ZOON DOMME PIET
DE GESCHIEDENIS
VAN POLICHINELLE.
E
De geschiedenis, die ik jullie ga vertel
len, is heel lang geleden gebeurd, zóó
lang reeds, dat ik niet zou kunnen zeggen,
in welk jaar ze voorviel. Er leefden toen
een man en een vrouw, die Quignol heet
ten. Zij woonden in de nabijheid van een
groote stad in een bouwvallig hutje en
waren zeer arm.
Quignol was een slechte, koppige, luie
man, die heelemaal niet werken wilde en
nooit zijn schulden betaalde. Iedereen, die
bij hem kwam, schold hij uit, en dreigde
hij met stokslagen. Hij was de schrik van
1 den geheelen omtrek geworden.
Zijn vrouw daarentegen was de goedig
ste, braafste, en werkzaamste van alle
vrouwen. Zij had veel verdriet van haar
man en deed haar uiterste best om hare
kinderen, drie jongens en 'n klein doch
tertje, goed op te voeden. Twee van haar
kinderen verontrustten haar echter zeer,
zij had daar groote zorg over. Haar oud
ste jongen was een echt mismaakt kind.
Hij had een grooten bochel, een langen,
krommen neus, en een spitse kin, die naar
boven gebogen was en een groote neiging
scheen te hebben, om met zijn buurman
neus kennis te maken. Daarbij had hij een
ouwebjk gezichtje met steenroode wan
gen, echt belachelijk en komiek, doch bij
al zijn leelijkheld straalden er goedheid
en vriendelijkheid uit zijn lichtblauwe
oogen. Dit ongelukkige kind had het beste
karakter dat men bedenken kan, altijd
vroolijk, altijd gelijkmatig van humeur.
Men noemde hem „Polichinelle."
Zijn jongere broer was geheel anders
Zoo rood en zoo mismaakt als Polichinelle
was, zoo blank en zoo goed gebouwd was
deze. Moeder Quignol was innig trotsch
op hem en besteedde veel zorg aan dit
kind. Hij ging altijd in een wit pak ge
kleed, was heel netjes op zijn kleeren en
om de blankheid van zijn lief gezicht nog
meer uit te doen komen, droeg hij op zijn
hoofd een zwart gesloten mutsje of
kapje, men noemde hem „Pierrot."
De derde was de grootste, de geestigste
der kinderen, maar ook de oproerigste en
de wildste. lederen avond als hij van zijn
lange strooptochten thuis kwam; waren
zijn kleeren aan flarden gescheurd. De
arme moeder Quignol was dan radeloos.
Zij had geen lappen meer van dezelfde
stof en zoo moest zij maar nemen wat zij
vinden kon, al was 't dan ook van een
heel andere kleur, om zoo goed en zoo
kwaad als 't ging, zijn kleeren te verstel
len. En zoo kreeg hij op 't laatst een bont,
vreemd pak aan, doch het behoorde zóó
geheel bij haar derden zoon, dien men
„Arlequin" genoemd had!
Het vierde kind was een 6-jarig meisje, 'n
meiske, zóó klein en teer, dat haar broe
ders haar met ééné hand in de hoogte
konden houden. Zij zag er zóó lief uit, met
haar zijachtige blonde krulletjes, en groote
diepblauwe oogen, dat het een lust was,
haar te zien.
Dat kleine ding kreeg den naam van
„Poupée."
Maar moeder Quignol was wanhopig,
dat haar meiske zóó klein en haar oudste
jongen zóó mismaakt was.
„Wat zullen wij toch met twee zulke
ongelukkige kinderen uitvoeren?" klaagde
zij telkens. Nooit zullen zij in staat zijn,
iets in de wereld te worden, nooit zullen
zij iets kunnen verdienen en zij zullen ons
in niets kunnen ondersteunen als wij oud
zijn. Gelukkig toch, dat Pierrot en Arle
quin er nog zijn. (Moeder Quignol was dol
ingenomen met haar beide knappe jon
gens.) Zij zullen voorzeker goed opgroeien
en ons later tot fllnken steun zijn."
De jongens werden grooter en moeder
Quignol vond, dat het nu tijd werd, dat
de kinderen wat werk zochten, zij zou te
vergeefs op een middel, om hun werk en
bezigheid te bezorgen. Ten einde raad,
riep zij hen allen op een goeden morgen
bij zich en zeide:
„Jongens, nu wordt het eens tijd, om te
werken. Gaat naar de stad en ziet goed
rond. of gij iets kunt vinden, waarmede
gij op eerlijke wijze wat kunt verdienen.
Uw zuster kan u niet vergezellen. Zij is
helaas te klein en zij zou door de voorbij
gangers omver geloopen en vertrapt
worden!"
En zoo gingen de jongens er op uit,
ieder een anderen kant uit.
Pierrot slenterde langzaam, loom en
lusteloos door de straten en hield zijn
luie, fijne handen in zijn wfjdc, lange
mouwen verborgen. Waar men schertste,
lachte en vroolijk was, daar was hij te
vinden, maar om zich op de een of andere
wijze nuttig te maken, en iets voor zijn
In de trekkar met hun tweetjes,
Zaten Anneke en Greet.
En broer Piet, die al naar school gaat,
Hield het handvat stevig beet!
Broertje trok! De beide kleuters
Hadden o! zooveel plezier!
Maar helaas, 't werd spoedig huilen!
Kijk maar naar het plaatje hier!
Op den weg, juist in het midden,
Lag een groote, dikke steen.
En wat deed dat domme Pietje?
Daar trok hij den wagen heen!
(.Nadruk verboden).
Nu. je snapt wel, wat gebeu.
Eensklaps klonk het: rom,
Ach. die beide kleine kleutet
Vielen met den wagen om
Tranen, dikke, dikke tranen
Liepen langs hun wangen
Nooit! zoo riepen zij
Gaan we met jou rijden
't Spijt me. dat ik 't moet
Maar met 't reisje was 't
Want de beide passagiertjes
Zijn bedroefd naar huis ge
moeder te verdienen, o, neen .daar dacht
hij zeis niet aan.
Arlequin, met zijn wild, woest karakter,
zocht alle slechte gezelschappen op, be
lust op roof en strooptochten. Noch Pier
rot. noch Arlequin brachten een stuivertje
mede thuis, voor moeder Quignol.
Polichnel daarentegen, deed al zijn best,
om iets te verdienen, niettegenstaande
zijn belachelijk mismaakt figuur. Hij wan
delde parmantig rond, hield oog en oor
links en rechts open en zoodra hij een kind
hoorde huilen, ging hij het huis binnen
en bood zich aan, om voor een kleinigheid
het kind op te vroolijken en bezig te hou
den. En de uitkomst was inderdaad altijd
verrassend. De kinderen, die het goedige,
leuke gezicht van Polichinel zagen, ver
gaten hun verdriet en deden niets dan
lachen. De roep over Polichinelle werd al
grooter en grooter en weldra kwamen van
alle kanten moeders' opdagen, die hem uit-
noodigden. om haar kinderen bezig te
houden. Hij was waarlijk een vriend der
kleintjes geworden en fle ouders vonden
het een groote rust, als Polichinelle bij
hun kinderen was, terwijl zij aan hun
werk waren. Met deze bezigheid onder
steunde de arme mismaakte jongen al
spoedig z n moeder, die nu hoe langer hoe
meer vertrouwen kreeg in de toekomst
van haar oudsten zoon.
Maar ach, eens op een dag, had Poli
waarlijk groot verdriet, en was hij geheel
terneergeslagen. Men had hem ergens ge
roepen en had hem opgedragen een klein
zenuwachtig meisje tot bedaren te bren
gen en afleiding te bezorgen. Poli trad
binnen vol vertrouwen, dat hij hier, zoo
als gewoonlijk zou slagen, maar helaas,
nauwelijks had de kleine hem gezien, of
haar huilen werd een krampachtig snik
ken en vol medelijden keek zij hem aan.
Poli deed zijn uiterste best, hij trok de
potsierlijkste gezichten, spalkte zijn wijden
mond in een grijnslach tot zijn vervaarlijk
groote ooren open en boog zijn klommen
neus tot op zijn kin; doch neen, dit alles
hielp niets.
„Gij zijt zoo vreeselijk leelijk, arme Poli,
gij maakt mij veel erger aan 't huilen",
snikte het kind.
Poli begreep er eerst niets van. Tot nu
toe had hij altijd de lastigste jongens kun
nen vermaken en opvroolijken, maar had
den dan zijn leukste belachelijkste gezich
ten en zijn groote mismaaktheid op de
kleine meisjes niet dezelfde uitwerking?
Ach, het zal juist mijn mismaaktheid zijn,
dacht Poli treurig; daarover zullen de jon
gens zoo lachen en vroolijk zijn en daar-
zullen ze mij zoo graag zien. doch deze
kleine heeft medelijden met mij. De har
ten der kleine meisjes zijn geheel anders.
Zij zijn gevoeliger en hebben
met ongelukkigen, nooit
maaktheid haar op kunnen
maar nu weet ik wat zij
ben. Hij ging haastig naar zij
rug, zeide niets, maar nam
zusje, lief als een engeltje
een lammetje, mede, droeg
armen en bracht het bij 1
meisje. Hij legde zijn lief kl
haar armen. Het kind was veri
blikkelijk waren haar tranen
zij jubelde uit:
„O, wat zijt gij lief en kleii
moedertje voor je zijn, hoe h
„Ik heet Poupée", zeide he
Poli, met o, zoo'n zacht, lief
„Moeder, o, moeder, ik wil
pop hebben, precies als dit kil
En zou verdrongen zich al
kleine meisjes om Poupée,
jongens, allen tegelijk Poli bij
hebben. Van alle kanten kwan
ders en smeekten Poli en Pol
hare kinderen te komen en
passen, als zij ziek of neersla
en om hen bezig te houden
uit moesten.
Poli en Poupée raakten
groote verlegenheid en konden
tegelijk zijn.
Maar Poli gaf zoo gauw dei
op. Hij was een jongen met
zicht. Hij peinsde en peinsde
eindelijk een middel, dat uitst
Hij maakte van hout en kar)
popjes, die precies op zijn z»
mismaakte grappige Polichine
hij zelf en toen hij er een
had, ondervond hij al spoedig
overal kwijt kon raken. Alle
de stad wilden er een hebben
uit de naburige plaatsen en
werden uit alle werelddeelen
vraagd.
Poli werd wereldberoemd.
Toen vader Quignol begreep
dit zaakje geld kon verdiend
anderde hij geheel en begon
poppen te maken. Hij werd
knap werkman, en een voorbd
huisgezin.
En zoo was de eertijds ver
maakte, gebochelde jongen. »i(
geluk en de trotsch van zijn1
geworden, maar hij verschaft',
duizenden menschen hun bro(
de duizenden die heden nog
verschillende fabrieken werks
poppen en ander speelgoed
Het prachtige, heerlijke kos®
goed, dat men in de winkels zie'
alle kinderen dol zijn.