HET ONDEUGENDE SLIMME HAASJE
REBUS.
(EEN DIERENSPROOKJE).
Eens had grootvader Olifant een kleinen
haas, die in een strik was gevangen, daar
uit gered.
..Ik wil u zoo graag toonen, hoe dank
baar ik u ben. grootvader," sprak 't slimme
haasje. „Ik wil daarom vopr u gaan wer
ken op het groote, groote veld. Ik zal bij
dag het werk doen en het weinige, dat er
dan nog te doen valt, maakt gij af in den
nacht."
„Wel. dat is heel aardig van je bedacht,
kleintje," zei grootvader Olifant. „Van
nacht begeef ik mij naar het woud en
maak daar een open plek. Jij kunt dan
morgen dadelijk beginnen met daar den
grond om te spitten."
„Ja, ja, dat is een prettig werkje, groot
vader!" riep het haasje. „Maar het maakt
moe, en 'k wil daarom eerst flink uit
slapen."
Na deze woorden huppelde hij vroolijk
het bosch uit. Doch hij dacht er niet aan
te gaan slapen. Neen. hij sprong lipperde-
lap naar de breede rivier, waarin de fa
milie Nijlpaard woonde.
„Wat kom jij hier doen, kleine sprin
ger" vroeg vader Nijlpaard, die met zijn
kop boven water lag te dutten. „Waarom
stoor je mij in mijn rust?"
„Wees niet zoo boos, oompje", was het
antwoord. „Ik kwam u alleen even vertel
len, dat ik heel graag voor u wil werken
op het groote veld van mijn grootvader.
Ik zal in den nacht het moeilijkste Werk
doen. en gij werkt, wat er dan nog te doen
valt, bij dag
„Wel, wel, ik dacht niet, dat zoo'n klein
dier zulk zwaar werk kon doen," begon, nu
wat vriendelijker, het nijlpaard. „Maai- 't
is best, hoor en als jij nu reeds vannacht
het werk op die plek begint, zal ik mor
gen, zoodra het dag is, afmaken, wat er
nog te doen valt
Het slimme haasje was met deze belofte
tevreden. Vroolijk huppelde hij naar zijn
holletje terug en sliep zoo rustig als een
haasje maar kan.
't Werd avond en grootvader Olifant
vond, dat hij nu wel met het zware werk
kon beginnen. Boom na boom trok hij uit
op de plek, die hij het meeste voor het
maken van een maïsveld geschikt achtte.
Heel dien nacht werkte hij onvermoeid
door, zoodat juist toen het begon te dagen,
de laatste boomstam was uitgetrokken en
weggesleept tiaar den rivier-oever.
..Nu kan straks de kleine Haas dadelijk
met omspitten beginnen!" hijgde hij. „Wat
heb ik vlug en hard gewerkt! Hè. ik ver
lang er naar, eens flink uit te slapen!"
Vermoeid begaf zich toen grootvader
Olifant naar zijn verblijf en was daar al
spoedig in diepe rust.
Maar 't was niet de kleine Haas, die zich
een poosje later naar de plek, die moest
omgespit worden, begaf. Het was niemand
anders dan oom Nijlpaard, die kwam aan
waggelen.
„Wel, wel," bromde hij, „wat een kracht
heeft zoo'n nietige haas! Wat een werk
heeft hij gehad, met al die zware boomen
uit de aarde te trekken! En hoe kreeg hij
ze naar den oever gesleept?"
Zoo denkende begon hij toen met 't veld
om te spitten. En alléén om neefje Haas
te toonen, dat hij, het groote Nijlpaard,
nog veel meer kon, deed hij het werk zóó
vlug, dat niet alleen het geheele veld was
omgeploegd, maar ook de maïs, nog vóór
de duisternis inviel, was geplant.
„Ik deed toch véél meer dan dat kleine
dier!" mompelde hij toen, en heel tevreden
waggelde hij weer naar de rivier terug.
Zoodra de haas begreep, dat grootvader-
Olifant en oom Nijlpaard voorloopig niets
meer op het veld te doen hadden, ging hij
er heen en was zeer tevreden over wat zij
voor hém, klein haasje, hadden verricht.
Weldra schoot de maïs op en na een
poosje stond het veld vol aren, en daarin
rijpten al spoedig de maïs-kolven.
„Nu kan er weldra met oogsten begon
nen worden," dacht toen weer het haasje.
„En hoe krijg ik nu den oogst veilig en
éven gemakkelijk binnen, als al 't andere
werk, dat grootvader Olifant en oom Nijl
paard zoo keurig voor mij deden? Met zijn
rechter voorpoot tegen zijn neus, dacht
toen het haasje over dit moeilijke geval
na. Doch slim als hij was, lachte hij ai
weer heel gauw zijn hazen-lach, huppelde
op een holletje naar grootvader Olifant en
sprak: „Goeden dag, grootvader, ik kom
eens hooren of het u goed gaat en ook
even vertellen, dat de maïs, die ik op het
door mij omgeploegde veld heb geplant,
rijp is, zoodat wij reeds morgen met oog
sten kunnen beginnen. Wilt gij daarom
de helft van den oogst, die u toekomt,
overdag afmaaien? Dan maai ik de andere
helft af in den nacht
„Wel, dat is best, kleintje," sprak de oli
fant. „Morgen kom ik mijn deel van dien
oogst afmaaien."
Na dit antwoord sprong weer het haasje
naar het nijlpaard.
„Wat is er nu weer?" klonk 't grimmig.
„Moet ik weer een veld omploegen en maïs
planten?"
„Stel u gerust, oom Nijlpaard," zei vrien
delijk het haasje. „Ik kom u alléén ver
tellen. dat de maïs, die u toen heeft ge
plant, rijp is. En daar nu de helft van
den oogst u toekomt, wilde ik u vragen,
of ge morgennacht uw deel wilt komen
afmaaien en meenemen naar uw voor
raadschuur. Want ik maai morgen, als het
dag is, mijn deel af
Het nijlpaard keek al weer met wat
vriendelijker oogen het slimme haa<
Ook vond hij het werken in den'
prettiger dan bij dag. „Neefje Haas'
hij, ,,'t is héél aardig en héél eerii:
je, om mij te verzoeken, de helft rj
oogst te komen afmaaien.
En je kunt er stellig op rekenen,
morgennacht zal komen"
Heel vroeg was reeds den volgemii
grootvader Olifant op het maisveld,
maaide met zijn slurf zooveel ra
oogst af, als hem toekwam. Een gn
deelte at hij ervan op. De rest liet i
gen tot den volgenden dag,
„Kleintje", sprak hij tot den vol
dag.
„Kleintje", sprak hij tot het
„morgen kom ik hier weer terug en
wat ik hier liet liggen. Zorg er voora
dat niemand er iets van meeneemt
„Ik zal er over waken, alsof het
•toebehoort, grootvader", belooM
slimme dier.
Vertrouwende op deze belofte, giq
de olifant naar huis.
't Was al bijna nacht, toen het
naar het maisveld waggelde. De ha
er reeds lang en daarom begon h
bent vrij laat, oom Nijlpaard!" En
wijzende op de maïs die de olifac
achtergelaten, ging hij voort: „KijL
ligt mijn deel van den oogst, 't Wa:
afgemaaid, lang voordat de duisten
viel. Al dien tijd heb ik hier op u ge
Want tertvijl gij uw deel afmaait
ik mijn deel naar mijn voorraadsi
,.'t Is best, neefje", zei het Nijlpaa
geloofde, wat de slimmerd hem
maakte.
't Haasje sleepte toen eerst de ma
den olifant naar zijn eigen schut
daarna vlug naar den dikhuid en
„Uw deel van den oogst liet ge 1
lang! op het veld achter, grootvade
bracht het daarom naar mijn eigen
Daar is het veiliger, dan zonder ti
ginds op het veld. Ga gij dus vlug v<
naar het veld. en draag mijn deel ni'
voorraadschuur. Want ik geloof,
dieven zijn gekomen, en daar ben ii
voor
„Ik dacht niet. dat je zoo laf was,
tje" zei de olifant. Hij liep daarm
naar het maïsveld envond dat
zijn verbazing, het nijlpaard. „Wat i
hier bij mijn oogst?" vroeg hij boos.
er af! 't Is mijn eigen maïs, die i!
mijn schuur wil dragen!"
„Je hebt het mis!" stoof het nijl
boos op. ,,'t Is mijn deel van den 001
ik draag het naar de rivier! Ko
heen
„Luister eens, neef Nijlpaard",
daarop de olifant, ,,'k Wil niet omBeri
recht kibbelen, noch er om vechtei m
veel verstandiger naar Koning Lee
gaan en hem te laten beslissen, tri
ons beiden recht heeft op deze mai
Dit voorstel vond het nijlpaard 1
allerbeste, zoodat beiden zich oogent en
lijk op weg naar hun Koning be
Doch ziet, nauwelijks waren zij bi
gaan, of het slimme haasje kwan
voor den dag enhij sleepte ót
deel van oom Nijlpaard naar zijn
voorraadschluur!
TANTE J
(Nadruk verboden).
s
ar!
lie
s
Pk
.(Nadruk verboden).