ezuiniqing bezuinigt 72*te Jaargang LEIDSCH DAGBLAD, Zaterdag 26 September 1931 Derde Blad No. 21940 H Buitenl. Weekoverzicht. Het Geheim van de Oude Xast BRIEVEN UIT BERLIJN. UIT RUSLAND. RECLAME. 4512 O Teleurstellingen rondom. Een week van groote teleurstellingen ligt achter ons, teleurstellingen, die zich, helaas, maar al te lang zullen doen' ge voelen. In welk een mate, zelfs dit ligt in den schoot der onbekende toekomst. De allereerste teleurstelling, en misschien wel de grootste, was de plotselinge erken tenis van Engeland, dat het overwonnen was in den finantieelen strijd, dat 't zich genoodzaakt zag de leidende positie, die het steeds had ingenomen op dit terrein, voorloopig op te geven. Engeland moest afstand doen van den gouden standaard, die het in 1925 met zooveel ingenomen heid had hersteld; de stormloop uit heb buitenland kon het niet langer weerstaan! Na hetgeen reeds over de beteekenis daar van is geschreven, zullen wij daarop niet verder ingaan, er slechts op wijzend, dat het practisch neerkomt op inflatie. Hoever deze zich zal uitstrekken, dat is momen teel nog niet te beoordeelen, daar we nog midden in de periode van onzekerheid zijn, zoodat ook de Engelsche regeering zelf nog geen poging doet tot stabilisatie van het Engelsche betaalmiddel. De En gelsche industrie is tevreden, omdat door de depreciatie van het pond zij beter in staat wordt gesteld te concurreeeren met het buitenland, tengevolge waarvan zij hoopt verloren gegane markten te herove ren, maar de Engelschen zullen allen in voer duurder hebben te betalen, dus ook de levensbehoeften, die Albion zelf zoo weinig bezit. Zooals steeds heeft ook hier de medaille twee zijden en het is ernstig de vraag, of aanvankelijk de Engelsche geste niet wat al te rustig is opgenomen, speciaal ook doordat eerst de val van het pond erg meeviel. De gang van zaken is echter wel een overtuigend bewijs, hoe hoog de nood is gestegen en zelfs landen als Frankrijk en de Vereenigde Staten zijn opgeschrikt door de Engelsche nederlaag en ongetwij feld wint daardoor de idee van noodzake lijke samenwerking aan kracht. Met die samenwerking heeft het overi gens heel wat voeten in de aarde. Theore tisch wordt de urgentie daarvan door allen erkend, maar zoodra het op practische resultaten aan komt, geldt plotseling: zoo veel hoofden, zooveel zinnen. Er wordt niets bereikt! Geld is er voldoende, zelfs de economische commissie van den Vol kenbond erkent dit ronduit; aan goederen Is er eerder een teveel dan een tekort en toch beleven we een crisis als zelden te voren zich deed gelden. De oorzaak? Ge brek aan vertrouwen heet hetMaar aan wie de schuld, dat er dit gebrek aan vertrouwen heescht? Louter en alleen aan de eng nationalistische en op eigen heil bedachte politiek van na den oorlog, die met alle waarschuwingen omtrent de on afwendbaarheid van een eendrachtig samengaan den spot heeft gedreven. Er zijn er, die juist in de vele teleurstel lingen van den jongsten tijd de beste re medie zien, redeneerend, dat slechts de hoogste nood zal dwingen tot het samen gaan, dat niet was te bereiken Ongetwij feld ligt daarin een kern van waarheid, maar aan den anderen- kant rijst toch ook de vraag, of, als men daarop moet wachten het niet te laat zal zijn en of ons werelddeel en met dit de beschaafde wereld nog van den ondergang zullen zijn te redden. Moskou loert en loert, gereed voor den sprong Neem nu b.v. de reeds genoemde com missie voor de economische aangelegen heden van den Volkenbond. Geenszins kon en mocht verwacht worden, dat daar plotseling totdusver vastgehouden mee ningen zoo maar over boord geworpen zouden worden, doch wel, zulks onder den druk der omstandigheden, dat wijziging voorzichtig zou worden ingeluid. Helaas valt er weinig of niets van te bemerken. Frankrijk heeft door minister Flandin daar zijn oude, bekende standpunt vol ledig gehandhaafd. Het is geheel en al tot hulp bereid, maar alleen tegen poli tieke schadeloosstelling. Het voelt, dat een bespreking der herstel-schulden en schulden-vraagstukken niet lang meer zal zijn tegen te houden, doch stelt nu tevoren daarvoor zijn eischen, die ver moedelijk thans neerkomen op een Lo carno voor het OostenMannen als Colijn hebben in niet mis te verstane taal opnieuw gewezen op de noodzakelijkheid van een eensgezind optreden tegen de crisis, zij praten voor Frankrijk vergeefs Wat het bezoek der Fransche ministers aan Duitschland in deze materie zal op leveren? Vermoedelijk zal men ook daar van wel geen direct tastbaar resultaat zien. Als de uitersten van rechts en links Oorspronkelijke schets in ouden trant door A. DUYTS—GAYDOU. 4) Wie was hij? Had Walfried hem inder daad gezonden? Gualtiero dacht niet meer aan vertrek ken; hij zou over Silvia en den kleinen Alfonso waken; zijn plaats was op het kasteel, zijn plicht was het om het te ver dedigen. Toen ze op een kleinen afstand van Montignoso waren gekomen, gaf hij Ro- drigo een wenk en deze kwam dadelijï met zijn paard links van hem en wachtte op een bevel. Ik rijd vooruit, zei Gualtiero. era Silvia voor te bereiden; blijf jij bij den vreemdeling, en wees op je hoede; men kan nooit weten fluisterde hij hem toe in het Italiaansch (de vreemdeling had de Fransche taal gebruikt), tervnfjl hij zijn paard den vrijen teugel gaf. "in een ommezien was Gualtiero uit het 33- zicht verdwenen. Om haar ongeduld to bedwingen rat Silvia vlak bij het venster met haar werk, een fijn borduursel op linnen. Maar haar gedachten waren er niet bij. De naald ging heen en weer op het gespannen raam, maar zij dacht aan haar Walfried, die zeker met de boot die ze dien ochtend aan den verren horizon had gezien, tot haar terug zou keeren. Wat had zij innig naar dat oogenblik verlangd! Wat had ze daarvoor gebeden. Zij was zoo alleen op het oude kasteel. Alfonso was nog maar een kind; een groote troost wel is waar in haar een zaamheid; maar met hem kon zij niet redeneeren, zij moest zich dwingen vroo- nu tenminste hun fatsoen maar weten te houden, nu voor het eerst sinds 1871 Fransche ministers in de Duitsche hoofd stad te gast komen Meer dan ooit beheerschen Frankrijk en Amerika de finantièn en daarom is van groote beteekenis, dat president Hoover den Franschen premier Laval heeft uitgenoodigd tot een bespreking te Washington, een uitnoodiging, die zonder twijfel zal worden aanvaard. Bij die be spreking zullen de puntjes op de i gezet worden en Laval zal daar harde waarhe den te hooren krijgen van den Ameri- kaanschen president, die niet ophoudt te wijzen op de noodwendigheid van ontwa pening waarbij het wederom Frankrijk is, dat alle vooruitgang belemmert. Voor de juistheid daarvan zie men het verloop van zaken in de ontwapeningscommissie te Geneve. Wie vermoordt daar het idee van een bewapenings-vacantie, dat toch logisch past in het kader van den gang van zaken, nu zeker is, dat de groote con ferentie begin 1932 doorgaat? Het is voor de zooveelste maal Frankrijk.... Ware slechts de helft der bewapenings uitgaven sinds het einde van den oorlog nuttiger besteed; zou er dan ook sprake van een crisis kunnen zijn? Waartoe het voert, als men den mili tairen een pink geeft, het is opnieuw be wezen in het Japansch-Chineesch con flict, dat plotseling is uitgebarsten. Het zijn de Japansche militairen geweest, die hebben doorgezet, dat een actie tegen Mandsjoerije werd ingezet en het waren diezelfde militairen, die, eenmaal in actie, veel verder zijn gegaan dan in het plan der regeering lag. Had China terstond geweld tegen geweld gesteld, zooals feite lijk in de lijn had gelegen, een oorlog was onvermijdelijk geweest. China heeft echter volstaan met een beroep op den Volkenbond die daardoor in een moeilijk parket kwam. Japan toonde toch eerst weinig lust, om zich aan den Volkenbond te storen, hoezeer het anders met den mond diens geloof belijdt. Een drietal om standigheden hebben Japan echter ten slotte meer toegankelijk gemaakt: ten eerste het feit, dat Amerika zich eens met den Volkenbond verklaarde, ten tweede, dat sovjet-Rusland duidelijk waarschuwde, geen verder optreden lijde lijk te zullen dulden en ten derde, dat China dreigde met een boycot van Ja pansche waren, waarmede Japan al eens eerder kennis maakte op weinig aange name wijzeVermoedelijk zal nu een oorlog wel worden afgewend, al zal een regeling van het conflict nog wel eenigen tijd op zich doen wachten. Of het gebeur de in China de eenheid zal herstellen? Het zou bijna te mooi zijn! Is het ge vaar voorbij, de tweestrijd zal wel her leven! RECLAME. CONGESTIES, hartbeklemming, benauwd heden, angstgevoel, prikkelbaarheid der zenuwen, migraine, zwaarmoedigheid, sla peloosheid kunnen door het gebruik van natuurlijk „Franz-Josef'-bitterwater spoe dig overwonnen worden. 4514 LAWAAI TE BERLIJN. (Van onzen correspondent). Berlijn, September. Duitschland is altijd een ietwat rumoe rig, luidruchtig land geweest. De Berlijner is met den Beier en den Rijnlander en wellicht zou men den Sakser in dit ver band nog mogen noemen wel de luidste van alle Duitsche stammen. De buitenlan der, die Berlijners in zijn eigen land mee maakt, kan er wel eens boos om worden; komt hij zelf naar de Duitsche hoofdstad en zoekt 's avonds zijn plaatsje in een van de tallooze groote en kleine bierlokalen, dan komt hij tot de ontdekking, dat de reizende Berlijner, die hem bezocht heeft, geen brutaal en lawaaierig uitzonderings exemplaar was, maar dat de typische man uit de volkskringen, de winkelier, de bureaubeambte, en niet hij alleen maar ook z'n gezin, nu eenmaal luidruchtig is en het wel altijd zal blijven. Is men goed gehumeurd, dan is zoo'n avondje temidden van al die schreeuwende menschen wel licht amusant; heeft men zelf zorgen aan het hoofd, dan is het een beproeving. De Duitscher, de Berlijner schreeuwt. In huis en ook in openbare lokalen. Dat be- teekent volstrekt niet, dat hij boos is, of meer gedronken heeft dan hij verdragen kan. Hij is zelden werkelijk boos en hij kan meer verdragen dan u en ik te zamen. Maar hij schreeuwt. Alsof hij voortdurend lijk te zijn, terwijl haar hart soms zoo vol was van verdriet. Maar nu kwam hij weer en de heerlijke prettige dagen zouden opnieuw begin nen; zij zouden samen hun zoontje groot zien worden, en een dapperen man van hem maken....; zonder dat zij het be merkte, bleven nu en dan haar handen stil op haar werk rusten en haar blik volgde het kleine zeil, dat op de blauwe golven langzaam naderde. Zou hij aan boord zijn? Eindelijk, haar werk moede, stond ze op en riep Rinaldo. Zijn de kamers van den markies ge reed? O, al lang eiken dag heb ik ze ge lucht, en alles staat klaar. Goed. Rinaldo, ik zal heer Walfried vertellen, hoe zorgzaam gij zijt geweest voor mij en den kleinen Alfonso. Moge ik nog lang het voorrecht ge nieten om voor u en den kleinen jonker te zorgen! Moge hij zoo flink en dapper als zijn vader worden! Maar ik hoor hoef getrappel; het kunnen onze manschap pen nog niet zijn; uw oogen zien beter dan de mijne Signora, het is maar één. ruiter niet waar? Gij hebt gelijk, één ruiter, ja.ik vergis mij niet, het is onze Gualtiero. al leen, en in vollen draf.... Wat beteekent dat? De boot zal wel binnen gezeild zijn; mijn God, welk onheil wacht ons? Gualtiero was nauwelijks afgestegen en had zijn hijgend en dampend paard aan een toegeschoten staljongen toever trouwd, of hij ijlde naar Silvia toe. Verschoon mij. Madonna, dat ik in dit stoffige rijkleed bij u verschijn. Maar ik moest u onmiddellijk spreken. Het is wel, Gualtiero; welk bericht brengt gij ons? Is de heer markies niet met u mede gekomen? Was hij niet aan boord? Zeg mij alles, wat ik u bid den mag. Daarom ben ik in allerijl naar u toe met een onzichtbaren vijand of querulant of ongeloovigen toehoorder te doen heeft. Hij is zeer van zichzelf overtuigd, of schoon hij zijn wijsheid bijna uitsluitend uit de krant put, en wil nu liefst bij elke gelegenheid hoorbaar demonstreeren, hoe hij over de dingen denkt, wat zoo en wat anders behoorde te zijn, wat een schan daal is en waarom men niets van zijn goeden raad weten wil. De half-veront- waardigde, half-overtuigende uitroep: „Vastehste", het Berlijnsche dialect voor: „verstehst du?" („begrijp je!") ligt hem in den mond bestorven. Ik heb er vaak op gelet, hoe dat lawaai in zoo'n Berlijnsch bierlokaal ontstaat. Het is volstrekt niet onvermijdelijk en heeft ook niets met oorzaken van buiten, straatrumoer, ventilatie gebrom of met een in zulke lokalen zelden aanwezig strijkje te doen. Het hangt meestal van één enkel tafeltje af. Daar zetten zich een paar luidruchtigen aan neer en onmiddel lijk schreeuwt en brult het geheele lokaal om zich boven de beginners uit verstaan baar te kunnen maken. Dan wordt een tweede, derde, vierde „Masskrug" genoten, de stemming komt er in en men denkt niet eens meer aan de mogelijkheid, de gesprekken wat minder luidruchtig te voeren. Voor hem, die van buiten komt en zulke atmosfeer niet gewoon is, maakt het Duitsche bierlokaal, althans in Ber lijn, meestal den indruk van een tafereel uit Dante's Inferno. En men heeft eenige oogenblikken noodig om vast te stellen, dat deze gemoedelijke menschen geen helsche smarten lijden en slechts uitdruk king willen geven aan een zeer eigenaar dige vitaliteit! Het is wellicht aan deze eigen luidruch tigheid toe te schrijven, dat de Berlijners nog zooveel geduld toonen ten opzichte van een straatlawaai. dat langzamerhand alle perken te buiten gaat, zoodat de politie zeer ernstig overweegt, nu eens te gaan ingrijpen. Wel is hier twee jaar ge leden een „Bond tegen het Lawaai" opge richt, onder voorzitterschap van een ge voelig schilder, wiens zenuwen blijkbaar al te zeer aangetast waren; maar beter is het des ondanks niet geworden. Ofschoon op initiatief van deze organisatie overheid en wetenschap aan het experimenteeren, geluidmeten en knalpotdempen gingen en de politie eenige weken lang rijbewijzen onttrok vooral aan jeugdige" motorfietsers, die al te zeer misbruik van de vrijheid tot knallen en knetteren gemaakt hadden. Ja, men toonde zich zelfs bereid, met inge wikkelde instrumenten metingen langs de oevers der prachtige Berlijnsche meren te doen, omdat de bezitters der luxe-villa's geklaagd hadden, dat de motorbootsport op den duur een rustig wonen aan het water onmogelijk maakt en vooral de bui tenboordmotoren der renbooten een zoo helsch kabaal maken, dat van rust in de huizen geen sprake meer is. Nu wordt, door zenuwachtige menschen natuurlijk wel eens overdreven, en er zijn zeker nog wijken in Berlijn, waar het wonen ook heden nog geen beproeving ge noemd mag worden. Maar ik moet als langzamerhand 20-jarig Berlijner toch toegeven, dat over het algemeen de toe stand vrijwel onhoudbaar en deze stad een der luidste van heel Europa gewor den is. Men heeft vastgespeld, dat het meeste lawaai toe te schrijven is aan de motor fietsen met ongedempte knalpot. Eerst dan komen de dreunende lastwagens. Ver volgens dicht daarop de claxons en toeters van alle auto's, *die steeds luider en door dringender worden. Dan de trams, vooral als ze piepend en knarsend door te weinig gesmeerde bochten gaan. En ten slotte de motoren van de „ijzeren paarden", de traktors. die in deze wereldstad bij dui zenden over het plaveisel dreunen en bij voorkeur enorme verhuiswagens achter zich aan sleepen. Fietsers en dus fietsbellen hebben we hier weinig Taxi's en particuliere auto's des te meer. die niet alleen de lucht ver pesten met uitgewasemde gassen, maar die ook haar versnellingen laten gonzen en door hun signalen geven bij elke zij straat en door haar seinstelsel met af te halen klanten of vrienden het leven in deze stad in drukke wijken stellig tot een kwelling maken, De grens van het stedelijk lawaai schijnt in Berlijn wel bereikt te zijn. Hoeveel rustiger zijn Londen en Parijs en Brussel. En zelfs Amsterdam op een dag. dat alle draaiorgels hoogtij vieren! De drukte is hier niet gezellig, maar opwin dend. De menschen hebben allen haast en zijn bijna altijd nijdig-om-niets en be reid zich om weinig of niets onmiddellijk en langdurig en vooral luidruchtig kwaad te maken. Chauffeurs toeteren niet, om dat het noodig en onvermijdelijk is, maar omdat ze. net als in de bierlokalen, graag 1 luid zijn en omdat ze zich opwinden over het feit, dat bij ongelukken de strafrech ter altijd weten wil, of de auto getoeterd heeft. Sinds algemeen bekend is. dat bij niet-getoeterd-hebben de straf automa tisch verzwaard wordt zijn hier alle hek ken van den dam en Zijn de drukke ver- keerswijken tot een ware beproeving ge worden voor den wandelaar, die natuur lijk uit dit razend geblèr van toeters en claxon's en sirene's geen persoonlijk pro fijt meer kan trekken omdat het tegelijker tijd van alle kanten komt. en die alleen maar het onzinnige koor hoort, dat een Hindemith of een Weill stellig inspiratie voor een nieuwe opera zou kunnen geven. Deskundigen hebben allang vastgesteld, dat men beter zou doen in de bebouwde wijken op gevaarlijke punten en bij krui singen zoo langzaam te rijden, dat onder alle omstandigheden tijdig geremd kan worden. Waarom men daarmede tenmin ste niet één dag de proef genomen heeft, is stellig volkomen onbegrijpelijk. Men zou niet alleen de ervaring op doen, dat het ook zóó gaat, maar bovendien versteld staan over de rust, die men te genieten krijgt, als de auto's nog slechts brommen en gonzen, maar niet meer schreeuwen en brullen mogen! Als straks de 500 of wellicht 1000 Neder landers uit alle deelen des lands, gebruik makend van de hun door de verkeersbu- reaux der Nederlandsche Spoorwegen, op 3 en 4 October per extra expressetrein naar Berlijn komen om deze reuzenstad te bezichtigen. Potsdam en de meeren te be wonderen. de geweldige vlieghaven te overzien, den enormen Dierentuin door te wandelen en vooral van Duitschlands beste Operagezelschap „Tannhauser" te genie ten, dan zullen zij kunnen vaststellen, dat onze klachten over het ontzettend lawaai, waardoor deze stad van. 4'/= millioen ge kenmerkt wordt, niet overdreven is. Het is stellig een aardige gedachte van onze Spoorwegen, nadat tal van extra- treinen uitstapjes naar het Rijnland en den Harz mogelijk gemaakt hebben, nu ook eens de stad ter bezichtiging te stel len, die een zoo groote rol in de moderne geschiedenis speelt en die nog dagelijks in vele dagbladberichten vermeldt pleegt te worden. Wij Hollanders plegen steeds maar weer Parijs en Brussel te bezoeken, hoogstens een uitstapje naar Londen te wagen. Het geweldige wereldcentrum Berlijn blijft ons onbekend. En toch is hier zooveel moois en zooveel belangwekkends te zien! De nieuwe wijken zijn zeker even breed gebouwd en groot opgevat als de omge ving van de Seine tusschen den Eiffel- toren en de Place de la Concorde! De Berlijnsche winkelstraten zijn heel wat moderner en indrukwekkender dan die van Parijs. De omgeving van Berlijn is wellicht de mooiste van alle groote Euro- peesche steden. En men wil toch zeker wel eens met eigen oogen zien, waar keizer Wilhelm geleefd, waar Bismarck gewerkt heeft, hoe de beroemde Wilhelmstrasse er uit ziet en de veelbesproken prachtstraat Unter den Linden? Wellicht ziet men Hin denburg voorbijrijden of ontdekt men on derweg iets van de bekende politieke groe pen, die bijna dagelijks de kranten met sensationeele berichten vullen. Nog iets zal men kunnen vaststellen: dat Duitschland, ondanks al die veront rustende sensatieberichten, volkomen rus tig is. dat we hier wel heel wat beproe vingen met het Duitsche volk doormaken, maar dat de menschen over het algemeen nog goed gekleed en gevoed zijn, dat een bewonderenswaardige orde heerscht ook zonder het vroeger, voor den oorlog, zoo karakteristieke gewriemel van uniformen, en dat de zindelijkheid van deze groote stad die van alle andere wereldsteden zeker vele malen overtreft. Alleenhet lawaai! Maar misschien beteekent dat voor den bezoeker van twee dagen juist een bij zondere attractie? ROLAND. De „nieuwe lijn" van Stalin. (Nadruk verboden). Een paar maanden geleden hebben wij het een en ander medegedeeld over de opzienbare de redevoering van Stalin, waarin de dictator van Rusland de zoo veelste volkomen verandering van zijn politiek aankondigde. Die redevoering heeft in de geheele wereld veel verba zing gewekt: nog kort voordien heette het, dat de „linksche koers" dien Stalin de laatste jaren volgde, de eenige juiste en „leninistische" weg was, en plotseling zulk een draai! Overal vroeg men zich af: Wat beteekent deze wending? En is ze echt? Steekt er niet het een of andere bedrog achter? Stalin heeft al zoo vaak zijn politiek gewijzigd en beloften afge legd, die hij nooit is nagekomen"Bij zonder sterk was de beroering onder de Russen, zoowel in Rusland zelf als in het buitenland. Er ontstonden twee stroo mingen: de eene beweerde, dat het slechts een handig opgestelde muizenval was; de andere geloofde dat de politiek- verandering min of meer eerlijk was, in' elk geval voorloopig, en zij wees daarbij op de economische omstandigheden, die Stalin dwingen om toe te geven. Er zijn sindsdien een paar maanden voorbijgegaan en wij zijn in staat de resultaten van die redevoering, alsook haar voorgeschiedenis en de draagwijdte van de veranderingen in de politiek van den dictator te overzien. Het blijkt, dat reeds in Januari besloten was e"en ver andering in de politiek te brengen. De berichten van de G.P.Oe. werden met den dag verontrustender. Zoowel onder de arbeiders als onder de leden van de regeerende partij heerschte ontevreden heid. Zelfs onder de leiders van de vak- vereenigingen en in de toonaangevende kringen van de bolsjewistische partij nam de ontevredenheid met de politiek van Stalin steeds toe. Er werd gefluis terd, dat Stalin en zijn helpers het sovjet-regime te gronde richtten, dat zij erger saboteurs waren dan de „spetsen'\ die bij bosjes terechtgesteld werden. Ten slotte rapporteerde de G.P.Oe. in haar geheime „swodki" (overzichten), dat Haar verloving met Walfried was nog niet bekend aan het hof, maar zij wist op dat oogenblik niets anders te antwoorden om zich van Villanova te bevrijden dan: Laat mij met vrede Senor, ik ben verloofd. Verloofd, en met wien? Wie is de ge lukkige, riep de Spanjaard met nauwe lijks ingehouden woede uit, alsof hij het recht had om het te weten Tot haar groote vreugde werd Silvia op dat oogenblik door de oude hertogin ge roepen; zij maakte een haastige hoofd buiging voor den beteuterden Villanova en ging heen. Ik zal je dat betaald zetten, mijn schoone gravin! mompelde in zich zelf de afgewezen baron, je bent net zoo coquet als de rest! Eenige dagen daarna werd de verloving van Silvia met Walfried bekend gemaakt; zij had haar bruidegom niets gezegd van haar gesprek met den Spaanschen edel man, noch van diens opdringerigheid. En aangezien de Villanova kort daarna het hof van Modena had verlaten, had zij niet meer aan die pijnlijke oogenblikken gedacht. En nu, daar stond hij voor haar, als een onheilspellende vogel; zijn tanden waren nog steeds schitterend en zijn glimlach even valsch! VI. Herkent gij dezen ring, markiezin d'Este? zei Villanova tot Silvia, vóórdat zij van haar schrik geheel was bekomen. Inderdaad! Dat is de ring van Wal fried. de zegelring, dien ik hem gegeven heb: zou ik dien niet herkennen! Maar hoe komt gij er aan? Deze brief zal het u duidelijk maken, antwoordde de Villanova, terwijl hij een papier uit zijn wapenrok haalde en het haar overhandigde. (Wordt vervolgd}* gereden, om u alles te zeggen, om u voor te bereiden.... Een vreemdeling is niet de boot meegekomen; hij brengt nieuws van onzen heer Walfried, hij heeft een brief en hij zegt, dat de markies te Gent... gevangen zitik kan het haast niet gelooven; u moet voorzichtig zijn, die man bevalt mij niet. Maar u kunt op ons rekenen, Madonna, op mijn mannen en mij kunt gij vertrouwen. Wij zijn bereid alles te doen voor u en den kleinen Alfonso Ik dank U, mijn brave Gualtiero, maar, o, wat een ramp, wat te doen? God helpe ons.... O nnjn kind, mijn arm zoontje, fluisterde zij, toen Alfonso juist binnen kwam, de handjes vol bloemen. Voor vader riep hij met een vroo- lijk gezicht! Vader is niet met deze boot meege komen, maar we zullen hem toch spoe dig weerzien, Alfonso. Ga naar Elena toe, tesoro mio, je bent vermoeid, je moet wat rusten, van middag kom ik weer bij je, ik moet nu met Rinaldo en Gualtiero iets bespreken. De moeder kuste glimlachend haar jon getje, daar ze hem niet wilde verontrus ten, maar zij kon haar tranen haast niet weerhouden, en toen hij weg was, liet zij zich in een stoel moedeloos neervallen. O, mijn vrienden, sprak zij tot Ri naldo en Gualtiero. gij zult mij bijstaan, nietwaar? Wat kan een arme vrouw al leen doen? Kom, Signora, laat den moed niet zakken U is van een dapper geslacht, vergeet niet hoe uw vader altijd het hoofd ophield, en u is ook een d'Este. die zijn moedig en vastberadenvergeef mij, Signora, dat ik zoo vrijmoedig spreek Maar ik hoor nu toch onze dappere rui ters terugkomen. Moed houden, Mon tignoso! Dank Rinaldo, gij spreekt mij moed in, God zij met ons! Een oogenblik later kwam een page om de aankomst van den vreemdeling te melden, en hij vroeg tevens of Silvia hem dadelijk kon ontvangen. Laat hem maar komen, antwoordde zij. Oogenblikkelijk werd hij binnen gelaten. Met de gevederde baret in zijn rechter hand, de linker op het gevest van zijn degen, maakte de vreemdling een diepe buiging. Hij was een nog jonge man, niet groot, maar flink gebouwd, zijn gelaat was ge bruind door de zuidelijke zon, zijn voor hoofd breed en fier. zijn mond welge vormd, zijn tanden schitterend, wrat iets vroolijks aan zijn gelaat gaf.... Maar zijn oogen waren niet in harmonie met de rest; blauwe, koude oogen waren het, die iemand niet flink aanzagen, doch links of rechts staarden met een ontwijken den blik. Toen hij zich oprichtte, had Silvia hem berkend. en een koude rilling ging haar door de leden. Bapon de Villanova was aan het hof te Modena: toen Silvia ook daar vertoefde. Hij had daar de schoone jonkvrouw van Montignoso leeren kennen, en de Spaan- sche edelman had vuur gevat! Hij was niet rijk, en had zoo gaarne het kasteel, dat hij te Sarogossa bezat en dat in ver vallen toestand verkeerde, willen her stellen en zich daar vestigen. Het geld van de Montignoso's zou hem zeer van pas zijn gekomen en daar Silvia niet al leen rijk, maar ook schoon en voornaam was, begeerde hij haar des te meer tot vrouw Hij maakte haar dus het hof, al bleef Silvia onverschillig voor zijn opdringerige attenties. Zij beminde Walfried en had hem haar woord gegeven. De Villanova bleef echter volhouden, en op een avond dat er aan het hof ge danst werd, had hij haar in vurige woor den gevraagd, de zijne te worden.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1931 | | pagina 9