Herinneringen
van een Oud-Commissaris van Politie.
GEURIGE BAAITABAK
Jaargang
LEIDSCH DAGBLAD, Vrijdag 26 Februari 1932
Vierde Blad
No. 22067
BOUWKUNSTIG SCHOON.
VOOR ONZE POSTZEGEL
VERZAMELAARS.
45 cent per pond
- 18 cent per ons -
HAVEN 20 - Fa. Wed. C. J. VISTER LEIDEN
k stijl van Vingboons herkent u weer
I schets hierboven, 't Is de gevel
mmerstraat 174 waarvan de gemo
erde onderpul is weggelaten. De
^ordt weer geleed door vier vlakke
op de teekening ruim breed
die boven de puibalk rusten
fcvoudige hardsteenen blokken, ge-
plak gehouden. Vermoedelijk rustten
lór de verbouwing, toen de woning
ken gewoon heerenhuis was, op base-
ten of consoles, zooals dat het geval
Heerengracht 14. De middelste pilas-
»pen evenals bij pasgenoemd ge-
tot den top van den halsgevel
daar bekroond met eenvoudig
tel, waarop een architraaf rust, die
Sebogen fronton draagt. Dit fronton,
'ion vrij gToot, draagt geen vulling,
in mij eigenlijk wel eenigszins ver
gt. Het zou best kunnen zijn, dat
meer oorspronkelijk is, te meer
et mij toeschijnt van hout te zijn.
dus in der tijden loop zijn ver-
t weerszijden van de toppilasters zijn
leenen vleugelstukken aangebracht,
het vlak der vleugelstukken zien we
tebeeldhouwd roset van acanthusbla-
pdct het acanthusblad in onze klassi-
Kh#, vooral in de barokornamentiek
[wordt aangewend, natuurlijk in ge
werden vorm, zullen we er ter zijner
afzonderlijk artikel aan wijden,
r. omdat we het acanthusmotief
herhaaldelijk zullen ontmoeten.
buitenlijnen van de vleugelstukken
":rder overvloedig versierd met guir-
van allerlei bloemen en vruchten.
™e buitenste pilasters zijn bekroond
jeen vaas, die eveneens behangen is
I slingers.
Jhdelijk vindt men onder de ramen der
loe verdieping nog rijk bewerkte guir-
Pes van bloemen en vruchten „han-
P festoenen", zooals Jacob van Cam-
noemde.
1 deze, en andere gevels in den Ving-
Wjl, staat de geveldecoratie voor een
geheel los van de constructie. Bij de
tóden meest karakteristieke voort
itels der Hollandsche Renaissance,
joemen weer het Weeshuis op de
andsche Kerkgracht, de Latijnsche
>1, het huis van wijlen Prof. Prins, de
wels van het Rijnlandshuis, stond
"haaent juist in zeer nauw verband
constructie, doordat men de con-
elementen als deklijsten, cor-
'en, strekken, topbekroningen enz.
B een karakteristieken vorm gaf.
kan men de potten op de pilasters
oe Vingboons-gevels nog beschouwen
J™1 goed beëindigingsmotief; het
wius roset is een welkome vlakvulling
groote platen zandsteen, doch de
"en onder de ramen waren welbe-
™d aangeplakt en hadden construe-
bCÊQ Zin>
thngers van bloemen en vruchten
e randen der vleugelstukken waren
115 constructief zonder beteekenis.
Ben zeggen dat het mooi staat,
b verder zeggen dat het een
'hn was van een bepaalden tijd,
slot?6 tweede helft der 17de eeuw.
ün? *an men zeggen, dat het
sWhf door werd bevredigd ten
f®. want het algemeen stijlge-
9f<wJpUik aan 't verworden. In
tijd toch handhaafden zich
r de Pieter Post-stijl, de Ving-
de oud-Hollandsche renais-
2ï,ïuri de uitingen daarvan
«akker werden,
Inderdaad herkennen we aan de Ving-
boonsgevels den vollen levensdrang van de
barok, die zich aan de dreigende verstar
ring van het klassiqisme trachtte te ont
worstelen. Men kan met een dichtregel
van Van den Bergh van Eysinga zeggen:
„Een nieuwe bloei sloeg uit aan de oude
boomen". Doch de boom zelf was ten
doode gedoemd.
Het was niet meer dan de uitbundige
uitstulping van het laatste restje levens
kracht.
Het klassicisme, ook in zijn barokvor-
men, ook in zijn gelukkigste verbinding
met de inheemsche renaissance, was hier
in Holland ten slotte een kweekplant, geen
plant die uit den moederbodem van het
rasgevoel opgroeide.
De oude tuitgevels met hun binnen- en
buitenwaarts zwenkende lijnen, hetzij van
zandsteen, hetzij van baksteen, we den
ken aan de zijgeveltjes van het Rijnlands
huis ,aan Breestraat 51 en het geveltje
achter de Manége, hadden in hun zwierig-
heid iets gespannens, terwijl ze toch vrij
nauwkeurig de daklijn volgden.
Zij waren meermalen vol gratie. Gratie
is het soepele en bewegelijke, dat toch rust
schept. Gratie is het teere, het élé
gante, dat innerlijk vol kracht is. Gratie
is de schoonheid die van binnen uit leeft,
waarbij het schoone uiterlijk door het
innerlijke wordt bepaald.
Zoodra men tracht van buiten af gratie
aan te brengen, is zij onwaar, onecht, een
leugen.
Bij de gevels van het Vingboonstype
heeft heel dikwijls de bouwkunst aan
zichzelf niet genoeg. Bouwkunstig verant
woord zijn de trappen van den trapgevel,
de zwenkende lijnen van den tuitgevel, de
zwenkende lijnen van de vleugelstukken
bij halsgevels. In zuiver bouwkunstigen zin
niet verantwoord zijn de vrachten van
I bloemen en vruchten, waarmee men deze
lijnen bedekte en welbeschouwd verslapte.
De kracht wordt krachteloos door over
belasting met bloemfestoenen. De beeld
houwer moest den bouwmeester te hulp
komen. Dat veroordeelen we niet, wanneer
het bouwbeeldhouwwerk, het bouwaarde-
werk of iets anders van dien aard, een
logische functie heeft te vervullen. We
denken aan de Hooglandsche kerk, aan de
Stadswerf, enz. Doch wel misprijzen we
het, wanneer de bouwmeester na de vol
eindiging tot den beeldhouwer zegt: „Toe,
sier mijn gebouw nu nog wat op!" Een ge
bouw, dat „an und für sich" zouden de
Duitschers zeggen, niet genoeg spreekt,
voldoet niet aan de hoogste eischen der
schoonheid. Rijkbehakte noodzakelijke of
tenminste gewenschte bouwonderdeelen
verhoogen de statie van een gebouw, doch
wanneer er dingen worden aangebracht,
die enkel maar dienen voor de mooima
kerij, dan verliest het gebouw, althans
voor ons stijlgevoel een deel van zijn eigen
schoonheid. Dan is dat een bewijs van
wankel stijlgevoel.
Architect Oud heeft eens gezegd: „Or
nament is het universeele geneesmiddel
voor impotentie op bouwkundig gebied".
Deze uitspraak mag wat kras schijnen,
vooral voor de Vingboonsstijl, waarin, wat
de hoofdlijnen betreft, constructief nog
ontzaglijk veel te waardeeren valt dat
men in de tweede helft der 17de eeuw
zijn toevlucht ging zoeken tot uiterlijke
tooi die met het wezen niets te maken
had. is toch een begin van de impotentie,
waarvan de 19de eeuw getuigt.
Misschien zullen sommige lezers mijn
beschouwing over deze uitingen van den
Vingboonsstijl wat radicaal vinden. Ik
kan er heusch niets aandoen. Ik heb ze
X.
DE JACHT OP INBREKERS. III.
De jongen, die de onderhandelingen met
den Duitscher had gevoerd, mocht wel zeg
gen: ,,'t Is een reuzekerel." Dat was hij.
maar dan in de beteekenis van reuzescha-
vult, want wat deed hij op die gedenk
waardige Pinksterdagen?
Ofschoon ik zorgzuldig had vermeden
hem te zeggen, wie de jongens waren en
waar zij woonden, was hij dit toch te we
ten gekomen een of ander onnadenkend
politieman zal zijn mond voorbijgepraat
hebben en nu toog onze vriend op Pink
stermaandag naar de woning van den jon
gen, die de leiding had en wilde diens
moeder spreken, die alles van de zaak af
wist en zelfs zoo'n beetje leiding gaf. Daar
vertelde hij, wie hij was en dat, ik degene
was, die achter de onderhandelingen zat.
Hij gaf voor, dat hij zoo'n beetje door be
rouw werd gedreven en medelijden met
den zoon had, dien hij zoo'n aardigen
jongen vond en gaf zoowat te kennen, dat
hij het zaakje wel serieus wilde afwik
kelen.
Als hij nu gedacht had met open armen
te worden ontvangen, misrekende hij zich.
want moeder Smit stond hem amper te
woord; zei, dat ze van niets wist en niet
begreep, wat de man toch bedoelde en
bonjourde hem de deur uit.
Had de Duitscher gedacht een extra
voordeeltje te zullen behalen, dan stond hij
er naast, maar niettemin had hij niet aan
doovemans deur geklopt en de juffrouw
haastte zich haar zoon over het bezoek
in te lichten. Het gevolg was, dat Dinsdag
na Pinksteren, toen wij weer in Haarlem
verzameld waren de Duitscher ook na
tuurlijk, want die deed net of er r.iets ge
beurd was de jongens zich niet lieten
zien.
Ik voelde, dat iets niet in orde was en
stuurde Jan er op uit, maar die kwam van
een koude kermis thuis: met de revolver
stonden ze voor hem om hem te vertellen,
dat hij een gemeene boef was en ze ver
zwegen niet, wat de Duitscher had gezegd.
Toen toonde Jan zich voor zijn taak be
rekend; hij liet zich niet uit het veld slaan
vroeg of hij hen ooit had bedrogen en hij
riep Schele Karei, die bij de jongens een
zekere autoritetit bezat, tot getuige, waar
op Karei verklaarde, dat die Duitscher een
gemeene boef was, die er op uit was den
boel voor een appel en een ei in de wacht
te sleepen en Jan vond, dat de juffrouw
heel verstandig had gedaan, want wie
weet, had hij zelf niet de politie er in be
trokken kortom, hij wist zoo te praten,
dat zijn papieren weer stegen en die van
den Duitscher beneden nul daalden.
Toen Jan me dit alles meedeelde, zakte
mijn stemming tot vriespunt, maar hoe
moest ik met fatsoen van dien Duitscher
afkomen? Ik zei hem aanvankelijk niets,
gaf voor, dat we wat moesten wachten,
omdat de jongeins het blijkbaar oneens
waren en hield hem zoo aan de lijn. Jan
ging op de gewone wijze voort. zei. dat hij
dien kerel eigenlijk nooit goed vertrouwd
had en bracht het zoo ver. dat goedgevon
den werd. dat hij een anderen koopman
mocht zoeken. Het spreekt dat ik nu in
mijn keus uiterst voorzichtig moest zijn
en na bespreking met de firmanten, die
bestolen waren, werd overeengekomen, dat
een heer, die tot de firma in betrekking
stond en een vreemdeling van origine was,
bovendien niet voor een klein geruchtje
vervaard, als kooper zou optreden. Dat
was tenminste safe.
We overhaastten ons niet: Jan knoopte
de vriendschapsbanden vaster aan en
kwam op een goeden dag met de mede-
deeling. dat hij nu een prima man gevon
den had en hij bracht de lui met hem in
kennis.
Inmiddels liet de Duitscher mij niet los
en ik vertelde hem dat de jongens wan
trouwen hadden gekregen en Jan beweer
de. dat hij bij juffrouw Smit was geweest.
Toen had je de verontwaardiging van den
Duitscher moeten hooren: .jk kende hem
toch al zoo lang en wist wie hij was; 't
was bespottelijk dat ik zou denken dat hij
den boel zou verraden. Neen, hij zou me
eens vertellen, hoe de zaak in elkaar zat:
Jan was de schobbejak; die wou hem er
uit werken, om alleen het voordeel te heb
ben, maar hij zou me bewijzen, dat hij
mijn vertrouwen waard was: hij zou zijn
eigen geld er aan wagen, maar we moesten
buiten Jan om werken."
Nu moet men begrijpen, dat ik alles, wat
ik wist van het bezoek van den Duitscher.
uit den mond van Jan had zoodat het niet
ondenkbaar was. dat deze mij wat op de
mouw had gespeld om den Duitscher er
uit te drukken en dat hy dezen bij de jon
gens in een valsch daglicht had gesteld;
diens optreden tegenover mij was zoo echt
en zelfbewust, dat ik werkelijk wat ging
twijfelen, temeer daar ik tot dusverre van
Jan wel een hoop praatjes had gekregen,
maar geen stukje goud.
Niettemin vertrouwde ik den Duitscher
toch niet, doch ik deed. alsof ik hem wel
eenvoudig getoetst aan wat ik als het
wezèn der bouwkunst beschouw. Laat ik
er onmiddellijk aan toevoegen, dat ik een
gevel als Haarlemmerstraat 174 honderd
maal mooier vind dan de geestlooze of op
gesmukte dingen waarmee we voor 40 of
50 jaren werden verrijkt. Toen haalde
men uit de handboeken van den vormleer
allerlei elementen byeen en hutselde die
door elkaar. In 1679, toen het boven be
sproken huis werd gebouwd, was er al
thans nog één hoofdbeginsel, dat den
bouwmeester leidde. Ik zou in 't aspect
onzer stad de Vingboonsgevels, waarvan
wij maar weinig bezitten, niet graag
willen missen.
Een aardig type vindt U ook nog aan
de Langebrug, No. 83. De onderverdieping
is eenvoudig. Op de eerste verdieping zyn
vlakke, gemetselde, pilasters met Jonische
kapiteelen van zandsteen. Boven de ramen
engelenkopjes, die met festoenen aan de
kapiteelen zyn verbonden. Dit alles wekt
de illusie van rykbehakte strekken.
De topgevel wordt geflankeerd door
twee pilasters eveneens met Jonische ka
piteelen.
De zware houten krooniyst uit lateren
tyd vervangt het oorspronkehjke gebogen
fronton. Ter weerszyden vindt men weer
zandsteenen vleugelstukken met bloem
en vruchtguirlandes. Vermoedelijk dateert
deze gevel van omstreeks 1650.
geloofde en ik sprak met hem af, dat wy
Jan los zouden laten en dat hy moest
wachten, tot hij nader van me hoorde:
zoodoende wist ik hem aan de lijn te hou
den en kon er wel zeker van zijn, dat hy
niet opnieuw naar juffrouw Smit zou gaan
Inmiddels werkten we voort met onzen
nieuwen koopman.
De onderhandelingen vlotten naar
wensch; de jongens, die niets meer van
een chèque op een bank moesten hebben,
bedongen contante betaling in bankpa
pier. wat de ander goed vond. maar lüj
deelde hun onomwonden mee, dat hij
niet van plan was met een portefeuille
vol geld by hen in een hem onbekend huis
te komen en ik ontwierp een plan, dat Jan
als eigen bedenksel naar voren bracht,
waarby de zekerheid van partyen van
weerskanten gewaarborgd was en dat de
volkomen goedkeuring der jongens kon
wegdragen.
Een der jongens, de leider der onder
handelingen, zou den heer, die in een
voornaam hotel logeerde, daar bezoeken
en deze zou hem laten zien, dat hij over
voldoende contanten beschikte. Dan zou
de heer zonder geld naar een plaats wor
den gevoerd, waar hij het goud zou kun
nen zien en taxeeren. Kwam de koop tot
stand, dan zou hij op een nauer Dericht
wachten, wanneer de levering zou ge
schieden.
Dit alles verliep naar wensch en nu wist
ik dus voor 't eerst met zekerheid, dat de
buit in het bezit der knapen was, dat al
les nog aanwezig was behalve een par-
tytje gladde gouden ringen, dien ze oy
Bleeke Willem te gelde hadden gemaakt
om een paar centen te hebben, maar dat
was de moeite niet. „Aan een boom zoo
vol geladen, mist men vijf, zes pruimpjes
niet", zegt het versje.
De dag der levering werd bepaald, maar
deze geschiedde ook onder de noodige
voorzorgen. De koopman werd weer langs
verschillende omwegen geleid en kwam
ten slotte by juffrouw Smit terecht, daar
verscheen even later iemand, die het goud
bracht: vanwaar het kwam weet ik nog
niet, maar het kwam in allen gevalle niet
door de deur. maar langs geheimzinnige
achterwegen. Nu werd alles nog eens be
keken, getaxeerd en voor een en twintig
duizend gulden gekocht met duizend gul
den provisie voor Jan. Toen werd de boel
ingepakt; de heer verzegelde alles nauw
keurig en vertrok naar zyn hotel, waar hij
geld ging' halen. Even later kwam de lei
der daar met een taxi, waarin ook Jan
zat; de heer stapte in en wat verder
stopte de taxi; er kwam een andere taxi
en de leider nam daaruit het verzegelde
pak, dat hy naar zyn eigen wagen bracht
en toen deze reed zonder bestemming,
werd, "adat het pak terdege was gecon
troleerd, dit tegen het bankpapier afge
geven; de heer kon uitstappen en de lei
der reed met zijn geld naar 't huis van
juffrouw Smit, waar de beide andere jon
gens reeds waren. Ik wist, dat de juweelen
waren afgeleverd en toen de jongens weer
op straat kwamen, werden ze ingerekend.
Toch had ik nog een strop, want slechts
één had zyn aandeel in den buit zes
mille in den zak, met de duizend gul
den van Jan was er dus maar zeven van
de 21 duizend terecht; we deden direct
huiszoeking bij juffrouw Smit, maar de
andere veertien waren spoorloos verdwe
nen. Evenwel, we hadden de juweelen, die
twee ton waard waren en wat het
voornaamste was we hadden de daders.
Ais ik zeg, dat we de juweelen hadden, is
dit nog niet geheel juist, want toen den
volgenden dag de kranten in kleuren en
geuren het geval vermelden, kwam een
caféhouder me een pakje brengen, dat
door een der huisgenooten van juffrouw
Smit den vorigen dag bij hem was gede
poneerd en nu bleek, dat daar nog voor
een twintig duizend gulden aan juweelen
in zat: de familie Smit was dus zoo vrien-
delyk geweest, dit den mededeelhebbers
door den neus te boren; zoo zie je, dat
ze mekaar ook nemen, als ze er kans toe
zien. Enfin, ik kreeg dit ongevraagd en
toen ontbrak er niet veel aan de gestolen
party.
Als men nu denkt, dat de drie inbrekers
toen boetvaardig bekenden, vergist men
zich zeer, want ze gaven volstrekt niet
toe, dat zij den diefstal hadden gepleegd,
toen niet en later voor de rechtbank en
in hooger beroep voor het gerechtshof
ook niet, want al kon ik bewijzen, dat ze
de juweelen hadden verkocht, ze ontken
den pertinent, dat zij hadden ingebroken
en kwamen op de proppen met een paar
geheimzinnige personen, voor wie zij de
goederen hadden verkocht; bovendien
sleepten ze een heel stel bekende persoon
lijkheden uit de dievenwereld als getuigen
a décharge aan, die het alibi moesten
vaststellen. Er zyn toen heel wat eeden
afgelegd, die ik niet graag afgelegd zou
hebben, maar de rechtbank ging er wy-
selyk maar niet op in en liet Henkie de
Goudkoning en hoe de satellieten meer
mochten heeten, maar getuigen. Het
spreekt, dat tegen Jan vuur en vlam werd
gespogen en dat er geen gemeener en on
betrouwbaarder persoon was dan. hy,
maar ik stond achter hem en zoodoende
deed zyn verklaring hun de das om.
Alle drie inbrekers kregen zes jaar ge
vangenisstraf.
Later sprak ik juffrouw Smit nog wel
eens, met wie ik, dat gaat zoo by ons
weer op goeden voet geraakte en zij ver
telde my, dat de Duitscher werkelyk by
haar was geweest; een jaar jaar later liet
zij me nog eens een briefkaart zien, dien
ze van hem uit Wiesbaden had onvangen
en waarin hy haar zoon uitnoodigde bij
hem te komen; hy wou hem zou graag
helpen. Ik leid daaruit af, dat hy in
Wiesbaden ook niet veel goeds uitvoerde,
verder heb ik van den vent nfets meer ge
hoord.
De heer, die ons de juweelen had be
zorgd. kreeg van de bestolen firma een
zilveren beker met een soort van portret
van Jan Smit er in gegraveerd en het
onderschrift:
„Hiermee zy Jan Smit herdacht.
En hy, die 'm in den kerker bracht."
H.
POSTZEGELS ALS GELDBELEGGING.
III.
Wij vertelden u in ons laatste artikel,
dat wanneer u gelyk had door te zeggen
dat de catalogusprijzen ver overdreven wa
ren, u toch eigenlijk ongelyk had. Wy heb
ben u dit met eenige cyfers bewezen. Maar
over dit onderwerp wilden wy u dezen keer
nog eens wat anders vertellen, en dat an
dere komt hierop neer dat men als post
zegelhandelaar. maar ook als verzamelaar
zoo'n halve geleerde moet zyn. Voorname-
lyk als postzegelhandelaar.
Wy kunnen hier natuurlijk om by-
zondere redenen niet over postzegelhande
laren en over den postzegelhandel schrij
ven. maar toch zijn er eenige punten,
welke wy zonder gevaar kunnen en moeten
zeggen. Men houde my echter ten goede,
dat ik door myn uitspraak niemand kwet
sen wil en dat men, wil men zich een oor
deel vormen van hetgeen ik schrijf,
het geheele artikel, dus ook de twee voor
gaande gedeelten lezen moet.
WAT NU IS DE POSTZEGELHANDELAAR
WAT DE POSTZEGELHANDEL?
Zeer vele menschen w.o. ook zeer veel
verzamelaars zyn de meening toegedaan
dat iemand die uitsluitend in postzegels
handelt, postzegelhandelaar is. In wer-
kelykheld zyn er echter van de hon
derd personen die in postzegels handelen,
maar enkele postzegelhandelaar. Om deze
gewaagde uitspraak nader te weerleggen,
is het noodzakelyk een andere vraag to
stellen en wel deze, wat is de postzegel-
handel? Om u op deze vraag een voldoen
de antwoord te geven, moeten wy de le
zers geheel inwijden in den handel, wij
zullen trachten dit zoo duidelyk mogelyk
te doen. zonder daarby echter de belangen
van degenen wie die dry ven door een of
andere zegswijze schade te berokkenen.
WAT NU IS DE POSTZEGELHANDEL?
De postzegelhandel rouleert als volgt.
Het hoofdbestuur der P.T.T. besluit in
overleg met de regeering over te gaan tot
de uitgifte van een nieuwe serie zegels.
Deze zegels zyn bestemd natuurlyk voor
het frankeeren van brieven of iets derge
lijks. Maar daarby heeft de regeering niet
alleen rekening te houden met de poste
rijen. maar ook met de verzamelaars en
handelaren. Zoodra nu het besluit geno
men is. wordt hetzy een prijsvraag uitge
schreven, of eenige kunstenaars worden
aangezocht ontwerpen voor deze zegels te
vervaardigen. Wanneer nu deze ontwerpen
klaar zyn, komen het hoofdbestuur der P.
T.T. en eenige vertegenwoordigers van de
regeering byeen teneinde een keuze uit d»
diverse ontwerpen te doen. Wanneer men
nu deze keuze heeft gedaan, dan treedt het
hoofdbestuur van P.T.T. in nadere relati»
met den ontwerper teneinde het zegel op
ware grootte te reproduceeren en voorts
om de kleuren vast te stellen. Dit laatste
geschiedt volgens aanwijzing der postcon-
ventie die voor elk land een aantal kleu
ren en nuances vastgesteld heeft, aan welke
bepaling liet hoofdbestuur zich moet hou
den. al neemt men dit vaak niet zoo nauw
Wanneer dit geschiedt is, en de eerste
oplage, naar gelang van de bestemming
van het zegel, is vastgesteld, dan treedt
men met den drukker in relatie, hier ter
lande de firma Joh. Enschedé en Zonen to
Haarlem, die dan na het leveren van eeni
ge proeven, tot het vervaardigen van de
zegels overgaat.
(Wordt vervolgd).
NIEUWE UITGAVEN.
België. Te Brains-l'Alleud zal een mo
nument worden opgericht ter nagedachte
nis van Kardinaal Mercier. Van regee-
ringszyde heeft men thans toestemming
gegeven om ter bestrijding van de kosten,
een gedenkzegel te emitteeren. Verwacht
wordt dat het zegel nog voor April wordt
uitgegeven.
Duitschland. De reeds aangekondigde
nieuwe waarden van 6 pfg. olyfgroen
(Ebert) en 12 pfg. oranje (Hindenburg)
zyn verschenen. Tevens werden 2 welda-
digheidszegels in omloop gebracht, welke
men verkreeg door de bestaande van een
overdruk te voorzien en wel: 8 4 pfg.
werd 6 5 pfg., terwyl 15 5 pfg. over
drukt werd met 12 3 pfg.
Finland. Van de reeds aangekondigde
zegels geven wy hieronder de oplagen:
Opdruk 1.25 op 50 geel 4.300.000
Opdruk 50 op 40 groen 6.150 000
Pro Filatelia 1 4 M. zwart 100.000
Pres Svinhufvud 2 M. staalbl. 1.000.000
5 Mark Olofsberg 2.000 000
50 penni groen type 1930 5.000 000
2.50 M. Blauw type 1930 5.000 000
25 penni Bruin type 1930 2.000 000
Roode Kruis 1932 1.25 10 p. 320 000
2 20 p. 320.000
2.50 20 p. 320.000
Letland. Behalve de luchtpostserie ten
bate van de reserveformatie van Letlands
leger, verscheen, voor hetzelfde doel. nog
een speciale weldadigheidsserie (getand en
ongetand)1 11 S (voorstellende de
vrije Letten rond hun barden). 2 17 S.
(vreemde indringers op Letlandschen bo
dem), 3 23 S. de „Lacplessis" (trachten
het juk af te schudden) 4 34 S. (de
vreemde veroveraars en het bevryde land)
5 45 S. (het vrye Letland).
Polen. In verband met de ontdekking
van een zeer groot aantal valsche exem
plaren is de 25 g. bruinrood der uitgifte
1928 uit koers genomen.
Vereenigde Staten. De oplage van de
2 c. karmyn, uitgegeven ter gelegenheid
van de te Lake Placid gehouden Olympi
sche winterspelen bedraagt 25 millioen.
Voor Amerika maar een kleinigheid als
men b.v. weet dat de onlage van de 2 c.
karmyn uitgegeven in 1904 ter gelegen
heid van het feit, dat voor 100 jaar
Louisiana van Frankryk werd overgeno
men, 192.732.400 exemplaren bedroeg.
Correspondentie adresseere men: Redac
tie „Leidsch Dagblad". Postzegelrubriek,
Leiden.
RECLAME.
4061