REBUS. 73ste Jaargang Donderdag 29 September 1932 No. 40 MEE UIT VISSCHEN! -s door J. H. BRINKGREVE ENTROP. „Ziezoo, dat 's klaar", zei Hein, terwijl hij met welgevallen z'n teekening bekeek, die kant en klaar op het teekenbord ge prikt lag. Hein keek nog eens goed: ja, alle hoeken sloten precies en alle lijnen waren mooi strak. En de letters, die waren er ook regelmatig en volgens de regelen der kunst op gezet, 't Was toch maar een keurig schooltje, dat hij ontworpen had, hij zou er best goede punten voor halen. Want Hein was op de middelbaar techni sche school en leerde voor bouwkundige. Hij droogde zijn trekpennen af, deed de inktpotten dicht en terwijl hij op z'n horloge keek, liep hij naar het raam. „Half zes al", zei Hein in zichzelf, „dat valt me tegen. Nu is me m'n heele vrije Zaterdagmiddag met die teekening voor bij gegaan. En zulk fijn Octoberweer, met een vroolijk zonnetje. 't Zou heerlijk ge weest zijn om er met de fiets op uit te trekken. Of met Kees mee om te visschen, fijn, daar in de buurt van Vleuten, mid den tusschen de weilanden, waar je in de verte allemaal kerktorentjes zag. Maar 't was toch een rustig gevoel, dat het werk af was. Nu had hij tenminste den heelen Zondag voor zichzelf. Hein liep wat heen en weer, liet nog eens een tevreden blik gaan over zijn welgeslaagd werkstuk en vroeg zich af: „Wat zal ik morgen nu eens doen?" „Fiet sen natuurlijk", ging het dadelijk door z'n hoofd, „maar met wie?" Kees was op de H.B.S. altijd zijn vriend geweest. Maar na het eindexamen was deze naar een kan toor gegaan en verdiende zijn eigen geld al Dat was toch wel eenig. En om dan zooveel vrijen tijd te hebben en niet zoo te behoeven blokken! Kees was altijd een groot liefhebber van den hengelsport ge weest en nu was er bij hem op het kan toor een collega, die er ook verzot op was, zoodat die twee nu bijna alle Zaterdag middagen en Zondagen er samen op uit gingen. Kees was lid geworden van de vereeniging tot bevordering van de hen gelsport en had als z'n particulier visch- water een paar slooten in de buurt van Vleuten toegewezen gekregen. Dus had Hein niet zoo heel veel meer aan z'n vriend. „'k Ga toch eens kijken, of hij thuis is", dacht Hein en de daad bij het woord voegend ging hij naar beneden, waar hij van z'n Moeder vernam, dat hij vóór de avondboterham nog best even op de fiets naar Kees kon gaan. Juist toen hij bij Kees de straat inreed, zag hij zijn vriend van den anderen kant komen en gelijk stapten ze bij Kees' woning af. „Kom even mee naar boven," noodde Kees. Kees nam z'n fiets mee naar binnen, terwijl Hein de zijne even op slot deed. ,,'k Ben dobbers wezen uitleggen, vijf en zestig", vertelde Kees geestdriftig. „Jó, als daar nu eens allemaal dikke palingen aan komen," en hij gaf Hein uit louter blijdschap 'n flinken slag op z'n schouder. „Wat zou je nu met vijf en zestig pa lingen moeten doen?" vroeg Hein onge- lcovig. „Bakken, stoven en rooken. En als ik een f linken vangst heb, krijg jij er ook van mee." „Dat 's nog eens braaf gesproken. Als ze nu maar bijten willen. Maar zeg, Kees, ik kwam eigenlijk eens vragen, of Je morgen meeging om een flink eind te fietsen." „Fietsen?" vroeg Kees en wachtte met antwoorden. „Ja, fietsen, naar de Pyramide bijvoor beeld. 't Is zulk fijn weer!" „Ik weet wat anders", zei Kees op eens. „Ga mee morgenochtend m'n dobbers op halen en op snoek visschen. Man, er zit zooveel snoek in de breeë sloot. Doe 't zeg!" „En gaat van Mameren dan niet met je mee?" „Neen, van Mameren moet morgen uit en alleen is zoo saai. Ik moet beslist mor genochtend kijken, wat er aan de lijnen, zit. En dan kan jij in dien tijd op snoek visschen." „Maar je mag toch maar één hengel hebben?" „Ja natuurlijk, maar daarom moet jij 't doen, als ik m'n paling ophaal. Later doen we 't samen". „En hoe laat moet ik je dan komen halen?" „Om half vijf morgenochtend. Maar denk er om, dat vanavond de klok verzet moet worden". „Ja dat's waar ook! We gaan de nacht schuit weer in. Dat wordt 's avonds weer met de lamp aan eten". „Maar 's morgens is 't wat vroeger licht. Daarom moeten we zorgen om vijf uur in Vleuten te zijn. Doe je 't?" „Ja, 'k ga mee. Moet ik bellen om half vijf?" „Nu, als je licht ziet branden, dan fluit je alleen maar. En anders bel je maai een paar maal zachtjes, want m'n wekker wil wel eens niet afloopen. Maar ik ben toch zóó klaar." „Goed, ik zal er voor zorgen." „Doe vooral een jas aan en waterdichte schoenen, 't Is al aardig frisch 's morgens en 't gras is nat. Denk ook om een flink pakje brood", raadde Kees. Toen Hein wegreed, had hij echt schik in den nachtelijken tocht. Als Moeder nu maar geen bezwaren maakte! „Moeder", zei hij, toen ze aan tafel zaten, „houdt u van paling?" „Nou of ik". „En van snoek?" „Dat 's een heerlijk eten", beweerde Vader, „alleen veel graat. Ik wou maar dat ik er eentje had". „Nu hoogstwaarschijnlijk krijgt u er een. En paling ook", vertelde Hein blij. „Hoezoo?" vroeg Moeder verwonderd. „Ik ga ze voor u vangen". En in korte woorden legde hij zijn ouders het plan van Kees uit. Er werden wel eenige be zwaren geopperd, maar Hein wist die weg te praten. Dus sneed Moeder 's avonds nog de boterhammen, die Hein 's morgens vroeg moest opeten en die, welke hij moest meenemen. Een glas melk kon hij wel even warmen en hij beloofde, dat hij 's nachts alles heel zachtjes zou doen. Natuurlijk moest hij tijdig naar bed. „Denk er om, dat je den wekker verzet", zei z'n vader door de slaapkamerdeur, toen Hein bezig was zich uit te kleeden. „Lieve help! ja, dat had ik nog bijna vergeten", zei Hein bij zichzelf, pakte meteen den wekker en verzette die een uur. Nu hem nog even opwinden. Hoe laat zou hij 'm zetten? Half vier maar. Dan kon hij zich op z'n gemak klaar maken. Wach, hij zou 't tafeltje met den wekker er op vlak voor z'n bed schuiven. Als de wekker dan begon af te loopen, kon hij hem meteen vastzetten; misschien werden Vader en Moeder dan niet wakker. Nu nog z'n horloge verzet en klaar was hij om in bed te stappen. (Slot volgt). (Nadruk verboden). s>M- (Nadruk verboden.).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1932 | | pagina 13