LEGKAART. VAN TWEE BUURTJES. Deze legkaart stelt voor: Apenfamilie op de fiets. (Nadruk verba I EEN HONDENGESCHIEDENIS. Al een heelen tijd stond Keesje achter de heg te keffen. Juno, de groote herdershond yan de Imren, vond, dat het niet te pas kwam. Lang genoeg reeds had hif het verdragen, maar eindelijk begon het hem toch te vervelen. Waf—woef—waf Waf—woef—waf Is het uit met dat geblaf!? baste hij dan ook terug. Auwauwauw! Auwauwauw! Had ik je te pakkennou kefte Keesje nu weer. Wafwoef—waf! Waf—woef—waf! Je terrein kun je niet af! klonk het nu weer aan dezen kant der heg. Auwauwauw! Auwau—wauw! Jj lijkt wel een trotsche pauw! kefte Keesje hoonend. Waf—woef—waf Wafwoefwaf! Stellig geeft je vrouw je straf! jfuno's stem klonk nu vermanend. Auwauwauw! Au—wau—wauw! 'k Zal 't vertellen aan mijn vrouw! Nijdig keffend rende Keesje heen en weer achter de hef. Juno scheen kalmer aangelegd. Hij bleef ten minste rustig staan, al liet hij niet na in duidelijke woorden zijn meening te ken nen te geven Wafwoef—waf! Wafwoef—waf! Dacht je, dat 'k om jou wat gaf? En het antwoord was: Au—wau—wauw! Auwau—wauw! Och, wat ben je vrees'lijk flauw! Plotseling ging een voordeur open. Mia, het vrouwtje van Keesje, kwam fn den tuin en riep: „Keesje! Keesje! Stil maar! Je mag mee uit!" Met nog één nijdigen kef naar den onzichtbaren herdershond achter de heg, Bprong Kees zijn vrouwtje na. Lekker! hii ging uit en Juno moest thuis blijven! Juno, die van nature veel meegaander was dan Keesje, al liet hij zich dan ook niet alles zeggen, vond het beneden zijn waardigheid van herdershond ook nóg maar iets te beweren tegen dien lastigen buurman. Eigenlijk had hij al veel te veefl gezegd, maar dat eeuwige gekef achter de heg, als er heelemaal geen reden was om te keffen, bracht hem uit zijn humeur. En als Kees nu nog een behoorlijke honden- stem had gehad, zooals hij en zijn familie leden! Die klonk tenminste beschaafd! Maar dat nijdige gekef leek op niets, ja toch'- 't Leek op 't geluid van een straathond en boven dat soort honden voelde Juno zich natuurlijk ver verheven. Vroolijk trippelde Keesje achter zijn vrouwtje aan. Hè, hè, hij voelde zich een heel andere hond, nu hij Juno niet meer in zijn nabijheid wist. Die groote herders hond behoefde niet te denken, dat hij, Keesje, bang voor hem was! Alleen 't idee al was bespottelijk! En Juno? Hij vond het een heele rust, dat Keesje eens een poosje uit was. Dat voortdurende gekef maakte hem geheel van streek. Niet dat hij er bang voor was! Dat zou al te dwaas zijn, maar hij vond het bijna even onplezierig, als wanneer er een orgel in de straat kwam. Tweevoeters hiermee bedoelde hij menschen en kinderen waren toch vreemde wezens! Zij hoorden zooiets maar al te graag, vooral kinderen waren er dol op! Ze liepen nu eenmaal altijd op hun achterpooten dat kon je hun niet kwalijk nemen, want daar waren het twee voeters voor, de naam zei het immers al! maar 't malle was, dat ze als toillen in het rond begonnen te draaien en daarbij soms met de voorpooten welke zij armen noemden begonnen te zwaaien, zoodra er een orgel speelde. „Smaken verschillen" dacht Juno, ,.maar ik huil er toch liever een deuntje bij". Intusschen was het vrouwtje van Keesje een winkel binnengegaan. Zij had ver manend haar rechter wijsvinger opgeheven en tegen Keesje gezegd, dat hij op de stoep moest blijven wachten. Ze was in een wip terug! Maar jawel!toen het vrouwtje van Keesje weer buiten kwam, was Keesje ner gens te zien! Hoe zij ook floot en riep. Keesje was weg en bleef weg. Het huilen stond het vrouwtje nader dan het lachen. Waar was Keesje toch? Ja, dat wist Keesje alleen. Of eigenlijk wist hij 't niet, want hij was verdwaald! „Even een straat om!" had hij gedacht, toen zijn vrouwtje in den winkel was. Maar één straatje waren er wel drie of vier geworden en toen hij eindelijk terug wilde gaan, was hij een verkeerde hoek omge slagen al die straten leken ook zoo op elkaar! Steeds verder en verder geraakte hij uit de richting, al snuffelend over den grond. Maar al had hij ook nog zoo'n besten hondenneus, zijn vrouwtje rook hij toch niet! Hij had al een heelen tijd rondgezworven en begon ergen honger te krijgen. Zijn eten stond stellig thuis klaar.o, als hij zijn thuis maar terug kon vinden! Als hij maar ooit weer thuis kwam! ef 'e in il Je Wacht, daar zag hij een sl en daar er juist een dikke juf binnen ging, wipte hij achter h; was 'n bof! Op eens in Luile! zijn! Veel vleesch als daar w Juist had hij een lekker kluif zijn bek, toen de slager woede afkwam en h em een schop g1 dat deed pijn! En toch mocht van geluk spreken, dat de deur ging en hij al jankende ontsn want anders Opnieuw zwierf Keesje rond, durfde hij niet weer binnenga; had hij meer dan genoeg, maar, hij toch een honger! Plotseling iets over zijn kop schuiven en t( wilde afschudden, lag hij in spartelen. O, o, wat was dat nu was laaghartig overvallen, overri hij had den jongen, die den zak niets gedaanWat zou er nu Veel goeds zou 't wel niet zijn een droef gejank aan. Keesje wist niet, dat de jong len wilde, ook niet, dat er plol agent aankwam en de jongen, op heeterdaad betrapt te worden vangene haastig de vrijheid gaf wist Keesje niet van de gevaren, boven den kop gehangen haddei alleen vond hij al hinderlijk gen! was dolblij, dat hij op eens zij teruggekregen had. Loopen als En ditmaal toevallig in de goei' Daar kwam hij Juno tegen, nu nog zóó ver van zijn huis, dat lijk den weg alleen had kunnen Beleefd zei hij dan ook: Au—wau—wauw Au—wau—wauw! Beste Juno, help me w. „Juno. die eigenlijk een groot was, kreeg nu toch medelijden keffertje en zei vriendelijk; Waf—woef—waf! Waf—woef—waf Laat ons loopen op een Samen draafden de twee naar huis. O, wat was het vroi Keesje blij, dat zij haar lieveling Ze vergat zelfs op hem te knorr heerlijken bak met eten stond stouterd te wachten. En keesje? Ook hij was blij zich stellig voor nooit meer t< die zich een ware vriend in betoond had, te keffen. Vanaf dezen dag waren zij g den, al begrepen de tweevoel baas van Juno en het vrouwtje v niet, hoe dat plotseling zoo gei Maar zij wisten dan ook niet, beurd was. (Nadruk verboden). AM

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1932 | | pagina 14