LEGKAART
EEN OUDE DIERENSAGE.
GOEDE OPLOSSINGEN.
Deze legkaart stelt voor:
Meneer Vaal Muizestein. de muis.
Gaat met een reuzepeer naar hui-
Straks juichen alle kleuters blij.
verboden). Ze houden van een peer als wij!
(Nadruk
In sommige gedeelten van Azië, voorna
melijk in Achter-Indië, waar de vele rijst
velden zooveel rijst opleveren, mogen de
ratten en de muizen ongestoord de uit de
rijstaren gevallen korrels opeten. Volgens
de inboorlingen hebben deze dieren daaitoe
het recht, en waarom daar de gewoonlijk
zoo ongewenschte gasten dit mogen, ver
telt deze sage:
Heel, heel Tang geleden ontdekten eenige
inboorlingen van Achter-Indië, waaronder
zich ook een fakir bevond, een plant
met hoogopgeschoten, goud-gele aren, die
groeide op een klein eilandje, dat midden
in een gevaarlijk moeras lag. Zóó diep en
drassig, en daarbij wemelende van alleriei
giftig ongedierte, was dit moeras, dat geen
mensch het durfde wagen zich naar het
eilandje te begeven. Doch wel liep iederen
dag de fakir met eenige lieden langs den
oever van het moeras, aandachtig starende
naar de bijna overrijpe, goudkleurige aren
en naar de stengels, die zich steeds dieper
bogen.
Op een dag, toen zij weer gezamenlijk op
den oever stonden en er over spraken op
welke manier zij toch de vreemde plant
konden bereiken om die over te planten op
hun veld, zagen zij een rat uit haar hoi
komen en daarna door het moeras naar het
eilandje zwemmen. Weldra kwam ze weer
terug met in haar bekje een vrucht, door
haar op het eilandje geplukt.
De fakir, die de taal der dieren ver
stond en ook deze taal kon spreken, liep
vlug naar de plek, waar zich het rattenhol
bevond. En voordat de rat daar kon binnen
gaan, vroeg hij:
„Groote knaagster, gij, die zoo vlug kunt
zwemmen, wilt gij mij een grooten dienst
bewijzen?"
„Hoe kan ik, die zoo nietig ben, u, o
mensch, die groot zijt en sterk, een dienst
bewijzen?" vroeg de rat.
„Door voor mij eenige van de lange, zich
buigende halmen, waaraan ge die goud
kleurige aren ziet, te plukken", sprak de
fakir. „Brengt ge mij eenige van deze hal
men, dan zullen ik en mijn vrienden, die
ginds op den oever staan, u en al uw
nakomelingen daarvoor beloonen en dank
baar zijn
De rat» die toen nog niet door de men-.
schen werd gehaat en ook nog nimmer door
dezen was verjaagd, zelfs in vriendschap
met den mensch leefde, was dadelijk bereid
aan het verzoek van den fakir te voldoen.
Ze bracht eerst vlug de vrucht in haar hol
en zwom toen dadelijk naar het eilandje te
rug, plukte daar eenige halmen en bracht
deze, één voor één, naar de plek waar
de fakir wachtte. Twintig keer was zij
reeds heen en weer gezwommen, telkens
met één halm in haar bekje terugkomende.
„Nu ben ik vermoeid, o mensch", sprak
ze, nadat zij den twintigsten halm voor de
voeten van den fakir had neergelegd.
,„Maar morgen zal ik nog meer voor u
plukken".
„Ge behoeft niet meer te plukken", zei
de fakir, die intusschen de halmen en de
goedgevulde aren nauwkeurig had bekeken
en zelfs de korrels uit een door hem ge
opende aar had fijngewreven tusschen twéé
steenen. „Ge hebt ons genoeg gebracht. En
welke belooning verlangt ge nu wel voor
den ons bewezen dienst?
„Welnu, dan heb ik u en uw vrienden
een voorstel te doen", hernam de rat. ,,'t Is
ze'fs de grootste dienst, dien gij, o, mensch
mij en mijn nakomelingen kunt bewijzen.
Luister, gij zaait op uw velden de korrels,
die ge in de aren dezer halmen vindt, en
zoodra daaruit weer nieuwe aren zijn op
geschoten en deze met rijpe korrels zijn
gevuld, dan staat gij ons, ratten, toe, dat
wij, wanneer de honger ons er toe drijft,
op uw velden eenige van deze korrels mo
gen komen eten. Dit is belooning, die ik
u vraag, o, mensch.
Dit voorstel vond de fakir best. Hij
verdeelde toen de aren tusschen de mannen,
dien hij daarna ook vertelde, welke be
looning de rat voor den hun bewezen
dienst verlangde. En toen nu heel veel
later uit de op de velden gezaaide korrels
weer halmen waren ontsproten, in wier
goudgele aren de rijstkorrels rijpten, toen
kwam, in oogsttijd de rat met haar tal
rijke familie, waartoe ook de muizen be
hoorden, een deel van dezen oogst nut
tigen. En dit gebeurde voortaan bij iederen
nieuwen oogst. En 't is ook daarom, dat
aan de ratten en muizen nog steeds wordt
toegestaan, in den oogsttijd op de velden de
uit de aren gevallen korrels op te eten,
mits.zij her niet al te bont maken!
Ook in China is een streek, waar men
zelfs geen rat doodt, omdat, zooals de
overlevering ook hier weer vertelt, eens Se
GOEDE OPLOSSINGEN DER raadsels
ONTVANGEN VAN:
Robbert van Ommering. Geerie van Om-
mering. Henk Boom. Adrie van Nood. Jo-
han van Nood. Maurits van Nood, Dirkje
Hopman. Jo van der Linden. Tieleman van
der Linden. Riet van 3erkel, Hendrik Jo-
han Breuker. Tom Nieboer. Koos Nieboer,
Wim Kruit. Johannes Jacobus Plan je. July
Franke. Willy van Wijk. Freddy van Wijk,
Ru van Dijk. Bas van Dijk. Annie van
Dijk, Arie de Graaff, Jan de Graaff. Conny
van Vliet. Adrl Bavelaar. Abram Bave-
laar. Reinier den Hertog. Annie den Her
tog. Bep Rozler. Nel Devilee. Maartje Zaal
berg. Hendrina de Ren. Dlkky Smit. Ma-
rietje Laterveer, Ali van Weerden, Arie
Breedijk. Wim Breedijk (2 brieven, de vo
rige brief kwam pas nadat ik mijn corres
pondentie al naar Leiden had verzonden).
Gerharda Eggink, Christiaan Eggink. Jan-
nie de Water. Frans de Water. Gerrlt Dor-
repaal. Annie Dorrepaal. Gerard de Geus,
Dorus de Geus, Keesje de Geus. Dini van
In-gen Schenau, Jannie van Nieuwenhuyze,
Henri ter Weer.
voorvaderen van een Mongoolschen volks
stam, die door een vijandelijke bende met
den ondergang werden bedreigd, door de
ratten werden gered.
Deze overlevering luidt:
„Eens hadden de vijandelijke soldaten
een groote stad belegerd, en reeds waren
zij tot den aanval gereed, toen een leger
van duizenden ratten 's nachts naar de
wallen trok, waar de soldaten, vast in
slaap,, het aanbreken van den nieuwen dag
lagen af te wachten.
Terwijl de mannen, niets kwaads ver
moedend, rustig doorsliepen, knaagden de
ratten met hun sterpe tandjes de boog
pezen en de handvaten der schilden door
zoodat deze onbruikbaar werden. Daardoor
overwonnen de Mangolen hun vijanden heel
gemakkelijk, en wat daarvan overbleef,
vluchtte naar het gebergte".
TANTE JOH.
een Hindoesch, van aalmoezen levend
kluizenaar, die soms ook slangenbezweerder,
is, om daarmee wat te verdienen,
(Nadruk verboden). - j,