OVEROEKT-TENNIS a 72ste Jaargang LEIDSCH DAGBLAD, Zaterdag 5 December 1931 Derde Blad No. 21999 PARLEMENTAIR OVERZICHT VRAGENRUBRIEK. BOUWKUNSTIG SCHOON. H. P. H. KEEREWEE m Buitenl. Weekoverzicht. U| FELIILLETON. Het Kostbare Meesterstukje TWEEDE KAMER. BEGROOTING VAN ARBEID. Na afdoening van allerlei kleinere ont werpen is de Kamer in deze vergadering (die later begon dan gewoonlijk) voortge gaan met de behandeling der begrooting van Arbeid. Minister Verschuur heeft de sprekers bij de afdeeling Arbeid beantwoord. En: daarbij wees hij er op, dat de crisis haar merk op deze begrooting drukt. Men kan thans niet verlangen, dat er op sociaal gebied in hetzelfde tempo wordt gewerkt ais anders. Uitbouw b.v. van de sociale verzekering zal thans niet kunnen plaats hebben, maar maatregelen, die noodig zyn en weinig of geen geld kosten, zullen ter hand worden genomen. Daarnaast moet gezorgd worden voor krachtige hand having van het eenmaal bereikte. Spr. had alles gereed voor invoering van de Arbeidswet op de kantoren, maar ook dit zal moeten wachten. Ook de bescherming van den landarbeid moet worden uitge steld, al zal spr. zijn aandacht wijden aan die van kinderen buiten fabrieken en werkplaatsen. Het is volkomen overbodig te velde te trekken tegen werktijdverlenging. Daar over wordt niet gedacht. Den arbeid der gehuwde vrouw in het bedrijfsleven acht spr. zeer schadelijk. Een te algemeen ver bod zal echter in vele gevallen den nood verergeren. Dr. Vos antwoordt spr. dat men de geneugten van het versche brood in vollen omvang kan genieten en wel om 12 uur. Wat dr. Vos wilde was meer econo misch. dan sociaal-hygiënisch. Immers is versch brood niet gezond. Versch kadetjes bij het ontbijt zou het broodverbruik naar het luxe gebruik verplaatsen. Overwogen kan worden of de broodbezorging een uur vervroegd kan worden. Naar aanleiding van de opmerkingen van mej. Groeneweg antwoordt spr. dat vroedvrouwenscholen vakscholen genoemd kunnen worden, die niet vallen onder de arbeidswet. De toepassing dezer wet brengt ontzaglijk veel arbeid mede. De arbeidsin spectie is uitgebreid en kost nu 1,2 millioen grilden. Per dag brengt zij ongeveer 1000 bezoeken. De controle is dus intens, maar kan niet iedere overtreding voorkomen. Bij de afdeeling ..Arbeidersverzekering" had een vrij uitvoerig debat plaats, waar aan deelnamen de heeren Snoeek Henke- mans, dr. Vos, Hermans. Kupers, Duys, Oud, Kuiper, Drop en de dames de Jong er. de VriesBruins, die allerlei punten met betrekking tot de verzekering ter sprake brachten, en waarbij de heer Duys een motie indiende om hen, die minder dan 1.1500 inkomen hebben, vrij te stellen van premie-betaling inzake sociale verzeke ring. welke motie op nader te bepalen dag zal worden behandeld. De Minister verklaarde, dat hij gaarne het vraagstuk van de ouden van dagen tot oplossing zou hebben gebracht. Als de crisis niet ingetreden was, zoud ie oplos sing ook stellig al gevonden ziin. maar op het oogenblik zou er vermoedelijk een uit- f van 40 millioen mede gemoeid zijn en daaraan valt natuurlijk niet te denken. Het is bovendien ook onmogelijk, om thans ontwerpen voor te bereiden, die eerst over jaren ingediend zullen worden. Allerlei punten zal spr. gaarne overwegen. Binnen 4 maanden zal een technische herziening der ziektewet worden ingediend. Een regeling voor de huisindustrie is bij zonder lastig op dit oogenblik, nu zoovelen huis-industrieën in moeilijkheden ver- keeren. De vergadering werd hierna tot Dinsdag verdaagd. HAGENAAR. S. N. L. te Z. Er wordt u binnen tweemaal 24 uur na aankomst van de aangeteekende zending tot tweemaal toe een kennisgeving gestuurd. Daarna wordt het nog zeven dagen ten postkantore be waard en vervolgens retour gezonden aan oen afzender. RECLAME. te WASSENAAR, per avond baan- huur acht gulden. 9084a Inl. Dr. J. H. VERLOOP, Maaldrift. GRAVENSTEIN IV. Zooals we reeds opmerkten deed Filips van Bourgondië in 1463 's Graven Steen aan de stad over; onder de verplichting dat de stad het Steen zou herstellen en dat zcowel de Baljuw van Rijnland als de Schout van Leiden er hun gevangenen zou den opsluiten, terwijl de graat zich het recht voorbehield den cipier te benoemen. Leiden mocht zich in die dagen be roemen op het voorrecht, een eigen henker of beul te bezitten, die met zijn helpers de gevelde vonnissen ten uitvoer moest brengen. Oorspronkelijk waren de lieden van dat destijds onmisbaar geachte gilde dienaren van Rijnland; thans werden zij stedelijke beambten. Op den duur werden ook het Baljuwschap van Rijnland en het Schoutambt in één persoon vereenigd. Het schijnt, ofschoon de bouwkundige gevens daarover voor zoover wij weten niet uitvoerig zijn, dat het Steen in het begin der 16e eeuw en in 1556 ook onderhanden genomen of uitgebreid werd. Het waren woelige tijden en al lang vóór den Beeldenstorm waren er al roerige elementen, die het met den Katholieken godsdienst niet konden vin der. en de stoutmoedigheid om dit te uiten tamelijk ver dreven. Zoo wordt o.a. medegedeeld, dat een kleermaker uit Delft Ohijsbrecht Aelbrechtsz in 1528 heeft „upgeslegen ande doere van Sinte Pieters- kercke zekere diffamoese libelle, inhou dende groote en de zwaere ketterijc en de blasphemye van theylige eerwaerdige Sacrament" terwijl hij wijders den hoog- dienst had verstoord door brieven van den zelfden inhoud bijf den „pape" in de preekstoe te gooien, waarvoor de Leidsche schepenen hem gevangen namen, ver oordeelden tot geeseling, openlijke boete doening en vervolgens tot tienjarige bal lingschap. Het is bekend, dat üravenstein in de tijden van 1530 tot 1570 soms een 40-tal gevangenen tegelijk herbergde, die men waarschijnlijk niet allen tegelijk opsloot in de acht cellen die we leerden kennen. Er. toch behoort dit ook al weer niet tot de onmogelijkheden; want zeker is, dat minder schuldig geachten soms in één cel werden ondergebracht bij de zware misdadigers, die bestemd warert voor galg, rad of schavot. Dit alles om er den schrik vcorai bij veroordeelde ketters, er wat steviger in te heien. Toen Leiden na de inneming van Den Briel Oranjegezind was geworden, was het met de ketterjagerij voorloopig gedaan. Tenminste tot de dagen van het Bestand. Toen herhaalde de geschiedenis zich in anderen vorm. Evenwel na het Beleg brak een toestand van rust aan en na 1590 zelfs een van betrekkelijke welvaart, waarvan tal van door ons besproken gebouwen, na genoemd jaar gesticht, getuigenis afleggen. Intusschen begonnen in zake het straf recht humaner denkbeelden te heerschen en het beginsel; voorkomen is beter dan genezen, vond ten aanzien hiervan het eerst te Amsterdam toepassing. Daar werd ln 1595 aan den Heiligen weg het Rasp- of Tuchthuis opgericht. Door middel van har den arbeid onder strenge tucht wilde men hiei vooral jonge menschen, die zich niet aan al 1»e zware schennis^der wetten hadden schuldig gemaakt, coqjigeeren voor het latere leven. Evenzoo verrees er in 1597 hlet Spinhuis voor vrouwen. Men weet, dat gedurende de laatste tien tallen van jaren der 16e eeuw Jan van Hout, secretaris van Led den was. Dezo uitnemende Leidenaar, voor wlen men mis schien met meer recht nog dan voor Van der Werff wel een monument had mogen oprichten, bestudeerde daartoe gemachtigd door het stadsbestuur, ter plaatse het Tuchthuiswezen te Amsterdam reeds ln 1597 en '98 en bracht daarover uitvoerige rapporten uit, welke nog voor enkele jaren, in 1927 werden gepubliceerd in de Bijdr. en Meded. van het Historisch Genootschap. Ei bestond alle reden voor, om haast met de zaken te maken. Tengevolge van de ellende van het beleg, en de daarop- gevolgde achteruitgang van de lakenindus trie, was er ontzettende armoede, met al de moreele of liever im-moreele gevolgen daarvan. Men zei in die dagen, dat Leiden allec-n zooveel bedelaars telde als 't geheele overige Holland. Letterlijk zal dit niet waar zijn geweest, doch het oordeel geeft te denken. Jan van Hout had eer van zijn werk. Reeds in Januari 1598 kwamen de rap porten ter tafel van de vroedschap. Drie maanden later werd reeds besloten te Lei den teen Tuchthuis op te richten naar Amsterdamsch voorbeeld. En dat tuchthuis zou worden gebouwd op de plaats „geraemt aen deser stede Vangenhuys,,. Daar bevond zich ten Westen van Graven- stein „Pieter Symonsz Bagijnhof", benevens 't erf van de huizinge waarin Henricus Gallens woonde. Dit Pieter Symonsz Bagijnhof bevond zich vóór 1400 op het Pieterskerkhof, maar was in genoemd jaar verplaatst om graf ruimte te winnen. Voor hetzelfde doel werd in hetzelfde jaar de gracht gedempt, die Gravenstein van het kerkhof scheidde. Dit bagijnhof, niet te verwarren met de gefaliede Bagijnen, die woonden waar nu de Universiteitsbibliotheek staat, moest dus verdwijnen. De bagijnen werden onderge bracht in den Krijthof en wel in het ge deelte d at destijds behoorde aan Jacob van Rijsoorde. Pleite meent, dat dit niet is geschied en dat nog in 1642 het pand ten W. van Gravenstein tot timmerwerf en slal was ingericht en hij grondt zich op berichten var Van Mieris. Wr vermoeden evenwel, dat er toch wel het een en ander heeft plaats gehad, hetwelk we nader onder oogen zullen zien. Ik wil thans nog een oogenblik uw aandacht vragen voor de teekening, welke boven dit artikel staat afgedrukt. Ze is vervaardigd naar een potlood- teekening van L. V. Vinne cn ontstond voor de verbouwing van 1654. De galerij bestaat nog uit 5 bogen; daar boven is een paar gekoppelde vensters. De beide kleine raampjes in de boven verdieping zijn nog niet aanwezig. In den rrTuur van den toren is een ontlastingsboog gemetseld dien ik nergens anders heb kun nen ontdekken. Of deze boog er inderdaad is geweest, zou slechts op ééne wij zo overtuigend kunnen blijken; n.l. als men het cement vanj het metselwerk ver wijderde. Dan zou wellicht ook beter zijn te constateeren, hoe het met het uitbreken der ramen is gegaan. Aardig is op deze teekening de gracht tusschen twee muren, die zoo hoog reikten dat een man er nog even met hoofd en schouders boven uit kwam. Aardig is eveneens de afsluiting van de gracht links met een vrij hoogen muur en een soort torentje. De bijbouw links moet zich bevonden hebben boven de tegenwoordige gevangeniskelders. Rechts is eveneens een bijbouw, met een pleintje er voor door een muur afgesloten. Ook daar is waarschijnlijk een bewaar plaats voor gevangenen geweest. Vóór dien muur zien we de waterput, welke ook op de teekening van Van Dul- manshorst op de zelfde plaats is aan gegeven. Het geheel maakt met zijn bevallige groepeering van dakschilden te midden waarvan het rijzige hoofdgebouw met zijn zeskanten toren een harmonis^hen indruk. Het is nog geheel Oud-Hollandsch van karakter. Een paar kleine perspectivische onjuistheden, zooals men dikwijls op die oude tekeningetjes vindt, gelieve men over 't hoofd te zien. Ik ben nog altijd onzeker omtrent de gebogen lijnen van dak en toren, of die oorspronkelijk, dan wel gefantaseerd zijn; doch ik hel hoe langer hoe meer over tot het vermoeden, dat d? oude teekenaars hierin toch wel goed hebben gezien. Hierboven geef ik nog een schets van het oudste gedeelte, zooals het thans is. RECLAME. BEGRAFENISSEN Tol. 861 AUTO-TRANSPORT Aolmarktie. CREMATIE 4762 Verstrijkende tijd Week na week verloopt en de groote vraagstukken van onzen zeker interessan ten, maar nietemin zwaren tijd komen niet verder. Integendeel zelfs, het lijkt erop alsof alle krachten samenspannen om de moeilijkheden te verergeren. Men is zich over het algemeen volkomen bewust van de noodzakelijkheid van samenwerking, doch de practijksdurf ontbreekt. Alle kwesties worden vertroebeld door de poli tiek, die zich dwars door iedere economi sche aangelegenheid baan breekt. Dienten gevolge spitsen zich de omstandigheden steeds meer toe en wordt het steeds be nauwder. In Februari a s. vervallen de credieten op korten termijn, staande op Duitsche rekening. Het is bekend, dat er van beta ling geen sprake zal zijn. Een regeling moet er dus gevonden worden, wil men een ineenstorting van Duitschland voor komen. Iedere belanghebbende weet dat en realiseert dat maar toch belet de poli tiek, dat een compromis wordt gesloten. En het blijft speciaal Frankrijk, dat een regeling belet. Daar te lande zijn de gees ten tengevolge van de meening, die van hoogerhand in het volk is Ingeperst, niet rijp voor de samenwerking, die alleen ln staat is, om de wereld te verlossen uit de misère, waaraan zij ten prooi is gevallen. Zeer demonstratief is dit tot uiting geko men op de jongste groote propaganda- meeting voor vrede en ontwapening, die te Parijs is gehouden. De Fransche natio nalisten zijn er niet voor teruggedeinsd zelfs, daar ernstig de orde te verstoren, be- toogend tegen het ontwapeningsidee, dat zoo zorgvuldig overal wordt gecultiveerd. Het is wel een bijzonder sprekend bewijs van de afzijdige mentaliteit, die in breede volkslagen daar te lande heerseht tegen over de ontwapening en vrede, zooals elders deze meer en meer ingang vinden, dank zij de actie, die wordt gevoerd. Het is een bedroevend verschijnsel en nog bedroevender, dat de leiders der rechtsche partijen zich niet schamen, om het optreden van hun aanhangers te ver heerlijken. Van die zijde wordt blijkbaar niet ingezien, dat bij een catastrophe ook Frankrijk zal worden getroffen; even goed als alle andere landen, die momenteel in moeilijker toestand verkeeren. De werk loosheid is er al belangrijk stijgend en iedere werkloosheid-regeling ontbreekt.... Helaas schijnt Frankrijk slechts door de harde beporevlng van nood en ellende murw te kunnen worden gemaakt! Doch als het dan maar niet te laat is voor de anderen! Hoezeer Frankrijk een uitzonderlijk standpunt inneemt, is voor de zooveelste maal aan den dag getreden bij het bezoek van den»Franschen minister Flandin aan Engeland. Het heette aanvankelijk, dat Flandin louter voor genoegen naar de overzijde van het Kanaal toog. n.l. om te jagen en inderdaad heeft hij zich dit ple zier gegund. -■ Flandin in Engeland op jacht. Doch daarnevens heeft hij met de lei dende figuren der huidige Engelsche poli tiek alle brandende vraagstukken bespro- JHt het Engelsch door mej. C. M. G. de W. Zou zij sterven? Arthur schudde het hoofd. Toen ik den laatsten keer het ziekenhuis op- oeide, heb ik die vraag gedaan, maar zij kunnen er nog niets van zeggen. Zij zeg gen alleen, dat zij gevaarlijk ziek is. De tranen kwamen Willem in de oogen. zijn geweten pijnigde hem geweldig. Als jJU dat ongelukkige schilderstuk niet in nuis gebracht had, dan zou er nooit zoo "gvreeselfjks gebeurd zijn. willem's gesprek met sir Arthur, die onverwachts op het tooneel was ver tellenen was S. Gedge lang niet aange naam, want nu zou de loop van zaken misschien beslist worden. De twee koop- "™n wisten nu dat de Van Roon in goede handen was, maar zoo ver sir Ar- "lur en Willem in de zaak betrokken 7inren' was de toestand nog lang niet „„ver. Er zou nog vrij wat slimheid voor noodig zijn om het warnet uit elkaar te naien en te dien einde was het in de dis i •iPlaats noodig- zooals de oude man nuaeiijk begreep, den Franschman en ijn agent den winkel te doen verlaten. Mijnheer u hoort dat het schilder- niï in g°ede handen is, zei hij zoetsap- rtari ir? den heer Huponnet. Ik zal het aaeüjk gaan halen. Als u morgenochtend liggen komen, zal het voor u gereed Mijnheer Duponnet scheen liever den aflooP te willen afwachten, Gedge aarzelde niet zijn mede- vS?Zleerders weg te zenden. Zonder de h.S van woorden noodzaakte nij fe do, !leeren beleefd maar dringend ur fit te gaan. De nieuwe wending die de zaak genomen had maakte hen zeer benieuwd wat meer van de kwestie te vernemen, maar zij beseften, dat zij zelf ook op zwak ijs stonden en de af doende toon van S. Gedge verstrekte dfe overtuiging. Dus morgenochtend komt u terug, niet waar heeren? zeide hij, ter wijl hij de winkeldeur openhield om deze lastige bezoekers uit te laten. Toen deze taak volbracht was, wachtte hem nog iets moeilijkers. Hij moest én sir Arthur Babraham èn Willem alle kwade vermoedens omtrent zich zelf zien af te nemen. Met het meest schijnheilige gezicht van de wereld kwam hij naar hen toe. Ik kan u niet zeggen mijnheer, zei hij tot sir Arthur, welk een rust het vcor mij is te weten dat mijn nichtje ln goede handen is. Maar ik ben bang, dat het een heel verkeerd meisje is. Toen wendde hij zich plotseling tot Willem en zei fluisterend dat hij den heer Babraham even alleen wou spreken. Voor dezen eenen keer toonde de jonge man niet zijn gewone volgzaamheid. Hij was zeef verlangend alles te hooren wat er met Julie gebeurd was en zoo mogelijk een verklaring te vernemen van haar zonderling gedrag, daarenboven wan trouwde hij de vreemde verandering in het gedrag van zijn baas. De verstandige man met zijn menschen- kennis aan wien de taak was ten deel ge vallen, de waarheid op te sporen, merkte dadelijk de aarzeling van den jongen man op en al zou hij misschien later genood zaakt zijn de zaak van den eigenaar op te nemen tegen de bediende in, toch kwam ook hij onwillekeurig onder den invloed van dien openhartigen eenvoud van den jongen man, die ook op zijn dochter in druk had gemaakt. Mijnheer Gedge zouden wij elkaar iets te zeggen hebben, dat deze jongeman niet hooren mag? zei sir Arthur bedaard; en toen de oude koopman niet dadelijk antwoord gaf voegde hij er kampjes bij; Ik geloof het niet. En tot Willem zei hij: Wees zoo goed liever hier te blij ven. Ik wou een paar vragen doen waarop u misschien wel antwoord kunt geven. Dit paste volstrekt niet bij het plan van den ouden man, maar hij besloot een stout spel te wagen. Ik ben u heel dankbaar voor uw vriendelijkheid zorg te dragen voor het schilderstukje, zei hij met een gemaakte glimlach. Zooals u weet is het een ding van groote waarde. Als er iets mee gebeurd was, zou het ver lies verschrikkelijk geweest zijn. Misschien wilt u mij veroorloven het dadelijk te gaan halen, want ik moet u zeggen me neer, dat ik niet gerust ben, voordat ik het terug heb. Sir Arthur keek den ouden man met zijn onaangenaam listig gezicht aan dachtig aan en antwoordde toen heel be daard; Het spijt mij wel, mijnheer Gedge, maar ik moet u zeggen, dat uw nichtje beweert, dat het haar eigendom is. De oude man was voorbereid op zulk een antwoord. Ik vrees, dat het een heel slecht meisje is, zei hij op bedroef- den toon van een echt goed mensch, wiens gevoelens diep gekwetst zijn. Ik vraag u mijnheer, is het wel waar schijnlijk, dat een ding van zoo onschat bare waarde, haar zou toebehooren? Ja, dat moest sir Arthur toegeven en toch toen hij zich zijn dochter's diepe overtuiging herinnerde omtrent deze kwestie, bleef hij Julie's aanspraak ver dedigen. Een valsche bewering, dat verzeker ik u mijnheer. Sir Arthur liet zich met deze verklaring niet tevreden stellen. Na alles wat er ge beurd was, voelde hij het zich tot plicht, een duidelijk bewijs te zoeken aan wie het stukje toebehoorde. Toen wendde hij zich tot Willem en vertelde, dat het meisje in het ziekenhuis verteld had, het van Wil lem cadeau gekregen te hebben. Hij ver zocht hem dit te verklaren en de jonge man aarzelde dan ook geen oogenblik een verklaring te geven. Oorspronkelijk had het stuk hem toebehoord, maar een week geleden had hij het aan het nichtje van zijn baas ten geschenke gegeven. Wat heeft u daar op te zeggen, mijn heer Gedge? vroeg sir Arthur. Het was of Willem's hart stilstond ter wijl hij met spanning antwoord op deze vraag afwachtte. Voor zulk een natuur lijk en dood eenvoudig man scheen het dat zijn heele leven, verleden, heden en toekomst afhing van hetgeen de oude man zou zeggen en het was of hij een langzamen doodstrijd moest doormaken toen hij besefte wat deze woorden be- teekenden ln al hun cynische boosheid. De van Roon is van mij, zei S. Gedge met vaste, gedecideerde en kalme stem. Het stuk is gekocht van mijn geld Sir Arthur wierp een vragenden blik op den verstomden Willem. Hij zelf had zeker gedacht dat dit de waarheid was en toch kon hij niet gelooven dat een jong mensch, op het oog de openhartigheid zelve, zoo beslist had staan te liegen. Wat zegt u? vroeg hij met zachte stem. Willem was te verschrikt om iets te 1 zeggen. Zijn baas maakte dadelijk ge bruik van de pauze die volgde. Kom jon gen, zei hij op een vriendelijk vermanen den toon: je weet even goed als ik, dat ik je geld gegeven heb om in Suffolk eenige dingen te koopen zooals je gewoonlijk doet op je vrijen middag en dat dit stukje daar bij was. Droevig schudde de jonge man het hoofd. Die koelbloedige leugen deed hem meer pijn dan een slag met de vuist van den ouden man gedaan zou hebben, toch maakte het hem wakker om het ronduit te ontkennen. Heel eenvoudig zette hij de zaak uiteen. Mijn baas gaf mij twintig pond mee naar een verkooping in Lose by Grange te Saxmundham en ik kocht daar artikelen voor een-en-twintig pond en negen stuivers. Met een half spottende, half gevoelige stem kwam de oude man tusschenbeiden Dit stukje, dat je voor een appel en een ei gekregen hebt, dat geef ik je toe, was daar ook bij. Neen mijnheer, zei Willem. Ik heb dit stukje voor mijn eigen geld gekocht van een oude vrouw in een winkel in Crowdon. Dit was het antwoord, dat aan duide lijkheid niets te wensclien overliet. Sir Arthur echter betreurde nog steeds dat het verbazend moeilijk was rechtvaardig te wezen; de taak dit uit te maken, was hem nu eenmaal toebedeeld. Wat heeft u voor het stukje betaald, als ik het u vragen mag? Vijf shilling, zei Willem zonder to aarzelen. Vijf shilling? Het was pikzwart toen ik het kocht mijnheer, met een stilleven dat zeker tweehonderd jaar oud was er over heen geschilderd. Ja, het zag pikzwart, dat geef ik toe, zei de oude man, maar dat verandert niets aan het feit dat het van mij was. Laat ik de puntjes op de i zetten mijnheer Gedge. zei Sir Arthur. U be weert dat het stukje op een verkooping gekocht werd voor uw geld ën deze jonge man verklaart dat het gekocht werd in een winkel van het zijne. Hebt u misschien een lijst, een cata logus van de dingen die op de verkooping gekocht werden? Neen mijnheer, ik vrees van niet Nu liet het geheugen van dien oud°n man hem echter in den steek en dit werd hem door Willem bewezen. Onder de toon bank lag een touwtje waar een massa ontvangen rekeningen aan hingen en daar haalde de jonge man een document vandaan, dat ten zijnen gunste pleitte, (Wordt vervolgdJ

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1931 | | pagina 9