aadseltante 60 jaar! ZOET ZIJN! DE NIEUWE BUREN ANEKDOTE. lin is zoo moeilijk, weet je, de zon daar buiten glanst klasse in het speeluur ter op het pleintje danst, moet maar rustig wachten, ft de dokter mij verteld, dan word ik vast weer beter. lad me juist zoo voorgesteld a al die koude dagen dien regen nu eens fijn ïshuis te gaan ravotten, it nu is er zonneschijn! mijn mammie zegt, dat komt toch, Ik maar geduldig wacht! ben 't verdriet vergeten, mijn moedertje dan lacht a heel mooi wil vertellen, tja dan ben ik wel zoet, bet kost me o zoo'n moeite, 'k het onthouden moet! TR. VERDONER SALOMONS. druk verboden.) door C. E. DE LILLE HOGERWAARD. Hoofdstuk VI. Een raadselachtig geval. De dagen en weken der vacantie gingen voor de zeven buurkinderen veel te vlug naar hun zin voorbij. Zelfs Wout verveel de zich geen oogenblik en de dokter, die een paar keer in de week naar hem kwam kijken, sprak zijn hooge tevredenheid uit: de patiënt ging goed vooruit en het zou niet zoo heel lang meer duren, of hij mocht eens even zijn ruststoel met een gewonen zetel verruilen. „Jullie hebt onzen Wout heelemaal op geknapt". zei mevrouw Van der Linde tegen de vier Brandtjes, toen Wout het naburig terrein weer „in zijn auto opreed." „Maar wij hebben ook een heerlijke vacantie!" zei Liesje. „Ik ik had eigen lijk niet gedacht, dat die zóó prettig zou worden „Nu „Boschlust" verkacht was", maakte mevrouw Van der Linde haar zin af, ter wijl zij haar buurtje lachend toeknikte. „We hebben maar wat leuke buren ge kregen", zei Jaap en geen der jeugdige „Uilen" kwam tegen deze woorden op. „Maar wij ook!" zei Wout en werd even min tegengesproken. De zon scheen in deze vacantie niet al leen in werkelijken, maar ook in figuur lijken zin tot op zekeren dag er plotse- Llng donkere wolken kwamen opzetten en de vrede tusschen de jeugdige Brandtjes verstoord dreigde te worden. Op een mborgen kwam Hans met een knorrig gezicht beneden. De anderen meen den, dat hij met het verkeerde been uit bed gestapt was iets wat wel eens een heel enkelen keer gebeurde en namen geen notitie van zijn minder vriendelijke bui, die vanzelf Immers wel weer overdrij ven zou! Maar zij dreef niet over en barstte zelfs los, toen Bep argeloos vroeg: „Gaan we vanmorgen of vanmiddag naar Boschlust?" „Geen van belde!" antwoordde Hans, „ik tenminste niet!" Zes vragende oogen werden op den sprekenden jongen gericht en Jaap ver tolkte aller gedachten met de vraag: „En waarom niet?" „Omdat lk mijn teekening voor school moet maken!" klonk het knorrig. .Maar die had je toch af?!" zei Jaap op vragenden toon. „Had ik ook. maar er is een groote scheur in gekomen!" „Hoe kan dat?!" riep Liesje nu uit. „Weet ik het?!" riep Hans gemelijk uit. „Jullie zult het wel éèn van allen gedaan hebben!" Dat was al te kras! Verontwaardigd ver klaarden Jaap en de zusjes dan ook. dat zij er geheel onschuldig aan waren. „Maar ais ik het zelf toch niet gedaan heb!" hield Hans vol. „Wanneer is 't gebeurd?" vroeg Jaap zakelijk. „Gisteravond laat of vanmorgen vroeg. Vóór ik naar bed ging. heb ik de teeke ning klaar gelegd om er vanmorgen de laatste hand aan te leggen en toen ik op stond. was ze bijna heelemaal doormidden gescheurd!" Hans keek zóó wanhopend, dat de ande ren nu toch medelijden met hem kregen. Was het ook niet vreeselijk?1 De teekening voor school, een prijsteekening nog wel. waaraan Hans zoo dapper gewerkt had ln de uren, welke hij niet met de buurkinde ren doorbracht, een teekening. waarmee hi) hoopte zoo al niet den eersten, dan toch een anderen prijs te winnen en die nu op eens bedorven was! Maar wie kon het gedaan hebben? Vader en Moeder natuurlijk niet! Zijn broertje en zijn zusjes al evenmin! Betje het dienstmeisje, was niet in de kamer ge weest en een hond of een poes hadden ze niet. Niemand kon het dus gedaan hebben en tóch was het gebeurd „Is 't erg? Laat eens zien!" zei Liesje. die nogal practisch uitgevallen was en hoopte de geleden schade, door gompapier aan den achterkant der teekening te plak ken, zoo goed mogelijk te herstellen. Hans haalde de teekening die werkelijk een treurigen aanblik bood en er bij na dere beschouwing zelfs nog veel erger aan toe was dan de jongen in zijn eerste ver ontwaardiging nog gezien had. Zij was zóó bedorven, dat er geen herstellen meer aan was. _'k Zou 'm overmaken", raadde Jaap aan en Hans zag maar al te goed in, dat dit 't eenige was, wat er op zat. Driftig balde hij zijn vuist en riep uit: .Als lk maar wist wie 't gedaan heeft!" „Wat schiet je daarmee op?" vroeg Jaap. .."k Zou 'm eens goed afranselen!" zei Hans en 't was net. alsof deze woorden zijn gemoed al wat opluchtten. ..Begin maar dadelijk met ie teekening!" hield Jaap aan „Om 'm opnieuw door één van jullie te laten bederven?!" riep Hans nijdig uit. ..Dat zal Je bewijzen!" zei Jaap, nu ook boos. „Je zult je woorden waar maken en zeggen, wie 't gedaan heeft!" „Wist ik dat zelf maar!" zuchtte Hans. „Tob er niet langer over. maar begin!" zei Liesje nu. „Zeker voor jullie plezier?!" mokte Hans. De drie anderen begrepen, dat er met Bob dien morgen niets aan te vangen was en lieten hem daarom maar aan zijn lot over. Dit nam echter niet weg, dat ze toch medelijden met hem hadden en er over peinsden, hoe de teekening van Hans zoo bedorven kon zijn. Geen der drie kinderen dacht ook maar een oogenblik. dat één der huisgenooten het gedaan had en toch was de teekening geheel bedorven. Dit hadden ze met eigen oogen gezien! Hoe zij er ook over peinsden, geen hun ner vermocht het raadselachtige geval op te helderen. (Wordt vervolgd). Nadruk verboden). Ingezonden door Greta Demmenie. Jantje had een zeer slecht rapport mot niets als éénen. Hij was bang dat zijn vader heel boos zou zijn en gooide daarom uit angst het rapport in het water. Toen hij thuis kwam, vroeg zijn vader: „Wel Jan waar is je rapport?" En Jan antwoordde: „Aile eendjes (wat precies zoo klinkt als eentjes) zwemmen in het water". 1. KOOPMANS VAN BOEKEREN. allig kwam ons dezer dagen ter at me], A. Koopmans van Boekeren Donderdag 10 Maart, haar zes verjaardag hoopte te vieren. Zon- t zij iets van ons plan wist, plaat- ij hierboven haar foto en wenschen uit naam van haar talrijke raad- oden en -vriendinnen toe, dat het legeven moge worden nog tal van de correspondentie in onze kinder - le blijven verzorgen. Red. L. D.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1932 | | pagina 13