Vinken
IN HET SCHEMERUUR.
ALS IK GROOT BEN.
DE EERSTE SNEEUW
Als 't 's middags al vroeg donker wordt,
't Vaak regent, dat het giet.
Dan komen wij wat vlug uit school,
Want leuk is 't buiten niet!
In huis is het gezellig dan:
De schemerlamp is aan
En 't wordt nu, o, zoo'n knusse tijd.
Nog vóór wij eten gaan.
Want Moes vertelt of schakelt in
De radio, 't Wordt echt
En geen. die nu niet luist'ren wil,
Of onderwijl wat zegt!
Dan krijgen wij een kopje thee.
't Feest is in vollen gang!
Is 't wonder, dat ik eiken dag
Weer naar dat uur verlang?
CARLA HOOG.
(Nadruk verboden.)
vader, voor ze de kamer verliet, met haar
bad. Want dat wisten allen, al was dokter
Bosman nóg zoo knap, zonder Gods zegen
kan niets gelukken.
In overleg met dokter Bosman werd be
sloten, dat de operatic spoedig zou plaats
hebben.
Nu waren mijnheer en mevrouw Vree-
dendaal nog hier, en over een paar weken
moesten ze weer naar Amsterdam. Na
tuurlijk zou Miep wel niet tegelijk met
hen naar huis kunnen gaan, maar dat
was minder. Dan was het ergste toch
voorbij en kon Mlepje in het ziekenhuis,
waar dokter Bosman werkte, haar her
stel verder afwachten. Zoo was dus alles
afgesproken en spoedig brak de dag, die
voor de operatie bepaald was, nu aan.
Vader bracht Miep naar het ziekenhuis
en nam met een hartelijke omhelzing af
scheid van zijn dochtertje.
„Vader en moeder bidden voor je, lie
veling," fluisterde hij haar toe.
Dat wist Miep wel en 't gaf haar een
stille rust.
..De operatie is gelukt, Miep maakt het
heel goed," dat was de blijde tijding die
dokter Bosman zelf den volgenden dag
bij de familie Vreedendaal bracht.
„Hoe was ze er onder, dokter?" vroeg
moeder.
„Heel rustig, mevrouw. Zóó zelfs, dat
het me verwonderd heeft, want ze is toch
nog zoo Jong."
Vader en moeder zagen elkander aan.
Se w'sten wel hoe Miep aan die rust ge
komen was
Den volgenden dag mochten vader en
moeder Miep al bezoeken, en de dagen
daarna ook de andere kinderen.
.Maar niet allemaal tegelijk, hoor," had
dokter gelachen, „dat wordt te druk voor
miin patiëntje."
Zoo vlogen de laatste dagen van het
verblijf der familie Vreedendaal in Breda,
voorbii. Toch was het ook weer een blij
vertrekken, toen eindelijk de laatste dag
was aangebroken. Wel moesten ze Miep
nog eenigen tijd achterlaten, maar Miep
maakte het best en mevrouw Bosman had
beloofd haar iederen dag te bezoeken
Miep zelf bleef tevreden achter.
„O, moeder, als ik nu thuis kom, kan
ik misschien weer goed loopen," fluisterde
rij bij het afscheid haar moeder toe.
„Dat geve God. lieveling." antwoordde
moeder ernstig.
Nog eenige weken moesten vader en
moeder en ook Miep geduld oefenen. Want
eerder mocht er geen proef genomen
worden hoe Miep nu liep, had dokter Bos
man gezegd.
„Maar," had hij beloofd, „direct na de
eerste proef zend ik u een telegram."
En nu was afwachten de boodschap.
Toen de familie Vreedendaal weer in Am
sterdam was. konden vader en moeder
niets meer voor Miep doen. Ja. toch. één
ding konden ze. En dat eene ding deden
ze ook.
Telkens en telkens weer baden ze voor
hun dochtertje
„Moeder," zei mijnheer Vreedendaal,
toen hij op zekeren middag thuis kwam.
„moeder, ik was tegelijk met de telegram
besteller aan de deur."
.Een telegram van Miepje? O man, wat
slaat er in?"
Met bevende vingers scheurde vader het
telegram open
Toen las hij met ontroerde stem:
.Miep kan goed loopen.
Alles wel."....
BOSMAN.
Geen van beiden sprak een woord,
maar hun tranen zeiden voldoende wat
er in hun omging.
TL- Jl
Moor. de poes, en Hek, de hond.
Vóór het winkelraam.
Kregen midden in den nacht
Groote ruzie saam.
Angstig mauwde Moortje plots:
'n Dief! Een dief! O wee!
Stellig neemt zoo'n slechte man
Eentje van ons mee!
Hek, ga jij er eens op af!
Ik?! blafte de hond.
En waarom? 'k Heb niets gehoord!
Loop jij in het rond!
Jij bent toch een waakhond, zeg!
Mauwde Moortje kwaad.
Bah! Hoe toch zoo'n laffe hond
Met zich spotten laat!
Nijdig kefte Hektor nu:
Lieve deugd! Ik laf?!
Acht uur werk ik op een dag.
Los jij mij maar af!
Waken in den nacht. zei Moor
Is geen poesenwerk.
Wat zoo'n hond een stumperd is.
Ook al lijkt hij sterk!
Stumperd! "k Zal je. stumperd, jij!
Blafte nu weer Hek.
Als ik je nog lanver hoor.
Neem ik j'in mijn bek!
Wat is dat? vroeg d' olifant.
Die van al 't krakeel.
Wakker werd. En overeind
Kwam zelfs een kameel.
Het konijn en ook het schaap
Waren vrees'lijk bang
'n Dief! Een dief! O wee! Har,|
Zocht reeds naar een tang.
Om hem fluks te lijf te gaan.
Maarbedacht zich nog,
Beter was het, als een dier
Er op afging toch!
Tijger, beer en pinguïn,
Ja. zelfs chimpansé
Werden angstig, sidderden
Allen bij 't idée.
Dat een dief hen stelen zou
Midden in den nacht!
Hield dan vóór het winkelraam
Niemand meer de wacht?
Plots'ling brulde Koning Leeuw:
Stilte in mijn rijk!
Ofje krijgt met mij te doen!
Maar wat is dat? Kijk!
Daar in 't hoekje zit een muis,
'n Levende! Nee maar!
Daarvoor maakten jullie nu
Zoo'n kabaal, nietwaar?
Hektor Moortje en de rest
Schaamden zich geducht.
Dat lk ook niet wijzer was!
Dacht elk met een zucht.
Slapen gingen zij nu weer
En de winkelier
Merkte tn zijn droomen niets
Van hun boos getier.
Toen de nieuwe dag aanbrak.
Stonden vóór het raam
Alle dieren en hansworst
Weer eendrachtig saam.
(Nadruk verboden).
Hè. als ik toch eens groot was.
Zoo groot als.als een man!
Wat of ik dan wel doen zou?
O, schrik er maar niet van!
'k Ging in een auto rijden
En altijd laat naar bed!
'k Ging verre reizen maken
O jongens, wat een pret!
En lekker eten zou ik:
Veel chocola en room.
Luilekkerland zou 't wezen.
Heel echt. niet in een droom!
'k Zou mooie boeken koopen
Wel honderd duizend, fijn!
En 'k kocht voor Moeder jurken
Van zij en van satijn!
Maar Moeder zegt plots lachend:
Dat duurt zoo lang nog, Jan!
Ga eerst nu maar zoet slapen!
Tot morgen, kleine man!
CARLA HOOG
(Nadruk verboden).
door
C. E. DE LILLE HOGERWAARD.
De lucht is grauw en langzaam, schuc|
Zien wij de eerste vlokjes zweven,
Weldra als kind'ren stoeiend, brengenj
Het heerlijk frissche winterleven.
Wees welkom, kleine, witte vlinders;
Met blijdschap zien wij jullie vallejl
En denken w'aan de sneeuwpret strati
Dan suizen door de lucht de ballen
Ha. kijk toch eens! De sneeuw blijft ligil
Een sneeuwpop kunnen wij vast mat]
Wie zou er door die koude sneeuw t
Geen oogenblik in vuur geraken?
Naar buiten dus! Als 't kan, naar bO£sd>|
Kcrstboomen zijn nu alle dennen.
Je zou het bosch in 't winterpakje
Ternauwernood, denk lk, herkennen|
Strooi vlug wat voor de arme vogels
Voor hen is sneeuw toch vast geen P«|
Maar jullie gunt 't gevederd volkje
Juist met de sneeuw graag een verz«|
(Nadruk verboden).