ÊSSHISSs
SSESS'i#
Ruwe Handen
72sle Jaargang
LEIDSCH DAGBLAD, Vrijdag 4 December 1931
Vierde Blad
No. 21998
FREDDIE'S
SINTERKLAAS-CADEAU.
m*&»3gri*?8SSS;
^roT ffV
S«r
UIT DE PERS.
Freddie liep naar huis uit school en in
zijn eene hand hield ie een toffle Hu had
zijn wollen handschoen maar niet aanSf"
?roklcen aan die hand. want dan kwamen
er haren aan de toftie. En ie vond het
ock maar veiliger om hem niet ta z«n
jaszak te doen, want aan werd e ook vies,
want in die jaszak zat van alles,
*Naa^ hem liep Willie Beta vUfjang
ventte van de bewaarschool..-. Zonder
toftie Die wist heelemaal niets van de
toffie Dat mocht ook niet. Ze liepen vlug
door want het was koud. Aan den anderen
kant met wel een wollen handschoen aan
hertelde Freddies schooltasch.
Tom ze d'r waren, liep ie regelrecht
den winkel door. met een „dag Pap" aan
vaden die bij de étalage stond en de war
me huiskamer in naar de ruststoel In den
h0?Dk^aMoRek°"V:1 .Da"? Freddie, waar is
Wfed«. winkel - hier Is een toffie. be-
^aVoorVmij?UHeerlijk! Dank je wel hoor/
Opeten, zei Fred. ..Ja. vast hoor. ..Nee,
"ToeT ZT 'gehoorzaam het kleverig
stuk toffte in haar mond. kauwde plicht
mFr«l volgde iedere kauwbeweging, toen
smaakt ie naar?"°Naar een heerlijke tof-
hebNi^rV^tohket?Rfed. geeft niks. Hij
WaSNJ,ukkewaf?heerl«k. Toe kleed jeuit
vent ie Truus komt zoo. orood snijden en
roep Willie ook binnen." ..Niks aan Willie
zeggen hoor!"
Ëven '"daarna zaten ze zwijgend aan
tafel vadefen Willie en Freddie en Truus.
Vader een zwijgend man. at met Stoot
happen zij n broodmet zijn andere hand
hield ie het ochtendblad vast. Hij las.
Truus. dagmeisje van
wit schort, gladgekamd polka haar en
roode handen, at gretig vijf
hammen, twee met worst, twee met jam
in eén met niks. Fred en Wil. In hun
kleine wollen pullovertjes zaten leder aan
Cenr.fwou dat 't sneeuwen ging, Mi Frec*.
Filn snekuw" zei Wil en dan gljjen. „Ik
„rijn sneeuw Truus hartgrondig.
Tog meer ro^nel Die vuile bladerzooi
is af rommel genoeg en jullie hebben niet
eens juU™ voeten geveegd, toen je bin -
Tipnkwam Allemaal modder op den grond
in den'hoek hoestte moeder. Haar bord
met havermout, dat ze vasthield, half op
tviar schoot, schudde mee.
Zal ik het maar wegdoen? „Warm het
maar even op zei vader van achter zijn
krant vandaan. ..Het hoeft niet weerde
moeder af, maar Truus had haar bord al.
Wel neen. mensch, kouwe pap, dat is
nteïs gedaan." Glimlachend berustte
m2v?en' de jongens naar school waren,
bySoTaïtiid°watze^et Z 'f^we*!
+nnV\ Tq. die is weg en nog een kieinio
heid.' maar wat beteekent dat. m e sei-
zoen het is een harde tijd. Het zal nog
wel komen, het is slecht *eer ™^a|j
Dien middag uit school, wistrTCOo^
wat hij aan Sinterklaas zou vra®^-fEfJ}
spoortrein mc-t rails, een J^.^wigen
een kolenwagen en een „gewone wagen
lnnwSa°t6j5rwirflk een kleurboek, zei
ook en'met'een ^eleboT^urem'J
Net meissies speelgoed vond Frea.
Stil liepen ze nu naast mekaar J°OTt_
Wil nog een beetje onwillig, was t nog
nipt vereeten van dat „meissies-werk
Met zFn lettertje nog aan "fP ie thuis
regelrecht naar de kalender g
len hoeveel dagen nog. hl na die
D'r stond een groote 23 op t blaadje.
Hij moest tot de 5, dat wist ie. Da
Ld^e'kouwe. Se tandje hiekl ie de
:r?wlaffehd^fnb Wn'r^or'w^f Üda-
d'r tol. Nog twaalf dagen Moek. dan is
'l En'wat'Toü m'n kleine vent wel graag
feni» kSmoV^n1wI?ShebbS,a en als alle
vnst arm! Dat doen ze niet, zei ie steuig.
Wil vraagt een kleurboek De en -
Ja m^schlen wel Maar ile zou toch
TTff i pre trraaK een spoor willen hebben
Toen M diln middag thuiskwamen, was
de dokter er Ze wisten wat ze doen moes
ten «ten dag dokter" en Uepen meteen
met1w^r Drie ^hoen TschUde aard-
sDatte tegen hun neusjes op t schoone
aaidappelwater en kijk, een Jaringeltje na.
Kijk Wil zie je 't. Nou nog één Truus. Nee
niet meer.
Boven zat de dokter. Vader stond bij
de deur. de armen over elkaar. Mevrouw
tje, ik zou het U niet raden, als ik niet
absoluut zeker was, dat 't heel, heel goed
voor u zou zijn. In de gang klonk kinder -
getrappel.
Moekie, mag ik komen? Nog niet Fred
die, nog eventjes. Ja moekie. Freddie bleef
staan op het matje voor de deur.
Ja. 't is natuurlijk wel hard om voor
een poosje van uw kindertjes weg te moe
ten en 't is voor meneer ook niet erg
aangenaammaar als U Uw gezond
heid er mee terug wint. Kijkt U eens, in
een sanatorium is alles op dergelijke pa
tiënten ingericht, frissche lucht, gezonde
ligging, rust, controle, heusch ik raad het
U sterk aan. Maar het geld, dokter. Ja,
maar als U nu Uw gezondheid er mee
terug wint, als ik U nu zeg, dat dit de
kortste en beste manier is naar volledig
herstel.
Volledig herstel, w^.t is volledig herstel,
wat is dat? luisterde Freddie op 't rooie
matje op de gang. Er viel even een stilte.
Wat zegt U meneer. U hebt gelijk dok
ter, als het eenigszins kan, dan moet 't.
Maar, als het er niet is; de zaken gaan
slecht dokter; de stem van den man tril.
de. De dokter stond op. U denkt er nog
maar eens over. Ik zeg niet, dat het an
ders niet goed zou gaan, U moet me goed
begrijpen.
Ik wil U den moed niet ontnemen, ab-
i soluut niet, daar is geen enkele reden toe,
maar het zou toch veel beter zijn. 't Beste
hoor, mevrouwtje, ik kom nog opns gauw
kijken, denkt U er nog maar eens over.
Hij ging. Hij liep door den winkel, zonder
klanten, den winkel van „Lederwaren en
diverse artikelen", en er lag een zorgelijke
uitdrukking in zijn oogen. Arme menschen
kon ie maar helpen, hij zou eens zien, wat
ie doen kon.
Moekie mag ik binnen komen? Ja Fred
die. Moekie wat is dat „volledig herstel".
Dat is, als je heelemaal beter wordt. O!
En waar wilde dokter U naar toe hebben,
wat is dat, een Sanen magge wij dan
niet mee?
O, wat hebben kleine potjes toch een
groote ooren. Ik ga nergens naar toe hoor,
dat gaat toch nietwaarom gaat dat
toch niet? Dat kost te duur jongen. O. En
als U dan weg gaat, zou U dan heelemaal
beter worden Moekie? Ja jongen, misschien
wel. Zal U dan weer kunnen wandelen en
„gewoon" doen? Ja Fred, maar ga nu wat
spelen. Waar is Willy?
Bij Truus, En als U hier blijft, wordt U
dan niet meer beter?
Je moet niet zooveel vragen Fred, dat
kunnen kleine jongentjes nog niet be
grijpen.
De dokter zei toch dat U dan niet meer
heter kon worden, Moekie, of wel? Waar is
je blokkendoos Fred? Ik ga niet met mijn
blokkendoos spelen.
Ga dan cijfertjes maken op je lei hè
Freddie pakte zijn lei, zocht 'n griffel met
een mooie punt. Ik ga een huis teekenen.
hebben wij op school gedaan. Moekie,
Moekie?
Waarom huilt U? Ik huil niet Fred. U
huilt wel, woest sprong ie op. U mag niet
huilen. Z'n rood vuistje kneep d'r witte
hand. Ik, als ik groot ben, ga ik een heele-
boel guldens verdienen en dan kan U naar
dat huis en dan komt U terug en dan bent
U bet-er. Dat is goed, m'n kleine boy. Laat
eens kijken, heb je al een huis? Ik moet
nog heelemaal beginnen. Hij teekende
lusteloos, maar zijn hersentjes werkten
gespannen. Als Moekie weg was, dan moes
ten ze bij Truus en dan mochten ze niks
en dan was Pappie vast ook verdrietig. En
dan kregen ze geen nachtzoen en kwam
Moekie niet meer 's avonds laat kijken
naar ze en ze toe stoppen, als ze naar bed
ging. Dat was alles wel heel naar, maar
dan werd Moekie beter en dan was alles
weer heerlijk. Als ze dan thuis kwam, dan
versierde hij d'r stoel en dan kon Moekie
wandelen, dan kon ze alles weer. Moekie?
Ja Fred? Kost dat 'n hcele hoop geld? Wat
Fred? Als U weg gaat, naar dat ding?
Ja Fred een heele hoop, maar praat nu
maar over wat anders. Is je huis al klaar?
Hoe een heele hoop. moek? Wel honderd
gulden? Nog meer Fred.
O, dat is veel dacht Fred. Toen teeken»
de ie zijn huis af. Hij teekende echte pan
nen en een schoorteen en echte rook
Daarna kibbelde ie met Willy en 's avonds
in bed hadden ze het samen over de spoor
en dan met rails jö, dat is zoo fijn, die van
Jan gaat zoo echt, dan leg je hem uit op
den grond of op de tafel. Maar dat zal wel
niet magge. Maar dan vraag ik of we er
mee in de gang magge, fijn hè? Ja zei Wil.
Zal ik ook een trein vragen? Nee vraag jij
nou maar een kleurboek, dat is te duur,
Moekie zegt, als alle kinderen een trein
vragen, dan wordt Sinterklaas arm. O! Er
viel een stilte. Willie's oogen vielen al dicht,
open"toen weer dicht.
Hij was al een uur eerder in bed dan
Fred, Fred mocht altijd langer op blijven,
was acht, hij vijf. En nu werd hij moe.
Fred peinsde, over Sinterklaas, over een
spoor en toen over Moekie. Dat die geen
guldens genoeg had. om weg te gaan, naar
dat huis. En ze had toch een heele porte-
monnaie val, maar dat was zeker niet
genoeg, dat zou wel heerlijk zijn, als Moe
kie beter was. Als ze fijn met hem aan
tafel spelletjes kon doen en als ze mee
kon gaan in de tram en wandelen, alle
maal zoo heerlijk, als toen, Moekie nog
niet ziek was.
Hè had ie maar genoeg geld, dan gaf
hij het allemaal aan Moekie, als Sinter
klaas het eens gaf. Er ging opeens een
schok door zijn lijfje, bij die plotselinge
gedachte. Dan kon het. Hij zat opnieuw
recht op in zijn bedje, als Moekie het eens
vroeg aan Sinterklaas? Moekie mocht toch
ook aan Sinterklaas vragen, zou het niet?
Het was wel duurder dan een spoortrein,
maar Moekie was een groot mensch en
nooit stout. Naast hem klonk de rustige
ademhaling van Willie, die sliep. De ka
mer was donker. Beneden lag Moeki in
haar ruststoel, bad om uitkomst, gezond
te mogen worden om haar kindertjes en
om haar man. Zij zelf, och voor haar zelf
was het niet het ergste. Boven in de don
kere kamer peinsde een klein jongetje om
uitkomst. En hij had het gevonden. Hij zou
Moekie zeggen, dat zij het aan (Sinterklaas
moest vragen. Dan was het in orde. Toen
lei ie zijn kopje met een zucht van ver
lichting op het kussen en sliep. „Moek?"
Ja, Freddeman. Het was tien voor negen
en ie stond al met zijn schooltasch in zijn
hand. Geeft Sinterklaas aan groote men
schen ook cadeaux? Nee, Fred. Waarom
niet? Zijn stemmetje klonk één teleurstel
ling. Groote menschen geven aan elkaar
wat en kleine kinderen krijgen het van
Sinterklaas. Waarom Fred? O, niks. Hij
RECLAME.
9456
Ruwe Huid-Schrale Lippen
wou liet niet zeggen, wou daar niet over
praten, dan ging Moekie huilen, en dat
was zoo naar. Langzaam liep ie met Willie
naar school. Sinterklaas gaf niks aan
groote menschen, dat deed ie niet. Hij kon
wel huilen op school. Hij had schrijven,
maar het ging niet. Hij kon de woordjes
niet mooi krijgen. Toen was het zingen.
Een Sinterklaasliedje, „Kom Fred, mee
zingen". Fred zong mee. Van Sinterklaas,
die goeie man, maar hij deed het niet
graag. Het was net of hij een beetje hekel
had aan Sinterklaas.
De dagen gingen voorbij. Ze waren
triest en sombeu. Het was koud en vinnig
weer. Meneer Van Well, Freddie's meester
had al een paar maal Freddy gadegesla
gen. Het viel hem' op, zoo kalm als ie was.
geen driftbui, geen vechtpartij met de
jongens, netjes in de bank den heelen
dag. Hij snapte het wel, een makkelijke
tijd, die Sinterklaastijd, Sommigen waren
des te woeliger, maar de meesten kalm,
braaf, je had er geen kind aan, aan Fred
dy heelemaal niet. Een keer prees ie hem
in de klas. Freddy kreeg een kleur tot
achter zijn ooren, deed nog meer zijn
best, zat nog rechter op, zijn lippen op
elkaar geperst. Het zat hem in de Sinter
klaas Maar toch wel een beetje anders
dan de meester dacht. Freddy had een
plannetje. Het was geheim, niemand
mocht het weten. Willie niet en Truus
niet en Moekie niet en Pappa niet en de
meester niet, niemand. Maar je moest heel.
heel braaf zijn, want anders, anders deed
Sinterklaas het niet. En ie was braaf.
Soms dan vergistte ie zijn eigen even,
maar gauw was ie weer braaf, dat moest
Een heilige boon. zei Jan Wiegerinck die
naast hem zat. Jij bent een heilige boon,
zei hij nijdig. Je bent bang voor Zwarte
Piet. Het kan mij wat bomme. Laat ze
maar kletsen, dacht Fred, hij had zijn
plannetje
Meester. Het was na schooltijd en alle
jongens waren weg. Hij stond te draaien
in de gang, om meester heen, toen ineens
hakte ie de knoop door. Meester? Ja Fred
die. Waar woont Sinterklaas? Sinterklaas?
O, in een heel groot mooi huis. Hier? Hoe
bedoel je? In Rotterdam? O, nee veel ver
der. In Nederland? Nu ie eenmaal begon
nen was. durfde Fred. Zijn oogjes schit
terden van spanning. In Nederland
komnee.... in Spanje natuurlijk, in
een prachtig huis, heelemaal wit, met een
park en een vijver en een heelJa
maar, deed ie ongeduldig, hij is nou toch
hier. Zeker. Nou, waar woont ie dan"
Waar die woont? Waar slaapt ie dan? O,
in een hotel. De meester had het gevon
den. In een hotel natuurlijk. Wat is een
hotel? Een hotel, dat is een huis waar
vreemde menschen gaan slapen, die op
reis zijn. Is Sinterklaas dan ook een vreemd
mensch? Ja, Sinterklaas woont toch
eigenlijk in Spanje, O, waar is dat hotel?
Weet ik niet, hoor Freddie, Nou, dag Fred
die. Dag meester
Pappie? Ja Freddie. Waar woont Sinter
klaas? Sinterklaas? Die woont in een
prachtig kasteel met torens en een op
haalbrug er voor en Zwarte Piet. Is een
kasteel een hotel? Een hotel? Ja, een huis,
waar vreemde menschen slapen? Nee
Fred, een kasteel is een prachtig groot
huis met bosschen en een gracht er om
heen. O, zei Freddie en de meester zegt,
hij woont, in een hotel. Zegt de meester
dat? Dan is Sinterklaas zeker verhuisd. O,
zei Freddie. Freddie bleef stil. Hij kreeg
op een ochtend een chocoladebeest in zijn
pantoffel.. bij de kachel. Peinzend stond
ie bij zijn pantoffeltje. Had ik hem maar
gezien vannacht.
3 December. Maandag had meester groot
nieuws, wat hij om vier uur aan de kin
deren mee zou deelen. De derde klas zat in
spanning den heelen langen middag. Som
migen gisten al. Er werd gefluisterd.
Overmorgen, zei meester en hij probeer
de in zijn stem een buitengewoon indruk
wekkende klank te leggen, op den dag
van St. Nicolaas, zal de bisschop zelf onze
school komen bezoeken. St. Nicolaas komt
in alle klassen. Het is dus zaak." Maar
zijn stem verging in een oorverdoovenrl
gejoel. Freddie zat stil met een kleur als
vuur, zie je wel. zei zijn buurman, je durft
niet bangerd. Freddie is bang, sarde hij
hem. De heele klas keek. Niets, zei Fred
die woedend, jij bent bang. De meester
keek ook. AJs er iemand niet bang hoeft
te zijn en hij drukte met klem op dat
woordje „niet", dan is het Freddie Teu-
lings, die verreweg het braafste is geweest
van jullie allemaal. De klas werd stil, keek
weer naar Freddie, durfde niets te zeg
gen. Freddie kleurde nog meer. Dien
avond liep ie naar huis met een heel
gerust gevoel in zijn klein hartje. Het zou
een prachtige St. Nicolaas worden.
Daar stond ie nog met zijn colbertje
aan, de jonge bankier. Over een kwartier
kwam de grimeur, over een uur de auto
met de zwarte Pieten. Hij had er schik
in. Het was een leuk idee van hem geweest
om het te doen en het hoofd der school
was enthousiast geweest, natuurlijk het
was leuk werk ook. Al die kleine kleuters
te verrassen met een aardigheidje, al de
kinderen in spanning om hem. St. Nico
laas, de bisschop uit Spanje. Hij had een
pracht van een costuum gehuurd. Het zou
best goed gaan straks. Het kostte wat
geld, nu ja, maar wat hinderde dat, dat
merkte hij niet eens. Ja, het was heel
leuk bedacht.
Ze zaten nu natuurlijk allemaal al te
wachten. St. Nicolaasliedjes te zingen, hij
zou ze niet bang maken, nee, daar hield
ie niet van. Hij wist zelf nog, als kind,
hoe hij gebeefd en gebibberd had. Nu hij
zou vriendelijk zijn, indrukwekkend sta
tig en toch minzaam. Het zou misschien
toch nog wel een heele toer zijn. Jammer,
dat zijn moeder dat niet meer mee kon
maken.
Wat zou ze genoten hebben, achwat
zou ze dat aardig gevonden hebben. Het
was van hem toch een heel goed idee, nu
het eerste jaar na haar dood, de eerste St.
Nicolaasavond, alleen zonder familie,
zonder zijn moeder, dat hij dit bedacht
had. Het was ook een heel geschikte af
leiding. Als het goed ging, kon hij het
misschien wel ieder jaar doen. Als het
goed ging! Hij werd toch een beetje
zenuwachtig, een heel klein beetje. Als
de grimeur nu maar op tijd was.
naZh»t°nBSn St' Nlcolaasliedjes. Het eene
K zongen ze luid enthou
siast of bevend en bibberend, maar alle-
^pnLZ°nvaen zef ,,en alle harties klopten
sneller van stille verwachting. Kleine
Fred, op de tweede bank aan den zijkant,
°- i aLen ,toe ?en zinnetje mee, dan
aeei niet. Zijn hartje bonsde zoo. Nu zou
het komen, nu eindelijk zou het komen
nu, nu moest het gebeuren. De jongens
zagen niet meer naar Fred, hadden genoeg
aan zichzelf ieder voor zich, om zich groot
te houden. Het duurde lang. Ze wisten pre
cies hoe of het gaan zou. als St. Nicolaas
binnenkwam, dan zingen en als het uit
was, stil luisteren naar St. Nicolaas, keu
rig zitten en als hij wegging weer zingen
.en als St. Nicolaas wat vroeg, netjes ant
woorden. Ze wisten het allemaal, dat
meester het wou hebben, maar het duurde
►zoo lang.... De meester deed zenuwach
tig. De klas was versierd. Toen eindelijk
eindelijk gebeurde hetGetoeter van'
een auto. Hoera's. Alle kinderen vlogen de
bank uit naar het raam. Hoera, hoera. De
meester riep ook hoera. Daar was Hij.
Daar was St. Nicolaas met zijn witte mij
ter, zijn staf, zijn paarse handschoenen!
Kijk, hij keek, hij wuifde. Hoera, hoera.
En twee Pietermannen waren er bij. Wat
een mooie St. Nicolaas. Daar ging hij het
bordes op. Nu konden ze niets meer zien.
Terug naar de banken hamerde de meester
op de lessenaar. Allemaal op jullie plaats.
Een oogenblik waren ze door het dolle
heen. Toen luisterden ze gespannen. Nu
ging hij naar „één", „twee", „drie", dan
waren zij aan de beurt. Ademloos luister
den ze. Ze hoorden lachen. Ze lachten
mee, nerveus. De angst verdween geleide
lijk, maakte plaats voor een ongeduldig
wachten. Hoor ze hadden lol daar. Het
zou leuk worden jongens. Ze hadden
vooruit al pret. Hoor. nou zongen ze.
Toen, toen was het oogenblik daar! De
deur ging open. Het hoofd der school en
daarachter _St. Nicolaasde Zwarte
Pieter. De kinderen zongen. Hun oogjes
hingen aan de paarse gestalte. Een in
drukwekkend, vriendelijk gelaat. Ze zon
gen, zonder de woorden zelf te hooren.
Freddie zong niet. Hij kon nïet. Zijn ge
zichtje spierwit, van emotie, strak keek
hij naar den Heiligen Man, met de goedige
bruine oogen, de mooie witte baard, de
mijter, de staf. Nu moet het gebeuren, nu
of nooit, zijn hartje klopte in zijn keel,
hoor nu sprak St. Nicolaas. Hij hoorde het
en wist niet, wat hij zei. Hij verstond het
niet. Zijn gedachten hamerden dooreen.
Nu moest hij het vragen. Nee nu niet, niet
bij de kinderen, Wanneer dan? Even
wachten. Ze kregen snoep. Hij zag, dat ze
een suikerbeest op zijn bank legden. Het
liet hem koud. Dc kinderen zongen. De
meester keek de klas eens rond. ontdekte
Fred. Hij zag het witte gezichtje, kreeg
medelijden met het kleine kereltje, knikte
hem eens bemoedigend toe. Toen, toen
kwam het moment dat St. Nicolaas op
stond, de klas zou verlaten. De kinderen
wilden gaan zingen. De meester ging eer
biedig de deur open doen. Nu, nu, dacht
Freddie, 't moest. Sinterklaas? Hij
schreeuv/de het. Het was er uit voor hij
het wist. St. Nicolaas keerde zich om, zocht
de stem, waar het geluid vandaan kwam.
De kinderen doodstil keken naar Fr?d, die
dat durfde. De Zwarte Pieter, het hoofd
der school, de meester, allemaal keken ze.
Toen het cr uit was kreeg Freddie moed.
opeens kon het hem niets meer schelen,
het moest. Ja, mijn kleine vent. Ik, ik moet
U wat vragen. Zoo. zei St. Nicolaas en hij
keek naar het kleine bevende gezichtje.
Dat is Freddie Teulings, zei de meester.
O, ja, wat is er Freddie. Het was doodstil
in de klas. Je kon een speld hooren vallen.
Zeg het dan maar. Nee, knikte Freddie,
niet hier. Wou jij me alleen wat vragen,
raadde St. Nicolaas. Ja, knikte Freddie
verlicht. Kom dan maar. En toen gebeurde
het. Dat Freddie Teulings heelemaal al
leen met St. Nicolaas naar den gang ging,
om hem wat te vragen. De klas zat ver
bluft om zooveel moed. De twee Zwarte
Pieten weifelden of ze mee zouden gaan
of blijven staan, toen. op een wenk van
het hoofd der school bleven ze in de klas.
Ze gingen leelijke gezichten staan trek
ken tegen de kinderen. Het werd stoeien.
Sst, sst, maande de meester. En in het
kleme spreekkamertje in den hoek van de
gang zat St. Nicolaas en hij trok 't kleine
kereltje op zijn schoot, zoo maar op zijn
paarse kleed. En wat is het nou. Freddie?
ic, ik hoef geen trein.
Hoef je geen trein?
St. Nicolaas begreep, dat hij nu al zijn
bisschoppelijke kracht noodig had En
waarom hoef je geen trein? Ik, ik wou zoo
graag, dat U, dat U Moekie die heele hoop
geld gaf voor dat ding, dat huis om beter
te worden. En waar is dat huis Frcd? Dat,
dat weet de dokter wel, maar het is zoo'n
heele hoop, wel meer dan honderd gul
den en Moekie heeft niet zooveel en als ze
daar naar toe gaat, dan wordt ze beter en
dan kan ze weer wandelen en alles, maar
Moekie zei, dat Sinterklaas nooit aan
groote menschen gaf, maar nu wou ik
vragen of U niet voor dezen keer Moekie
die boel guldens wil geven. Hc, het was er
uit. Zoo, nou wist Sinterklaas het. Doet U
Jloe£- ge,en trein» smeekte
Freddie. St. Nicolaas had zijn gemyterde
hoofd naar den kant van den wand ge-
wSSL' *9! ï?0# met zijn tranen. Zoo'n
kleine Fred. Zoon lieve kleine jongen.
5ei en zijn handje greep
de gehandschoende hand. Hij was niets
bang meer, heelemaal niet. Ja, hoor Fred
die, zeg maar tegen moeder, dat lk van
avond even kom. Is dat goed? En krijgt
Moekie het dan? En dan kom ik met
Moekie afspreken, zie je Fred, ik weet nog
aif w N^e' lk eigenlijk ook niet,
zei Fred, maar het was veel. Is moeder al
lang ziek, Freddie? O, al zoo lang.
Dien avond dankte een overgelukkig
ziek moedertje voor dit heele groote en
onverwachte Sint Nicolaasgeschenk en
nog meer, o nog veel meer, voor zoo'n lieve
kleine Freddie. En in 'n heel groot waren-
een jonge bankier en kocht
mooiste „spoor die hij maar krijgen
kon. Hij nam hem zelf wel even mee in
zijn auto. want er moest denzelfden
nacht nog „gereden" worden, een loco-
motref en een kolenwagen en een heele-
boel ïaiis en goederenwagens en Ge
wone" wagens. "s
WIES LAMMEES.
OVER DE WIJZE VAN BENOEMEN
DER HOOGLEERAREN.
Het Haagsch Maandblad voor December
bevat een beschouwing van den Leidschen
hoogleeraar J. de Zwaan over het telkens
weer opnieuw actueel wordende probleem
van de hoogleeraarsbenoemingen. Het
feit, dat in hoogste instantie de regeering
beslist, mag z.i. niet bestreden worden.
Maar wel dient er naar een beter en meer
gezaghebbende organisatie van deskundig»
voorlichting gestreefd te worden. Het col
lege van curatoren is z.i. nog te zeer een
instituut uit den regententijd; het heef;
zich niet aan de nieuwe behoeften aange
past en feitelijk is het alleen de secretaris
van curatoren, die nog eenige waarlijk ac
tieve rol speelt. Velen meenen dan ook,
dat het goed zou zijn een Raad van Advies
in te stellen. Prof. De Zwaan spreekt zich
nu op zijn beurt uit over dit plan en geeft
al direct aan hoe naar zijn meening een
dergelijke raad zou dienen samengesteld te
worden. Ziehier de conclusie van zijn ar
tikel:
„In de Pers is gesproken over een „col
lege van advies" ter zake van de benoe
ming der hoogleeraren.
Tegelijk rees echter de alarmkreet, dat
zulk een college toch weer een „zaak van
politiek" zou worden en dus geen verbe
tering zou brengen. Dat is, m.i„ wel juist.
Om diezelfde reden heeft zeker, bij mijn
weten, ook niemand de gedachte geopperd
om de afdeeling „Hooger Onderwijs" van
den Onderwijsraad daarvoor te gebruiken.
Zonder iets van de beteekenis of de ver
diensten van dat lichaam af te doen, is
toch bij een lichaam, welks leden door de
Regeering benoemd worden, de mogelijk-
heid van „politieken" invloed op die be
noemingen zeker niet uitgesloten. Daar-
mee is het voor het beoogde doel, n.l. den
I invloed der politiek op wetenschappelijke
benoemingen uit te sluiten, of althans
i zeer te temperen, minder geschikt.
Het is echter, m. i„ heel wel mogelijk
een Raad van Advies te scheppen, waar-
van niemand beweren kan, dat de politiek
eenigen invloed kan oefenen op haar
samenstelling en die terecht deskundig en
bevoegd zal worden geacht i. z. hooglee-
I raarsbenoemingen. Zulke lichamen be
staan. Men treft ze aan bij de oude En-
gelsche Universiteiten. Zij bestaan daar
uit diegenen, die aan die Universiteit hun
doctorstitel hebben behaald. In 't leven
dier Universiteiten vervullen die lichamen
j zekere functies. En die taak berust op het
volkomen natuurlijke en juiste inzicht, dat
door de uitreiking van den doctorsbul (en
andere insignia) de band met de Univer
siteit niet verbroken wordt, maar beves
tigd: men wordt „gepromoveerd" tot lid
der Universiteit, en ontvangt de jura et
privilegia, de rechten en voorrechten, die
aan dezen staat eigen zijn. Ook bij ons
is de realiteit, waarop dat rust aanwezig.
Onze Universiteiten hebben ieder een
eigen geest. Dat is een telkens waarneem
baar feit: men blijft in zijn geestelijk ka
rakter een kind van zijn Alma Mater, dat
zekere familietrekken door zijn leven
blijft meedragen. Ondanks ons Neder-
landsch systeem zijn onze Universiteiten
in haar wezen geen „instellingen van
onderwijs" geworden, maar hoe ook ge
bonden universitates gebleven, a
„universitas" beteekent: een organische
eenheid van leiders en zoekers naar waar
heid en inzicht.
Ook hier in Nederland heeft iedere onzer
Universiteiten haar schare van „docto
res"; mannen en vrouwen, die allerlei
functiën bekleeden, die midden in 't volle
leven staan, tot alle politieke en geeste
lijke richtingen behooren, maar
dit gemeen hebben, dat zij en zij nage
noeg alleen over deze zaak kunnen oor-
deelen. Zij weten wat een Universiteit, en
in het bizonder wat hun Universiteit is in
wezen en karakter. Zij kunnen en mogen
een oordeel hebben over hoogleeraarsbe
noemingen op het terrein hunner studiën
aan hunne Universiteit.
Vorm nu die doctores, universiteits- en
faculteitsgewijs ingedeeld, tot een kie
zerscorps voor een Raad van Universitair
Advies. Schakel dien Raad ergens in den
weg der hoogleeraarsbenoeming in. Scha
kel desnoods een andere instantie geheel
of gedeeltelijk in. Hoe dit georganiseerd
wordt, laat ik in het midden: het is hier
niet te doen om een ontwerp van wet,
maar om een uitvoerbare gedachte. Op
die gedachte komt het aan: raadpleging
van. beter nog, zeggenschap van hen. die
door hun doctorstitel met een bepaalde
Universiteit zijn verbonden, is het natuur
lijke middel om de gevaren te temperen,
die straks bij de toepassing van ons ver
ouderd Nederiandsch systeem van hoog
leeraarsbenoeming ernstig dreigen te
worden."
RECLAME.
ZIJ KON HAAR HAAR NIET KAMMEN.
Verlamd door rheumatiek.
„Twee jaar leèd ik aan rheumatiek en
verleden jaar om dezen tijd werd ik 10
weken bedlegerig. Mijn handen en armen
waren het ergst aangetast. Ik kon er niets
mee doen. Ik kon mij niet wasschen of
mijn haar kammen; dat moest allemaal
voor mij gedaan worden. In 't begin van
dit jaar begon ik eiken morgen Kruschen
Salts te nemen en het doet mij genoegen
te kunnen zeggen, dat ik nu heel goed ben
en in staat mijn huishouding te doen, ter
wijl ik in het slechtste weer uitga zonder
dat het mij schaadt." Mevr. P. K.
Rheumatiek gaat samen met een teveel
aan urinezuur in het lichaam. Twee be-
standdeelen in Kruschen Salts hebben het
vermogen, urinezuur op te lossen, zoodat
het dan gemakkelijk uit het lichaam kan
worden verwijderd. Andere bestanddeelen
in Kruschen Salts helpen de natuur dit
opgeloste urinezuur door de ingewanden
en nieren te verwijderen. Weer andere in
grediënten voorkomen het gisten van het
voedsel in de ingewanden en houden
daarbij niet alleen de vorming van urine
zuur tegen, doch ook van andere onzuiver
heden die het bloed vergiftigen en den
weg vrij maken voör verscheidene ziekten.
Kruschen Salts is uitsluitend verkrijg
baar bij alle apothekers en drogisten
a f. 0.90 en f. 1.60 per flacon.
Hollandsche verpakking waarborgt echt
heid.