k Jaargang
LEIDSCH DAGBLAD, Woensdag 16 Maart 1932
Derde Blad
No. 22083
[oethe-herdenking in de Leidsche Universiteit.
VOORDRACHTEN VAN DE HOOGLEERAREN
HUIZINGA, VERWEY EN FOKKER.
FEUILLETON.
De Geheimzinnige Inbreker
Johann Wolfgang Goethe.
Gisteravond heeft in het groot-audito-
jui der Leidsche Universiteit een bijeen-
mst plaats gehad, waarin de hoogleera-
n Huizinga, Verweij en Fokker den groo-
i Duitschen dichter en geleerde Johann
olfgang Goethe hebben herdacht, die 22
m voor honderd jaar te Weimar
sleed.
Het eerst werd het woord gevoerd door
of. dr. J. Huizinga, die ongeveer als
sprak.
Inleiding van prof. dr. J. Huizinga.
taak, die mij hedenavond ten deel
Ut, om deze herdenking van Goethe met
tn enkel woord in te leiden, brengt mee,
,t ik niet zal spreken over Goethe zelf,
aar over den tijd, waarin hij verscheen.
>ie tijd is de 18e eeuw. Goethe's lange,
like leven ligt dwars over de scheiding van
ree groote eeuwen heen, maar de tijd,
raarin hij zich vormde eri waaruit wij hem
toeten verstaan, is de 18e eeuw.
Wij leven, tot den huïdigen dag, meer
lan wij ons gewoonlijk bewust zijn, uit
leest, van de 18e eeuw. door Bach en
lozart, door Kanten toch zijn wij
tisschien geneigd, bij het oproepen var.
iat beeld 18e eeuw, het eerst haar zwak-
ïre zijden te zien. de gebreken, waaraan
Ui meenen ontgroeit te zijn; haar
achter rationalisme, haar ietwat
loedkoop optimisme, haar verheerlijking
M het gezond verstand, haar verslapte
'antasie, haar afwending van alles wat
Hysterie is. Wij onderschatten Jicht de
lultuurwaarde van die 18e eeuw, die het
ïrste waarlijk moderne tijdperk is, de on
middellijke onderlaag van onze eigen be-
thaving. De 18e eeuw is een bij uitstek
(ruchtbare tijd geweest, zoo ook van ont
Plooiïng, meer dan van schepping.
Op het schouwtooneel van de Euro-
peesche beschaving (er is grond voor juist
dit beeld van een tooneel) staat in de
eerste helft der 18e eeuw Frankrijk nog
altijd, of opnieuw, vooraan. Het domineert
in de beeldende kunst, met dat onfeilbare
gevoel van den beheerschten vorm, waar
door het in de architectuur de al te welige
woekering van den tijdstijl bedwingt, en
in de schilderkunst ai de ressources van
dien stijl in een blijde harmonie uitviert:
Watteau. Boucher. Nog machtiger schijn
baar heerscht Frankrijk in het rijk der
Letteren. Letteren in dien wijden zin. dien
een huidig geslacht soms vergeten schijnt,
met inbegrip van haast het heeie publieke
geestesleven, en een goed stuk wijsbegeerte
en wetenschap. De letterkundige is nooit,
noch eerder noch later, in die mate waar
lijk geestelijk leider geweest, als Voltaire
en Rousseau het hebben kunnen zijn over
Frankrijk, en over Europa.
Toch is die voorrang van den Franschen
geest, dan reeds, minder essentieel dan hij
oppervlakkig schijnt. De twee groote vol-
I ken van Germaansche taal en oorsprong,
het Engelsche en het Duitsche, staan ge
reed, orri die leidende rol, niet van de
I Romaansche wereld over te nemen, maar
I ze met haar, als voor het minst gelijk-
I waardige medespelers, te deelen. Al sedert
1700 geeft Engeland, op tal van gebieden,
den toon of het thema aan, die Frankrijk
opneemt: met Locke voor de wijsbegeerte,
met Newton voor de wetenschap, met
Steele en Addisson voor de nieuwe sociale
ideeënverspreiding, spoedig met Richard
son voor den zedenroman, om van de eer
ste melodieën uit het grijs verleden het
I geluid der beginnende Romantiek, dat iets
later inzet, nog te zwijgen.
De Duitsche stemmen zwijgen nog in het
koor, dat Parijs dirigeert, want het zwaar
wichtig woord van Leibniz bereikt maar
enkelen Tot het midden der eeuw blijft
Duitschland toch eigenlijk in hoofdzaak
receptief. Goethe zelf immers heeft zich
in zijn jeugd nog met Franschen geest ge
voed. En ook als Duitschland in de tweede
helft der eeuw zijn hoogen en veelzljdigen
bloei van het geestesleven heeft voortge
bracht, wordt de vrucht daarvan aanvan
kelijk nog grootendeels binnenlands geno
ten. Vóór 1800 neemt de Fransche en En
gelsche cultuur nog weinig Duitsche ele
menten op.
De geest blaast waar hij wil. Duitsch
land, het staatkundig versnipperde en
maatschappelijk achterlijke, heeft in dien
tijd, in de muziek, in de wijsbegeerte, in
de wetenschap en in de dichtkunst, een
oogst kunnen voortbrengen, die iets meer
bevatte, dan al de geestelijke schatten, die
de schitterende samenleving van de Fran
sche monarchie, of de krachtige Engelsche
maatschappij had opgeleverd.
Overzien wij, met een enkelen blik, de
meest in het oog springende trekken van
het beeld der 18de eeuw, zooals het zich
vertoont, eer de diepe Duitsche stem in
de fuga meeklinkt (vergeeft mij den al te
plotselingen overgang van het visueele
beeld in het auditieve). Het wezen van
het 18de eeuwsche geestesleven schijnt een
van geringe spanning. Ons beeld van dien
tijd drukt harmonie, gratie en een zeker
evenwicht uit, het is effen ei> sierlijk, het
vertoont de blijde maar zwakke kleuren
van het pastel. De verbeelding is getemd
door het gezond verstand. Het idyllische is
de hoogste sfeer, waartoe zij zich kan ver
heffen; het pathos is geweken, het heroi-
sche galmt na in rhetoriek, enthousiasme
is een schimpwoord geworden. Ondiepe
geesten hebben het woord: de schitterend
oppervlakkige Voltaire neemt het over
van Locke en Bolingbroke; hij breekt los
weg den staf over de groote denkers van
alle eeuwen.
Maar hier ligt slechts de helft van het
beeld, dit is de sterkst belichte zijde, van
deze dingen spreekt de gangbare geschie
denis het luidst, maar het is van die 18de
eeuw niet de ernstigste of de edelste zijde.
De denkkracht, die aan godsdienst en
wijsbegeerte onttrokken wordt, vindt werk
in nieuwe wetenschap. Het is niet in de
eerste plaats scheppend werk; de groote
scheppende geesten waren voorafgegaan:
Kepler, Galilei, Descartes, Spinoza, Huy-
gens, Newton. Maar nu eerst wordt hun
geest het eigendom der velen. De weten
schap wordt nu voor het eerst een der
groote beheerschende factoren der sa
menleving. een sfeer, waarin men leeft,
een integreerend bestanddeel van het
maatschappelijk leven, het kenmiddel van
een nieuwen tijd. De Natuur, oppermach
tig, nu het Godsbegrip verflauwd is, wil
begrepen, wil gemeten, wil ontleed wor
den. De blik is verlengd en verscherpt,
door telescoop en microscoop; de onein
dige verten en het onvermoed kleine
onthullen zich. De nieuw geopenbaarde
grootheid, rijkdom, fijnheid en doelmatig
heid der Natuur vullen den geest met
vroom ontzag. Met de talrijke nieuwe
meetmiddelen, van calculus tot lucht
pomp, benadert men haar, als met een
nieuw gesmeed en pas geslepen wapen.
Het snijdt gevaarlijk diep. Doch al drei
gen hier destructieve strekkingen van den
geest, de positieve en onvergankelijke
winst is oneindig grooter. Het is die van
een nieuw, oneindig rijker en zuiverder
Wereldbeeld, zooals Buffon het in den
klassieken vorm, als een kosmos versch
uit de handen van den Schepper, mocht
uitbreiden. Het nieuwe Natuurbeeld sub-
intreert tijdelijk voor alle methaphysica.
En niet alleen in het intellectueele, ook
in het aesthetische wordt de drang naar
de Natuur allesoverheerschend. Om
streeks het midden der eeuw schijnt de
melodie der schoone vormen van het hel
dere majeur, waarin zij tot dusver geklon
ken had, in mineur over te gaan. De
frivoliteit van het rococo wijkt voor een
nieuwen ernst, de luchtige gril en de sier
lijke krul hebben afgedaan, de lijn wordt
weer recht, de vorm sober. Eenvoud ge
biedt. Het Gevoel onttroont het Esprit,
verstand zijn onverzwakt, maar een nieuw
element van irrationeelen aard tempert
hun heerschappij. Machtiger dan ooit te
voren trekt nu Natuur, als de godheid van
den tijd, alle vereering, alle krachten tot
zich, niet enkel als voorwerp van het we
tenschappelijk onderzoek, maar tevens als
bron voor alle schoonheidsbezieling, als
grondslag en maatstaf der moraal. In de
Natuur schijnen Waarheid, Schoonheid en
Deugd te vinden. De profeet heet nu
Rousseau.
Evenwel de geest, altijd zoekend naar
normen en motieven, kan ook nu niet
zonder den steun van beelden uit eenig
Verleden. Hij vindt dien steun óf in het
tijdloos ideaal van een nieuw, thans over
wegend Grieksch klassicisme, óf in het
RECLAME.
580S
NEDERl. FABRIKAAT
«KV™
VERLAAGDE PRIJZEN
nevelachtig en pathetisch eigen grijs ver
leden, dat eerlang de Romantiek zal
baren.
In dezen tijd groeit Goethe op. Hij on
dergaat en aanvaardt al de stemmingen,
al de gerichtheden van dien tijd: senti
mentalisme, klassicisme, ossianisme. Hij
heeft zich, evenals Kant, den schuldenaar
van Rousseau bekend. Maar voor het ge
schenk van de Nouvelle Héloïse geeft hij
dat van den Werther terug. Hij verheft
alle stemmingen, en overwint alle formu
les. Ook voor hem, ja voor hem meer dan
voor iemand, blijft de Natuur de Godheid,
die hij zoekt en dient. „Goethe war Na-
tur, sie suchte, aus ihr lebte er, Geschich-
te blieb ihm fremd". In zijn streven „die
Welt des Auges dem Sinn zu entschlies-
sen", keert hij zich tegen de atomistische
en mechanische strekkingen van zijn tijd,
al miskent hij daarbij de waarde van ana
lyse en berekening. Voor hem wordt weer
kostbare bezieling, wat zijn eeuw als
dwaze verblinding verworpen had: „der
Enthusiasmus". Hij hoort tot de geesten,
die alle kaders van indeelende litteratuur-
of cultuurgeschiedenis doen barsten, alle
termen van stijl of richting doen bezwij
ken. Hij brengt in alle dingen, die zijn
geest aanraakt, een dimensie meer, dan
zijn eeuw voor hem, kende.
Vervolgens was
het woord aan prof. dr. Alb. Verwey
Na een inleidend woord over de betee-
kenis van de doodenherdenking als voort
komend uit een natuurlijke drang die te
vens van gewicht is voor het ontstaan van
een overlevering en een geschiedschrij
ving, begon spreker zijn rede met Goethe
als persoonlijkheid tusschen zijn oudere
en jongere tijdgenooten te plaatsen. Klop
stock, Lessing en Herder werden herdacht,
ook Hamann, Winckelmann, Kant en de
op hem volgende wijsgeeren. Evenzoo wer
den .telkens met een enkel woord, Schiller,
de Hamboldts, de Schlegels en de Grimms
en weer anderen gekenschetst. Herder
werd het uitvoerigst besproken als de man
die leiding aan Goethe wist te geven, juist
op het oogenblik toen de liefde voor Frie-
derike Brion. de wandeltochten in de El-
sass. en het denken aan de Faust-legende
het gemoed van den drie-en-twintigjarigen
dichter in beweging brachten. Als het ken
merkende van Goethe zag spreker in de
eerste plaats zijn behoefte aan uiting, in
de tweede plaats zijn behoefte aan vor
ming, Die dubbele trek in het oog hou
dend, gaf hij een overzicht van Goethe's
leven: Zijn jeugd in Frankfort, Leipzig en
Straatsburg, zijn eerste tien jaar in Wei-
mar, waar hij zich naar verschillende zij
den ontwikkelde, zoowel in beheer en ad
ministratie als door zijn verhouding tot den
groothertog en niet het minst door zijn
liefde voor Frau von Stein, een vorming
die voltooid werd in Italië. Van twee in
Weimar ontstane gedichten: de Harzreise
en Ilmenau werd de beteekenis uiteenge
zet. De invloed van Italië bleek tweeledig:
Goethe verloor er de illusie dat hij schil
der was, en hij won er de zuivere vorm en
stijl van werken als Tasso en Iphigenie.
De invloed die Schiller op Goethe uit
oefende werd nauwkeurig aangetoond en
nadruk er op gelegd, dat deze niet alleen
bestond in 'n prikkel tot vernieuwde werk
zaamheid, maar ook in een toeneming van
wijsgeerige zelfkennis. Schiller, als ge
niaalste leerling van Kant, was juist de
man die Goethe tot het inzicht brengen
kon dat er tusschen zijn ervaring
en zijn denken een verband bestond, en
welk verband. Ook de Goethe van de latere
jaren werd geteekend: teruggetrokken, op
een afstand van het publiek, maar zeker
van zijn waarde voor de nakomelingschap.
Ten slotte gaf spreker te kennen welke
invloed Goethe op hem persoonlijk gehad
had. met name in de jaren na het eigen
lijke Nieuwe-Gids-tijdperk, toen juist het
wezenlijke van Goethe. namelijk vorming
en binding van uiteenstrevende krachten
meer dan ooit noodig was.
Spreker eindigde met het te betreuren
dat aan een Universiteit als de Leidsche,
de studie van Goethe. met die van de
Duitsche letteren in haar geheel, al meer
dan zeven jaar geen vertegenwoordiger
heeft.
Prof. dr. A. D. Fokker hield vervolgens
een beschouwing over „Goethe in de Na
tuurwetenschappen".
Voordracht van prof. Fokker.
Aan zijn rede is het volgende ontleend:
Bij de beschouwing van Goethe's be
moeienis op het gebied der natuurweten
schappen valt het op. hoe veelzijdig zijn
belangstelling en werkzaamheid was. In de
mineralogie en geologie bewoog hij zich,
van de biologie genoot hij, de meteorologie
bood hem een eeuwig geliefd schouwspel,
van de chemie koesterde hij groote ver
wachtingen en in een gedeelte der physica
geloofde hij een vernieuwing te kunnen
brengen.
Overal is hij autodidact. Hij wil het met
anders, hij kan het niet anders. Hij kan
een vak niet uit boeken leeren. Hij moet
de zaken zelf gezien hebben, zelf hebben
leeren kennen. Pas daarna, wanneer in
zijn geest aanwezig, levend werkzaam zijn
de voorstellingen der dingen waarom het
gaat. kan hij zich de ervaringen en de
wijsheid van anderen ten nutte maken om
zijn eigen kennis aan te vullen en te ver
helderen. Er is iets weldadigs in die afwij
zing van boekenwijsheid.
Niet op een begrip richtte zich zijn stre
ven, maar hij trachtte een centraal ver
schijnsel op te sporen, een „oerfenomeen",
als beginsel der vele verschijnende waar
neembaarheden. Zijne bespiegelingen heb
ben ten doel een betere vertrouwdheid
met de zintuigelijke en door het gevoel
ervaarbare wereld, nimmer zal hij zich
verliezen in een ijdel mijmeren over ijle
relaties en nog ijlere relaties van relaties.
In den tegenwoordigen tijd is het niet
mogelijk voor een enkel man om op zoo
vele gebieden wetenschappelijk bezig te
zijn als Goethe deed. Tot de geologie
kwam Goethe uit de praktische noodzaak
om een zilver- en kopermijn te Ilmenau
in bedrijf te herstellen die tengevolge
van overstrooming door binnendringend
grondwater vernield was geworden. De
vragen naar de samenstelling der aard
korst grepen zijne verbeeldingskracht en
lieten hem niet los.
Van blijvende beteekenis van Goethe's
werk in de botanie en de zoölogie. Goethe
studeerde met vlijt uit Linne's werk en
maakte zich diens systeem eigen. Aan
dezen grondslag had hij echter niet ge
noeg. Niet in de klassificatie der planten,
naar bepaalde kenteekenen kon voor hem
het wezenlijke doel der botanie gelegen
zijn. Herbariumobjecten konden voor hem
niet de levende planten vervangen, die hij
in het vrije veld gadesloeg in hun ge
dijen. in hun aanpassingen aan verschil
lende omstandigheden. Dit levende aan
passingsvermogen inspireerde hem het
betrekkelijke en veranderlijke van ken
merkende bijzonderheden, en hij koestert
de gedachte dat alle plantensoorten va
riaties zouden zijn op een enkel thema.
Sterk werkt bij Goethe de strekking, om
het verschillende naar analogieën samen
te vatten, om in het eene de gelijkenis van
het andere te zien. Goethe spreekt van de
metamorphose der planten. Elk orgaan
eener plant is een gelijke.nis voor de an
dere, het draagt potentieel in zich de be
teekenis van de andere organen.
Eenzelfde strekking heeft Goethe's
werk in de vergelijkende osteologie. Bij
alle zoogdieren zijn de snijtanden inge
plant in twee afzonderlijke beenstukken
tusschen de eigenlijke kaken. Alleen bij
den mensch was de bovenkaak een naad
loos geheel.
Door een zorgvuldige bestudeering van
schedels slaagt hij erin, de sporen aan te
toonen der naden, waarmede bij den
mensch het tusschenkaaksbeen met de
bovenkaken vergroeid is. Met deze vondst
was Goethe overgelukkig. Zij schonk hem
de bevestiging van de geldigheid eener
ideeele conceptie, zij versterkte zijn geloof
dat in de natuur de belichaming der ware
ideeën te vinden was. In de huidige
morphologie leven nog de ideeën die
Goethe gezaaid heeft.
Oit het Engelsch door A. TREUB.
En als ouder deelgenoot en daarom in
tn positie om te weten wat het beste
°®r de firma is, antwoordde Aimsbury
taerp. sta ik er op, dat je geen vragen
J'er dit onderwerp meer doet. Laat me als
«et je belieft voorbij.
Eric ging op zijde en hield het hek open,
toen zijn vader langs hem ging, legde
pl een hand op diens arm.
U dwingt me sir Peter te vragen of
iJr be?011 hij driftig.
Maar de andere schudde hem af en ver-
peen in het duister met de verwaand
heid van een knorrige kropduif.
schudde in twijfel hét hoofd en ver-
"nderstelde met reden, dat hij den avond
ïan zijn vader bedorven had.
Als jongen en als jonge man had Eric
fpr zijn vader opgekeken als een toon-
°™ld van alle deugden hetgeen juist
m £00als het behoorde. Hij had getrild
trots lederen keer, dat hij zijns vaders
Protret tegen hem had zien glimlachen uit
iePte van den voorraad in een winkel-
uam' C1) had zich verbeeld, dat zonder
F fhy Aimsbury de wereld noodzakelijk op
.""«ad zou loopen. Zelfs de nauwelijks
y™ekte minachting van zijn moeder voor
iJr verwaanden echtgenoot had geen
«®uk gemaakt op zijn jeugdige helden-
t»ï„ '?g' en hij had zijn vader die hulde
wond, welke Henry Aimsbury wist, dat
"«n toekwam.
tin» ï.r toen hij ouder werd en in aanra-
teu met een vijandige koopmans
wereld was Eric met tegenzin zijn vader
k 1 ®eer waar perspectief gaan zien, en
hu' ™M3vijf en twintig jaar was, begreep
Henry Aimsbury met zijn natuur
lijke ijdelheid, nog versterkt door een paar
gelukkige speculaties, een makkelijke prooi
was geworden voor de „financieele agent
schappen" en meer activa van de firma
beleend had dan paste bij goede biscuit
zaken. Als jonger deelgenoot in de firma
Aimsbury en zoon. had hij een vrij nauw
keurige kennis van de activa en hulpbron
nen der firma, en dat zijn vader meer geld,
veel meer geld had kunnen los krijgen,
was iets om ernstig over na te denken.
Welk deel van de activa der firma
kon gegeven zijn voor een leening van
iemand als sir Peter Brace, sir Peter, de
hardste man op het gebied van geldlee-
ningen
Eric keerde zwijgend naar het huis te
rug. Hij zou de inlichting sir Peter afdwin
gen, desnoods met geweld!
Hij trad de studeerkamer boos en vast
beraden binnen en bleef opeens staan,
toen hij Enid bemerkte.
Sir Peter keerde zich om bij het open
gaan der deur en toen hij Eric herkende,
kwam zijn toorn weer boven.
Ha! gromde hij Weer terug? Ik
hoopte, dat ik je vanavond niet meer zien
zou. Maar ik vermoed, dat het dwaas is op
een voortduring van goed geluk te hopen.
Bij de onverwachte tegenwoordigheid
van Enid ondergingen Eric's onmiddellijke
plannen een snelle verandering en hij
glimlachte vriendelijk.
Het schijnt wel. dat mijn verwelko
ming hier vanavond een lange uitbarsting
van enthousiaste vreugde is, antwoordde
hij luchtig. Het kan U zeker niet schelen
als ik blijf?
Wat mij betreft, antwoordde sir Peter
kortaf is je aanwezigheid en afwezigheid
even onverschillig, maar ongelukkig is
Enid het in dit opzicht niet met me eens.
Enid bloosde verlegen onder de laatdun
kende ruwheid van haar rader, maar
Eric's glimlach werd breeder.
En, daar het Enid is, die ik kwam be
zoeken, sir Peter, antwoordde hij met rus
tige brutaliteit, is Uw verpletterend sar
casme gelijk aan het luiden van toover-
klokjes.
Een ander keer had sir Peter zich ge
neigd kunnen gevoelen gehoor te geven
aan de prikkeling van zijn voet, maar van
avond, bezig met vérstrekkende plannen
voor de naaste toekomst, dacht hij niet
na over den geheelen omvang van Eric's
onbeschaamdheid. Hij zag ook in, dat Eric
niet precies de groote gek was, dien hij
voorgaf te zijn en dat de jonge man en
zeer groot struikelblok zou kunnen blij
ken als hij dieper wilde doordringen in de
zaak der in pand gegeven obligaties.
Hm! bromde hij, zijn pince-nez afzet
tend, en naar het open raam gaande,
voor het oogenblik niet denkend aan de
obligaties op tafel, in zijn verlangen om
aan Eric's hinderlijke aanwezigheid te ont
komen, voordat hij door de onbeschaamd
heid van den jongen man tot onvoorzich
tige drift werd verleid.
En Enid vindt dat ik slechte manie
ren heb!
Enid, stak haar hand ter verwelko
ming uit.
Eric, zei ze ernstig.
Enid, meisje, antwoordde Eric vurig,
snel op haar toetredend.
Sir Peter keerde zich om.
Nu, dat jelui je voldoende geidenti-
fleerd hebt, zei hij scherp, gaat nu maar
vrijen. Ik zal voor jullie plezier in den
tuin gaan.
En de daad bij l)et woord voegend, ver
dween hij in het donker.
Er ontstond een gedwongen stilte; toen
grinnikte Eric tamelijk zenuwachtig.
Dit is erg aardig van je vader, zei hij.
Hij wil blijkbaar niet, dat ik zal omko
men als het gevolg van een koude, opge
daan, terwijl ik geduldig in de kille duis
ternis wachtte tot ik een mogelijken glimp
van je schaduw op het gordijn zou krijgen.
Hij merkte dat het meisje tranen in de
oogen kreeg en werd ernstig.
Enid, ging hij teeder voort. Hij nam
haar hand en leidde haar naar den Ches
terfield. Het schijnt, dat onze respectieve
vaders een grooter verantwoordelijkheid
zijn dan wij gedacht hadden.
Enid ging neerslachtig zitten en met de
eigenaardige gewoonte van haar sekse
drukte zij een zakdoek tegen haar lippen
om de tranen tegen te houden.
Oh, Eric, zuchtte zij ongelukkig. Va
der is onmogelijk.
Eric bedwong een ingeving om geest
driftig toe te stemmen en streelde zwij
gend haar vrije hand met een sympathiek
gebaar.
Er bestond een merkwaardige kameraad
schap tusschen hen beiden. Dat zij elkan
der lief hadden was reeds sedert lang door
hen als een onomstootelijk feit erkend,
maar tot nu toe had geen van beiden hun
teedere gevoelens in even zooveel woorden
uitgedrukt. Het is waar, er waren roman
tische trekkingen geweest, zooals Eric ze
min of meer beschaamd noemde, die hun
beiden buitengewoon aangenaam waren
geweest, maar, in het algemeen gespro
ken, drukte hun liefde zich voornamelijk
in een gelukkige kameraadschap uit, de
gezonde vriendschap van twee zuivere na
turen, die genoten van rivier-picnics, sport
en vrienschappelijke redeneeringen over
diepzinnige onderwerpen. Zij twijfelden er
geen van beiden aan dat zij zouden trou
wen, want zij bezaten die aantrekkelijke
ongelijkheid van aard, die een Machiavel
listische natuur in het bijzonder aange
wezen heeft voor het rijk maken van
bruidskoekfabrikanten.
Zij hadden elkander ontmoet op een
middagfeest, dat mevrouw PorterHall
voor een of ander liefdadig doel gegeven
had een van die koude, beleefde gele
genheden, die Eric „kakel-partijen"
noemde.
Daar maakte een hem onbekend meisje
indruk op hem.
Toen Eric, door slim navragen, ontdekt
had, dat het meisje met de grijze oogen de
dochter van sir Peter Brace was, was hij
voor een oogenblik terneer geslagen, want
ondanks de angstvallig gehandhaafde tra
ditie der Nieuw Zeelandsche democratie,
beteekende een titel allerlei sociale hin
derpalen, die vernietigd of overwonnen
moesten worden.
Na echter de afdoende en scherpe ver
oordeeling van sir Peter Brace door zijn
vader gehoord te hebben, met alles, wat
betrekking op sir Peter had, van het be
gin der historie tot dezen tijd toe, evenals
de nadrukkelijke verklaring, dat geen
Aimsbury ooit de minste aanraking met
het Huis Brace zou hebben, had Eric moed
gevat en de eerste de beste gelegenheid
aangegrepen om na de verlegen uitnoodi-
ging van het meisje, het huis van den
baronet in de rijke buurt van Cavanagh
Avenue Remuera te bezoeken. Hij had uit
gemaakt, dat als zijn vader de waarheid
sprak, zulk een lief meisje een beschermer
noodig had.
En de deuren van het Huis Brace had
den zich voor hem geopend.
Het duurde korten tijd voordat hij de
waarheid erkend had van de beschrijving
van sir Peter door zijn vader, want van het
eerste bondige verzoek van sir Peter, dat
hij uit zijn gezicht zou verdwijnen, was
hij voortgegaan sir Peter te behandelen
met een losheid, die niet zoo zeer de uit
drukking van natuurlijke onbeschaamd
heid was, dan wel van een volhardend ge
loof, dat de aanmerkingen van sir Peter
slechts de uitingen van een zonderling hu
meur waren. Toen hij echter Enid beter
had leeren kennen en zij vertrouwelijker
geworden waren, was hij de waarheid van
zijns vaders woorden en de redenen van
sir Peter's impopulariteit gaan begrijpen,
en zijn luchthartigheid had zich met uit
dagendheid vermengd.
(Wordt vervolgd), j