72«te Jaargang
Donderdag 7 Januari 1932
No. 2
WAT HEKTOR VERTELDE.
Ik ben een groote herdershond en heet
Hektor. Zoo noemen de baas en de vrouw
mij ten minste, maar de kinderen het
zijn er zeven en de kinderjuffrouw noe
men mij altijd Hek of zelfs Hekkie, als ze
erg lief tegen me willen doen.
Mijn baas borstelt mij eiken dag en geeft
mij nu en dan een bad. Dit laatste vind
ik heelemaal niet prettig en ik plas dan
ook flink om mij heen om mijn meester
aan het verstand te brengen, dat ik zoo-
Iets eenvoudig geen behandeling vind.
Maar mijn baas stoort er zich heele
maal niet aan en dus heb ik mij maar in
mijn lot geschikt. Er zullen in elk honden
leven wel eens oogenblikken voorkomen,
die hij niet prettig vindt. En dat heb
ik wel opgemerkt in elk kinderleven
ook. Waarom zouden de kinderen anders
nu en dan boos worden en zelfs huilen?
Janken, moet ik eigenlijk zeggen.
Maar ik dwaal af. Ik wilde namelijk
het een en ander over de kinderen van
mijn baas en mijzelf vertellen.
De oudste. Jan. is al bijna even groot
als zijn vader. Dan volgen Piet en Iet, die
precies even groot zijn, Anneke, Wim, Elsje
en Hansje. Hansje is de kleinste, de jong
ste, zeggen de menschen, en hij wordt
eigenlijk wel een beetje verwend, maar 't
is ook zoo'n schattig ventje. Ik kan me
best begrijpen, dat iedereen veel van hem
houdt. Ik zelf doe dat immers ook!
Laatst hoorde ik. dat Jan zestien jaar
werd. Dat is vreeselijk oud, want mijn
Moeder stierf van ouderdom, toen ze zes
tien was. Ik begin echter te gelooven, dat
menschen veel ouder kunnen worden dan
honden. Waarom begrijp ik niet, maar 't
is zoo.
Ik heb het best bij den baas, de vrouw
en de kinderen, maar toch koesterde ik
sinds langen tijd twee wenschen, welke
niet vervuld werden, hetgeen ik toch zoo
vurig begeerde. Ik spreek in den verleden
tijd. omdat eenigen tijd geleden daarin
verandering gekomen is en wel geheel on
verwacht.
Ik zal jullie vertellen, hoe dat kwam.
Eerst moet ik nog even zeggen, wat die
wenschen. die niet vervuld werden, waren.
Dat was ten eerste: ik mocht nooit bij het
gloeiende ding in een kamer zitten of lig
gen dat de menschen een kachel of een
haard noemen en dat zoo'n heerlijke
warmte afstraalt in den winter, juist in
den tijd, dat het overal koud is. Altijd
moest ik hooren: ,,Nee, Hektor, in je
mand!" Ik wist langzamerhand al niet
beter, of ik hoorde daar.
En mijn tweede wensch was: een zilve
ren halsband te bezitten zooals Iet, één
van de kleine vrouwtjes, er een had. Al
leen was hij te wijd voor haar hals en
droeg ze hem om haar middel. Nu zie ik
zoo'n halsband liever op de plaats, waar
hij hoort maar zij scheen er anders over
te denken. En ze noemde "m een ceintuur.
Wat een gekke naam voor een halsband,
zelfs al is die dan wat afgezakt! Maar
mijn Moeder leerde mij al: over smaak
valt niet te twisten toen zij een vlieg ving
en ik aan zulke dingen nog niet dacht.
Zoo'n halsband! Ik zou er een lekkere
kluif voor laten staan, als ik zoo'n mooien
zilveren halsband kreeg. Maar geen den
ken aan, hoor! Mijn halsband was van
leer en bleef van leer, wel met flanel ge
voerd, maar van zilver was hij toch niet!
Op zekeren dag gebeurde er echter iets,
dat mijn beide wenschen in vervulling
deed gaan. Waarom? Ja, dat begrijp ik nog
steeds niet goed, want 't was zoo heel ge
woon, wat ik deed, al schenen de men
schen het iets buitengewoons te vinden en
wilden ze mij vorstelijk beloonen.
Aardig was dat zeker van mijn baas en
zijn vrouw en ik zal er hun mijn leven
lang dankbaar voor blijven.
We gingen dan op 'n mooien, zonnigen
dag wandelen: Juf. de vier jongste kinde
ren en ik. (Jezelf moet je altijd het laatst
noemen, heb ik van mijn baas geleerd).
We hadden allemaal schik in ons uit
gangetje en behalve Juf renden en stoel
den we met z'n allen, tot Hansje hoe 't
precies gebeurde, wist eigenlijk niemand
plotseling in het water aan den kant
van den weg viel. Schreeuwen als de jon
gen deed! 't Was vreeselijk!
Juf en de andere kinderen gilden al
even hard. Als Hansje een verstandige,
jonge hond geweest was, zou hij natuur
lijk naar den kant gezwommen zijn en op
het droge gekrabbeld. Maar dat domme
jongetje scheen er niet over te denken!
Gek, menschenkinderen zijn soms zoo slim
maar bij die gelegenheid heb ik toch ge
merkt, dat hondenkinderen meestal nog
veel slimmer zijn.
Ik hield van Hansje en hoewel ik hem
op dat oogenblik eigenlijk heel dom vond,
kon ik hem natuurlijk niet voor mijn
oogen zien verdrinken. Ik sprong dus in
het water, haalde hem eruit en legde hem
voor de voeten van Juf neer, 't Was alles
doodeenvoudig en ik zou die heele geschie
denis al lang weer vergeten zijn en zeker
niet de moeite waard gevonden hebben te
vertellen, als het onbeteekenende voorval
letje voor mij niet zulke goede gevolgen
gehad had. Je moet maar boffen in de
wereld
Juf begon te huilen van blijdschap, dat
Hansje niet meer in het water lag: de kin
deren huilden allemaal mee en Juf sloeg
haar armen om mijn hals en gaf mij een
zoen. Ik likte haar toen natuurlijk ook.
't Zou onbeleefd en onhartelijk geweest
zijn. als ik het niet gedaan had.
We renden nu allemaal naar huis, om
aan den baas en de vrouw en ook aan de
kinderen, die thuis gebleven waren, te ver
tellen, wat er gebeurd was. Ik had eigen-
lijkt niets geen haast om hun dat te ver
tellen, maar ik rende voor de gezelligheid
maar mee.
Een drukte als dat bij onze thuiskomst
was! Ze praatten allemaal door elkaar. En
bij praten alleen bleef het niet! Ze huil
den en lachten er zelfs bijMenschen kun
nen soms zoo vreeselijk opgewonden over
iets zijn, ais je het eigenlijk heelemaal
niet verwacht!
Ze holden allemaal van Hansje naar mij
en van mij naar Hansje! 't Was, of ze
ons nog nooit eerder gezien hadden. Maar
wat was er nou voor bijzonders aan
ons te zien? Ik zag alleen, dat Hansje nat
was en gauw uitgekleed werd. Ik was ook
nat, maar dat beteekent voor een hond
toch heelemaal niets, is het wel?
Mijn vrouw sloeg haar armen om mijn
hals en mijn baas aaide mij over den kop,
alsof ik minstens voor ieder der kinderen
een lekkeren kluif had weten te verove
ren. Dat zou nog eens de moeite waard
zijn geweest!
..Och, het lieve dier is ook heelemaal
nat!" hoorde ik de vrouw uitroepen. „Kom
maar mee, Hekkie, dan mag je je in de
zitkamer bij de kachel drogen."
Hoorde ik goed? Mocht ik mij bij de
kachel drogen? Ik wilde wel en wat graag
zelfs! 'k Had mij wel terdege uitgeschud
na mijn onderdompeling, maar 'k was toch
nog vrij nat.
Nu werd dan ten minste één van mijn
wenschen vervuld. Ik mocht bij de kachel
liggen en er was niemand, heelemaal nie
mand, die zei:
„Hektor, in je mand!"
En 'n lekker eten, als ik kreeg! Ik hoor
de met mijn eigen ooren, dat de baas een
grooten kluif door het kleine, zwarte kastje
dat ze „de telefoon" noemen voor mij be
stelde! Dat was bijna niet te gelooven! Een
kluif voor mij alleen en waarvan de baas
noch de vrouw of een ander ook maar 't
kleinste stukje voor zich zelf afgenomen
had!
Ik was altijd tevreden geweest met mijn
lot, maar nu had ik plotseling 't gevoel,
of ik een soort koning was. Zou een leeuw
ook zoo verwend worden of zou hij er mis
schien aan gewoon geraakt zijn?
Een paar dagen later werd zelfs mijn
tweede wensch vervuld: Ik kreeg een zil
veren halsband!
De baas nam hem uit een doosje met
watten (stel je voor!) en zei tegen de
vrouw:
„Kijk eens! de datum staat er duidelijk
in gegraveerd!"
De vrouw en alle kinderen bekeken nu
het kostbare voorwerp en Hansje mocht
mij den halsband om doen.
Nu. dat liet ik natuurlijk heel gewillig
toe. dat kun je denken!
Hij paste precies en was gelukkig niet
te wijd, zoodat ik 'm niet als ceintuur be
hoefde te dragen, iets wat ik natuurlijk
heelemaal niet prettig gevonden zou heb
ben.
En lekker zacht, als hij aan den binnen
kant was: met het fijnste en zachtste fla
nel gevoerd natuurlijk, zooals dat bij een
zilveren halsband behoort.
Ik geloof, dat Hansje den halsband min
stens even mooi vond als ik zelf en ze
kwamen er allemaal eens naar kijken.
Het spreekt vanzelf, dat ik met mijn
staart kwispelde om mijn dankbaarheid te
toonen. In onzen staart ligt immers de
grootste welsprekendheid! Het zou me dan
ook heelemaal niet verwonderen, als de
menschen ons om onzen staart benijdden,
want dien hebben wij toch maar op hen
voor.
Mijn beide wenschen werden dus kort
na elkaar vervuld.
Castor, mijn beste vriend, heeft nu nog
meer eerbied voor mij dan hij al had. Ik
geloof, dat hij wat graag ook zoo'n mooien
halsband hebben zou. om van mijn plaats
je bij de kachel nog maar te zwijgen.
Wij hebben 't er wel eens samen over,
hoe een onbeteekenend voorval soms
groote gevolgen voor een hond kan heb
ben. Ik heb mijn geluk immers te danken
aan het feit, dat dat domme, kleine Hansje
heelemaal vergat zélf naar den kant te
zwemmen en ik hem eventjes uit het wa-
Want als d&t niet gebeurd was. zou ik
nu geen hond zijn met een zilveren hals
band aan, een hond, die lekker bij de
kachel liggen mag. O, zoo!
(Nadruk verboden).
O