ÊSSHISSs SSESS'i# Ruwe Handen 72sle Jaargang LEIDSCH DAGBLAD, Vrijdag 4 December 1931 Vierde Blad No. 21998 FREDDIE'S SINTERKLAAS-CADEAU. m*&»3gri*?8SSS; ^roT ffV S«r UIT DE PERS. Freddie liep naar huis uit school en in zijn eene hand hield ie een toffle Hu had zijn wollen handschoen maar niet aanSf" ?roklcen aan die hand. want dan kwamen er haren aan de toftie. En ie vond het ock maar veiliger om hem niet ta z«n jaszak te doen, want aan werd e ook vies, want in die jaszak zat van alles, *Naa^ hem liep Willie Beta vUfjang ventte van de bewaarschool..-. Zonder toftie Die wist heelemaal niets van de toffie Dat mocht ook niet. Ze liepen vlug door want het was koud. Aan den anderen kant met wel een wollen handschoen aan hertelde Freddies schooltasch. Tom ze d'r waren, liep ie regelrecht den winkel door. met een „dag Pap" aan vaden die bij de étalage stond en de war me huiskamer in naar de ruststoel In den h0?Dk^aMoRek°"V:1 .Da"? Freddie, waar is Wfed«. winkel - hier Is een toffie. be- ^aVoorVmij?UHeerlijk! Dank je wel hoor/ Opeten, zei Fred. ..Ja. vast hoor. ..Nee, "ToeT ZT 'gehoorzaam het kleverig stuk toffte in haar mond. kauwde plicht mFr«l volgde iedere kauwbeweging, toen smaakt ie naar?"°Naar een heerlijke tof- hebNi^rV^tohket?Rfed. geeft niks. Hij WaSNJ,ukkewaf?heerl«k. Toe kleed jeuit vent ie Truus komt zoo. orood snijden en roep Willie ook binnen." ..Niks aan Willie zeggen hoor!" Ëven '"daarna zaten ze zwijgend aan tafel vadefen Willie en Freddie en Truus. Vader een zwijgend man. at met Stoot happen zij n broodmet zijn andere hand hield ie het ochtendblad vast. Hij las. Truus. dagmeisje van wit schort, gladgekamd polka haar en roode handen, at gretig vijf hammen, twee met worst, twee met jam in eén met niks. Fred en Wil. In hun kleine wollen pullovertjes zaten leder aan Cenr.fwou dat 't sneeuwen ging, Mi Frec*. Filn snekuw" zei Wil en dan gljjen. „Ik „rijn sneeuw Truus hartgrondig. Tog meer ro^nel Die vuile bladerzooi is af rommel genoeg en jullie hebben niet eens juU™ voeten geveegd, toen je bin - Tipnkwam Allemaal modder op den grond in den'hoek hoestte moeder. Haar bord met havermout, dat ze vasthield, half op tviar schoot, schudde mee. Zal ik het maar wegdoen? „Warm het maar even op zei vader van achter zijn krant vandaan. ..Het hoeft niet weerde moeder af, maar Truus had haar bord al. Wel neen. mensch, kouwe pap, dat is nteïs gedaan." Glimlachend berustte m2v?en' de jongens naar school waren, bySoTaïtiid°watze^et Z 'f^we*! +nnV\ Tq. die is weg en nog een kieinio heid.' maar wat beteekent dat. m e sei- zoen het is een harde tijd. Het zal nog wel komen, het is slecht *eer ™^a|j Dien middag uit school, wistrTCOo^ wat hij aan Sinterklaas zou vra®^-fEfJ} spoortrein mc-t rails, een J^.^wigen een kolenwagen en een „gewone wagen lnnwSa°t6j5rwirflk een kleurboek, zei ook en'met'een ^eleboT^urem'J Net meissies speelgoed vond Frea. Stil liepen ze nu naast mekaar J°OTt_ Wil nog een beetje onwillig, was t nog nipt vereeten van dat „meissies-werk Met zFn lettertje nog aan "fP ie thuis regelrecht naar de kalender g len hoeveel dagen nog. hl na die D'r stond een groote 23 op t blaadje. Hij moest tot de 5, dat wist ie. Da Ld^e'kouwe. Se tandje hiekl ie de :r?wlaffehd^fnb Wn'r^or'w^f Üda- d'r tol. Nog twaalf dagen Moek. dan is 'l En'wat'Toü m'n kleine vent wel graag feni» kSmoV^n1wI?ShebbS,a en als alle vnst arm! Dat doen ze niet, zei ie steuig. Wil vraagt een kleurboek De en - Ja m^schlen wel Maar ile zou toch TTff i pre trraaK een spoor willen hebben Toen M diln middag thuiskwamen, was de dokter er Ze wisten wat ze doen moes ten «ten dag dokter" en Uepen meteen met1w^r Drie ^hoen TschUde aard- sDatte tegen hun neusjes op t schoone aaidappelwater en kijk, een Jaringeltje na. Kijk Wil zie je 't. Nou nog één Truus. Nee niet meer. Boven zat de dokter. Vader stond bij de deur. de armen over elkaar. Mevrouw tje, ik zou het U niet raden, als ik niet absoluut zeker was, dat 't heel, heel goed voor u zou zijn. In de gang klonk kinder - getrappel. Moekie, mag ik komen? Nog niet Fred die, nog eventjes. Ja moekie. Freddie bleef staan op het matje voor de deur. Ja. 't is natuurlijk wel hard om voor een poosje van uw kindertjes weg te moe ten en 't is voor meneer ook niet erg aangenaammaar als U Uw gezond heid er mee terug wint. Kijkt U eens, in een sanatorium is alles op dergelijke pa tiënten ingericht, frissche lucht, gezonde ligging, rust, controle, heusch ik raad het U sterk aan. Maar het geld, dokter. Ja, maar als U nu Uw gezondheid er mee terug wint, als ik U nu zeg, dat dit de kortste en beste manier is naar volledig herstel. Volledig herstel, w^.t is volledig herstel, wat is dat? luisterde Freddie op 't rooie matje op de gang. Er viel even een stilte. Wat zegt U meneer. U hebt gelijk dok ter, als het eenigszins kan, dan moet 't. Maar, als het er niet is; de zaken gaan slecht dokter; de stem van den man tril. de. De dokter stond op. U denkt er nog maar eens over. Ik zeg niet, dat het an ders niet goed zou gaan, U moet me goed begrijpen. Ik wil U den moed niet ontnemen, ab- i soluut niet, daar is geen enkele reden toe, maar het zou toch veel beter zijn. 't Beste hoor, mevrouwtje, ik kom nog opns gauw kijken, denkt U er nog maar eens over. Hij ging. Hij liep door den winkel, zonder klanten, den winkel van „Lederwaren en diverse artikelen", en er lag een zorgelijke uitdrukking in zijn oogen. Arme menschen kon ie maar helpen, hij zou eens zien, wat ie doen kon. Moekie mag ik binnen komen? Ja Fred die. Moekie wat is dat „volledig herstel". Dat is, als je heelemaal beter wordt. O! En waar wilde dokter U naar toe hebben, wat is dat, een Sanen magge wij dan niet mee? O, wat hebben kleine potjes toch een groote ooren. Ik ga nergens naar toe hoor, dat gaat toch nietwaarom gaat dat toch niet? Dat kost te duur jongen. O. En als U dan weg gaat, zou U dan heelemaal beter worden Moekie? Ja jongen, misschien wel. Zal U dan weer kunnen wandelen en „gewoon" doen? Ja Fred, maar ga nu wat spelen. Waar is Willy? Bij Truus, En als U hier blijft, wordt U dan niet meer beter? Je moet niet zooveel vragen Fred, dat kunnen kleine jongentjes nog niet be grijpen. De dokter zei toch dat U dan niet meer heter kon worden, Moekie, of wel? Waar is je blokkendoos Fred? Ik ga niet met mijn blokkendoos spelen. Ga dan cijfertjes maken op je lei hè Freddie pakte zijn lei, zocht 'n griffel met een mooie punt. Ik ga een huis teekenen. hebben wij op school gedaan. Moekie, Moekie? Waarom huilt U? Ik huil niet Fred. U huilt wel, woest sprong ie op. U mag niet huilen. Z'n rood vuistje kneep d'r witte hand. Ik, als ik groot ben, ga ik een heele- boel guldens verdienen en dan kan U naar dat huis en dan komt U terug en dan bent U bet-er. Dat is goed, m'n kleine boy. Laat eens kijken, heb je al een huis? Ik moet nog heelemaal beginnen. Hij teekende lusteloos, maar zijn hersentjes werkten gespannen. Als Moekie weg was, dan moes ten ze bij Truus en dan mochten ze niks en dan was Pappie vast ook verdrietig. En dan kregen ze geen nachtzoen en kwam Moekie niet meer 's avonds laat kijken naar ze en ze toe stoppen, als ze naar bed ging. Dat was alles wel heel naar, maar dan werd Moekie beter en dan was alles weer heerlijk. Als ze dan thuis kwam, dan versierde hij d'r stoel en dan kon Moekie wandelen, dan kon ze alles weer. Moekie? Ja Fred? Kost dat 'n hcele hoop geld? Wat Fred? Als U weg gaat, naar dat ding? Ja Fred een heele hoop, maar praat nu maar over wat anders. Is je huis al klaar? Hoe een heele hoop. moek? Wel honderd gulden? Nog meer Fred. O, dat is veel dacht Fred. Toen teeken» de ie zijn huis af. Hij teekende echte pan nen en een schoorteen en echte rook Daarna kibbelde ie met Willy en 's avonds in bed hadden ze het samen over de spoor en dan met rails jö, dat is zoo fijn, die van Jan gaat zoo echt, dan leg je hem uit op den grond of op de tafel. Maar dat zal wel niet magge. Maar dan vraag ik of we er mee in de gang magge, fijn hè? Ja zei Wil. Zal ik ook een trein vragen? Nee vraag jij nou maar een kleurboek, dat is te duur, Moekie zegt, als alle kinderen een trein vragen, dan wordt Sinterklaas arm. O! Er viel een stilte. Willie's oogen vielen al dicht, open"toen weer dicht. Hij was al een uur eerder in bed dan Fred, Fred mocht altijd langer op blijven, was acht, hij vijf. En nu werd hij moe. Fred peinsde, over Sinterklaas, over een spoor en toen over Moekie. Dat die geen guldens genoeg had. om weg te gaan, naar dat huis. En ze had toch een heele porte- monnaie val, maar dat was zeker niet genoeg, dat zou wel heerlijk zijn, als Moe kie beter was. Als ze fijn met hem aan tafel spelletjes kon doen en als ze mee kon gaan in de tram en wandelen, alle maal zoo heerlijk, als toen, Moekie nog niet ziek was. Hè had ie maar genoeg geld, dan gaf hij het allemaal aan Moekie, als Sinter klaas het eens gaf. Er ging opeens een schok door zijn lijfje, bij die plotselinge gedachte. Dan kon het. Hij zat opnieuw recht op in zijn bedje, als Moekie het eens vroeg aan Sinterklaas? Moekie mocht toch ook aan Sinterklaas vragen, zou het niet? Het was wel duurder dan een spoortrein, maar Moekie was een groot mensch en nooit stout. Naast hem klonk de rustige ademhaling van Willie, die sliep. De ka mer was donker. Beneden lag Moeki in haar ruststoel, bad om uitkomst, gezond te mogen worden om haar kindertjes en om haar man. Zij zelf, och voor haar zelf was het niet het ergste. Boven in de don kere kamer peinsde een klein jongetje om uitkomst. En hij had het gevonden. Hij zou Moekie zeggen, dat zij het aan (Sinterklaas moest vragen. Dan was het in orde. Toen lei ie zijn kopje met een zucht van ver lichting op het kussen en sliep. „Moek?" Ja, Freddeman. Het was tien voor negen en ie stond al met zijn schooltasch in zijn hand. Geeft Sinterklaas aan groote men schen ook cadeaux? Nee, Fred. Waarom niet? Zijn stemmetje klonk één teleurstel ling. Groote menschen geven aan elkaar wat en kleine kinderen krijgen het van Sinterklaas. Waarom Fred? O, niks. Hij RECLAME. 9456 Ruwe Huid-Schrale Lippen wou liet niet zeggen, wou daar niet over praten, dan ging Moekie huilen, en dat was zoo naar. Langzaam liep ie met Willie naar school. Sinterklaas gaf niks aan groote menschen, dat deed ie niet. Hij kon wel huilen op school. Hij had schrijven, maar het ging niet. Hij kon de woordjes niet mooi krijgen. Toen was het zingen. Een Sinterklaasliedje, „Kom Fred, mee zingen". Fred zong mee. Van Sinterklaas, die goeie man, maar hij deed het niet graag. Het was net of hij een beetje hekel had aan Sinterklaas. De dagen gingen voorbij. Ze waren triest en sombeu. Het was koud en vinnig weer. Meneer Van Well, Freddie's meester had al een paar maal Freddy gadegesla gen. Het viel hem' op, zoo kalm als ie was. geen driftbui, geen vechtpartij met de jongens, netjes in de bank den heelen dag. Hij snapte het wel, een makkelijke tijd, die Sinterklaastijd, Sommigen waren des te woeliger, maar de meesten kalm, braaf, je had er geen kind aan, aan Fred dy heelemaal niet. Een keer prees ie hem in de klas. Freddy kreeg een kleur tot achter zijn ooren, deed nog meer zijn best, zat nog rechter op, zijn lippen op elkaar geperst. Het zat hem in de Sinter klaas Maar toch wel een beetje anders dan de meester dacht. Freddy had een plannetje. Het was geheim, niemand mocht het weten. Willie niet en Truus niet en Moekie niet en Pappa niet en de meester niet, niemand. Maar je moest heel. heel braaf zijn, want anders, anders deed Sinterklaas het niet. En ie was braaf. Soms dan vergistte ie zijn eigen even, maar gauw was ie weer braaf, dat moest Een heilige boon. zei Jan Wiegerinck die naast hem zat. Jij bent een heilige boon, zei hij nijdig. Je bent bang voor Zwarte Piet. Het kan mij wat bomme. Laat ze maar kletsen, dacht Fred, hij had zijn plannetje Meester. Het was na schooltijd en alle jongens waren weg. Hij stond te draaien in de gang, om meester heen, toen ineens hakte ie de knoop door. Meester? Ja Fred die. Waar woont Sinterklaas? Sinterklaas? O, in een heel groot mooi huis. Hier? Hoe bedoel je? In Rotterdam? O, nee veel ver der. In Nederland? Nu ie eenmaal begon nen was. durfde Fred. Zijn oogjes schit terden van spanning. In Nederland komnee.... in Spanje natuurlijk, in een prachtig huis, heelemaal wit, met een park en een vijver en een heelJa maar, deed ie ongeduldig, hij is nou toch hier. Zeker. Nou, waar woont ie dan" Waar die woont? Waar slaapt ie dan? O, in een hotel. De meester had het gevon den. In een hotel natuurlijk. Wat is een hotel? Een hotel, dat is een huis waar vreemde menschen gaan slapen, die op reis zijn. Is Sinterklaas dan ook een vreemd mensch? Ja, Sinterklaas woont toch eigenlijk in Spanje, O, waar is dat hotel? Weet ik niet, hoor Freddie, Nou, dag Fred die. Dag meester Pappie? Ja Freddie. Waar woont Sinter klaas? Sinterklaas? Die woont in een prachtig kasteel met torens en een op haalbrug er voor en Zwarte Piet. Is een kasteel een hotel? Een hotel? Ja, een huis, waar vreemde menschen slapen? Nee Fred, een kasteel is een prachtig groot huis met bosschen en een gracht er om heen. O, zei Freddie en de meester zegt, hij woont, in een hotel. Zegt de meester dat? Dan is Sinterklaas zeker verhuisd. O, zei Freddie. Freddie bleef stil. Hij kreeg op een ochtend een chocoladebeest in zijn pantoffel.. bij de kachel. Peinzend stond ie bij zijn pantoffeltje. Had ik hem maar gezien vannacht. 3 December. Maandag had meester groot nieuws, wat hij om vier uur aan de kin deren mee zou deelen. De derde klas zat in spanning den heelen langen middag. Som migen gisten al. Er werd gefluisterd. Overmorgen, zei meester en hij probeer de in zijn stem een buitengewoon indruk wekkende klank te leggen, op den dag van St. Nicolaas, zal de bisschop zelf onze school komen bezoeken. St. Nicolaas komt in alle klassen. Het is dus zaak." Maar zijn stem verging in een oorverdoovenrl gejoel. Freddie zat stil met een kleur als vuur, zie je wel. zei zijn buurman, je durft niet bangerd. Freddie is bang, sarde hij hem. De heele klas keek. Niets, zei Fred die woedend, jij bent bang. De meester keek ook. AJs er iemand niet bang hoeft te zijn en hij drukte met klem op dat woordje „niet", dan is het Freddie Teu- lings, die verreweg het braafste is geweest van jullie allemaal. De klas werd stil, keek weer naar Freddie, durfde niets te zeg gen. Freddie kleurde nog meer. Dien avond liep ie naar huis met een heel gerust gevoel in zijn klein hartje. Het zou een prachtige St. Nicolaas worden. Daar stond ie nog met zijn colbertje aan, de jonge bankier. Over een kwartier kwam de grimeur, over een uur de auto met de zwarte Pieten. Hij had er schik in. Het was een leuk idee van hem geweest om het te doen en het hoofd der school was enthousiast geweest, natuurlijk het was leuk werk ook. Al die kleine kleuters te verrassen met een aardigheidje, al de kinderen in spanning om hem. St. Nico laas, de bisschop uit Spanje. Hij had een pracht van een costuum gehuurd. Het zou best goed gaan straks. Het kostte wat geld, nu ja, maar wat hinderde dat, dat merkte hij niet eens. Ja, het was heel leuk bedacht. Ze zaten nu natuurlijk allemaal al te wachten. St. Nicolaasliedjes te zingen, hij zou ze niet bang maken, nee, daar hield ie niet van. Hij wist zelf nog, als kind, hoe hij gebeefd en gebibberd had. Nu hij zou vriendelijk zijn, indrukwekkend sta tig en toch minzaam. Het zou misschien toch nog wel een heele toer zijn. Jammer, dat zijn moeder dat niet meer mee kon maken. Wat zou ze genoten hebben, achwat zou ze dat aardig gevonden hebben. Het was van hem toch een heel goed idee, nu het eerste jaar na haar dood, de eerste St. Nicolaasavond, alleen zonder familie, zonder zijn moeder, dat hij dit bedacht had. Het was ook een heel geschikte af leiding. Als het goed ging, kon hij het misschien wel ieder jaar doen. Als het goed ging! Hij werd toch een beetje zenuwachtig, een heel klein beetje. Als de grimeur nu maar op tijd was. naZh»t°nBSn St' Nlcolaasliedjes. Het eene K zongen ze luid enthou siast of bevend en bibberend, maar alle- ^pnLZ°nvaen zef ,,en alle harties klopten sneller van stille verwachting. Kleine Fred, op de tweede bank aan den zijkant, °- i aLen ,toe ?en zinnetje mee, dan aeei niet. Zijn hartje bonsde zoo. Nu zou het komen, nu eindelijk zou het komen nu, nu moest het gebeuren. De jongens zagen niet meer naar Fred, hadden genoeg aan zichzelf ieder voor zich, om zich groot te houden. Het duurde lang. Ze wisten pre cies hoe of het gaan zou. als St. Nicolaas binnenkwam, dan zingen en als het uit was, stil luisteren naar St. Nicolaas, keu rig zitten en als hij wegging weer zingen .en als St. Nicolaas wat vroeg, netjes ant woorden. Ze wisten het allemaal, dat meester het wou hebben, maar het duurde ►zoo lang.... De meester deed zenuwach tig. De klas was versierd. Toen eindelijk eindelijk gebeurde hetGetoeter van' een auto. Hoera's. Alle kinderen vlogen de bank uit naar het raam. Hoera, hoera. De meester riep ook hoera. Daar was Hij. Daar was St. Nicolaas met zijn witte mij ter, zijn staf, zijn paarse handschoenen! Kijk, hij keek, hij wuifde. Hoera, hoera. En twee Pietermannen waren er bij. Wat een mooie St. Nicolaas. Daar ging hij het bordes op. Nu konden ze niets meer zien. Terug naar de banken hamerde de meester op de lessenaar. Allemaal op jullie plaats. Een oogenblik waren ze door het dolle heen. Toen luisterden ze gespannen. Nu ging hij naar „één", „twee", „drie", dan waren zij aan de beurt. Ademloos luister den ze. Ze hoorden lachen. Ze lachten mee, nerveus. De angst verdween geleide lijk, maakte plaats voor een ongeduldig wachten. Hoor ze hadden lol daar. Het zou leuk worden jongens. Ze hadden vooruit al pret. Hoor. nou zongen ze. Toen, toen was het oogenblik daar! De deur ging open. Het hoofd der school en daarachter _St. Nicolaasde Zwarte Pieter. De kinderen zongen. Hun oogjes hingen aan de paarse gestalte. Een in drukwekkend, vriendelijk gelaat. Ze zon gen, zonder de woorden zelf te hooren. Freddie zong niet. Hij kon nïet. Zijn ge zichtje spierwit, van emotie, strak keek hij naar den Heiligen Man, met de goedige bruine oogen, de mooie witte baard, de mijter, de staf. Nu moet het gebeuren, nu of nooit, zijn hartje klopte in zijn keel, hoor nu sprak St. Nicolaas. Hij hoorde het en wist niet, wat hij zei. Hij verstond het niet. Zijn gedachten hamerden dooreen. Nu moest hij het vragen. Nee nu niet, niet bij de kinderen, Wanneer dan? Even wachten. Ze kregen snoep. Hij zag, dat ze een suikerbeest op zijn bank legden. Het liet hem koud. Dc kinderen zongen. De meester keek de klas eens rond. ontdekte Fred. Hij zag het witte gezichtje, kreeg medelijden met het kleine kereltje, knikte hem eens bemoedigend toe. Toen, toen kwam het moment dat St. Nicolaas op stond, de klas zou verlaten. De kinderen wilden gaan zingen. De meester ging eer biedig de deur open doen. Nu, nu, dacht Freddie, 't moest. Sinterklaas? Hij schreeuv/de het. Het was er uit voor hij het wist. St. Nicolaas keerde zich om, zocht de stem, waar het geluid vandaan kwam. De kinderen doodstil keken naar Fr?d, die dat durfde. De Zwarte Pieter, het hoofd der school, de meester, allemaal keken ze. Toen het cr uit was kreeg Freddie moed. opeens kon het hem niets meer schelen, het moest. Ja, mijn kleine vent. Ik, ik moet U wat vragen. Zoo. zei St. Nicolaas en hij keek naar het kleine bevende gezichtje. Dat is Freddie Teulings, zei de meester. O, ja, wat is er Freddie. Het was doodstil in de klas. Je kon een speld hooren vallen. Zeg het dan maar. Nee, knikte Freddie, niet hier. Wou jij me alleen wat vragen, raadde St. Nicolaas. Ja, knikte Freddie verlicht. Kom dan maar. En toen gebeurde het. Dat Freddie Teulings heelemaal al leen met St. Nicolaas naar den gang ging, om hem wat te vragen. De klas zat ver bluft om zooveel moed. De twee Zwarte Pieten weifelden of ze mee zouden gaan of blijven staan, toen. op een wenk van het hoofd der school bleven ze in de klas. Ze gingen leelijke gezichten staan trek ken tegen de kinderen. Het werd stoeien. Sst, sst, maande de meester. En in het kleme spreekkamertje in den hoek van de gang zat St. Nicolaas en hij trok 't kleine kereltje op zijn schoot, zoo maar op zijn paarse kleed. En wat is het nou. Freddie? ic, ik hoef geen trein. Hoef je geen trein? St. Nicolaas begreep, dat hij nu al zijn bisschoppelijke kracht noodig had En waarom hoef je geen trein? Ik, ik wou zoo graag, dat U, dat U Moekie die heele hoop geld gaf voor dat ding, dat huis om beter te worden. En waar is dat huis Frcd? Dat, dat weet de dokter wel, maar het is zoo'n heele hoop, wel meer dan honderd gul den en Moekie heeft niet zooveel en als ze daar naar toe gaat, dan wordt ze beter en dan kan ze weer wandelen en alles, maar Moekie zei, dat Sinterklaas nooit aan groote menschen gaf, maar nu wou ik vragen of U niet voor dezen keer Moekie die boel guldens wil geven. Hc, het was er uit. Zoo, nou wist Sinterklaas het. Doet U Jloe£- ge,en trein» smeekte Freddie. St. Nicolaas had zijn gemyterde hoofd naar den kant van den wand ge- wSSL' *9! ï?0# met zijn tranen. Zoo'n kleine Fred. Zoon lieve kleine jongen. 5ei en zijn handje greep de gehandschoende hand. Hij was niets bang meer, heelemaal niet. Ja, hoor Fred die, zeg maar tegen moeder, dat lk van avond even kom. Is dat goed? En krijgt Moekie het dan? En dan kom ik met Moekie afspreken, zie je Fred, ik weet nog aif w N^e' lk eigenlijk ook niet, zei Fred, maar het was veel. Is moeder al lang ziek, Freddie? O, al zoo lang. Dien avond dankte een overgelukkig ziek moedertje voor dit heele groote en onverwachte Sint Nicolaasgeschenk en nog meer, o nog veel meer, voor zoo'n lieve kleine Freddie. En in 'n heel groot waren- een jonge bankier en kocht mooiste „spoor die hij maar krijgen kon. Hij nam hem zelf wel even mee in zijn auto. want er moest denzelfden nacht nog „gereden" worden, een loco- motref en een kolenwagen en een heele- boel ïaiis en goederenwagens en Ge wone" wagens. "s WIES LAMMEES. OVER DE WIJZE VAN BENOEMEN DER HOOGLEERAREN. Het Haagsch Maandblad voor December bevat een beschouwing van den Leidschen hoogleeraar J. de Zwaan over het telkens weer opnieuw actueel wordende probleem van de hoogleeraarsbenoemingen. Het feit, dat in hoogste instantie de regeering beslist, mag z.i. niet bestreden worden. Maar wel dient er naar een beter en meer gezaghebbende organisatie van deskundig» voorlichting gestreefd te worden. Het col lege van curatoren is z.i. nog te zeer een instituut uit den regententijd; het heef; zich niet aan de nieuwe behoeften aange past en feitelijk is het alleen de secretaris van curatoren, die nog eenige waarlijk ac tieve rol speelt. Velen meenen dan ook, dat het goed zou zijn een Raad van Advies in te stellen. Prof. De Zwaan spreekt zich nu op zijn beurt uit over dit plan en geeft al direct aan hoe naar zijn meening een dergelijke raad zou dienen samengesteld te worden. Ziehier de conclusie van zijn ar tikel: „In de Pers is gesproken over een „col lege van advies" ter zake van de benoe ming der hoogleeraren. Tegelijk rees echter de alarmkreet, dat zulk een college toch weer een „zaak van politiek" zou worden en dus geen verbe tering zou brengen. Dat is, m.i„ wel juist. Om diezelfde reden heeft zeker, bij mijn weten, ook niemand de gedachte geopperd om de afdeeling „Hooger Onderwijs" van den Onderwijsraad daarvoor te gebruiken. Zonder iets van de beteekenis of de ver diensten van dat lichaam af te doen, is toch bij een lichaam, welks leden door de Regeering benoemd worden, de mogelijk- heid van „politieken" invloed op die be noemingen zeker niet uitgesloten. Daar- mee is het voor het beoogde doel, n.l. den I invloed der politiek op wetenschappelijke benoemingen uit te sluiten, of althans i zeer te temperen, minder geschikt. Het is echter, m. i„ heel wel mogelijk een Raad van Advies te scheppen, waar- van niemand beweren kan, dat de politiek eenigen invloed kan oefenen op haar samenstelling en die terecht deskundig en bevoegd zal worden geacht i. z. hooglee- I raarsbenoemingen. Zulke lichamen be staan. Men treft ze aan bij de oude En- gelsche Universiteiten. Zij bestaan daar uit diegenen, die aan die Universiteit hun doctorstitel hebben behaald. In 't leven dier Universiteiten vervullen die lichamen j zekere functies. En die taak berust op het volkomen natuurlijke en juiste inzicht, dat door de uitreiking van den doctorsbul (en andere insignia) de band met de Univer siteit niet verbroken wordt, maar beves tigd: men wordt „gepromoveerd" tot lid der Universiteit, en ontvangt de jura et privilegia, de rechten en voorrechten, die aan dezen staat eigen zijn. Ook bij ons is de realiteit, waarop dat rust aanwezig. Onze Universiteiten hebben ieder een eigen geest. Dat is een telkens waarneem baar feit: men blijft in zijn geestelijk ka rakter een kind van zijn Alma Mater, dat zekere familietrekken door zijn leven blijft meedragen. Ondanks ons Neder- landsch systeem zijn onze Universiteiten in haar wezen geen „instellingen van onderwijs" geworden, maar hoe ook ge bonden universitates gebleven, a „universitas" beteekent: een organische eenheid van leiders en zoekers naar waar heid en inzicht. Ook hier in Nederland heeft iedere onzer Universiteiten haar schare van „docto res"; mannen en vrouwen, die allerlei functiën bekleeden, die midden in 't volle leven staan, tot alle politieke en geeste lijke richtingen behooren, maar dit gemeen hebben, dat zij en zij nage noeg alleen over deze zaak kunnen oor- deelen. Zij weten wat een Universiteit, en in het bizonder wat hun Universiteit is in wezen en karakter. Zij kunnen en mogen een oordeel hebben over hoogleeraarsbe noemingen op het terrein hunner studiën aan hunne Universiteit. Vorm nu die doctores, universiteits- en faculteitsgewijs ingedeeld, tot een kie zerscorps voor een Raad van Universitair Advies. Schakel dien Raad ergens in den weg der hoogleeraarsbenoeming in. Scha kel desnoods een andere instantie geheel of gedeeltelijk in. Hoe dit georganiseerd wordt, laat ik in het midden: het is hier niet te doen om een ontwerp van wet, maar om een uitvoerbare gedachte. Op die gedachte komt het aan: raadpleging van. beter nog, zeggenschap van hen. die door hun doctorstitel met een bepaalde Universiteit zijn verbonden, is het natuur lijke middel om de gevaren te temperen, die straks bij de toepassing van ons ver ouderd Nederiandsch systeem van hoog leeraarsbenoeming ernstig dreigen te worden." RECLAME. ZIJ KON HAAR HAAR NIET KAMMEN. Verlamd door rheumatiek. „Twee jaar leèd ik aan rheumatiek en verleden jaar om dezen tijd werd ik 10 weken bedlegerig. Mijn handen en armen waren het ergst aangetast. Ik kon er niets mee doen. Ik kon mij niet wasschen of mijn haar kammen; dat moest allemaal voor mij gedaan worden. In 't begin van dit jaar begon ik eiken morgen Kruschen Salts te nemen en het doet mij genoegen te kunnen zeggen, dat ik nu heel goed ben en in staat mijn huishouding te doen, ter wijl ik in het slechtste weer uitga zonder dat het mij schaadt." Mevr. P. K. Rheumatiek gaat samen met een teveel aan urinezuur in het lichaam. Twee be- standdeelen in Kruschen Salts hebben het vermogen, urinezuur op te lossen, zoodat het dan gemakkelijk uit het lichaam kan worden verwijderd. Andere bestanddeelen in Kruschen Salts helpen de natuur dit opgeloste urinezuur door de ingewanden en nieren te verwijderen. Weer andere in grediënten voorkomen het gisten van het voedsel in de ingewanden en houden daarbij niet alleen de vorming van urine zuur tegen, doch ook van andere onzuiver heden die het bloed vergiftigen en den weg vrij maken voör verscheidene ziekten. Kruschen Salts is uitsluitend verkrijg baar bij alle apothekers en drogisten a f. 0.90 en f. 1.60 per flacon. Hollandsche verpakking waarborgt echt heid.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1931 | | pagina 14