Fritz von Opel over de toekomst van het vuurpeil- vliegtuig. HISTORISCHE FIGUREN. HEERENBAAI! INDIE IN ONS MIDDEN. Onze correspondent heeft dezer dagen een onderhoud gehad met den bekenden „Raketenmann", ingenieur Fritz von Opel, die zooals men zich zal herin neren in Mei 1928 op de Avus-baan bij Berlijn voor de eerste maal een vuurpijl- auto reed, en daarmee een snelheid van 230 K.M. per uur bereikte, terwijl hij in September van het volgende jaar met een vuurpijl-vliegtuig een vlucht van 8 K.M. volbracht. Fritz von Opel vertoeft momen teel te Antwerpen, In verband met de in troductie der nieuwe Opel-automobielen in het zakengebled van General Motors Con tinental. Fritz von Opel. Wij geven hieronder een deel van het vraaggesprek weer: Reeds zoo lang merkt men niets meer van proefnemingen op dit gebied. Be- teekent dit, dat U niet meer gelooft aan de toekomst van de vuurpijl als stuw kracht voor luchtverkeersmiddelen. Integendeel: Ik zou indertijd bij de proeven met vuurpijlen mijn leven niet gewaagd hebben, als ik er niet vast van overtuigd was, dat de toekomst van het wereldverkeer aan de vuurpijl-stuwkracht behoort. Het spreekt overigens vanzelf, dat in dit verband de term vuurpijl niet meer in letterlijke beteekenis moet wor den opgevat, welke het spraakgebruik in het algemeen er aan hecht. Ik werk har der dan ooit aan het ongetwijfeld zeer ingewikkelde probleem van het vliegen in de stratosfeer, maar omdat ik bang ben voor overdreven optimistische verwachtin gen van het groote publiek, neem ik mijn proeven in stilte. Werkt U nog met de kruit-vuurpijlen, die U vroeger gebruikt hebt? De kruit-vuurpijlen, waarvan ik bij mijn experimenten gebruik heb gemaakt, en die mijn vriend en medewerker Sander uit Wesermünde heeft ontwikkeld, heb ben een groote beteekenis voor het red dingswezen op zee verkregen. Met onze vuurpijl-pistolen worden thans lijnen tusschen schepen onderling en tusschen de kust en het schip over afstanden tot 500 Meter geschoten, en zij worden op honderden schepen waaronder vele Hollandsche gebruikt. Ook schiet men er reddingsgordels en groote zwemkussens mee weg, die automatisch opgeblazen wor den, zoodra zij met het water in aanra king komen; verder kleine, met olie ge vulde bommen, die barsten als zij in het water vallen, en de branding over een groot oppervlak kalmeeren. Voor vliegtuigen komt uiteraard de zoo genaamde vloeistof-vuurpijl in aanmer king. In haar verbrandingsruimte wordt olie met zuurstof verbrand. De construc tieve moeilijkheden houden hoofdzakelijk verband met de hooge temperatuur van 3000 graden Celsius en de hooge gassnel- heid van ongeveer 3 K.M. per seconde. U gelooft dus niet aan de toekomst van de luchtverkeersmiddelen „lichter dan de lucht" de luchtschepen? Neen, in het geheel niet! Voor hun be sturing is te veel metereologische genia liteit noodig! Zij zijn uitstekend geschikt voor wetenschappelijk onderzoek, doch veel te langzaam voor economische doel einden. De snelheid van onze verkeers middelen, de huidige vliegmachines inbe grepen, heeft met de ontwikkeling van het berichtenverkeer geen gelijken tred ge houden. Wat wij noodig hebben is een snelheidsvergrooting, niet van eenige tien tallen, maar van een paar duizend kilo meter! Maar levende wezens kunnen dergelijke snelheden toch niet verdragen? Dit is een verkeerde opvatting, die vrij algemeen gekoesterd wordt. Ook de grootste snelheden zijn niet voelbaar; denk slechts aan de draaiing van de aarde en de beweging van onze planeet in het zonnestelsel. Hinderlijk alleen zijn de snel heidsveranderingen. dus versnellingen en vertragingen. Mijn proeven hebben echter wel bewezen, dat deze in veel sterkere mate te verdragen zijn, dan men tot dus ver aannam. „Hoe denkt u zich het vliegtuig van de toekomst? Dit zal mijns inziens een vliegmachine van het „vliegende vleugel-type zijn. De passagiers en de motoren vuurpijl motoren zullen binnen in den herme tisch gesloten vleugel worden onderge bracht. De machine zal op een hoogte van minstens 30 K.M. vliegen en een snelheid van meer dan 2000 K.M. per uur kunnen bereiken. Een vlucht HollandIndië duurt dan circa 7 uur en zal slechts zeer weinig kosten. Zullen wij dit nog beleven? Men heeft reeds zooveel hiermee samen hangende vraagstukken opgelost, dat ik er persoonlijk vast van overtuigd ben, dat wij in 15 jaar zoover zullen zijn. Gelooft u, dat deze ontwikkeling de menschheid gelukkiger zal maken? Toegegeven zij, dat men dan ook op de Noordpool niet meer voor plotseling be zoek van zijn schoonmoeder gevrijwaard is. De aarde zal kleiner en kleiner worden, maar ik geloof, hoe meer de volkeren met elkaar in contact komen, des te beter zullen zij elkaar begrijpen en des te dichter zullen wij bij een werkelijken wereldvrede komen. Zooals u ziet, hebben ook wij. in genieurs, onze idealen. DE MARSEILLAISE. Als het vaderland in gevaar is, welt de kreet op, die het nationale lied zal zijn. Volksliederen, de echte, die als nationale liederen de gedachte, de hoop van heel een volk uitspreken, zijn, niet minder dan personen, historische figuren. Zulk een nationaal lied is „Die Wacht am Rhein", zulk een lied was menige zang van Vale rius, onzen grooten Valerius met zijn plechtigen toon: Wit heden nu treden voor God den Heere, of met den smartkreet: Helpt nu u zelf, zoo helpt u God Uit der Tyrannen band en slot Benauwde Nederlanden! Gij draagt den bast al om uw strot, Rept fluks uw vrome handen. Zulk een lied is ons grootsch „Wilhel mus", waarvan elke strophe en niet één of twee gekend, van buiten gekend, moest zijn door eiken Nederlander. Hoe heeft Marnix in dat eene lied een stuk saamgevatte historie gegeven van wat in de benarde tijden der 16de eeuw ons leed, ons vertrouwen, onze hulpe was! Ik ken geen nationaal lied van dieper grond dan het onze en ik ben er trotsch op, dat Ne- derland's nationaal lied geboren is in den tijd, waarin ons volksbestaan, onze eigen onafhankelijkheid, zich losworstelde uit vreemde handen om vrij te zijn, vrij in het staatkundige, vrij in het godsdienstige. Maar ik wil heden schrijven over de „Marseillaise", die, evenals de „Chant des Girondin's" met zijn forsch gerhythmeerd Par la voix du canon d'alarme La France appelle ses enfants. geboren is in dagen van felle bewogenheid en oplaaide uit benarde borst. De „Mar seillaise", waarvan .in 1792 een Fransch generaal zeide: „Zend mij duizend man en een exemplaar van de „Marseillaise" en ik sta in voor de overwinning", heeft, evenals het „blauw-wit-rood" van La fayette. „Ie tour du monde" gemaakt, haar „reis om de wereld". Zij is waar schijnlijk het meest bekende aller natio nale liederen. Daar het lied ook gezongen is geworden in tijden van binnenlandsche beroering, opstand, klassenstrijd, heeft het in veler oog een opstandig karakter ge kregen. Zoo hoorde ik het ook onlangs de melodie althans gebruikt als muzi kale illustreering van „Kinderen van dezen Tijd" van Henriette Roland Holst. Toch was oorspronkelijk de „Marseillaie" een lied ter opwekking van het Fransch natio naal gevoel, toen vreemde vorsten met hun legers het land bedreigden en op de bruggen van Parijs de trommels roffelden: Het vaderland is in gevaar. De tekst is duidelijk, spreekt voor zichzelf: „Wat wil deze slavenbende, deze horde van verraders, van tegen ons samenzwe rende vorsten?" enz., enz. De „Marseillaise" is een noodkreet ter verdediging van den Franschen bodem. Hoe is zij ontstaan? Het vrijheidslied, met den naam van de stad Marseille is echter niet daar geboren. Marseillaansche repu blikeinen hebben het lied het eerst ge zongen, zijn er mee opgerukt, bezield door zijn onweerstaanbaar stuwenden drang. Evenals de menschen hebben ook vele boeken en vele liederen hun zielkundige geschiedenis. Ziehier die van de „Marseil laise": Een kapitein-ingenieur van 't Fransche leger, Rouget de Lisle, componeerde het. Niet bij den polsslag van het Parijsche leven dichtte hij woord en melodie. Straatburg is de geboortestad van het patriottische lied dat de Revolutie tot het hare maakte en er haar troepen mee vereenigde ter verdediging en tot den aanval. Hij, Rouget de Lisle, was in Mei 1791 van Parijs naar Straatsburg verplaatst. Het waren toen bange dagen, een angstige tijd, voorlooper van het Schrikbewind, vol partijschappen en onzekerheid. In Straatsburg warrelt alles dooreen. De aan hangers van de oude Kerk en van het door de Revolutie afgeschaft feodaal stel sel staan scherp tegenover de strijders voor de Nationale Vergadering. Deze laat- sten kibbelden en streden weer met de radicale Jacobijnen, die met alle midde len aanstuurden op den republikeinschen regeeringsvorm. Het was een moeilijke taak voor den hoogst eerbiedwaardigen burgemeester der stad, baron Friedrich von Dietrich, een beschaafd, nobel man, wiens arbeid op het gebied der natuur wetenschappen hem de eer had bezorgd, lid te zijn van de Academie van Weten schappen te Parijs, om, te midden van de hoog opslaande golven der politiek, de hand aan het roer van het stedelijke re- geeringsschip te houden en het niet uit den koers te laten slaan. Hij was een royalist, evenals Rouget de Lisle zelf. en met kracht verzette hij zich tegen de po gingen tot omwenteling, die in den Franschman Laraux een letterkundige en in Eulogus Schneider een Duit- scher haar vurigste voorstanders had. Het huis van den burgemeester was het middelpunt der goede kringen van Straatsburg, „goed" door geboorte èn door ontwikkeling. De zin voor kunst was in die dagen te Straatsburg zeer ontwikkeld; het wedijverde b.v. op het gebied van muziek met Parijs. Er waren te Straatsburg twee orkesten, twee groote zangvereenigingen, twee opera's: een Fransche en een Duit- sche. Een groot aantal orkestleden van vreemde nationaliteit werden door de stad bezoldigd. Winter na winter hadden abon nementsconcerten plaats waarheen alles, wat op beschaving en kunstzin aanspraak maakte, trok. Twee componisten van naam: Ignacius Plegel en Edelmann, waren de6tijds gevierde mannen in Straatsburg. Baron Dietrich en zijn vrouw waren beide muzikaal zeer ontwikkelt. Zij com poneerde zelf ook. Bij hen sloten zich allen aan, die voor muziek wat gevoelden en zoo was het natuurlijk, dat Rouget de Lisle, dichter en toonkunstenaar, behalve officier, al spoedig opgenomen werd in den kring der Dietrich's, waar ook kon het anders? de koningsgezinde militairen zich gaarne vereenigden. Daar kwam Rou get de Lisle in enge betrekking met Victor de Broglie, den chef van den Generalen Staf. en met de generaals d'Aiguillon en Du Chatelet. Doch hoe eng zij zich in de salons van het gastvrije en geestelijk-gedistingeerde gezin van den burgemeester verbonden ge voelden, zij, de officieren, waren er zich van bewust, dat hun de zekere bodem onder de voeten begon te ontzinken. De geestelijke strooming van het groote pu bliek begon een anderen koers te nemen. Weldra kwamen de officieren als tusschen twee stoelen te zitten. Zij waren den ko ning getrouw, doch hadden terzelfder tijd de nieuwe Grondwet te bezweren. Vandaar dat èn reactionnairen èn Jacobijnen hen wantrouwden en in vlugschriften en prik- kelrijmen tegen hen opkwamen. De „pa triottische" stemming, die hooger steeg, toen de Fransche uitgewekenen de groote mogendheden tot den krijg tegen hun Fransche vaderland wilden opzetten, brak zich ten slotte ook baan in de officiers- kringen. En toen de kleine Duitsche vor sten, wier rechten in den Elzas tengevolge van de opheffing van het feodaal systeem gekrenkt waren, hun krijgstoerustingen begonnen, werd het ook den officieren te machtig. Het vaderland, zelfs het vader land met zijn republikeinsche tendenzen, ging vóór. De Fransche grond bedreigd door vreemdelingen, die opgeroepen waren ten strijde door Fransche uitgewekenen, dat was niet duldbaar! In vurige veront waardiging gaf Rouget de Lisle lucht in zijn „Marseillaise", die nog niet „Marseil laise" heette, doch een Oorlogslied voor het leger aan den Rijn moest zijn. In den nacht van 25 op 26 April 1792, toen de oorlogsverklaring bekend geworden was, werd het gedicht en gecomponeerd; voor een kring van vaderlandslievende mannen werd het in het huis van burgemeester Dietrich het eerst gespeeld en gezongen. Tegen Oostenrijk en Pruisen, aan wie Lo- dewijk XVI den oorlog had verklaard, moest het de vrijwilligers aanvuren; het moest het lied zijn, dat de grenzen zou beschermen tegen den vijand van buiten. En óók, ook zou het binnenslands opwek ken tot eensgezindheid; het moest het hatelijke: „Ca ira, ?a ira, les aristocrates a la laterne!" (Vooruit maar. Vooruit maar, de aristocraten aan de lantaarns opgeknoopt!) van de Jacobijnen vervangen en heel Frankrijk omvatten in een „Amour sacré de la patrie!" een „heilige liefdevoor het vaderland." Het succes was overweldigend. In de salons van baron Dietrich verwekte het lied een ontroering, waaraan niemand ontkwam. Door de geopende ramen golf den de akkoorden naar buiten, bereikte het lied het oor der bevolking, die samen dromde voor de woning van den burge meester en bij den ernst van het oogenblik voelde een ieder, wat hij beteekende, deze oproep: Allons, enfants de la Patrie! 2) met zijn prikkelend, meêsleurend refrein: Aux armes, citoyens! I Formez vos bataillons! Qu'un sang impur abreuve nos sillons!3) Het was een lied voor Frankrijk; het werd het lied der Revolutie. Toen het twee maanden later, den 25sten Juni op een Jacobijnsch feest te Marseille werd gezongen, toen Marseillaansche vrijwilli gers den 30en Juli er de poorten van Parijs mee binnenstormden, werd het 't lied der Omwenteling. Onder zijn klanken werden den lOden Augustus de Tuilerieën be stormd. De royalistische Rouget de Lisle had dit niet gedacht noch gewild. Zijn schepping groeide over hem heen, ver vulde Frankrijk, vervulde de wereld, op roepend ten strijde tegen „de tyrannie", tegen „de slavenbende, de horde van ver raders en van samenzwerende koningen", doch het waren de „verraderlijke uitge wekenen", dé vorsten van buiten de gren zen, door die uitgewekenen te hulp geroe pen, tegen wie hij zijn klaroen had laten schallen. De „Marseillaise" deed haar zegevie rende ronde door de Fransche legers, de gedisciplineerde en de in een ommezien bijeengegaarde. Bij Valmy en bij Jemap- pes, in Dumouriez' leger, werd zij met on beschrijflijke geestdrift gezongen en wekte er den moed, in weerwil der tegenslagen. Den 28sten September, bij het feest der vereeniging van Savoye met de Fransche Republiek, verving zij het gebruikelijke Te Deum. Er zat een bezielende kracht in woord en melodie: „Heilige liefde tot het Vaderland, richt en steun onze wrekende armen! Vrijheid, dierbare vrijheid, strijd met uw verdedigers! Laat de victcrie bij uw mannelijke klanken zich reppen tot waar uw vaandel zich ontplooit! Dat uw vijanden, stervende, uw overwinning en onzen roem aanschouwen!" Dit begrepen ze wel. de generaals, die met dit lied ten strijde trokken, de mi nister van Oorlog, Servan. die bij tiendui zenden exemplaren lied en melodie onder de soldaten liet verspreiden, de opera- directeuren, die het tusschen het program inlaschten en stampvolle zalen deden op rijzen bij 't forsche, opstuwende rhythme, waarmede „ces ignobles entraves", „ces fers dès longtemps préparés" („deze sma delijke banden", „deze sedert langen tijd voorbereide kluisters") werden verfoeid. Toen in 1792 de hertog van Brunswijk met een leger Frankrijk was binnengevallen en met den dood bedreigde „al wie zou worden aangetroffen met wapenen in de vuist", beeft Danton's machtige stem van woede in de Wetgevende Vergadering en rolt de „Marseillaise" door de straten van Parijs, dreigend uit duizenden monden. Ja, de „Marseillaise" was een volkslied, een nationaal lied. geboren in trillende emotie. Kotzebue en Goethe, Schumann en Wagner hebben er aan herinnerd en iets er van in hun werk vereeuwigd. Het had dit echter niet noodig. De drang, waaronder het geboren was, had gezorgd voor zijn roem en zijn onsterflijkheid. A. J. BOTHENIUS BROUWER. i) Door de stem van het kanon, dat zijn alarmkreet slaakt, roept Frankrijk zijn kinderen op. Komt, kinderen van het Vaderland! 3) Te wapen, burgers! Vormt een batail- lon! Het onzuiv're bloed drenke onzen bodem. Oorspronkelijk luidde het: „dat de tronen der tyrannen inéén mogen storten bij het gerucht van onzen roem". Dit is de eenige wijziging, die het oorspronkelijke gedicht van Rouget de Lisle onderging. WAT IS ZIEKTE? I. PLATVOET. Men zal bij den eersten blik allicht ge neigd zijn uit te roepen: „Wat een naïeve, wat een onnoozele vraag!" Dat weet toch ieder. Zoodra men niet meer gezond is, is men ziek. Maar dat is geen antwoord, doch slechts een verschuiving, waardoor de vraag zou luiden: „Wat is gezond?" Gaat men naar een ander antwoord zoe ken, dan is te verwachten: ziekte is er als men iets mankeert, als er iets niet in orde is. als men ergens last van heeft, feitelijk dus omschrijvingen of, beter ge zegd, het gebruik van andere woorden, maar geenszins een bevredigende defini tie. In een artikel van Schanz, dat mij tot het schrijven van dezen brief dreef, wordt het volgende aardige voorbeeld ge geven: Als ik aan een natuurkundige de vraag voorleg: „Wat is arbeid?" dan volgt als uit een pistool het antwoord: „Arbeid is kracht maal afstand". Doch vraag ik den medicus: „Wat is ziekte"? dan begint hij: „Ziekte isen hierop gaat hij stotteren. In de geschiedenis der geneeskunde voeren verschillende stroomingen omtrent de ziekteleer afwisselend den boventoon. Globaal valt een voortdurende strijd te onderkennen tusschen twee opvattingen, waarvan de eene de oorzaak der ziekten in afwijkingen van de vaste bestanddeelen van het lichaam, de andere daartegenover ln de lichaamsvochten meende te moeten zoeken. Een overblijfsel van deze laatst genoemde leer, de humoraal-pathologie, vindt men nog in den volksmond, die van kwaadsappigheid spreekt. Op al die vroe gere leerstellingen kunnen wij hier niet uitvoerig ingaan. Een belangrijke periode wordt vastge knoopt aan de onderzoekingen van Virchow. waardoor de pathologische ana tomie (ziektekundige ontleedkunde) in het centrum der belangstelling kwam te staan. Gesteund door de verbeteringen van het mikroskoop, werd niet alleen de fijnere bouw der weefsels van het menschelijk organisme beter bekend, maar vooral de afwijkingen in dien bouw bij ziektetoe stand. De ziektekundige anatomie ging een overheerschende rol in het medisch denken spelen. Door de ontdekking van steeds meer zichtbare veranderingen bij be paalde ziekten ontstond zoetjesaan de overtuiging, dat voor elke afwijking in het levensproces een daarmee samengaande anatomisch aan te toonen oorzaak moest bestaan. Zooals het werd uitgedrukt: elke ziekelijke aandoening moest een anato misch substraat hebben en ten slotte werd dit anatomisch substraat dan als „de ziekte" beschouwd. Als noodzakelijk gevolg meende men, dat opheffing, van welke anatomische afwijking dan ook, tot gene zing moest leiden. Van die leer. welke langen tijd vrij al gemeen gehuldigd werd en thans ook nog wel hardnekkige aanhangers heeft, begint men allengs terug te komen. Het is niet het anatomisch substraat, maar storing in de normale levensfunctie, welke aan de ziekte als zoodanig beteekenis geeft. Door Sauerbruch is het zoo uitgedrukt, dat de leer van Virchow ons in een blinde steeg heeft geleid. Ook volgens Schanz wordt het hoog tijd, dat wij beproeven, uit dien doodloopenden gang vrij te komen. Er bestaan inderdaad tal van, soms zelfs zeer gewichtige afwijkingen, waarvan de bezitter niets bespeurt. Moet men zoo iemand dan ziek noemen? Het hart kan allerlei afwijkingen van den normalen toe stand vertoonen, zonder dat eenig onaan genaam verschijnsel het gevolg is. Wan neer de arts. die zulk een afwijking con stateert, dit aan zijn patiënt meedeelt, openbaart zich als gevolg van die mede- deeling bij vele personen een angsttoe stand, dien den patiënt dermate plagen kan, dat hij zich werkelijk ziek gaat ge voelen. Maar is deze ziekte dan een hart ziekte? Immers neen. Wij hebben dan te doen met een ziekte van het zenuwstelsel en vinden nu naast elkaar: 1. belangrijke anatomische afwijkingen van het hart zonder het geringste func- tloneele verschijnsel en 2. belangrijke functioneele zenuwstoor- i nissen, waardoor geen enkel anatomisch I substaat is te vinden. Schanz drukt dit op drastische wijze aldus uit: „Hoe mijn hart er uitziet, is mij glad onverschillig (wurscht), als het maar werkt." Ook voor de behandeling heeft het be- i teekenis, dat men zich niet te zeer vast- legt aan de anatomische verhoudingen, maar in de eerste plaats tracht, de ge stoorde functie te herstellen. Een illustra tief voorbeeld hiervoor is de platvoet. De beenderen van den voet zijn als een eigenaardig mozaïek gerangschikt. Vooral die van den voetwortel zijn door stevige banden onder elkaar verbonden. Groote beweging onderling is niet mogelijk, maar wel kan 'n zekere veerende werking plaats hebben. In staande houding komen drie uitstekende beenpunten het dichtst bij den bodem. De beenderen vormen als het ware twee bogen, waarvan de eene twee van deze beenpunten verbindt. De tweede boog loopt nu van het derde beenpunt af tot op het midden van den eersten boog. Op den tweeden boog rust nu het onderbeen, dus ook de geheele last van het lichaam. Voor de functie, het staan en loopen, zijn deze bogen van groote beteekenis. Zij verdeelen den lichaamslast over een groo- ter oppervlak en oefenen tevens een vee- rende werking uit, ongeveer op de wijze van de veeren tusschen as en carrosserie van een voertuig. Die veeren vormen een soort gewelf, wat aan een normalen voet gemakkelijk te zien is, doordat niét alle deelen van de voetzool gelijkmatig op den grond drukken. Het gebeurt, en niet zoo zelden, dat het voetgewelf niet bestand is tegen het voortdurend dragen van het lichaams gewicht. Lang staan of loopen veroorzaakt dan heftige pijn. Dit kan gebeuren zonder dat ook maar de geringste anatomische afwijking van het voetskelet te vinden is. In andere gevallen zien wij, dat het voet gewelf langzamerhand toegeeft aan den daarop uitgeoefenden druk, de bogen worden allengs afgeplat, zoo goed als alle beenderen van het skelet komen op denzelfden afstand van den bodem en van de veerende werking der bogen is niets meer overgebleven. Dit alles kan geschie den zonder dat in het (lange) verloop ooit pijn is opgetreden. De voet is dan aanmerkelijk afgeplat. Zulke platte voeten komen merkwaardig veel voor. Zijn wij nu gerechtigd, in een zoodanig geval van platvoet te spreken? Men is nu eenmaal gewoon geraakt, het begrip platvoet te verbinden aan bezwaren van pijn en moeilijk loopen. Deze functie stoornis doen wij het beèt te betitelen als platvoetbezwaren. En zoo zien wij dus, dat platvoetbezwaren voorkomen zondei een platten voet en evenzeer platte voe ten zonder platvoetbezwaren. Platte voe ten zijn nog geen platvoeten. De eigenlijke ziekte is onvoldoende weerstand tegen belasting van den voet, welke met pijn gepaard gaat. Tegen dit functioneel lijden moet opgetreden worden en 'n doelmatige steunzool kan genezing brengen in geval len, waar, anatomisch gesproken, van platvoet geen sprake is, terwijl omgekeerd bij gevallen van overduidelij ken platvoet behandeling menigmaal absoluut over bodig is, zoolang geen platvoetbezwaren bestaan, H. A. S. RECLAME. ECHTE FRIESCHE 20-50cr per ons zachte en gewipt rooktabak, f 4516 SPOORTREIN EN MOTORWAGEN. De strijd tusschen de ondernemers van1 vervoer met stoomkracht over ijzeren ba nen en met' motorkracht over wegen moge hier te lande bekend zijn, heftiger ver toonde hij zich al jaren op Java en Su matra. De mededinging door het autobus- vervoer den ondernemers van spoor en trams aangedaan, werd grooter naarmate het wegennet werd uitgebreid en verbe terd. Gouvernement, gewest en landschap, belangen verzorgend van de gemeenschap, hebben door de vermeerdering van weg verbinding in verscheidene streken het algemeen verkeer begunstigd en honder den dorpen in de gelegenheid gesteld daaraan deel te nemen op gemakkelijker wijze dan voorheen. Het is een verdienste van de wegenbouwers, waarvoor men wel oog mag hebben. Er staat evenwel iets tegenover, waarvoor men het oog niet mag sluiten; de verminderde rendabiliteit van spoor en tram. In de dagen van tegen spoed, die wij beleven, is die vermindering volstrekt niet uitsluitend een zaak van de ondernemers wier inkomsten lijden onder de menigvuldigheid van mededin ging. Het is evenzeer een belang van de gemeenschap, al kan dat eerst na ver loop van jaren blijken. Het ondernemen van autobusvervoer is bij voldoening aan de gestelde regelen voor de veiligheid voor iedereen vrij en men heeft dan ook dergelijke ondernemin gen zien opkomen als paddestoelen. Het is ruim tien jaar geleden, dat men er zich over had te verbazen hoe bijvoorbeeld tus schen Medan en Belawan een overdruk verkeer met tientallen kleine busjes werd onderhouden. Het bestaat nog. De busjes zijn niet meer dan een houten bovenstel met een paar bankjes er in, gedragen door het onderstel van een voormalig Fordje. Dergelijke vehikels volbrengen hun rit over de effen weg en stoppen waar het wordt gevraagd. Het gemak voor de Malel- sche bevolking is groot, het gevaar ook;1 de kosten zijn lager dan die van het spoor kaartje. Het spoor, hoe veilig en geriefe lijk het zij, stopt slechts op de enkele halten. Het is een dagelijksche vertooning dat op den weg een bus ligt bezweken, maar dat houdt den kleinen man niet terug en de Deli Spoorwegmaatschappij heeft moeten zoeken, hoe zij van het rei zigersverkeer met kleine bagage een deel kon redden voor zich zelf. Wat op Sumatra geldt voor Deli-tpoor en in mindere mate voor Atjeh-tram en Zuid-Sumatra-spoor, geldt even sterk voor sporen en trams op Java, waar intusschen het autobusverkeer degelijker is ingericht. De Javaan, die vroeger met een karretje zijn kleine koopwaar naar de markt in de buurschap bracht of zich uit zijn desa naar spoor- of tramhalte begaf, pakt zich nu ln den grooten motorwagen en vindt een rit veelal het summum van reisgenot. De autobus hetzij een fraaie hetzij een schunnige wagen, heeft het hart van den inlander veroverd. Hoewel het den dorpeling weinig deert, wanneer de exploitatie van busverkeer zorgeloos is, behoort toch de overheid een wakend oog te hebben. Alle bezwaren zijn te overwinnen, echter is er een dat men nog niet te boven is: de verminderde ren dabiliteit van de ijzeren banen. Licht mag men dat niet tellen, want de taak der ijzeren banen is gewichtig gebleven en onverplaatsbaar. Wat de sporen en trams op Java en Sumatra hebben te doen en hebben gedaan, is voor de welvaart der landen onmisbaar. Zij toch hebben de vervoeren volbracht van de groote produc ten naar de havens en zich daartoe uit gerust met alle vereischte soorten van wagens en loodsen. Ook als rampen een streek hadden geteisterd, wisten de sporen en trams hun diensten voort te zetten. Geen autobus verzekert het verkeer, wel doen dat het spoor en de tram. De onmisbaarheid van de ijzeren baan betwist niemand en daarnaast staat de gewildheid en het gemak van het bus- verkeer. Maar als het populaire verkeers middel de rendabiliteit van het onmisbare zóó sterk vermindert, dat 't voortbestaan onzeker wordt, ontstaat er voor de over heid een reden tot overwegen en handelen. Indertijd het is misschien drie of vier jaren geleden werd al op Java geschre ven: dat de sporen zich zouden moeten bepalen tot het groot goederenvervoer en tot het vervoer van reizigers over groote afstanden. Daarmee zouden de trams meerendeels zijn uitgeschakeld. Maar men moet de tramtreinen in midden- en Oost- Java kennen om te weten, dat ook zij onmisbaar zijn en hun voortbestaan niet in gevaar komt zonder het wezenlijk be lang van het land tevens te bedreigen. Spoor en tram hebben het kleine vervoer naast het groote noodig voor hun gunstige uitkomsten en zij zijn er voor uitgerust. Het gaat niet aan, dat elke Chinees met een wankele of mooie bus aan spoor en tram het locale vervoer afsnoept en op de juiste oogenblikken nabij de halten aanwezig is met zijn wagen om de reizigers het eerst in te nemen. Het is wel waar, dat de trams en sporen zelf evenzeer bussen kunnen exploiteeren, Dat gebeurt al en heeft vooral ten doel reizigers aan te brengen op de stations der groote lijnen. De toestand is intus schen niet gezond, wanneer over de groote wegen de bussen van sporen en trams 'moeten rijden in mededinging met die van kleine ondernemers en zelfs in mededin ging met de eigen ijzeren baan. Het is noodzakelijk, dat op Java en Sumatra de overheid optreedt om het bus- verkeer te beperken tot die verbindingen, waar het voorziet in een behoefte, waarin niet door spoor of tram wordt voorzien. Een overdaad van vervoermiddelen, zooals zij zich voordoet in sommige streken, lijdt tot een terugtrekken van de beste en zekerste. DENGAN HORMAT. 2—0

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1931 | | pagina 20