Herinneringen van een Oud-Commissaris van Politie. GEURIGE BAAITABAK Jaargang LEIDSCH DAGBLAD, Vrijdag 26 Februari 1932 Vierde Blad No. 22067 BOUWKUNSTIG SCHOON. VOOR ONZE POSTZEGEL VERZAMELAARS. 45 cent per pond - 18 cent per ons - HAVEN 20 - Fa. Wed. C. J. VISTER LEIDEN k stijl van Vingboons herkent u weer I schets hierboven, 't Is de gevel mmerstraat 174 waarvan de gemo erde onderpul is weggelaten. De ^ordt weer geleed door vier vlakke op de teekening ruim breed die boven de puibalk rusten fcvoudige hardsteenen blokken, ge- plak gehouden. Vermoedelijk rustten lór de verbouwing, toen de woning ken gewoon heerenhuis was, op base- ten of consoles, zooals dat het geval Heerengracht 14. De middelste pilas- »pen evenals bij pasgenoemd ge- tot den top van den halsgevel daar bekroond met eenvoudig tel, waarop een architraaf rust, die Sebogen fronton draagt. Dit fronton, 'ion vrij gToot, draagt geen vulling, in mij eigenlijk wel eenigszins ver gt. Het zou best kunnen zijn, dat meer oorspronkelijk is, te meer et mij toeschijnt van hout te zijn. dus in der tijden loop zijn ver- t weerszijden van de toppilasters zijn leenen vleugelstukken aangebracht, het vlak der vleugelstukken zien we tebeeldhouwd roset van acanthusbla- pdct het acanthusblad in onze klassi- Kh#, vooral in de barokornamentiek [wordt aangewend, natuurlijk in ge werden vorm, zullen we er ter zijner afzonderlijk artikel aan wijden, r. omdat we het acanthusmotief herhaaldelijk zullen ontmoeten. buitenlijnen van de vleugelstukken ":rder overvloedig versierd met guir- van allerlei bloemen en vruchten. ™e buitenste pilasters zijn bekroond jeen vaas, die eveneens behangen is I slingers. Jhdelijk vindt men onder de ramen der loe verdieping nog rijk bewerkte guir- Pes van bloemen en vruchten „han- P festoenen", zooals Jacob van Cam- noemde. 1 deze, en andere gevels in den Ving- Wjl, staat de geveldecoratie voor een geheel los van de constructie. Bij de tóden meest karakteristieke voort itels der Hollandsche Renaissance, joemen weer het Weeshuis op de andsche Kerkgracht, de Latijnsche >1, het huis van wijlen Prof. Prins, de wels van het Rijnlandshuis, stond "haaent juist in zeer nauw verband constructie, doordat men de con- elementen als deklijsten, cor- 'en, strekken, topbekroningen enz. B een karakteristieken vorm gaf. kan men de potten op de pilasters oe Vingboons-gevels nog beschouwen J™1 goed beëindigingsmotief; het wius roset is een welkome vlakvulling groote platen zandsteen, doch de "en onder de ramen waren welbe- ™d aangeplakt en hadden construe- bCÊQ Zin> thngers van bloemen en vruchten e randen der vleugelstukken waren 115 constructief zonder beteekenis. Ben zeggen dat het mooi staat, b verder zeggen dat het een 'hn was van een bepaalden tijd, slot?6 tweede helft der 17de eeuw. ün? *an men zeggen, dat het sWhf door werd bevredigd ten f®. want het algemeen stijlge- 9f<wJpUik aan 't verworden. In tijd toch handhaafden zich r de Pieter Post-stijl, de Ving- de oud-Hollandsche renais- 2ï,ïuri de uitingen daarvan «akker werden, Inderdaad herkennen we aan de Ving- boonsgevels den vollen levensdrang van de barok, die zich aan de dreigende verstar ring van het klassiqisme trachtte te ont worstelen. Men kan met een dichtregel van Van den Bergh van Eysinga zeggen: „Een nieuwe bloei sloeg uit aan de oude boomen". Doch de boom zelf was ten doode gedoemd. Het was niet meer dan de uitbundige uitstulping van het laatste restje levens kracht. Het klassicisme, ook in zijn barokvor- men, ook in zijn gelukkigste verbinding met de inheemsche renaissance, was hier in Holland ten slotte een kweekplant, geen plant die uit den moederbodem van het rasgevoel opgroeide. De oude tuitgevels met hun binnen- en buitenwaarts zwenkende lijnen, hetzij van zandsteen, hetzij van baksteen, we den ken aan de zijgeveltjes van het Rijnlands huis ,aan Breestraat 51 en het geveltje achter de Manége, hadden in hun zwierig- heid iets gespannens, terwijl ze toch vrij nauwkeurig de daklijn volgden. Zij waren meermalen vol gratie. Gratie is het soepele en bewegelijke, dat toch rust schept. Gratie is het teere, het élé gante, dat innerlijk vol kracht is. Gratie is de schoonheid die van binnen uit leeft, waarbij het schoone uiterlijk door het innerlijke wordt bepaald. Zoodra men tracht van buiten af gratie aan te brengen, is zij onwaar, onecht, een leugen. Bij de gevels van het Vingboonstype heeft heel dikwijls de bouwkunst aan zichzelf niet genoeg. Bouwkunstig verant woord zijn de trappen van den trapgevel, de zwenkende lijnen van den tuitgevel, de zwenkende lijnen van de vleugelstukken bij halsgevels. In zuiver bouwkunstigen zin niet verantwoord zijn de vrachten van I bloemen en vruchten, waarmee men deze lijnen bedekte en welbeschouwd verslapte. De kracht wordt krachteloos door over belasting met bloemfestoenen. De beeld houwer moest den bouwmeester te hulp komen. Dat veroordeelen we niet, wanneer het bouwbeeldhouwwerk, het bouwaarde- werk of iets anders van dien aard, een logische functie heeft te vervullen. We denken aan de Hooglandsche kerk, aan de Stadswerf, enz. Doch wel misprijzen we het, wanneer de bouwmeester na de vol eindiging tot den beeldhouwer zegt: „Toe, sier mijn gebouw nu nog wat op!" Een ge bouw, dat „an und für sich" zouden de Duitschers zeggen, niet genoeg spreekt, voldoet niet aan de hoogste eischen der schoonheid. Rijkbehakte noodzakelijke of tenminste gewenschte bouwonderdeelen verhoogen de statie van een gebouw, doch wanneer er dingen worden aangebracht, die enkel maar dienen voor de mooima kerij, dan verliest het gebouw, althans voor ons stijlgevoel een deel van zijn eigen schoonheid. Dan is dat een bewijs van wankel stijlgevoel. Architect Oud heeft eens gezegd: „Or nament is het universeele geneesmiddel voor impotentie op bouwkundig gebied". Deze uitspraak mag wat kras schijnen, vooral voor de Vingboonsstijl, waarin, wat de hoofdlijnen betreft, constructief nog ontzaglijk veel te waardeeren valt dat men in de tweede helft der 17de eeuw zijn toevlucht ging zoeken tot uiterlijke tooi die met het wezen niets te maken had. is toch een begin van de impotentie, waarvan de 19de eeuw getuigt. Misschien zullen sommige lezers mijn beschouwing over deze uitingen van den Vingboonsstijl wat radicaal vinden. Ik kan er heusch niets aandoen. Ik heb ze X. DE JACHT OP INBREKERS. III. De jongen, die de onderhandelingen met den Duitscher had gevoerd, mocht wel zeg gen: ,,'t Is een reuzekerel." Dat was hij. maar dan in de beteekenis van reuzescha- vult, want wat deed hij op die gedenk waardige Pinksterdagen? Ofschoon ik zorgzuldig had vermeden hem te zeggen, wie de jongens waren en waar zij woonden, was hij dit toch te we ten gekomen een of ander onnadenkend politieman zal zijn mond voorbijgepraat hebben en nu toog onze vriend op Pink stermaandag naar de woning van den jon gen, die de leiding had en wilde diens moeder spreken, die alles van de zaak af wist en zelfs zoo'n beetje leiding gaf. Daar vertelde hij, wie hij was en dat, ik degene was, die achter de onderhandelingen zat. Hij gaf voor, dat hij zoo'n beetje door be rouw werd gedreven en medelijden met den zoon had, dien hij zoo'n aardigen jongen vond en gaf zoowat te kennen, dat hij het zaakje wel serieus wilde afwik kelen. Als hij nu gedacht had met open armen te worden ontvangen, misrekende hij zich. want moeder Smit stond hem amper te woord; zei, dat ze van niets wist en niet begreep, wat de man toch bedoelde en bonjourde hem de deur uit. Had de Duitscher gedacht een extra voordeeltje te zullen behalen, dan stond hij er naast, maar niettemin had hij niet aan doovemans deur geklopt en de juffrouw haastte zich haar zoon over het bezoek in te lichten. Het gevolg was, dat Dinsdag na Pinksteren, toen wij weer in Haarlem verzameld waren de Duitscher ook na tuurlijk, want die deed net of er r.iets ge beurd was de jongens zich niet lieten zien. Ik voelde, dat iets niet in orde was en stuurde Jan er op uit, maar die kwam van een koude kermis thuis: met de revolver stonden ze voor hem om hem te vertellen, dat hij een gemeene boef was en ze ver zwegen niet, wat de Duitscher had gezegd. Toen toonde Jan zich voor zijn taak be rekend; hij liet zich niet uit het veld slaan vroeg of hij hen ooit had bedrogen en hij riep Schele Karei, die bij de jongens een zekere autoritetit bezat, tot getuige, waar op Karei verklaarde, dat die Duitscher een gemeene boef was, die er op uit was den boel voor een appel en een ei in de wacht te sleepen en Jan vond, dat de juffrouw heel verstandig had gedaan, want wie weet, had hij zelf niet de politie er in be trokken kortom, hij wist zoo te praten, dat zijn papieren weer stegen en die van den Duitscher beneden nul daalden. Toen Jan me dit alles meedeelde, zakte mijn stemming tot vriespunt, maar hoe moest ik met fatsoen van dien Duitscher afkomen? Ik zei hem aanvankelijk niets, gaf voor, dat we wat moesten wachten, omdat de jongeins het blijkbaar oneens waren en hield hem zoo aan de lijn. Jan ging op de gewone wijze voort. zei. dat hij dien kerel eigenlijk nooit goed vertrouwd had en bracht het zoo ver. dat goedgevon den werd. dat hij een anderen koopman mocht zoeken. Het spreekt dat ik nu in mijn keus uiterst voorzichtig moest zijn en na bespreking met de firmanten, die bestolen waren, werd overeengekomen, dat een heer, die tot de firma in betrekking stond en een vreemdeling van origine was, bovendien niet voor een klein geruchtje vervaard, als kooper zou optreden. Dat was tenminste safe. We overhaastten ons niet: Jan knoopte de vriendschapsbanden vaster aan en kwam op een goeden dag met de mede- deeling. dat hij nu een prima man gevon den had en hij bracht de lui met hem in kennis. Inmiddels liet de Duitscher mij niet los en ik vertelde hem dat de jongens wan trouwen hadden gekregen en Jan beweer de. dat hij bij juffrouw Smit was geweest. Toen had je de verontwaardiging van den Duitscher moeten hooren: .jk kende hem toch al zoo lang en wist wie hij was; 't was bespottelijk dat ik zou denken dat hij den boel zou verraden. Neen, hij zou me eens vertellen, hoe de zaak in elkaar zat: Jan was de schobbejak; die wou hem er uit werken, om alleen het voordeel te heb ben, maar hij zou me bewijzen, dat hij mijn vertrouwen waard was: hij zou zijn eigen geld er aan wagen, maar we moesten buiten Jan om werken." Nu moet men begrijpen, dat ik alles, wat ik wist van het bezoek van den Duitscher. uit den mond van Jan had zoodat het niet ondenkbaar was. dat deze mij wat op de mouw had gespeld om den Duitscher er uit te drukken en dat hy dezen bij de jon gens in een valsch daglicht had gesteld; diens optreden tegenover mij was zoo echt en zelfbewust, dat ik werkelijk wat ging twijfelen, temeer daar ik tot dusverre van Jan wel een hoop praatjes had gekregen, maar geen stukje goud. Niettemin vertrouwde ik den Duitscher toch niet, doch ik deed. alsof ik hem wel eenvoudig getoetst aan wat ik als het wezèn der bouwkunst beschouw. Laat ik er onmiddellijk aan toevoegen, dat ik een gevel als Haarlemmerstraat 174 honderd maal mooier vind dan de geestlooze of op gesmukte dingen waarmee we voor 40 of 50 jaren werden verrijkt. Toen haalde men uit de handboeken van den vormleer allerlei elementen byeen en hutselde die door elkaar. In 1679, toen het boven be sproken huis werd gebouwd, was er al thans nog één hoofdbeginsel, dat den bouwmeester leidde. Ik zou in 't aspect onzer stad de Vingboonsgevels, waarvan wij maar weinig bezitten, niet graag willen missen. Een aardig type vindt U ook nog aan de Langebrug, No. 83. De onderverdieping is eenvoudig. Op de eerste verdieping zyn vlakke, gemetselde, pilasters met Jonische kapiteelen van zandsteen. Boven de ramen engelenkopjes, die met festoenen aan de kapiteelen zyn verbonden. Dit alles wekt de illusie van rykbehakte strekken. De topgevel wordt geflankeerd door twee pilasters eveneens met Jonische ka piteelen. De zware houten krooniyst uit lateren tyd vervangt het oorspronkehjke gebogen fronton. Ter weerszyden vindt men weer zandsteenen vleugelstukken met bloem en vruchtguirlandes. Vermoedelijk dateert deze gevel van omstreeks 1650. geloofde en ik sprak met hem af, dat wy Jan los zouden laten en dat hy moest wachten, tot hij nader van me hoorde: zoodoende wist ik hem aan de lijn te hou den en kon er wel zeker van zijn, dat hy niet opnieuw naar juffrouw Smit zou gaan Inmiddels werkten we voort met onzen nieuwen koopman. De onderhandelingen vlotten naar wensch; de jongens, die niets meer van een chèque op een bank moesten hebben, bedongen contante betaling in bankpa pier. wat de ander goed vond. maar lüj deelde hun onomwonden mee, dat hij niet van plan was met een portefeuille vol geld by hen in een hem onbekend huis te komen en ik ontwierp een plan, dat Jan als eigen bedenksel naar voren bracht, waarby de zekerheid van partyen van weerskanten gewaarborgd was en dat de volkomen goedkeuring der jongens kon wegdragen. Een der jongens, de leider der onder handelingen, zou den heer, die in een voornaam hotel logeerde, daar bezoeken en deze zou hem laten zien, dat hij over voldoende contanten beschikte. Dan zou de heer zonder geld naar een plaats wor den gevoerd, waar hij het goud zou kun nen zien en taxeeren. Kwam de koop tot stand, dan zou hij op een nauer Dericht wachten, wanneer de levering zou ge schieden. Dit alles verliep naar wensch en nu wist ik dus voor 't eerst met zekerheid, dat de buit in het bezit der knapen was, dat al les nog aanwezig was behalve een par- tytje gladde gouden ringen, dien ze oy Bleeke Willem te gelde hadden gemaakt om een paar centen te hebben, maar dat was de moeite niet. „Aan een boom zoo vol geladen, mist men vijf, zes pruimpjes niet", zegt het versje. De dag der levering werd bepaald, maar deze geschiedde ook onder de noodige voorzorgen. De koopman werd weer langs verschillende omwegen geleid en kwam ten slotte by juffrouw Smit terecht, daar verscheen even later iemand, die het goud bracht: vanwaar het kwam weet ik nog niet, maar het kwam in allen gevalle niet door de deur. maar langs geheimzinnige achterwegen. Nu werd alles nog eens be keken, getaxeerd en voor een en twintig duizend gulden gekocht met duizend gul den provisie voor Jan. Toen werd de boel ingepakt; de heer verzegelde alles nauw keurig en vertrok naar zyn hotel, waar hij geld ging' halen. Even later kwam de lei der daar met een taxi, waarin ook Jan zat; de heer stapte in en wat verder stopte de taxi; er kwam een andere taxi en de leider nam daaruit het verzegelde pak, dat hy naar zyn eigen wagen bracht en toen deze reed zonder bestemming, werd, "adat het pak terdege was gecon troleerd, dit tegen het bankpapier afge geven; de heer kon uitstappen en de lei der reed met zijn geld naar 't huis van juffrouw Smit, waar de beide andere jon gens reeds waren. Ik wist, dat de juweelen waren afgeleverd en toen de jongens weer op straat kwamen, werden ze ingerekend. Toch had ik nog een strop, want slechts één had zyn aandeel in den buit zes mille in den zak, met de duizend gul den van Jan was er dus maar zeven van de 21 duizend terecht; we deden direct huiszoeking bij juffrouw Smit, maar de andere veertien waren spoorloos verdwe nen. Evenwel, we hadden de juweelen, die twee ton waard waren en wat het voornaamste was we hadden de daders. Ais ik zeg, dat we de juweelen hadden, is dit nog niet geheel juist, want toen den volgenden dag de kranten in kleuren en geuren het geval vermelden, kwam een caféhouder me een pakje brengen, dat door een der huisgenooten van juffrouw Smit den vorigen dag bij hem was gede poneerd en nu bleek, dat daar nog voor een twintig duizend gulden aan juweelen in zat: de familie Smit was dus zoo vrien- delyk geweest, dit den mededeelhebbers door den neus te boren; zoo zie je, dat ze mekaar ook nemen, als ze er kans toe zien. Enfin, ik kreeg dit ongevraagd en toen ontbrak er niet veel aan de gestolen party. Als men nu denkt, dat de drie inbrekers toen boetvaardig bekenden, vergist men zich zeer, want ze gaven volstrekt niet toe, dat zij den diefstal hadden gepleegd, toen niet en later voor de rechtbank en in hooger beroep voor het gerechtshof ook niet, want al kon ik bewijzen, dat ze de juweelen hadden verkocht, ze ontken den pertinent, dat zij hadden ingebroken en kwamen op de proppen met een paar geheimzinnige personen, voor wie zij de goederen hadden verkocht; bovendien sleepten ze een heel stel bekende persoon lijkheden uit de dievenwereld als getuigen a décharge aan, die het alibi moesten vaststellen. Er zyn toen heel wat eeden afgelegd, die ik niet graag afgelegd zou hebben, maar de rechtbank ging er wy- selyk maar niet op in en liet Henkie de Goudkoning en hoe de satellieten meer mochten heeten, maar getuigen. Het spreekt, dat tegen Jan vuur en vlam werd gespogen en dat er geen gemeener en on betrouwbaarder persoon was dan. hy, maar ik stond achter hem en zoodoende deed zyn verklaring hun de das om. Alle drie inbrekers kregen zes jaar ge vangenisstraf. Later sprak ik juffrouw Smit nog wel eens, met wie ik, dat gaat zoo by ons weer op goeden voet geraakte en zij ver telde my, dat de Duitscher werkelyk by haar was geweest; een jaar jaar later liet zij me nog eens een briefkaart zien, dien ze van hem uit Wiesbaden had onvangen en waarin hy haar zoon uitnoodigde bij hem te komen; hy wou hem zou graag helpen. Ik leid daaruit af, dat hy in Wiesbaden ook niet veel goeds uitvoerde, verder heb ik van den vent nfets meer ge hoord. De heer, die ons de juweelen had be zorgd. kreeg van de bestolen firma een zilveren beker met een soort van portret van Jan Smit er in gegraveerd en het onderschrift: „Hiermee zy Jan Smit herdacht. En hy, die 'm in den kerker bracht." H. POSTZEGELS ALS GELDBELEGGING. III. Wij vertelden u in ons laatste artikel, dat wanneer u gelyk had door te zeggen dat de catalogusprijzen ver overdreven wa ren, u toch eigenlijk ongelyk had. Wy heb ben u dit met eenige cyfers bewezen. Maar over dit onderwerp wilden wy u dezen keer nog eens wat anders vertellen, en dat an dere komt hierop neer dat men als post zegelhandelaar. maar ook als verzamelaar zoo'n halve geleerde moet zyn. Voorname- lyk als postzegelhandelaar. Wy kunnen hier natuurlijk om by- zondere redenen niet over postzegelhande laren en over den postzegelhandel schrij ven. maar toch zijn er eenige punten, welke wy zonder gevaar kunnen en moeten zeggen. Men houde my echter ten goede, dat ik door myn uitspraak niemand kwet sen wil en dat men, wil men zich een oor deel vormen van hetgeen ik schrijf, het geheele artikel, dus ook de twee voor gaande gedeelten lezen moet. WAT NU IS DE POSTZEGELHANDELAAR WAT DE POSTZEGELHANDEL? Zeer vele menschen w.o. ook zeer veel verzamelaars zyn de meening toegedaan dat iemand die uitsluitend in postzegels handelt, postzegelhandelaar is. In wer- kelykheld zyn er echter van de hon derd personen die in postzegels handelen, maar enkele postzegelhandelaar. Om deze gewaagde uitspraak nader te weerleggen, is het noodzakelyk een andere vraag to stellen en wel deze, wat is de postzegel- handel? Om u op deze vraag een voldoen de antwoord te geven, moeten wy de le zers geheel inwijden in den handel, wij zullen trachten dit zoo duidelyk mogelyk te doen. zonder daarby echter de belangen van degenen wie die dry ven door een of andere zegswijze schade te berokkenen. WAT NU IS DE POSTZEGELHANDEL? De postzegelhandel rouleert als volgt. Het hoofdbestuur der P.T.T. besluit in overleg met de regeering over te gaan tot de uitgifte van een nieuwe serie zegels. Deze zegels zyn bestemd natuurlyk voor het frankeeren van brieven of iets derge lijks. Maar daarby heeft de regeering niet alleen rekening te houden met de poste rijen. maar ook met de verzamelaars en handelaren. Zoodra nu het besluit geno men is. wordt hetzy een prijsvraag uitge schreven, of eenige kunstenaars worden aangezocht ontwerpen voor deze zegels te vervaardigen. Wanneer nu deze ontwerpen klaar zyn, komen het hoofdbestuur der P. T.T. en eenige vertegenwoordigers van de regeering byeen teneinde een keuze uit d» diverse ontwerpen te doen. Wanneer men nu deze keuze heeft gedaan, dan treedt het hoofdbestuur van P.T.T. in nadere relati» met den ontwerper teneinde het zegel op ware grootte te reproduceeren en voorts om de kleuren vast te stellen. Dit laatste geschiedt volgens aanwijzing der postcon- ventie die voor elk land een aantal kleu ren en nuances vastgesteld heeft, aan welke bepaling liet hoofdbestuur zich moet hou den. al neemt men dit vaak niet zoo nauw Wanneer dit geschiedt is, en de eerste oplage, naar gelang van de bestemming van het zegel, is vastgesteld, dan treedt men met den drukker in relatie, hier ter lande de firma Joh. Enschedé en Zonen to Haarlem, die dan na het leveren van eeni ge proeven, tot het vervaardigen van de zegels overgaat. (Wordt vervolgd). NIEUWE UITGAVEN. België. Te Brains-l'Alleud zal een mo nument worden opgericht ter nagedachte nis van Kardinaal Mercier. Van regee- ringszyde heeft men thans toestemming gegeven om ter bestrijding van de kosten, een gedenkzegel te emitteeren. Verwacht wordt dat het zegel nog voor April wordt uitgegeven. Duitschland. De reeds aangekondigde nieuwe waarden van 6 pfg. olyfgroen (Ebert) en 12 pfg. oranje (Hindenburg) zyn verschenen. Tevens werden 2 welda- digheidszegels in omloop gebracht, welke men verkreeg door de bestaande van een overdruk te voorzien en wel: 8 4 pfg. werd 6 5 pfg., terwyl 15 5 pfg. over drukt werd met 12 3 pfg. Finland. Van de reeds aangekondigde zegels geven wy hieronder de oplagen: Opdruk 1.25 op 50 geel 4.300.000 Opdruk 50 op 40 groen 6.150 000 Pro Filatelia 1 4 M. zwart 100.000 Pres Svinhufvud 2 M. staalbl. 1.000.000 5 Mark Olofsberg 2.000 000 50 penni groen type 1930 5.000 000 2.50 M. Blauw type 1930 5.000 000 25 penni Bruin type 1930 2.000 000 Roode Kruis 1932 1.25 10 p. 320 000 2 20 p. 320.000 2.50 20 p. 320.000 Letland. Behalve de luchtpostserie ten bate van de reserveformatie van Letlands leger, verscheen, voor hetzelfde doel. nog een speciale weldadigheidsserie (getand en ongetand)1 11 S (voorstellende de vrije Letten rond hun barden). 2 17 S. (vreemde indringers op Letlandschen bo dem), 3 23 S. de „Lacplessis" (trachten het juk af te schudden) 4 34 S. (de vreemde veroveraars en het bevryde land) 5 45 S. (het vrye Letland). Polen. In verband met de ontdekking van een zeer groot aantal valsche exem plaren is de 25 g. bruinrood der uitgifte 1928 uit koers genomen. Vereenigde Staten. De oplage van de 2 c. karmyn, uitgegeven ter gelegenheid van de te Lake Placid gehouden Olympi sche winterspelen bedraagt 25 millioen. Voor Amerika maar een kleinigheid als men b.v. weet dat de onlage van de 2 c. karmyn uitgegeven in 1904 ter gelegen heid van het feit, dat voor 100 jaar Louisiana van Frankryk werd overgeno men, 192.732.400 exemplaren bedroeg. Correspondentie adresseere men: Redac tie „Leidsch Dagblad". Postzegelrubriek, Leiden. RECLAME. 4061

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1932 | | pagina 13