De Leidsche Sterrewacht jubileert.
Fortinbras' Toovermacht
ftste Jaargang
LEIDSCH DAGBLAD, Zaterdag 18 Juni 1932
Derde Blad
No. 22160
(16321932)
RECHTZAKEN.
PARLEMENTAIR OVERZICHT
FEUILLETON.
DOOR Mr. G. KELLER.
Foto Bleuzé.
DE LEIDSCHE STERKEWACHT ANNO 1932.
De juiste datum moge niet vaststaan,
het is een wél vaststaand feit, dat dit jaar
de Leidsche sterrewacht drie eeuwen zal
hebben bestaan. Wijlen de groote sterre-
iundige Kaiser, eenmaal een sieraad van
de vermaarde Leidsche Hoogeschool, is
daar achtergekomen, toen hij er zich toe
zette een geschiedenis van de instelling,
aan wier hoofd hij in 1837 werd gesteld,
te schrijven. Eerst in 18S8 is die geschie
denis verschenen als eerste deel van de
Annalen der Sterrewacht, welke sedert het
licht hebben gezien. Reeds toen hij het
ambt aanvaardde, had Kaiser het voor
nemen opgevat om die geschiedenis te
schrijven, doch niet alleen had hij het te
dmk met andere dingen, doch het is heel
sat snuffelen geweest, eer hij een eenigs-
zins geregeld verhaal van de wederwaar
digheden van de aan zijn zorg toever
trouwde instelling kon te boek stellen.
De wetenschap der sterrekunde heeft
bij de stichting der Leidsche Hoogeschool
ten erger dan stiefmoederlijke bejegening
ondergaan: men vergat haar totaal bij de
organisatie van het onderwijs. Trouwens
alle natuurwetenschappen waren daarbij
over het hoofd gezien en op de eerste
Series Lectionum vindt men theologie,
rechtswetenschap, geneeskunde, wijsbe
geerte en wiskunde vermeld, maar van
natuur- en scheikunde, zoomin als van
taalkunde of sterrekunde, wordt gewag
gemaakt. De fout werd gelukkig vrij spoe-
oig ingezien, het onderwijs aan de Hooge
school werd met verschillende vakken
uitgebreid en de zorg voor de sterrekunde
sera toevertrouwd aan de hoogleeraren
111 de zuivere wiskunde.
Ons. menschen van de twintigste eeuw.
schijnt dit ongetwijfeld zonderling toe.
Immers, indien iets tot de toegepaste wis
kunde is te rekenen, is het zeker de ster
rekunde, welke toch eerst in werkelijkheid
wetenschap wordt door de toepassing der
wiskunde op de waargenomen feiten. Zoo
nauw lette men evenwel in de zestiende
eeuw niet op die dingen. Trouwens, men i
moet niet al te hooge gedachte koesteren
omtrent het wetenschappelijk karakter
van het hooger onderwijs in die dagen en j
zelfs nog wel later. Zeer dikwijls kwam i
het neder op het voorlezen en toelich-
ten van het werk van een of anderen
ouden schrijver en zoo zal op de colleges
over sterrekunde vermoedelijk wel een
belangrijk deel van den tijd gewijd zijn
geweest aan den Griekschen wijsgeer
Aristoteles. Aan de eigenlijke sterrekijkerij
deed men niet druk. Nog al natuurlijk,
aangezien bij de oprichting van de Leid
sche Hoogeschool de verrekijker nog niet
was uitgevonden, zoodat de waarnemln-
Sen slechts met het bloote oog konden
plaatsvinden en men, wel begrijpelijk,
meende daarmede niet veel nieuws te
kunnen ontdekken.
De eerste hoogleeraar, die tc Leiden
astronomie heeft geleerd, is de genees
kundige Gerard de Bont geweest, de eer
ste directeur van den Hortus Botanicus,
die „en passant" colleges gaf over wis
kunde en daaronder ook de sterrekunde
rekende. Pas in het begin van de zeven
tiende eeuw wordt het echter ernst met
de sterrekunde. Toen werd Willebrord
Snellius in 1613 hoogleeraar in de wis
kunde en deze had aan de sterrekunde,
welke hij door Tycho Brahe, Kepler en
Möstlin had leeren kennen, zijn hart ver
pand. Jammer, dat hij reeds in 1626 na
een langdurig ziekbed kwam te overlijden.
Zoowel op natuurkundig als op sterre-
kundig gebied heeft hij baanbiekend werk
verricht. Hij ontdekte de wet der straal
breking en hij trachtte de grootte van het
aardoppervlak met behulp van de trian
gulatie of graadmeting te berekenen.
Na zijn dood werd hoogleeraar in de
wiskunde en sterrekunde de oriëntalist
Jacobus Golius. Curatoren dro'egen den
geleerde het onderwijs in de astronomie op
en Golius zag er geen been in. dit waar
te nemen bij zijn linguistische studiën.
Hij ging zelfs verder: hij wenschte astro
nomische waarnemingen te verrichten en
kocht daartoe uit de nalatenschap van
Snellius een grooten kwadrant, het toe
stel, gelijk men weet. dat eertijds veel
gebruikt werd om de hoogte van sterrën
te bepalen. Hij had er 125 gulden voor
betaald, doch curatoren kochten het in
strument van hem af en beloofden, het
een behoorlijke plaats te geven, waar
Golius het zou kunnen gebruiken. Inder
daad geschiedde zulks door op het dak
van het Academiegebouw een toren te
bouwen, welke met een plankier werd
bedekt. Onder dat plankier werd een ka
mertje ingericht, waarvan de voornaam
ste meubileering bestond uit twee globes,
die tot nog toe een plaats hadden gevon
den in de bibliotheek, terwijl het plan
bestond om den kwadraat op den vloer in
de openlucht op te stellen. Daar kwam
men evenwel nog tijdig van terug en er
werd een houten huisje voor opgericht,
waarvan het dak draaibaar was. Boven
dien werd een bediende gehuurd om den
professor bij zijn waarnemingen ter zijde
te staan en daarmede was de sterrewacht
der Leidsche Hoogeschool een feit.
Kaiser, die dit alles heeft opgediept uit
de Leidsche Universiteitsarchieven, noemt
geen datum en we mogen dus wel onder
stellen, dat hij dien ook niet is te weten
gekomen. In ieder geval is echter vast ko
men te staan, dat 1632 het stichtingsjaar
van de Leidsche Sterrewacht is te noemen
Wie nu beweert, dat de nieuwe instal
latie op zich zelve niet van zoo buiten
gewone beteekenis mag heeten, heeft on
getwijfeld het gelijk aan zijn zijde. Edoch,
voor een juiste beoordeeling van het feit
mag men niet uit het oog verliezen, dat
hiermede de eerste Europeesche sterre
wacht was geboren. Er was in Europa op
dat oogenblik niets, wat men als 'n sterre
wacht zou kunnen beschouwen. Indertijd
hadden landgraaf Wilhelm van Hessen
en Tycho Brahe observatoria bezeten. Deze
waren echter in het begin der zeventiende
eeuw aan verval prijsgegeven en op geen
hoogeschool haü men er aan gedacht, het
aldus prijsgegeven werk over te nemen.
Tien jaar na Leiden, in 1642, heeft
Utrecht zijn sterrewacht gekregen op den
Smeetoren: Hevelius, de vermaarde be-
studeerder van de maan, had van 1650-
1697 op het dak van zijn woning te Dan
zig een soort van sterrewacht. Voor het
Observatorium te Parijs werd in 1667 de
eerste steen gelegd; de sterrewacht te
Greenwich dagteekent van 1675, die van
Berlijn van even voor 1700 enz.
Dat voor de inrichting van de Leidsche
sterrewacht het dak van het Academiege
bouw werd uitgekozen, is licht te begrij
pen. Men moest een plek nemen, welke zich
boven de omgeving verhiel en men mocht
er niet te veel geld voor besteden. Wat
natuurlijker, dan dat curatoren het hooge
dak van het te hunner beschikking staan
de hechte en weldoortimmerde Academie
gebouw. een voormalig klooster, uitzoch
ten? De toren welke thans nog het eer
waarde gebouw bekroont, bestond toen nog
niet: hij dagteekent eerst van enkele ja
ren later en heeft nooit tot de sterrewacht
behoord.
Tot het jaar 1860 heeft Leidens sterre
wacht boven op het dak van het acade-
j miegebouw geprijkt. Natuurlijk heeft de
inrichting in den loop der tijden herhaal
delijk wijziging ondervonden. In de eerste
plaats reeds toen de verrekijker zijn in
trede deed in de beoefening der astrono
mische wetenschap
Men weet, dat de verrekijker een Neder-
landsche uitvinding is. te danken aan den
brillenslijper Hans Lipperhey te Middel
burg. die haar in 1609 wereldkundig maak
te. De Staten-Gen. der Ver. Provinciën
schonken hem daarvoor een jaargeld van
900 gulden doch zij kenden hem geen patent
toe en het gevolg was. dat anderen o.a.
Adriaan Metius en Zacharias Jansen, hem
navolgden en met de eer der uitvinding
zijn gaan strijken. Maar bijzonder bruik
baar voor de sterrekundige wetenschap
werd de verrekijker eerst door Kepler ge
maakt. Hij vervaardigde een kijker met
twee convexe lenzen, waardoor een behoor
lijk gezichtsveld werd verkregen en dat
zich daardoor goed leende voor waarne
mingen aan den sterrehemel. Het duurde
intusschen nog tot 1669 eer de groote
kwadrant van de Leidsche sterrewacht
door Christiaan Melder van een kijker
werd voorzien, terwijl pas in 1683 'n groo-
tere kijker in de plaats daarvan werd op
gesteld.
In 1689 onderging de sterrewacht een
belangrijke vergrooting en tot 1817 is ze
daarop in denzelfden toestand gebleven.
Toen was de instelling zoo weinig .up to
date" en bovendien dermate vervallen, dat
curatoren aan de regeering in overweging
gaven, een geheel nieuwe sterrewacht te
doen bouwen, los van het Academiege
bouw en voorzien van de nieuwste toestel
len. Van dat eerste wilde de toenmalige
regeering evenwel niets weten met het oog
op de geldmiddelen en zij besloot tot een
flinke vernieuwing VaW het bestaande. De
vrucht van die verbouwing was echter een
installatie van zóó gebrekkigen aard. dat
Kaiser in zijn geschiedenis der instelling
als het ware de handen ineenslaat van ver
bazing over het onbeholpen product, dat
nu ter beschikking van de beoefenaars der
astronomische wetenschap werd gesteld.
Er werden enkele nieuwe instrumenten
aangeschaft, die niet bijzonder deugdelijk
waren, en bovendien schonk koning Wil
lem I een spiegeltelescoop welke heele-
maal onbruikbaar was!
Hoe hij daartoe was gekomen, verhaalt
Kaiser in zijn werk uitvoerig. Er waren
een paar Friesche boeren, Roelofs en
Rienks geheeten. die meenden, dat zij
evengoed telescopen konden vervaardigen
als de buitenlandsche fabrikanten. Wat zij
in elkaar zetten was dus Nederlandsch
fabrikaat en in een vlaag van vaderlands
liefde prees men hun knoeiwerk alsof onze
Friezen de grootste genieën waren. Koning
Willem I liet zich door de aanbevelingen
van een paar hooggeplaatsten verleiden om
bij die dilettant-fabrikanten twee telesco
pen te bestellen waarvan één bestemd
werd voor een onderwijsinrichting in Zuid-
Nederland, die er intusschen voor bedank
te. en de andere aan de Leidsche sterre
wacht cadeau werd gedaan. De toenmalige
hoogleeraar in de sterrekunde. Ekama,
dorst het geschenk niet te weigeren en
aanvaardde het instrument zonder het aan
een onderzoek te hebben onderworpen.
Toen het eenmaal boven op het dak van
de Academie stond bleek het een prul te
zijn. maar Ekama zweeg, neen wat erger
was sprak een gunstig oordeel er over uit.
De minister van Binnenlandsche Zaken
liet zich evenwel daardoor niet misleiden,
eischte. dat Ekama de resultaten met den
nieuwen kijker verkregen zou rapporteeren
en toen deze daaraan geen gevolg gaf,
volgde er een minder vriendelijke briefwis
seling. welke, naar Kaiser onderstelt, oor
zaak is geweest van Ekama's vroegtijdigen
dood in 1826.
In 1837 werd Kaiser hoogleeraar in de
sterrekunde. nadat hij gedurende een elf
tal jaren als observator werkzaam was ge
weest Zoo iemand dan was hij bevoegd
om een oordeel over de sterrewacht in haar
toestand van die dagen te vellen en dat
oordeel was zoo ongunstig mogelijk. Hij
wist evenwel, dat er geen geld voor be
schikbaar was de opstand der Zuidelijke
Nederlanden had een groote bres in 's lands
schatkist geslagen en dus bepaalde hij
er zich toe. een flinke verbouwing aan te
vragen, waartoe de regeering zich ook liet
vinden.
Op den duur ging het echter tóch niet;
iii woord en geschrift kwam Kaiser daar
rond voor uit; er deden zich in de Staten-
Generaal stemmen voor een nieuwe sterre
wacht hooren. doch toen de regeering
daarvoor doof bleef, werd er een Nationaal
Comité gevormd om de noodige gelden voor
een nieuw gebouw bijeen te brengen. De
kosten daarvan werden, zeer bescheiden
geraamd op f. 90.000. een inzameling
bracht f. 30.000 dus niet meer dan een
derde op. doch dit bedrag was voldoende
om de geesten te prikkelen en de minister
van Binnenlandsche Zaken, dr. Simons,
zelf beoefenaar der astronomie, leerling
van den Utrechtschen hoogleeraar Moll,
bracht ten slotte in 1856 een post op zijn
begrooting voor den bouw van een nieuwe
sterrewacht. De Staten-Generaal keurden
den post goed; als plaats voor de instel
ling werd. zeer tegen den zin van de meer-
j derheid van de Leidsche hoogleeraren. een
j deel van den Hortus Botanicus aangewezen
en in October 1858 werd met den bouw
aangevangen. In den zomer van 1860 kwam
men er mede gereed en in 1862 was de ge-
heele inrichting voltooid.
Sedert is de Leidsche sterrewacht een
instelling gebleven, der wetenschap en der
universiteit waardig. Onder kundige lei-
ding. eerst van Kaiser, daarna van de
j broeders H. G. en E. F. van de Sande Bak-
i huyzen, thans onder die van de hoog
leeraren dr W. de Sitter en dr. E. Hertz-
sprung, bijgestaan door een staf van ge
leerden. is het astronomisch observatorium
van Leiden een der belangrijkste instellin
gen op het gebied van dezen tak van we
tenschap. Vooral nu de sterrewacht in
nauwere betrekking is gekomen met het
Union Observatory te Johannesburg, mag
men gyoote verwachtingen voor de toe-
toekonist koesteren, en zoo men thans,
ondanks den druk der tijden, het driehon
derdjarig bestaan van de Leidsche sterre
wacht feestelijk wil herdenken, bestaat
daartoe alleszins aanleiding.
HAAGSCHE POLITIERECHTER.
Een caféhouder en diens zoon uil Zeg-
waart moesten terecht staan wegens mis
handeling. De zoon was verschenen en
deelde mede, dat vader te zenuwaentig
was om te komen. Op 24 Januari was een
zekeren L. in het café gekomen, doch bij
het afrekenen beweerde deze nog geld te
moeten hebben van den zoon van den kas-
telem en hij zou het derhalve maar aan-
drinken.
Hiermede werd geen genoegen genomen
en L. werd op niet-toelaatbare wijze door
vader en zoon naar buiten gewerkt. Het
O. M zeide aanvankelijk gehoopt te heb
ben deze zaak te kunnen laten rusten en
dat misschien een extra gratis borrel par
tijen zou hebben kunnen verzoenen Het
was echter niet gelukt. De hardhandige
kastelein en diens zoon werden 'eroor-
deeld tot f 15 subs. 15 d.
RECLAME.
Vraag niet, friesche Heerenbaai "maar
ECHTE FRIESCHE
i JB «tl HEERENBAAI
20 SO d PER O.V>
TWEEDE KAMER.
DE DERDE KRUISER
VOOR INDIË.
Bij den aanvang der vergadering werd
de motie-Cramer (uitstel van aanbouw
van den derden kruiser) met 59 tegen 30
stemmen verworpen.
Er vóór stemden de sociaal-democraten,
de vrijzinnig-democraten, de communist
Wijnkoop en de heer Floris Vos.
Zoodat:
de Regeering er thans toe kan en zal
overgaan, om den derden kruiser op stapel
te zetten.
INTERPELLATIE-KUPERS.
1713
De heer Kupers.
Hierna werd overgegaan tot de interpel-'
latie van den heer Kupers inzake de werk
loosheid, de werkverschaffing en de uit-
keeringen aan werkloozen.
Dit onderwerp is in de laatste maanden
herhaaldelijk, bij verschillende wetsont
werpen en interpellaties, aan de orde ge
weest, en opnieuw schetste de heer Kupers
nu de toestanden in de. werkverschaffing
en den nood der werkloozen en hij protes
teerde met kracht tegen verschillende
maatregelen, door de Regeering genomen,
inzonderheid tegen de verlaging van de
loonen in de werkverschaffing. Ook kwam
hij op tegen het aftrekken van de ouder-
doms-rente van de uitkeeringen. Zijn be
toog en de punten waaromtrent hij op
heldering verlangde bleken uit de reeks
vragen die hij stelde en waarbij hij in het
bijzonder ook wenschte te weten of de
Regeering inderdaad van plan is tot ver
laging der steunnormen over te gaan. En
breedvoerig betoogde hij de wenschelijk-
heid van een korteren arbeidsdag en een
korte arbeidsweek voor de arbeiders, dan
kunnen er meer arbeiders worden te werk
gesteld en dan kan de werkloosheid aan
merkelijk worden verminderd.
Hij stelde de volgende vragen:
1. Is de regeering bereid om de inge
voerde tariefsverlagingen bij werkverschaf
fingen ongedaan te maken eventueel na
overleg met de contact-commissie en kan
de regeering verder toezeggen alle aange
legenheden betrekking hebbende op de
steunregelingen en op de arbeidsvoorwaar
den bij de werkverschaffing in deze con
tactcommissie te doen behandelen?
2. Is de regeering bereid de loonen bij
de werkverschaffingen zoodanig vast te
stellen, dat de arbeiders daarvan hun ge
zin behoorlijk in stand kunnen houden de
rouleering voor de werkverschaffing in te
trekken of. voor zoover dit op overwegende
bezwaren stuit, deze te verbeteren en daar
naast een betere steunregeling voor de ar
beiders, die krachtens het rouleeringsstel-
sel te werk worden gesteld, in te voeren?
3. Wil de regeering. waar zij is overge-
gegaan tot het verlagen van de steunnor
men der werkloozen in verschillende plaat
sen. deze verlaging ongedaan te maken,
eventueel na overleg met de contactcom
missie?
4. Wil de regeering verklaren, dat zij
laar het Engelsch van WILLIAM LOCKE
door J. E. d. B. K.
It)
- Mademoiselle Corimia, wat antwoordt
mij'' vroeg Bigourdin na een ademlooze
rilte, waarin zij met haar hoofd over de
lalel gebogen, zenuwachtig aan haar
Mndschoenen had zitten plukken.
- U bent heel vriendelijk Monsieur Bi-
ïourdin. Ik heb nooit gedacht dat u zulke
'f'oelens tegenover mij koesterde, zei zij
^Melend als een welopgevoed school-
«fisje. Dat hadt u me moeten zeggen.
- Als ik eerder had gesproken over mijn
«roelens voor u. Mademoiselle, dan zou
mijn voordeel hebben gedaan met uwe
«nwezigheid onder mijn dak
Plotseling welden de tranen op in haar
!°Kn en er kwam een brok in haar keel.
sprong op en in een plotselinge opwel-
stak ze haar hand uit.
- Monsieur Bigourdin, u bent de edelste
dien ik ooit heb ontmoet. Laat ons
jnniden zijn. groote vrienden. Maar lk
ön niet met u trouwen. Het is onmogelijk
Maar waarom niet?
U moet een vrouw hebben, die u hef
°«H. Ik heb u niet lief, ik zou u niet lief
!™Jen hebben, en toen plotseling haar
woote eenzaamheid voelende, rillend alsof
g Poolwind om haar heen gierde, zei zij
k,.i nooit een man lief hebben, mijn
leven niet. Ik zou het .niet kunnen.
2e gleed van hem weg vluchtend
JJBs de tafeltjes met witte tafellakens
™e«, was ze verdwenen,
„-««rel (verduiveld) zei Bigourdin en
knrt. weer neer op zÜn stoel.
daarop vonden Fortinbras en Mar
tin hem voorover gebogen aan de tafel zit
ten, als een beeld van neerslachtigheid.
Maar vol als ze waren van hun eigen za
ken, merkten ze zijn verdriet niet op. For
tinbras sloeg hem op zijn breeden mg en
wekte hem zoo uit zijn neerslachtigheid.
't Is in orde, mon vieux Gaspard. riep
hij hartelijk.
Ik heb in zich openende ooren de
goddelijke uitkomst van mijn filosophie
gegoten. Hij is een nieuweling, op wien ik
trolsch ben.
Bigourdin. niet gestemd voor beeld
spraak. schudde zich als een groote hond.
Wat praat je toch voor nonsens?
Polydore, zaliger nagedachtenis, be
gon Fortinbras.
Och zwijg daarover, wat ik je bidden
mag. riep Bigourdin op ongewoon onge-
duldigen toon.
't Is geen grap, dat verzeker ik u, zei
Martin Ik heb geen geld meer! Ik moet
werken. U moet vroeger of later een
plaatsvervanger hebben voor Polydore
Geeft u mij het loon van Polydore, dan zal
ik zijn plaats innemen. Onbekwamer dan
hij kan ik niet zijn en ik heb misschien
meer gezond verstand.
Is het ernst?
Ik spreek in vollen ernst.
Bigourdin streek met de hand over zijn
gezicht.
Ik ging gisteravond slapen In een ge
wone wereld, dezen morgen ontwaakte ik
in een fantastisch universum, waarin ik
niets ben dan een blad, door den wind
voortgedreven, zooals die daar, en met de
hand wees hij naar buiten. Ik weet niet
meer wat recht, wat krom is; maak jullie
maar alles in orde.
Dus u neemt mij als bediende in het
Hotel des Grottes?
Mon cher zei Bigourdin in mijn ont
redderden toestand vind ik alles goed.
De ontreddering of liever de omverwer
ping hij gebruikte het woord boulever-
sement van den forschen man was aeer
merkbaar. Hij zat daar als verslagen.
Iemand, ten prooi aan de hevigste zee
ziekte, kon niet minder onverschillig zijn
omtrent zijn lot. Fortinbras nam hem
nauwlettend op en zijn volle lippen maak
ten een fluitende beweging. Toen wisselde
hij een blik met Martin, die er dadelijk
het zijne van dacht.
Ze verdient een pak slaag, zei hij in
het Engelsch.
Hem vriendelijk aanziende, zei Fortin
bras tot Martin: Je hebt wat aan mij te
danken, is het niet?
Een heele boed, zei Martin.
Félise, met een gewichtig gezichtje,
snelde de zaal binnen.
Mon oncle, de oude Didier laat weten
dat hij zijn kalf pas de volgende week wil
slachten. Wat moeten we doen?
Dan eten we asperges, zei Bigourdin,
en hij staarde weer naar den November-
regen.
Zwijgend zaten de twee mannen te roo-
ken. Toen gooide Fortinbras zijn eindje
sigaar weg in Corinna's kopje, stond op.
rekte zich uit en geeuwde luid.
En na mijn voornemen ten uitvoer
gebracht te hebben, trek ik mij terug om
een welverdiende rust te genieten. En u,
Monsieur Poldore Martin, moet uw
nieuwe taak beginnen.
En Martin haalde uit de provisiekast
een blad en een voorschot, trok zijn jas
uit, sloeg zijn hemdsmouwen op en begon
het ontbijt weg te ruimen.
HOOFDSTUK IX.
En zoo is het Martin, de leeraar, ge-
métamorfoseerd tot volmaakten bediende
volmaakt wat betreft vlijt, manieren en
kleeding. Zijn rok van verouderden snit
maar zoo goed als nieuw, gaf aan de eet
zaal iets van fijne beschaving en welvaart
Eerst wilde Bigourdin. nog verlegen met
de veranderde omstandigheden ,dit uiter
lijk teeken van dienstbaarheid niet toe
laten. Een man kon net zoo goed tafel
dienen in een jas als in een rok. een oor
deel, dat Fortinbras heftig bestreed. Hij
vertelde zijn zwager een en ander over de
psychologische beteekenis van de kleeding.
De kleeding had een geestelijke beteekenis,
ze bracht het objectieve en het subjectieve
met elkaar in harmonie. Een rechter zou
onmogelijk al zijn krachten kunnen wij
den aan de toepassing van het recht, als
hij er zich van bewust was. gekleed te
zijn als een harlekijn. Martin, uitgedost
als toerist, zou zich als bediende niet op
zijn gemak gevoelen en zou niet aan tafel
kunnen dienen met die vaardigheid, die
voor zijn vak vereischt wordt. En buiten
dien had hij zijn discipel aangeraden
om niet te dienen als een amateur. De
amateursmanieren waren allernoodlottigst.
Neen .als Martin zijn servet onder zijn
linkerarm nam, dan borg hij in de vou- 1
wen van dat servet een stukje van zijn
hart. als een echte bediende.
Doe dat maar zooals je zelf wilt.
zei Bigourdin vermoeid. Fortinbras gaf
eenige wenken en Martin werd de vol- 1
maakte dienstknecht. Het vak zelf moest
hij leeren door den raad van Bigourdin
en ook wel door de hulp. die Félise hem
beschroomd gaf. 't Verwonderde hem
zooveel beslag als er werd gelegd op zijn
verstand en op zijn lichamelijke vaardig
heid.
Je moet jongleur zijn om een zwaar, vol
blad netjes te kunnen balanceeren op één
hand. Een heelen dag oefende hij zich met
een blad vol steenen, voor hij met een
blad vol borden en schotels dorst rond
te loopen. Door deze oefeningen kreeg hij
gespierde armen. Hij leerde ook. dat de
deftige stap van den leeraar niet paste
bij de vlugheid van den knecht. Hij leerde
koude sla aanmaken en servetten op fan
tastische wijze plooien. Niet handig met
zijn handen, vond hij flesschen open I
trekken een lastig werkje. Maar hij over
won deze moeilijkheid evenals de andere I
moeilijkheden in zijn nieuw beroep. En
hij vond het prettig, het amuseerde hem
en het interesseerde hem. 't Was werk
waarvan je uitkomst zag. De tafels ge
dekt voor den maaltijd, gaven blijk van
zijn handigheid. Nooit was het zilver zoo
mooi. waren de messen zoo glanzend en de
glazen zoo helder geweest ln die honderd
jaren, dat het Hotel des Grottes bestónd.
En het was aardig de verschillende gasten
volgens een vast gesteld plan te bedienen
en door zijn handigheid critiek te ont
wapenen. Hij stond vroeg op en ging laat
naar bed, moe als een hond. en sliep dan
den slaap van de tevredenheid.
Bigourdin gaf hem menig pluimpje,
maar haalde zijn schouders op.
Ik kan maar niet vatten, vriend,
waarom je het doet.
Voor het heil van mijn ziel, lachte
Martin, en om gelukkig te worden.
Onze goede vrienden, de Engelschen,
zei Bigourdin zijn een wondervolle natie
en ik heb groote bewondering voor hen.
maar er is iemand onder hen, door wie
niet een streepje loopt.
Op het Café de l'Univers gaf hij even
wel een geheele andere uitlegging van het
dalen van den leeraar Martin op de maat
schappelijke ladder.
Monsieur Martin, zoo zei hij, had
zijn leeraarschap vaarwel gezegd om de
meer winstgevende paden van den handel
te betreden en hij plan om in Engeland
een hotel te openen, en nu wist iedereen,
dat de hotels daar heel slecht zijn, want
men krijgt er te hard gebakken ham
met eieren en te rauwe biefsteak En nu
wilde de leeraar eerst eens goed polshoogte
nemen, hoe op het vaste land epn hotel
bestuurd wordt.
(Wordt vervolgd).