T LEGKAART ESCHIEDENIS VAN DOMMEN LOUIS. ANEKDOTE. EEN WEDSTRIJD. ïbeui om, liters om nen en 'ij den ït v< 't ies 5 ge- ie legkaart stelt voor: Een neushoorn met twee aapjes op den rug staat voor een plas en durft er niet over. Een aapje heeft een touwtje aan zijn hoorn vastgeknoopt. (Nadruk verboden). )ben zal ïen zij zjj lam Ie eg ij kl ver en as eens een jonden, die zeer dom aarom men hem domkop noemde. geen dag voorbij of hij haalde twee, soms ook wel meer domme uit. ïn keer zeide zijn moeder tot hem: kop, ga eens naar de markt en laar eens een vet vet varken.- Je oed afdingen, wil je het niet te f sl etalen". maar niet bang moeder, ik zal ppassen". op ging naar de markt, zocht een et beestje uit dong goed wat af, ral niet te duur te betalen en zeide van '1€* varken: Pos oo varken, wees nu zeer verstandig eD naar huis, zonder stil te staan", sla varken antwoordde door een diep on alsof het zeggen wou, „ja", nkop ging in de stad wandelen, zien, of er ook nieuws was. hij 's avonds thuis kwam, zei hij i moeder: varken is goedj hè?" r is het varken dan?" iet .dan nog niet gekomen?" gekomen? Wie zou het dan bren- )and, moeder, maar ik heb het ge- teer verstandig te zijn en zonder sn hierheen te loopen en het heeft gd". is ook wat, nu zijn we ons varken Kon je het dan niet bij een poot Jon en met een stok voor je uit- anderen keer zal ik er om denken, [o dagen later zond zijn moeder hem stad, om een driepoot te koopen. koffiepot op te zetten. Hij ging e stad, en daar hij zich herinnerde 1 moeder gezegd had, van het var- tod hij den driepoot aan een touw !g hem met een stok vooruit. Na- kon daar de driepoot niet tegen indien ging hij moeilijk vooruit, sloeg Domkop er dubbel zoo hard to de driepoot brak. Toen hij thuis ^zeide hij tot zijn moeder: der, ik heb alles gedaan, wat u ge- ^ot, met dat varken ^lleen wou vooruit en toen sloeg ik er net ?P, tot hij brak", jongen" riep zijn moeder wan- U|h „doe je dan nooit iets goeds? Je hadt dat ding toch veel beter op je rug kunnen hangen en het zoo dragen ,,Een anderen keer zal ik het doen, moeder". Eenigen tijd later zegt z'n moeder: ,.Ga naar de stad en koop een flink pak vetkaarsen". Hij ging naar de stad, kocht de kaarsen en hing ze op 'n rug, zooals z'n moeder hem bij de gelegenheid van den drievoet gezegd had. De zon scheen dien dag erg fel en wel met het natuurlijk gevolg, dat de kaarsen smolten en niets dan de pitten en de doos overbleven. Ook waren natuurlijk zijn kiel en broek geheel bedorven door het afgedropen vet. vWat ben je toch dom", zei z'n moeder bij zijn thuiskomst, ,kwist je dan niet* dat was gauw smelt? Je Jiadt ze even moeten weeken in de beek, welke langs den weg stroomt, of op den heuvel, even in den wind moeten afkoelen". ,,Een anderen keer zal ik het doen, moeder". Weer eenige dagen later stuurde zijn moeder hem naar de stad, om veeren te koopen, om de kussens te vullen en zout voor den inmaak van het nieuwgekochte varken. Toen hij dan op den heuvel gekomen was, nam hij den zak met veeren zooals hem bij gelegenheid van de kaarsen gezegd was, en legde ze in den wind, om ze te bewaren voor smelten. Juist was er dien dag zeer veel wind, zoodat alle veeren opwoeien en verdwenen. ,.Mooi", zeide hij, „nu heb ik weer een stommiteit uitgehaald, laat ik oppassen mijn zout niet in den wind te leggen, anders mocht het ook eens wegwaaien. Daarom ging hij onder aan den voet van den heuvel, waar een beek stroomde gm het zout af te koelen, wat weer het gevolg had, dat het zout smolt en toen hij zoo zonder iets anders bij zich te hebben, dan de leege zakken, thuis kwam, had de moeder het geduld verloren, en Hgt hem nooit weer een boodschap doen. Ingezonden door Corry v. Driel. Dame (tot haar dienstmeisjes, die pas van buiten komt)..Met hoevelen zijn jul lie thuis?" Het antwoord was: „Met de varkens meegeteld „veertien." VERHAALTJE OP RIJM. In Dierenland werd op een keer Een wedstrijd uitgeschreven Door Koning Leeuw. De dikke beer Riep: Heb ik van mijn leven! Veel loopen doe 'k voor mijn plezier. Ik win den prijs dus vast! En ieder, die graag mee wil doen, Verliest het! Opgepast! 't Ging alles heel, heel deftig toe. Lid van de jury waren: Een dromedaris, olifant, Een aap met lange haren. Het varken en de hond Caro, Die riepen boos en luid: Ik win het! Ik! Nee, ik! ik-lk!. Ze scholden elkaar uit. De vos, om sluwheid zeer bekend, Die lachte in zijn pootje En mompelde: Wacht jullie maar! Ik neem je toch in 't ootje! Mijn vrouwtje moet mij helpen en..., Wij foppen jullie samen! Wie had gedacht, dat wij jelui Er netjes tusschen namen? Ik ren naar 't and're eind, blijf daarl Zij blijft hier bij 't begin. —Wie 't eerst terug is, luidt de vraag O, jongens, 'k heb zoo'n zin! Ik roep na 'n poosje: 'k Ben al half! En doe, of 'k weg weer ren En als mijn vrouw daarna wat roept, Denkt elk, dat ik het ben! De strijd begon en 't ging precies Zooals de slimme vos Het uitgedacht had: Lekker lag Hij op het koele mos Toen iemand van de jury riep: De vos heeft het gewonnen! Hij kwam aan 't eindpunt vlak nadat De thuisreis was begonnen! Het vosje was de winnaar dus. Hij en zijn vrouwtje lachten In 't veilig', stille hol eens saam, 't Kwam niemand in gedachten, Dat Reintje hen gefopt weer had. Hij is een slimme rakker! Maar eerlijk was het niet! En 'k had Geen vosje graag tot makker! (Nadruk verboden! ANNIE O.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1932 | | pagina 13