WAT DE BLOEMEN VERTELl OP DE BOERDERIJ S! door C, E. de Lille Hogerwaard. Op de hoeve van Japik-boer, waar de koeien en kalveren, de schapen en lamme ren, de paarden, een paar geiten, de ezel, de varkens en de biggetjes in de wei lie pen, hadden de kippen, de ganzen en de eenden ook vrij toegang tot de uitgestrekte grasvlakte. Allen genoten van de zon, die na zich dagen schuil gehouden te hebben, einde- lijk weer eens een kijkje scheen te willen nemen om te zien, hoe het er op den hof van Japik-boer wel uitzag. Maar het allermeest in haar schik was Mieke-poes, die zich vóór de boerderij lek ker in de verkwikkende zonnewarmte lag te koesteren en het buitengewoon rustig vond, dat alle twee- en viervoeters onder de dieren het weiland bevolkten en zij dus nagenoeg het rijk alleen had cp den Afpelhof, zoo heette de boerderij. Nagenoeg, want Nero, de grootë waak hond, lag aan den ketting en kon het erf niet veriaten. Een stumperd vond Mieke- poes hem eigenlijk, want dat begreep zij met haar klein poesenverstand best: 't is heel iets anders ergens vrijwillig te zijn dan met een ketting aan diezelfde plaats gebonden te worden en er niet weg te kun nen, ook al wil je nog zoo graag. Mieke-jDoes lag dus heerlijk in het zon netje en dommelde nu en dan in. Wat al die anderen toch op het weiland zochten? Hier was 't veel rustiger, al kon je duide lijk 't geloei en geblaat, 't gehinnik, gebalk en geknor, 't gekraai, gekakel en gesnater der overige bewoners van het Appelhof hooren. Ja, als zij gewild had, zou ze best een praatje met al die levenmakers hebben kunnen maken! Maar Mieke-poes, die wanneer zij eenmaal begon, een vervaar- lijk§ miauwstem kon opzetten, verkoos een dutje te doen. Ze was den geheelen nacht op de muizenvangst geweest en had de rust dus zeker verdiend. Maar wat was dat? Waarom blafte Nero? Er kwam toch geen vreemde het erf op! Akelig hard en onheilspellend klonk Nero's geblaf Mieke-poes in de ooren. Eerst wilde zij doen, of zij niets bemerkte, maar zelfs de geduldigste poes wordt kwaad, als zij door blaffen uit den slaap gehouden wordt. Bovendien kon zij Nero toch al niet te best uitstaan. Ze waren nu wel geen vijanden, leefden niet als kat en hond, maar... Nero moest geen dingen doen, die een goed opgevoede poes onbe hoorlijk vond. En dat luid en zonder nood zaak blaffen hiertoe behoorde, vond Mieke-poes buiten twijfel. Waf-woef-wafWaf-woef-waf O, wat ben je vrees'lijk laf! meen de Mieke-poes op eens duidelijk te ver staan en natuurlijk waren die woorden tot haar gericht. Wat beteekende dat? En wat had Nero op eens tegen haar? Miauw-miauw! Mauw-miauw! Zeg eens! Foei! Wat heb je nou? kon zij dan ook niet nalaten te vragen. Opnieuw klonk Nero's geblaf als: Waf-woef-waf! Waf-woef-waf! O, wat ben je vrees'lijk laf! Dat was toch al te erg! Met hoogen rug kwam Mieke-poes nu op Nero af en miauwde uitdagend: Miauw-miauw! Mauw-miauw! Heb je wat? Zeg 't dan maar gauw! Waf-woef-waf! Waf-woef-waf! Dacht je, dat 'k om jou wat gaf?! blafte Nero, die toen hij uitgepraat was, zijn tanden dreigend zien liet. Mieke-poes, in de veronderstelling ver- keerend, dat Nero begonnen was, kon het niet op zich laten zitten en miauwde weer: Miauw-miauw! Miauw-miauw! Dacht je heusch dat ik bang zijn zou? Plotseling werden beiden opgeschrikt door een koe. die over het hek keek en duidelijk loeide: Boe-boe-boe! Boe-boe-boe! Jullie maakt me vrees'lijk moe! Boe-boe-boe! Boe-boe-boe! Hou op met die ruzie, toe! Beschaamd zwegen Nero en Mieke-poes nu. Maar lang duurde dit toch niet. Daar begon Nero weer: Waf-woef-waf! Waf-woef-waf! Stilte, of ik bijt voor straf! Nu vond Roodkam. de haan, het tijd zich met de zaak te bemoeien en hij kraaide luid: Kukleku! Kukleku! Zeg, hoe heb lk dat plots nu? Allen zwijgen, als ik kraai! Hou dus op met dat lawaai! Een klein brptaal biggetje, dat altijd het laatste woord wilde hebben, knorde Öaarop: Door C. E. DE LILLE HOGERWAARD. '•f Rl 1MKFO *\T. De bloemen in ons vaasje Doen soms een heel verhaal: Van weiden, bosschen, velden, Wij luist'ren allemaal Naar 't geen zij ons vertellen Van het Kabouterfeest, Van Feeën en van Elfjes. Maar 't aller-allermeest Houd ik van de verhalen Der Bloemenkoningin. En als ik dan in bed lig Des avonds heb 'k zoo'n zin Naar Feeënland te reizen Daar zit zij op haar trooi Een troon van madeliefjes. Zij vraagt op zachten ta Och, menschenkleuter k Eens even naar me to En ben je van die reis Niet moe, niet vrees'lij Maar vóór ik wat kan zeg Slaap ik al rustig in En 'k droom den heelen na< De Bloemenkoningin! (Nadruk Knor-knor-knor! Knor-knor-knor! Klinkt uw stem vandaag wat schor? Deze brutale vraag liet Roodkam, die juist zoo trotsch was op zijn heldere, wel luidende stem, zich niet welgevallen vooral niet, als ze kwam uit het snuitje van zoo'n klein biggetje, dat pas kwam kijken! Boos kraaide hij dan ook: Kukleku! Kukleku! Zeg, klein ding, wat is dat nu? Dreigend stak Roodkam zpn snavel in de richting van het brutale biggetje. Maar nu nam Moeder Knor de partij van haar kind op en knorde: Knor-knor-knor! Knor-knor-knor! 'k Geef om jouw gekraai geen lor! Juist was Roodkam op het punt Moeder Knor voor deze brutale opmerking met zijn Juist was Roodkam op het punt Moeder Knor voor deze brutale opmerking met zijn snavel bestraffend te pikken, toen hij plotseling afgeleid werd door het gehinnik van Lize, het groote, zwarte paard Hi-hi-hi! Hi-hi-hi! Overal ruzie, waar 'k ook zie! Wees toch dankbaar voor de zon! Dom was, die n u kibb'len kon Een gans snaterde luid: Gi-ga-gak! Gi-ga-gak! Alsjeblieft! Hbu je gemak! En een eend viel in: Kwak-kwak-kwaak! Kwak-kwak-kwaak! Zeg eens, dat ik ruzie maak! 't Was, of de dieren hoe langer hoe op roeriger werden. De schapen en lammeren, die anders tot de meest vreedzame dieren behooren, begonnen zich zelfs met het twistgesprek te bemoeien. Zij konden ech ter niet veel meer zeggen dan: Bè-bè-bè! Bè-bè-bè! En de geiten wilden daarop rijmen met hun: Mè-mè-mè! Mè-mè-mè! Zoodat ieder toch duidelijk hooren kon, dat ook deze dieren zich maar niet alles lieten zeggen. Daar snaterden de eenden in koor: Kwak-kwak-kwaak! Kwak-kwak-kwaak! Zl uk di et im< sd v: li w: va: loc p: (Nadruk verboden). Roodkam is een oude drai De haan was nu zóó woedei hij van kwaadheid geen geluid kon Maar Grauwtje, de ezel, ball nend I-a! I-a! I-a! Denk nu toch eens even Waar de ruzie door ontsto En houd allen eens je mo: Nero, zeg, wat blafte jij? 'k Hoorde 't half maar in En Nero, die altijd goede vu Grauwtje geweest was, antwo leef d1 Waf-woef-waf! Waf-woel U1 Kon 'k maar van mijn ket J Ontsteld luisterde Mieke-poe woorden. Ze twijfelde er geen aan, of Nero de waarheid spra allen op den Appelhof stond N om zijn eerlijkheid en oprecht!; Zij had hem dus verkeerd v dat was het begin van alle run O, wat was ze dom, wat was ze selijk dom geweest! En zij haastte zich te zeggei Mauw-miauw! Mauw-miai Ik verstond je niet zoo g* Mauw-miauw! Mauw-miai Och, wat heb ik een bert Ook de andere dieren sch: erover, dat ze aan den twist ha genomen. Allen kwaakten, loei den, hinnikten, snaterden, bl knorden door elkaar om dit maken. De boer, die het lawaai hoo: eens kijken wat er aan de har ontdekte echter niets bijzoudt even later tegen Trijntje, zijn ,,'k Geloof, dat er storm in d-" De dieren zijn zoo druk!" Wat wist hij ook van hun tj al had hij dien misschien staan kon hij de dieren immer' ;n we or al ut 's e i er h Et tel

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1932 | | pagina 12