LEID5CH DAGBLAD
73!te Jaargang
Donderdag 13 October 1932
No. 42
De Verjaardag van Oom Tom
HIK»
door
C. E, DE LILLE HOGERWAARD.
join Tom was een Oom, dien we heelc-
,al nog niet kenden. Wij wisten, dat hij
ers jongste broer was en verscheiden
jaren in Indië doorgebracht had, maar dat
was alles. Toch was het genoeg, meer dan
genoeg zelfs om Oom Tom voor ons tot
een geheimzinnigen Oom te maken, naar
Wiens komst we vurig verlangden.
Wij waren met ons drieën: Jan, Leni
en Hans. Die laatste was ik. Leni en ik
hadden Oom Tom nog nooit gezien, maar
Moeder vertelde dat Jan paard gereden
had op de knie van Oom Tom, voor deze
jlfaar het warme land vertrok- 't Was alleen
fcmmer dat Jan zich daarvan niets meer
inueren kon en dus ook niet in staat
s, onr meer bijzonderheden te vertellen
n die, welke wij van Moeder hoorden. -
Oom Tom zou het grootste deel van zijn
ncftljd bij ons komen doorbrengen, na-
urlijk tot groote vreugde van ons allen,
o, wat duurde het vreeselijk lang,
Oom het doel van zijn reis bereikt
d! Zoo leek het ons ten minste. De we-
n tusschen zijn aan boord gaan en in
Hand aankomen, schenen ons een on-
zienbare tijd.
Eigenlijk geloof ik, dat wij hem er alle
ie een verwijt van maakten, niet per
iegtuig de reis te doen. We spraken er
'et over en toch keken wij in die weken
og meer naar vliegmachines, dan wij
eds gewoon waren te doen en had Jan
ij het zien van zoo'n luchtgevaarte eens
«geroepen:
„Daarmee zou je vlug uit Indië kunnen
omen!"
Terwijl Leni heel wijs vroeg:
„Is dat de kortste verbinding met Indië,
loeder?"
En wat zij niet zeiden, maar wel dach-
n, was mij duidelijk genoeg. Jan en Leni
ertolkten immers mijn eigen denkbeeld:
„Kwam Oom Tom daar maar mee! Wat
u hy er dan heerlijk vlug zijn!"
Moeder glimlachte slechts, al scheen
k zij te begrijpen. Want Moeder dacht
atuurltjk hetzelfde, 't Was immers haar
roer, haar jongste broer nog wel, die
even jaar met haar scheelde en over
en zij altijd gemoederd had, al van kind
f aan!
,,'k Geloof, dat Moeder de dagen ook
lt!" zei Leni op een avond, waarna Moe-
er gezegd had:
„Jij bent een kleine gedachten-lezeres!"
We verlangden dus allemaal vreeselijk
'ar Ooms komst. Vader ook! Vader
aakte al allerlei plannen. Hij wilde Oom
om van allerlei laten zien! Was dat dui-
eüjk of niet
Langzaam gingen de dagen van wach-
n voorbij, maaral kropen ze om, er
at toch beweging in en terug kon geen
ukele dag meer, als hij eenmaal voorbij
as. Dat was ten minste een geruststelling
Zoo brak dan eindelijk de dag aan,
-arop oom Tom verwacht werd. Het was
nter een groote tegenvaller voor ons, dat
"m niet 's morgen of 's middags, maar
s avonds, zelfs laat in den avond, aan-
am, zoodat er van opblijven geen sprake
as en wij al lang in bed lagen, toen hij
indelijk verscheen- Bovendien had Moe
der ons verteld, dat Oom voor herstel van
zijn gezondheid in het land kwam en be
hoefte aan rust had.
Hoofdzaak was echter, dat Oom Tom
nu toch eindelijk komen zou. Wij moesten
ons geduld dan maar tot den volgenden
ochtend op de proef stellen. Ja, dat moes
ten we, maarwe hielden het niet uit
enhadden afgesproken, zoodra Oom
kwam, uit bed te komen en hem over de
trapleuning of door de spijlen van het por
taal in het geheim te zien. Jan zou, als
oudste, wakker blijven en ons waarschu
wen, als Vader en Moeder met Oom
kwamen.
Plotseling voelde ik mij aan een arm
trekken door Jan, die haastig fluisterde:
.Kom gauw mee! Ze zijn er!"
Even moest ik mijn oogen uitwrijven,
maar toen wist ik toch, wat Jans woorden
beteekenden en was ik in een wip mijn
bed uit.
Muisstil stonden wij met ons drieën bo
ven aan de trap en zagen beneden Vader
en Moeder met een langen, mageren me
neer, wiens gezicht door de zon verbrand
was.
,,'t Lijkt wel een nikker!" fluisterde Leni,
maar een beteekenisvolle por van Jan deed
haar het onvoorzichtige van deze woor
den inzien en de lippen stijf op elkaar
klemmen.
Plotseling klonk Oom Toms vroolijke
lach. De aanleiding daartoe was ons ont
gaan, iemand, die zoo smakelijk lachen
kon, moest een vroolijke baas zijn. En
vroolijkheid was een eigenschap, welke ons
geweldig aantrok.
Tusschen de spijlen van het portaal door
konden we Oom uitstekend zien, maar
één ding was jammer: Oom bleef niet in
de gang en trad met Vader en Moeder
de huiskamer binnen.
Verlaten was op eens de gang- Nooit
was het ons eigenlijk opgevallen, hoe saai
een gang zonder menschen Zijn kan. Maar
nu wisten wij het. Teleurgesteld keken wij
elkander aan. Wat zouden we doen?
Plotseling liet Jan zich geruischloos
langs de trapleuning naar beneden glij
den. Leni en ik volgden zijn voorbeeld.
Maar wat konden wij met ons drieën in
onze pyama's beginnen? Aan de deur luis
teren? 't Zou de eenige manier zijn om
Ooms stem duidelijk te hooren. Maar
neen! dat was beneden onze waardigheid.
Zei het oude rijmpje niet:
„Wie luistert aan den wand,
Hoort steeds zijn eigen schand?"
Dus maar kalm afwachten, tot Oom
eindelijk eens weer in de gang kwam?
Misschien had hij zijn zakdoek wel in zijn
overjas laten zitten en zou hij dien, zoo
dra hij 't bemerkte, komen halen!
Maar hoe muisstil we inet ons drieën
ook op de groote bank in de gang zaten te
wachten, er verscheen niemand.
„Als Moeder ons hier vindt, is ze boos!"
zei ik na een tijdje heel zacht.
,Ik krijg zulke koude voeten;" fluis
terde, Leni.
„Laat ons maar weer naar boven gaan!"
stelde Leni eindelijk Jan voor, die zich als
leider der expeditie verantwoordelijk voel
de voor de gevolgen ervan, bovendien het
betwijfelde, of we Oom Tom vooreerst wel
zouden te zien krijgen.
„Er zal wél Iets anders opzitten," zei ik
en bijna even geruischloos als we de leu
ning afgegleden waren, liepen wij nu de
treden weer op. Binnen werd druk gespro
ken en niemand scheen iets van ons te
merken-
Even flitste het door mijn brein:
„Hoorde Moeder ons maar! Dan zou
Moeder de kamerdeur opendoen en wij een
blik naar binnen kunnen werpen en Oom
zien
Maar neen, er gebeurde niets bijzonders
en het eenige, wat ons te doen stond, was
maar weer rustig naar ons mandje te gaan
Natuurlijk namen wij ons alle drie voor:
wakker te blijven, tot Vader en Moeder
Oom Tom! boven kwamen. Dan zouden
we wel teeken van leven geven door Moe
der te roepen en zelfs Oom Tom! En na
tuurlijk zou de geheimzinnige Oom uit
Indië aan die roepstem gehoor geven en
aan onze bedden komen. Ja, dat was het
eenige wat ons te doen stond en dus pro
beerden wij onze oogen wijd open te hou
den. Je hoeft toch niet te slapen, als je
niet wilt!
Och we hadden zulke beste plannen om
wakker te blijven! Toch vielen onze oog
leden dicht en sliepen wij alle drie in. We
sliepen als rozen en hoorden er niets van,
dat Vader en Moeder met Oom Tom bo
venkwamen, merkten niet, dat Moeder een
schemerlampje inschakelde en Oom Tom
ons een zwijgend bezoek bracht. Zoo vurig
hadden wij naar deze kennismaking ver
langd en toen het oogenblik aangebroken
was, sliepen wij!
„Sufferd!" schold ik mezelf den vol
genden morgen uit, toen Moeder het ons
vertelde en ook Jan en Leni keken teleur
gesteld.
Vlug waren wij echter in de kleeren en
nauwelijks zaten wij aan het ontbijt met
Vader en Moeder, ofwe hoorden iemand
de trap afkomen; de huiskamerdeur ging
open enwij snelden alle drie Oom
Tom tegemoet, die ons lachend begroette
en zei:
„Goeiendag, jongelui! Toen ik jullie gis
teravond in bed zag, dacht ik: „Wat een
lieve kinderen, als ze slapen!" En nu zie
ik jullie dan in wakenden toestand. Zoo,
zoo! Dat zijn dus Jan, Leni en Hans! Jul
lie zijn alle drie flink uit de kluiten ge
wassen hoor' Ken je me nog. Jan?
„Nee, Oom! Maar u zult ook wel veel
veranderd zijn!" antwoordde Jan.
„En jij bent heelemaal veranderd!" zei
Oom Tom lachend. „Ik zou je heusch niet
meer herkend hebben!"
Na het ontbijt ging Oom Tom zijn kof
fer uitpakken. Nee maar, wat daar al niet
uitkwam! Met allerlei schatten beladen,
kwam Oom weldra beneden- Voor Vader
en Moeder een paar prachtige Chineesche
vazen, voor Leni een mooi gouden ket
tinkje en voor Jan en mij schitterende
platen, allerlei tooneelen uit de wildernis
voorstellend, met leeuwen, tijgers en apen
er opl
Oom had ons niet vergeten in het warme
land en maakte ons overgelukkig met de
meegebrachte schatten.
Niet eiken dag komt er een Oom uit
Indië over en als hij dan zulke mooie ge
schenken meebrengtlijkt hü veel opi
een Oostersch vorst uit een sprookje. Maar
het sprookje was werkelijkheid geworden
voor ons en hoe verschillend wij dan
soms ook over de dingen denken moch
ten! over één ding waren wij het roe
rend eens: Moeders Jongste broer was een
Oom uit duizenden.
Wat een bof, dat hij juist onze Oom
was!
(Wordt vervolgd).
(Nadruk verboden.)