naam op te geven, verklaarde mijn heer Maurepin te zijn „Chevalier de Mau- repin", na de revolutie: edelman zonder bezittingen en bijgevolg „gouverneur". Nadat hij als gouverneur in huis was geweest bij een Zweedsch adellijk grond eigenaar. bood de fabrikant van Jarnoker den ridder aan om tegen een zeer hoog salaris bij hem zijn intrek te nemen, ten einde hem en zijne vrouw meer vertrouwd te maken met de Fransche taal. De ridder nam het aanbod voor; onbepaalden tijd aan. en jaren vergingen, zonder dat er ooit door een van allen van vertrekken werd gesproken. Er was Iets plechtigs, voornaams over het huis gekomen, nadat de ridder er zijn intrek had genomen. Hij gaf raad in alles en werd een lieve oude vriend voor de jonge vrouw, die, naar hij verklaarde, „une charme toute frangaise" bezat. „En voor jou heb ik ook wat. Daarginds op de bank; ook onder een servet", zegt zij, „maar wee je gebeente, als je er je veel te grooten neus in steekt!" .Huister!" valt hij haar in de rede, „hoor je niets? Het noodsignaal op een fluit. Jaja, heel duidelijk nu. Daar moet wat gebeurd zijn. Vlug. geeft de ski's eens aan!" De jonge vrouw kijkt hem erg bedrukt aan. Hij glimlacht en strijkt haar over de wangen. „Maria, vrouwtje! Eerst onzen menschen-plicht!" Na tien minuten is hij er weer. Hij vertelt haar snel het gebeurde. ..Niets gevaarlijks, maar die dame kan niet loopen. Ik ga haar met de slede halen. Die twee daar hebben ook geen prcttigen Kerstavond. IV. Mevrouw Gobel wordt op de slede neer gelegd. Zij heeft geen pijn meer, maar er ger dan dit is de nawerking van den door- gestanen schrik. Zij huilt en beeft van de kou. De schilder trekt de slede. Dr. Gobel loopt er naast en troost zijn vrouw. Zij naderen de hut. Beide heeren onder steunen Elise en geleiden haar naar de deur. De schilder maakt open en warmte en licht stroomen hun tegen. Zij treden naar binnen. Daar staat het kleine Kerst boompje in het stralendste licht. Ervóór zit op een bankje een beeldige jonge vrouw die een snoezig kind op haar schoot houdt. De drie blijven staan en vinden geen woorden. Eindelijk zegt de schilder: „Wij vieren met ons kind den allermooisten avond van het jaar lief dat je de lichtjes hebt aangestoken Maria!" Een beminnelijke stem antwoordt: ..Die arme mevrouw moest toch ook haar Kerst vreugde hebben!" En Maria zet het kindje op een stoel en eaat de twee die altijd nog als vastgenageld staan te kijken, tege moet. .Heilige nadut", zegt ze, héél zacht. Het ontbijt was afgeloopen, de fabrikant was naar de fabriek gegaan, en de kinde ren hadden met de bonne de kamer ver laten. Toen kwam „de tafeldekker" met het bericht, dat de kapitein zoo dadelijk beneden zou komen. De gastvrouw bleef nacht dus nogook de ridder was nog ln het ver trek. Hij glimlachte schalks- Halmfors had hem dien morgen apart genomen en hem iets gezegd, dat was de reden, dat de rid der nu glimlachte. „Oude Maurepin duenna" zei hij tot zich zelf duenna tegen verhoogd sa laris! Wie kan Amor's wegen nagaan ln een huis, waar zooveel liefde braak ligt?" En hij lachte onderdrukt. „U lacht, ridder?" vroeg mevrouw Halm fors. „Ja, mevrouw, ik lach", antwoorddde de ridder, die zich herstelde, toen hij merkte, dat hij zich verraden had. „Ik loop over Bonaparte te denken. Die vogel neemt een hooge vlucht! U zult 't zien; 't zal niet lang meer duren of hij is aristocraat tot in zijne vingertoppen, en dan zal hij ons amnestie verleenen, ten einde om den ge wezen democraat een onderdanig hof te vormen." „Meent u dat, ridder?" „Vast en zeker, mevrouw" En de oude ridder lachte andermaal, maar nu om zijn eigen gedachtengang, die door eene list opeens een heel andere richting had genomen Hij bleef op en neer wandelen. Hij rekende en rekende hoevee! nu wel 't reisgeld bedroeg, dat hh gedurende al die jaren had opgespaard, terwijl hij in oude afgesleten kleeren liep. die hij toch op droeg met eene sierlijkheid, die alle aan merkingen deed verstommen. Zij dacht aan haar jeugd vol armoede en aan den drang, die op haar geoefend was om den rijken fabrikant van Jarnoker te trouwen. En aan dien .morgen, toen tante Malvina binnen was gekomen. Dien dag sprak deze niet van trouwen. Zij sprak over het voorjaarsweer en bekeek Britta's garderobe. Toen begon zij een schandaal te vertellen. De cornet Carl Löwencrantz, Britta's neef, had geduelleerd met een edelman, naar aanleiding van diens vrouw, een mooie, maar zeer beruchte dame; hij had den graaf gewond, waarom hij door den hertog-regent tijdelijk van 't hof was ver wezen. Men dacht evenwel niet, dat het zaakje zoo'n vaart zou nemen, want deze voorname dame had aanspraak op de wel willendheid van den hertog. Britta ver bleekte en stond op. Is dat waar?" vroeg zij- „De heilige waarheid, ma chère. Uw oom heeft dit nieuws omtrent zijn zoon zelf aan uw vader meegedeeld." O, wat was haar eigen verdriet van voorheen bij dit vergeleken. Carl Löwencrantz was haar speelmak kertje geweest, hoewel de families in latere jaren van elkaar verwijderd geraakt wa ren, toen het met Britta's vader steeds meer bergaf ging. Maar op zekeren dag hadden de jongelui elkaar weergezien op een bal bij Djurgardsbrum- Carl had ver scheidene dansen met Britta gedaan, en bij 't afscheid had hij een zoen van haar gestolen en gezegd, dat hij haar spoedig hoopte weer te zien. Dat „weerzien" had nooit plaats gehad, hoe vaak zij er ook van had gedroomd. Toen was de fabri kant erbij gekomen, en nu.... nu dat ver haal, dat tante Malvina haar deed! Zij was geheel van streek op de sofa neergevallen. Toen had ze tegen tante Malvina gezegd: „Laat vader hier komen. Alleen met hem wil ik spreken." En toen kwam de kleine bevende man en hij viel op de knieën en dankte haar; en zij mengde hare tranen met de zijne. Haar neef had zij later nooit weerge zien, want met haar bruiloft was hij bij de manouvres in Skane. Sinds dien was hij steeds hooger in rang gestegen De drie menschen, die 't meeste voordeel van haar huwelijk zouden hebben gehad, stierven aan de pokken en de familie was niet bij de begrafenis tegenwoordig geweest uit angst voor besmetting. En daarna was alle band tusschen de twee families als 't ware afgebroken. De fabrikantsvrouw Halmfors herinnerde hen nooit aan hun bloedverwantschap Maar vergeten had ze niets. O, hoe goed herinnerde zij zich dien stap. die nu in de gang weerklonk, dien fermen vecrkrachtigen stap Met een prachtige mengeling van zelfbewustheid en innemende vriendelijkheid heette zij haren gast welkom in hun nederige wo ning. Zij scheen zich ternauwernood te herinneren, dat zij neef en nicht waren. Het was Löwencrantz, die bloosde van ver rassing, maar ook van ergernis en schaamte, dat hij zoo'n betooverende dame, die nog wel zijn nicht was, had kun nen veronachtzamen. Tegen zijn gewoon ten in verlegen, kuste hij haar de hand. en de ridder, die de situatie volkomen begreep nam glimlachend een snuifje. Van den heuveltop draaft een deftig span in blinkend tuig en met golvende manen; met hun hoeven jagen ze de sneeuw op, terwijl ze ln volle vaart tus schen de woudcoulissen door rennen. Zij trekken „le char de la Charité", zooals de kapitein het uitdrukt. De fabrikants vrouw, als symbool van de barmhartig heid, bezit in waarheid de bekoorlijkheid van een godin, zooals zij daar zit, trotsch en teer tegelijkertijd, zich zelve volkomen meester en toch zoo uitgelaten jong, als men haar in langen tijd niet had gezien. Binnen in de slede zit verder nog de .rid der", en de kapitein met de twee „kleine ijzerfabrikanten", zooals Löwencrantz de twee oudste jongens noemt, zitten op de achterste bank. De koetsier houdt met vaste hand de teugels, wanneer de paar den in den draf slaan. De jongens klappen in de handen „la bonne patronne" 'nog een benaming van den vindingrijken „oom Carl" voor de vrouw des huizes) lacht vroolijk, en de .ridder" lacht in zijn baard en denkt: „Wie kan verhinderen, ciat jonge mooie oogen elkaar zoeken, dat warme jonge harten kloppen in dezelfde maat. Niet het geld, maar Amor is meester op aarde!" En zoo trekt men van de eene hoeve naar de andere. Uit manden en korven worden stukken vleesch en geurige Kerst- brooden uitgedeeld en hier en daar laat men een flesch wijn achter. De „ridder" geeft medischen raad door middel van zijne tolk, mevrouw Britta, en is haar be hulpzaam bij het aanbrengen van pleisters of het verbinden van gewonde handen. De kapitein verheldert de donkere hutjes door zijne blonde, manlijke schoonheid, zijn doorgaans schertsende manier van spreken en een regentje van zilvergeld. De kleine fabrikantjes slaan alles ernstig en op merkzaam gade. Dan blaast oom Carl een fanfare, en de slede snort weer weg. ge volgd door de heilwenschen der armen. In den namiddag was men van plan, dadelijk te beginnen met het klaar leg gen van de Kerstgeschenken, en iedereen had hulp en raad van den kaoitein noo- dig. De „ridder" wilde Zwecdsche vers regels van hem hebben voor mevrouw. En Pierre en Olof namen hem apart om toe passelijke opschriften aan hem te vragen voor hunne geschenken aan vader en moeder. En de fabrikantsvrouw moest hij helpen aan Fransche versjes voor den „ridder". Maar toen had de fabrikant een apartje met den „ridder", trok hem aan de revers van zijn jas en zei: „Vindt u niet. ridder, dat onze gast ongepast vertrouwelijk met mijne echtge- noote is?" Maai- de „ridder" klopte hem op den schouder en zei: „Integendeel, heel gepast. Ik heb argus- oogen en ben een oude vos, geloof me En de fabrikant nam een sniufje van den ridder aan en gevoelde zich gerustge steld. Juist op dat oogenblik trommelden de sterrejongetjes op de huisdeur, en in een wip was de kapitein naar buiten en sprak met hen af. dat ze nog even od hem zouden wachten. Even later trad hii met zijn gevolg binnen, als herder gekleed, met een langen staf in de hand. En allen knielden zij neer voor de vrouw des hui zes, die met het jongste kind op haar schoot zat. en voornamelijk te harer eere klonk het sterrelied, waarbij men den helderen tenor van den herder prachtig boven alles uithoorde En de „ridder" moest zich de oogen afvegen en zei. dat het „tout pastoral" was. toen de kring van zangers om den aangestoken Kerstboom trok. Spoedig daarop kwam ook oom Carl bin nen en was behulpzaam bij het oplezen der versjes. Onder de vele pakken bevond zich ook eene doos waarop geschreven stond; „Aan de familie Halmfors, een verboden vrucht, welke eerst uitgepakt mag worden in de vergadering van vrij metselaars. welke kapitein Löwencrantz na het avondeten als ingewijde in de orde in het blauwe kabinet denkt te leiden". De kinderen, die temidden van hun speelgoed in slaaD waren gevallen, werden naar bed gebracht. En na het avondeten liep juffrouw Jeannette de roode salon, dat aan het blauwe kabinet grensde, bin nen. Daar stond de oppasser bü de deur op wacht met getrokken sabel. Juffrouw Jeanette echter liet hij toe even door het sleutelgat te kijken. In de kamer brandde een blauwe vlam onder een kan od de tafel, en op het mar meren blad schitterden rijk vergulde kop jes. De kapitein bespeelde een luit. en tot de fabrikantsvrouw gewend, zong hij- „Gelijk een herderin, in feestgewaad, Des zomers bij de bron Juffrouw Jeanette had het geheim onfc- RECLAME. MMNHA RDT'S SALMIAK tabletten Doos ZO «n SOct. 2649 dekt: „Koffie!" zeide ze, waarvan de In voer in Zweden gestaakt was. Dat was de verboden vrucht, als luxe artikel uitgemaakt. Het servies was even eens een geschenk van den kapitein „Ik beloof Je," zei de oppasser fluiste rend, „dat gij en ik en de keukenmeid en de tafeldekker vannacht ln de keuken ook vrijmetselaarsvergadering zullen houden!" De klokken luidden plechtig op dien volgenden stillen donkeren Kerstmorgen. Op weg naai- de kerk reed de oppasser met de familie mee; hij hield den fakkel en wel zóó. dat de fabrikant zat te proesten en hoesten, terwijl de kapitein het had over de mooie sterren. De fabrikant zei, dat hij van sterren niets kon bespeuren, waarop de kapitein antwoordde, dat dat zeker kwam omdat hij zoo'n slechte plaats had, de kapitein had tenminste het oog op twee bijzonder mooie. De fabrikantsvrouw hield zich heel ernstig, maar de twee bijzondere mooie sterren lachten toch onwillekeurig. Later ln de kerk klonken de stemmen van Lö wencrantz en zijne nicht harmonisch sa men bij de Kerstcantate, evenals ln hunne kinderjaren. Aan het middagmaal, dat op dien Kerstdag in allen eenvoud werd gehou den, herdachten Carl Löwencrantz en zijn nichtje allerlei half vergeten episoden uit hunne jeugd. De „ridder" luisterde op gewekt naar het gesprek, dat in het Fransch gevoerd werd, maar de fabrikant zag er minder geanimeerd uit Na tafel werd er kaart gespeeld. Den volgenden dag ging de kapitein sleedje rijden met de jongens en verloor hij zijne militaire eer in een sneeuwballen gevecht. waarbij de moeder haar belde zoontjes te hulp kwam en den vijand op de vlucht dreef. Dien middag was men uitge noodigd op het dichtst bijgelegen landgoed welke uitnoodiging was aangenomen. Toen de ouder© menschen na tafel een kaartje zouden gaan leggen, wenkte de fabrikant, die mee zou doen, den „ridder" bij zich en fluisterde en kreeg ten ant woord: „Weest gerust, ik waak!" En de „ridder" waakte er voor, dat dë Jongeren zich ongestoord konden verma ken, De kapitein opende den dans met een polka. Toen kwam de beurt aan de ouderen met een menuet en 'n gavotte. De „ridder" nam zijn Chapeau claque onder den arm! en zwenkte sierlijk om de tante van den huize, eene vroegere hofdame van Lovisa Ulrika. Verder op den avond speelde men pand verbeuren, waarbij de kapitein mevrouw Britta uit den nut moest verlossen. Maar de .ridder" ging naar den fabri kant en fluisterde hem ln 't oor: „Alles gaat, zooals het behoort!" Nog twee dagen gingen er onder allerlei vermaken voorbij. Maar aan alle vreugde komt een eind. Op den morgen van den vijfden dag zou de kapitein vertrekken, daar zijn verlof dan om was. En naar aanleiding van het feit, dat de Koning met Nieuwjaar Rijksdag zou houden, besloot de fabrikant, ten einde zijn belangen aldaar des te beter te kun nen behartigen, met den kapitein samen naar de stad terug te reizen. Daardoor had hij het natuurlijk heel druk op zijn kantoor en op de fabriek, waaruit volgde, dat hij den „ridder" inprentte zijn waak zaamheid nog te verdubbelen. Waarom zouden die twee menschen, dacht echter de „ridder" die als voor el kaar geschapen schenen, en tusschen welke zich de goudzak van den fabrikant had geplaatst, niet in alle eerbaarheid eenige woorden van sympathie mogen wisselen en een Innig afscheid van elkaar nemen? De „ridder" wist ook, dat hoe treurig het ook is slechts op eene herinnering te leven, het ten minste iets ls! Toen hij hen beiden dan ook hand in hand in het salon zag zitten, toen sloop hij zacht naar buiten en ging hij op en neer loopen in de vestibule om de wacht te houden. Toen hoorde hij uit een ander vertrek teedere afscheids woorden en 't geluid van een kus. En hij glimlachte. Maar de deur naar de vestibule ging ODen en de fabrikant kwam binnen. De „ridder" ging hem tegemoet met den vinger op de lippen en wees naar de andere deur, terwijl hij fluisterde: „Stil, hier bin nen zit een vrijend paartje". De fabrikant stonf vooruit en wierp de deur ODen: jufrouw Jeanette gaf een gil en vluchtte, maar de oppasser ging, hoewel eenigszins verlegen, in de positie staan voor den „ridder" en den fabrikant, die daar heel beschaamd stond te kijken. Toen proestte de „ridder" het uit in een hoog onbedaarlijk gelach, zooals anders zijne gewoonte niet was. en hij begon vroolijk te zineen „Marlborough s'en va-t-en guerre", zonder zich om den fabrikant te storen, die zich beijverde om hem tot bedaren te bren gen. Als een uitgelaten schoolioneen nam' de „ridder" den fabrikant onder den arm, en ging luid zingend en hard staooend op de salondeur toe. welke hij openzwaaide, waarna hij met den fahrikant binnentrad, maar zóó, dat alleen hij nog juist de vluchtende schaduw zag, die door dé andere deur de kamer uitzweefde. En aan haar naaftafeltie zat de kleine fabrikants vrouw. alleen, bleek en weemoedig, zooals elk vorig jaar met Kerstmis. De fabrikant werd eerst terug verwacht tegen nieuwjaarsavond. In de bibliotheek zaten mevrouw Britta en de „ridder" ieder in hun luien stoel bij den vlammenden haard. Zij zouden 't oud- en 't nieuwjaar, het eerste van de nieuwe eeuw, samen vie ren. Daar begint de rococo-pendule te slaan: twaalf heldere slagen. Mevrouw Britta heft haar wijnglas op „Voor het verleden en voor de toekomst'" zegt zij zacht. „Dankbaarheid voor hét eerste .levensmoed voor het laatste" Elfden en voor de toekomst" herhaalt de „ridder „Wees dankbaar ea heb weer moed

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1932 | | pagina 13