OVEROEKT-TENNIS
a
72ste Jaargang
LEIDSCH DAGBLAD, Zaterdag 5 December 1931
Derde Blad
No. 21999
PARLEMENTAIR OVERZICHT
VRAGENRUBRIEK.
BOUWKUNSTIG SCHOON.
H. P. H. KEEREWEE
m Buitenl. Weekoverzicht.
U|
FELIILLETON.
Het Kostbare Meesterstukje
TWEEDE KAMER.
BEGROOTING VAN ARBEID.
Na afdoening van allerlei kleinere ont
werpen is de Kamer in deze vergadering
(die later begon dan gewoonlijk) voortge
gaan met de behandeling der begrooting
van Arbeid.
Minister Verschuur heeft de sprekers bij
de afdeeling Arbeid beantwoord.
En:
daarbij wees hij er op, dat de crisis haar
merk op deze begrooting drukt. Men kan
thans niet verlangen, dat er op sociaal
gebied in hetzelfde tempo wordt gewerkt
ais anders. Uitbouw b.v. van de sociale
verzekering zal thans niet kunnen plaats
hebben, maar maatregelen, die noodig
zyn en weinig of geen geld kosten, zullen
ter hand worden genomen. Daarnaast
moet gezorgd worden voor krachtige hand
having van het eenmaal bereikte. Spr.
had alles gereed voor invoering van de
Arbeidswet op de kantoren, maar ook dit
zal moeten wachten. Ook de bescherming
van den landarbeid moet worden uitge
steld, al zal spr. zijn aandacht wijden aan
die van kinderen buiten fabrieken en
werkplaatsen.
Het is volkomen overbodig te velde te
trekken tegen werktijdverlenging. Daar
over wordt niet gedacht. Den arbeid der
gehuwde vrouw in het bedrijfsleven acht
spr. zeer schadelijk. Een te algemeen ver
bod zal echter in vele gevallen den nood
verergeren. Dr. Vos antwoordt spr. dat men
de geneugten van het versche brood in
vollen omvang kan genieten en wel om
12 uur. Wat dr. Vos wilde was meer econo
misch. dan sociaal-hygiënisch. Immers is
versch brood niet gezond. Versch kadetjes
bij het ontbijt zou het broodverbruik naar
het luxe gebruik verplaatsen. Overwogen
kan worden of de broodbezorging een uur
vervroegd kan worden.
Naar aanleiding van de opmerkingen
van mej. Groeneweg antwoordt spr. dat
vroedvrouwenscholen vakscholen genoemd
kunnen worden, die niet vallen onder de
arbeidswet. De toepassing dezer wet brengt
ontzaglijk veel arbeid mede. De arbeidsin
spectie is uitgebreid en kost nu 1,2 millioen
grilden. Per dag brengt zij ongeveer 1000
bezoeken. De controle is dus intens, maar
kan niet iedere overtreding voorkomen.
Bij de afdeeling ..Arbeidersverzekering"
had een vrij uitvoerig debat plaats, waar
aan deelnamen de heeren Snoeek Henke-
mans, dr. Vos, Hermans. Kupers, Duys,
Oud, Kuiper, Drop en de dames de Jong er.
de VriesBruins, die allerlei punten met
betrekking tot de verzekering ter sprake
brachten, en waarbij de heer Duys een
motie indiende om hen, die minder dan
1.1500 inkomen hebben, vrij te stellen van
premie-betaling inzake sociale verzeke
ring. welke motie op nader te bepalen dag
zal worden behandeld.
De Minister verklaarde, dat hij gaarne
het vraagstuk van de ouden van dagen tot
oplossing zou hebben gebracht. Als de
crisis niet ingetreden was, zoud ie oplos
sing ook stellig al gevonden ziin. maar op
het oogenblik zou er vermoedelijk een uit-
f van 40 millioen mede gemoeid zijn
en daaraan valt natuurlijk niet te denken.
Het is bovendien ook onmogelijk, om thans
ontwerpen voor te bereiden, die eerst over
jaren ingediend zullen worden. Allerlei
punten zal spr. gaarne overwegen.
Binnen 4 maanden zal een technische
herziening der ziektewet worden ingediend.
Een regeling voor de huisindustrie is bij
zonder lastig op dit oogenblik, nu zoovelen
huis-industrieën in moeilijkheden ver-
keeren.
De vergadering werd hierna tot Dinsdag
verdaagd. HAGENAAR.
S. N. L. te Z. Er wordt u binnen
tweemaal 24 uur na aankomst van de
aangeteekende zending tot tweemaal toe
een kennisgeving gestuurd. Daarna wordt
het nog zeven dagen ten postkantore be
waard en vervolgens retour gezonden aan
oen afzender.
RECLAME.
te WASSENAAR, per avond baan-
huur acht gulden. 9084a
Inl. Dr. J. H. VERLOOP, Maaldrift.
GRAVENSTEIN
IV.
Zooals we reeds opmerkten deed Filips
van Bourgondië in 1463 's Graven Steen aan
de stad over; onder de verplichting dat
de stad het Steen zou herstellen en dat
zcowel de Baljuw van Rijnland als de
Schout van Leiden er hun gevangenen zou
den opsluiten, terwijl de graat zich het
recht voorbehield den cipier te benoemen.
Leiden mocht zich in die dagen be
roemen op het voorrecht, een eigen
henker of beul te bezitten, die met zijn
helpers de gevelde vonnissen ten uitvoer
moest brengen. Oorspronkelijk waren de
lieden van dat destijds onmisbaar geachte
gilde dienaren van Rijnland; thans werden
zij stedelijke beambten.
Op den duur werden ook het Baljuwschap
van Rijnland en het Schoutambt in één
persoon vereenigd. Het schijnt, ofschoon
de bouwkundige gevens daarover voor
zoover wij weten niet uitvoerig zijn, dat
het Steen in het begin der 16e eeuw
en in 1556 ook onderhanden genomen of
uitgebreid werd. Het waren woelige tijden
en al lang vóór den Beeldenstorm waren
er al roerige elementen, die het met den
Katholieken godsdienst niet konden vin
der. en de stoutmoedigheid om
dit te uiten tamelijk ver dreven. Zoo wordt
o.a. medegedeeld, dat een kleermaker uit
Delft Ohijsbrecht Aelbrechtsz in 1528 heeft
„upgeslegen ande doere van Sinte Pieters-
kercke zekere diffamoese libelle, inhou
dende groote en de zwaere ketterijc en de
blasphemye van theylige eerwaerdige
Sacrament" terwijl hij wijders den hoog-
dienst had verstoord door brieven van den
zelfden inhoud bijf den „pape" in de
preekstoe te gooien, waarvoor de Leidsche
schepenen hem gevangen namen, ver
oordeelden tot geeseling, openlijke boete
doening en vervolgens tot tienjarige bal
lingschap.
Het is bekend, dat üravenstein in de
tijden van 1530 tot 1570 soms een 40-tal
gevangenen tegelijk herbergde, die men
waarschijnlijk niet allen tegelijk opsloot
in de acht cellen die we leerden kennen.
Er. toch behoort dit ook al weer niet tot
de onmogelijkheden; want zeker is, dat
minder schuldig geachten soms in één
cel werden ondergebracht bij de zware
misdadigers, die bestemd warert voor galg,
rad of schavot. Dit alles om er den schrik
vcorai bij veroordeelde ketters, er wat
steviger in te heien.
Toen Leiden na de inneming van Den
Briel Oranjegezind was geworden, was het
met de ketterjagerij voorloopig gedaan.
Tenminste tot de dagen van het Bestand.
Toen herhaalde de geschiedenis zich in
anderen vorm.
Evenwel na het Beleg brak een toestand
van rust aan en na 1590 zelfs een van
betrekkelijke welvaart, waarvan tal van
door ons besproken gebouwen, na genoemd
jaar gesticht, getuigenis afleggen.
Intusschen begonnen in zake het straf
recht humaner denkbeelden te heerschen
en het beginsel; voorkomen is beter dan
genezen, vond ten aanzien hiervan het eerst
te Amsterdam toepassing. Daar werd ln
1595 aan den Heiligen weg het Rasp- of
Tuchthuis opgericht. Door middel van har
den arbeid onder strenge tucht wilde men
hiei vooral jonge menschen, die zich niet
aan al 1»e zware schennis^der wetten
hadden schuldig gemaakt, coqjigeeren voor
het latere leven. Evenzoo verrees er in
1597 hlet Spinhuis voor vrouwen.
Men weet, dat gedurende de laatste tien
tallen van jaren der 16e eeuw Jan van
Hout, secretaris van Led den was. Dezo
uitnemende Leidenaar, voor wlen men mis
schien met meer recht nog dan voor Van
der Werff wel een monument had mogen
oprichten, bestudeerde daartoe gemachtigd
door het stadsbestuur, ter plaatse het
Tuchthuiswezen te Amsterdam reeds ln
1597 en '98 en bracht daarover uitvoerige
rapporten uit, welke nog voor enkele jaren,
in 1927 werden gepubliceerd in de Bijdr.
en Meded. van het Historisch Genootschap.
Ei bestond alle reden voor, om haast
met de zaken te maken. Tengevolge van
de ellende van het beleg, en de daarop-
gevolgde achteruitgang van de lakenindus
trie, was er ontzettende armoede, met al
de moreele of liever im-moreele gevolgen
daarvan. Men zei in die dagen, dat Leiden
allec-n zooveel bedelaars telde als 't geheele
overige Holland. Letterlijk zal dit niet
waar zijn geweest, doch het oordeel geeft
te denken.
Jan van Hout had eer van zijn werk.
Reeds in Januari 1598 kwamen de rap
porten ter tafel van de vroedschap. Drie
maanden later werd reeds besloten te Lei
den teen Tuchthuis op te richten naar
Amsterdamsch voorbeeld. En dat tuchthuis
zou worden gebouwd op de plaats
„geraemt aen deser stede Vangenhuys,,.
Daar bevond zich ten Westen van Graven-
stein „Pieter Symonsz Bagijnhof", benevens
't erf van de huizinge waarin Henricus
Gallens woonde.
Dit Pieter Symonsz Bagijnhof bevond
zich vóór 1400 op het Pieterskerkhof, maar
was in genoemd jaar verplaatst om graf
ruimte te winnen. Voor hetzelfde doel
werd in hetzelfde jaar de gracht gedempt,
die Gravenstein van het kerkhof scheidde.
Dit bagijnhof, niet te verwarren met de
gefaliede Bagijnen, die woonden waar nu
de Universiteitsbibliotheek staat, moest dus
verdwijnen. De bagijnen werden onderge
bracht in den Krijthof en wel in het ge
deelte d at destijds behoorde aan Jacob
van Rijsoorde.
Pleite meent, dat dit niet is geschied
en dat nog in 1642 het pand ten W. van
Gravenstein tot timmerwerf en slal was
ingericht en hij grondt zich op berichten
var Van Mieris.
Wr vermoeden evenwel, dat er toch
wel het een en ander heeft plaats gehad,
hetwelk we nader onder oogen zullen zien.
Ik wil thans nog een oogenblik uw
aandacht vragen voor de teekening, welke
boven dit artikel staat afgedrukt.
Ze is vervaardigd naar een potlood-
teekening van L. V. Vinne cn ontstond
voor de verbouwing van 1654.
De galerij bestaat nog uit 5 bogen; daar
boven is een paar gekoppelde vensters.
De beide kleine raampjes in de boven
verdieping zijn nog niet aanwezig. In den
rrTuur van den toren is een ontlastingsboog
gemetseld dien ik nergens anders heb kun
nen ontdekken. Of deze boog er inderdaad
is geweest, zou slechts op ééne wij zo
overtuigend kunnen blijken; n.l. als men
het cement vanj het metselwerk ver
wijderde. Dan zou wellicht ook beter zijn
te constateeren, hoe het met het uitbreken
der ramen is gegaan. Aardig is op deze
teekening de gracht tusschen twee muren,
die zoo hoog reikten dat een man er nog
even met hoofd en schouders boven uit
kwam. Aardig is eveneens de afsluiting
van de gracht links met een vrij hoogen
muur en een soort torentje. De bijbouw
links moet zich bevonden hebben boven
de tegenwoordige gevangeniskelders.
Rechts is eveneens een bijbouw, met een
pleintje er voor door een muur afgesloten.
Ook daar is waarschijnlijk een bewaar
plaats voor gevangenen geweest.
Vóór dien muur zien we de waterput,
welke ook op de teekening van Van Dul-
manshorst op de zelfde plaats is aan
gegeven.
Het geheel maakt met zijn bevallige
groepeering van dakschilden te midden
waarvan het rijzige hoofdgebouw met zijn
zeskanten toren een harmonis^hen indruk.
Het is nog geheel Oud-Hollandsch van
karakter. Een paar kleine perspectivische
onjuistheden, zooals men dikwijls op die
oude tekeningetjes vindt, gelieve men over
't hoofd te zien.
Ik ben nog altijd onzeker omtrent de
gebogen lijnen van dak en toren, of die
oorspronkelijk, dan wel gefantaseerd zijn;
doch ik hel hoe langer hoe meer over
tot het vermoeden, dat d? oude teekenaars
hierin toch wel goed hebben gezien.
Hierboven geef ik nog een schets van het
oudste gedeelte, zooals het thans is.
RECLAME.
BEGRAFENISSEN Tol. 861
AUTO-TRANSPORT
Aolmarktie. CREMATIE
4762
Verstrijkende tijd
Week na week verloopt en de groote
vraagstukken van onzen zeker interessan
ten, maar nietemin zwaren tijd komen
niet verder. Integendeel zelfs, het lijkt
erop alsof alle krachten samenspannen om
de moeilijkheden te verergeren. Men is zich
over het algemeen volkomen bewust van
de noodzakelijkheid van samenwerking,
doch de practijksdurf ontbreekt. Alle
kwesties worden vertroebeld door de poli
tiek, die zich dwars door iedere economi
sche aangelegenheid baan breekt. Dienten
gevolge spitsen zich de omstandigheden
steeds meer toe en wordt het steeds be
nauwder.
In Februari a s. vervallen de credieten
op korten termijn, staande op Duitsche
rekening. Het is bekend, dat er van beta
ling geen sprake zal zijn. Een regeling
moet er dus gevonden worden, wil men
een ineenstorting van Duitschland voor
komen. Iedere belanghebbende weet dat en
realiseert dat maar toch belet de poli
tiek, dat een compromis wordt gesloten.
En het blijft speciaal Frankrijk, dat een
regeling belet. Daar te lande zijn de gees
ten tengevolge van de meening, die van
hoogerhand in het volk is Ingeperst, niet
rijp voor de samenwerking, die alleen ln
staat is, om de wereld te verlossen uit de
misère, waaraan zij ten prooi is gevallen.
Zeer demonstratief is dit tot uiting geko
men op de jongste groote propaganda-
meeting voor vrede en ontwapening, die
te Parijs is gehouden. De Fransche natio
nalisten zijn er niet voor teruggedeinsd
zelfs, daar ernstig de orde te verstoren, be-
toogend tegen het ontwapeningsidee, dat
zoo zorgvuldig overal wordt gecultiveerd.
Het is wel een bijzonder sprekend bewijs
van de afzijdige mentaliteit, die in breede
volkslagen daar te lande heerseht tegen
over de ontwapening en vrede, zooals
elders deze meer en meer ingang vinden,
dank zij de actie, die wordt gevoerd.
Het is een bedroevend verschijnsel en
nog bedroevender, dat de leiders der
rechtsche partijen zich niet schamen, om
het optreden van hun aanhangers te ver
heerlijken. Van die zijde wordt blijkbaar
niet ingezien, dat bij een catastrophe ook
Frankrijk zal worden getroffen; even goed
als alle andere landen, die momenteel in
moeilijker toestand verkeeren. De werk
loosheid is er al belangrijk stijgend en
iedere werkloosheid-regeling ontbreekt....
Helaas schijnt Frankrijk slechts door de
harde beporevlng van nood en ellende
murw te kunnen worden gemaakt! Doch
als het dan maar niet te laat is voor de
anderen!
Hoezeer Frankrijk een uitzonderlijk
standpunt inneemt, is voor de zooveelste
maal aan den dag getreden bij het bezoek
van den»Franschen minister Flandin aan
Engeland. Het heette aanvankelijk, dat
Flandin louter voor genoegen naar de
overzijde van het Kanaal toog. n.l. om te
jagen en inderdaad heeft hij zich dit ple
zier gegund.
-■
Flandin in Engeland op jacht.
Doch daarnevens heeft hij met de lei
dende figuren der huidige Engelsche poli
tiek alle brandende vraagstukken bespro-
JHt het Engelsch door mej. C. M. G. de W.
Zou zij sterven?
Arthur schudde het hoofd. Toen
ik den laatsten keer het ziekenhuis op-
oeide, heb ik die vraag gedaan, maar zij
kunnen er nog niets van zeggen. Zij zeg
gen alleen, dat zij gevaarlijk ziek is.
De tranen kwamen Willem in de oogen.
zijn geweten pijnigde hem geweldig. Als
jJU dat ongelukkige schilderstuk niet in
nuis gebracht had, dan zou er nooit zoo
"gvreeselfjks gebeurd zijn.
willem's gesprek met sir Arthur, die
onverwachts op het tooneel was ver
tellenen was S. Gedge lang niet aange
naam, want nu zou de loop van zaken
misschien beslist worden. De twee koop-
"™n wisten nu dat de Van Roon in
goede handen was, maar zoo ver sir Ar-
"lur en Willem in de zaak betrokken
7inren' was de toestand nog lang niet
„„ver. Er zou nog vrij wat slimheid voor
noodig zijn om het warnet uit elkaar te
naien en te dien einde was het in de
dis i •iPlaats noodig- zooals de oude man
nuaeiijk begreep, den Franschman en
ijn agent den winkel te doen verlaten.
Mijnheer u hoort dat het schilder-
niï in g°ede handen is, zei hij zoetsap-
rtari ir? den heer Huponnet. Ik zal het
aaeüjk gaan halen. Als u morgenochtend
liggen komen, zal het voor u gereed
Mijnheer Duponnet scheen liever den
aflooP te willen afwachten,
Gedge aarzelde niet zijn mede-
vS?Zleerders weg te zenden. Zonder
de h.S van woorden noodzaakte nij
fe do, !leeren beleefd maar dringend
ur fit te gaan. De nieuwe wending
die de zaak genomen had maakte hen
zeer benieuwd wat meer van de kwestie
te vernemen, maar zij beseften, dat zij
zelf ook op zwak ijs stonden en de af
doende toon van S. Gedge verstrekte dfe
overtuiging. Dus morgenochtend komt
u terug, niet waar heeren? zeide hij, ter
wijl hij de winkeldeur openhield om deze
lastige bezoekers uit te laten.
Toen deze taak volbracht was, wachtte
hem nog iets moeilijkers. Hij moest én
sir Arthur Babraham èn Willem alle
kwade vermoedens omtrent zich zelf zien
af te nemen. Met het meest schijnheilige
gezicht van de wereld kwam hij naar hen
toe. Ik kan u niet zeggen mijnheer,
zei hij tot sir Arthur, welk een rust het
vcor mij is te weten dat mijn nichtje ln
goede handen is. Maar ik ben bang, dat
het een heel verkeerd meisje is. Toen
wendde hij zich plotseling tot Willem en
zei fluisterend dat hij den heer Babraham
even alleen wou spreken.
Voor dezen eenen keer toonde de jonge
man niet zijn gewone volgzaamheid. Hij
was zeef verlangend alles te hooren wat
er met Julie gebeurd was en zoo mogelijk
een verklaring te vernemen van haar
zonderling gedrag, daarenboven wan
trouwde hij de vreemde verandering in
het gedrag van zijn baas.
De verstandige man met zijn menschen-
kennis aan wien de taak was ten deel ge
vallen, de waarheid op te sporen, merkte
dadelijk de aarzeling van den jongen man
op en al zou hij misschien later genood
zaakt zijn de zaak van den eigenaar op te
nemen tegen de bediende in, toch kwam
ook hij onwillekeurig onder den invloed
van dien openhartigen eenvoud van den
jongen man, die ook op zijn dochter in
druk had gemaakt.
Mijnheer Gedge zouden wij elkaar
iets te zeggen hebben, dat deze jongeman
niet hooren mag? zei sir Arthur bedaard;
en toen de oude koopman niet dadelijk
antwoord gaf voegde hij er kampjes bij;
Ik geloof het niet. En tot Willem zei
hij: Wees zoo goed liever hier te blij
ven. Ik wou een paar vragen doen waarop
u misschien wel antwoord kunt geven.
Dit paste volstrekt niet bij het plan van
den ouden man, maar hij besloot een
stout spel te wagen. Ik ben u heel
dankbaar voor uw vriendelijkheid zorg te
dragen voor het schilderstukje, zei hij
met een gemaakte glimlach. Zooals u
weet is het een ding van groote waarde.
Als er iets mee gebeurd was, zou het ver
lies verschrikkelijk geweest zijn. Misschien
wilt u mij veroorloven het dadelijk te
gaan halen, want ik moet u zeggen me
neer, dat ik niet gerust ben, voordat ik
het terug heb.
Sir Arthur keek den ouden man met
zijn onaangenaam listig gezicht aan
dachtig aan en antwoordde toen heel be
daard; Het spijt mij wel, mijnheer
Gedge, maar ik moet u zeggen, dat uw
nichtje beweert, dat het haar eigendom
is.
De oude man was voorbereid op zulk
een antwoord. Ik vrees, dat het een
heel slecht meisje is, zei hij op bedroef-
den toon van een echt goed mensch,
wiens gevoelens diep gekwetst zijn.
Ik vraag u mijnheer, is het wel waar
schijnlijk, dat een ding van zoo onschat
bare waarde, haar zou toebehooren?
Ja, dat moest sir Arthur toegeven en
toch toen hij zich zijn dochter's diepe
overtuiging herinnerde omtrent deze
kwestie, bleef hij Julie's aanspraak ver
dedigen.
Een valsche bewering, dat verzeker
ik u mijnheer.
Sir Arthur liet zich met deze verklaring
niet tevreden stellen. Na alles wat er ge
beurd was, voelde hij het zich tot plicht,
een duidelijk bewijs te zoeken aan wie het
stukje toebehoorde. Toen wendde hij zich
tot Willem en vertelde, dat het meisje in
het ziekenhuis verteld had, het van Wil
lem cadeau gekregen te hebben. Hij ver
zocht hem dit te verklaren en de jonge
man aarzelde dan ook geen oogenblik
een verklaring te geven. Oorspronkelijk
had het stuk hem toebehoord, maar een
week geleden had hij het aan het nichtje
van zijn baas ten geschenke gegeven.
Wat heeft u daar op te zeggen, mijn
heer Gedge? vroeg sir Arthur.
Het was of Willem's hart stilstond ter
wijl hij met spanning antwoord op deze
vraag afwachtte. Voor zulk een natuur
lijk en dood eenvoudig man scheen het
dat zijn heele leven, verleden, heden en
toekomst afhing van hetgeen de oude
man zou zeggen en het was of hij een
langzamen doodstrijd moest doormaken
toen hij besefte wat deze woorden be-
teekenden ln al hun cynische boosheid.
De van Roon is van mij, zei S.
Gedge met vaste, gedecideerde en kalme
stem. Het stuk is gekocht van mijn geld
Sir Arthur wierp een vragenden blik
op den verstomden Willem. Hij zelf had
zeker gedacht dat dit de waarheid was en
toch kon hij niet gelooven dat een jong
mensch, op het oog de openhartigheid
zelve, zoo beslist had staan te liegen.
Wat zegt u? vroeg hij met zachte
stem.
Willem was te verschrikt om iets te 1
zeggen. Zijn baas maakte dadelijk ge
bruik van de pauze die volgde. Kom jon
gen, zei hij op een vriendelijk vermanen
den toon: je weet even goed als ik, dat ik
je geld gegeven heb om in Suffolk eenige
dingen te koopen zooals je gewoonlijk
doet op je vrijen middag en dat dit stukje
daar bij was.
Droevig schudde de jonge man het
hoofd. Die koelbloedige leugen deed hem
meer pijn dan een slag met de vuist van
den ouden man gedaan zou hebben, toch
maakte het hem wakker om het ronduit
te ontkennen. Heel eenvoudig zette hij de
zaak uiteen.
Mijn baas gaf mij twintig pond mee
naar een verkooping in Lose by Grange te
Saxmundham en ik kocht daar artikelen
voor een-en-twintig pond en negen
stuivers.
Met een half spottende, half gevoelige
stem kwam de oude man tusschenbeiden
Dit stukje, dat je voor een appel en
een ei gekregen hebt, dat geef ik je toe,
was daar ook bij.
Neen mijnheer, zei Willem. Ik heb dit
stukje voor mijn eigen geld gekocht van
een oude vrouw in een winkel in Crowdon.
Dit was het antwoord, dat aan duide
lijkheid niets te wensclien overliet. Sir
Arthur echter betreurde nog steeds dat
het verbazend moeilijk was rechtvaardig
te wezen; de taak dit uit te maken, was
hem nu eenmaal toebedeeld.
Wat heeft u voor het stukje betaald,
als ik het u vragen mag?
Vijf shilling, zei Willem zonder to
aarzelen.
Vijf shilling?
Het was pikzwart toen ik het kocht
mijnheer, met een stilleven dat zeker
tweehonderd jaar oud was er over heen
geschilderd.
Ja, het zag pikzwart, dat geef ik toe,
zei de oude man, maar dat verandert
niets aan het feit dat het van mij was.
Laat ik de puntjes op de i zetten
mijnheer Gedge. zei Sir Arthur. U be
weert dat het stukje op een verkooping
gekocht werd voor uw geld ën deze jonge
man verklaart dat het gekocht werd in
een winkel van het zijne.
Hebt u misschien een lijst, een cata
logus van de dingen die op de verkooping
gekocht werden?
Neen mijnheer, ik vrees van niet
Nu liet het geheugen van dien oud°n
man hem echter in den steek en dit werd
hem door Willem bewezen. Onder de toon
bank lag een touwtje waar een massa
ontvangen rekeningen aan hingen en
daar haalde de jonge man een document
vandaan, dat ten zijnen gunste pleitte,
(Wordt vervolgdJ