Londensch Aanteekenboek. UIT RUSLAND. LITTERAIRE KRONIEK. (Van onzen Londenschen correspondent). SLOTEN ER OP. Het juist verschenen rapport van het hoofd der Londensche politie het loopt over het jaar 1930 heeft onthuld, dat misdaad in velerlei vorm en sedert de cijfers van 1929 bekend zijn gemaakt ont stellend ls toegenomen. Het aantal moor den, afdreigingen, inbraken en aanslagen met roof op burgers en burgeressen heeft de politie ernstig verontrust. Vooral twee vormen van misdaad, vroeger zeldzaam, worden thans druk gepleegd. De eene ls roof. dikwijls op klaarlichten dag, en niet alleen in eenzame buurten, waarvan voor- ai vrouwen met handtasschen het slacht offer worden. De andere ls „house brea- jdng". dat niet precies hetzelfde is als .burglary". Een burglar" komt veelal bij nacht en waagt het er op een huis van de Kostbaarste zaken te berooven.' terwijl de bewoners slapen. Een „house breaker" is een nieuwe klasse van het inbrekersgilde. HU vindt zijn operatiegebied in de wonin gen der voorsteden. Hij bezoekt ze wan neer de bewoners uit zijn gegaan, voor een paar uur of voor vacantie. Het is een zeer uitgestrekt gebied, waarin hij kan gras duinen. De laatste jaren zijn er zooveel nieuwe voorstadswijken gesticht, dat de politie volslagen ontoereikend is er af doende het oog op te houden. Deze nieuwe stadsuitbreidingen worden verpest door zwermen volk van verdacht karakter, die er eerst op verkenning uitgaan door aller lei nuttelooze waar aan de deuren te koop aan te bieden. Op die wijze leeren ze „the run of the house" kennen, de gewoonten der bewoners, de mate van hun afwezig heid, de ligging van kamers, de bestaande afsluitingen, de waarde van de interieurs. ZU slaan hun slag, wanneer de bewoners eren of lang hun voeten hebben gelicht. De constructie dier nieuwe woningen is licht en deuren en ramen zijn ondeugde lijk voorzien. De „house breaker" heeft dan ook niet de minste moeite om, met be hulp van een licht breekijzer, dat hij in zijn binnenzak draagt, deuren en ramen te forceeren. Het zijn, afgescheiden van de misdadigheid, ongure karakters, die, wan neer zij niets van hun gading vinden, uit spijt meubels vernielen. Deze „house brea kers", die een verschrikkelijke plaag zijn voor de bewoners van Suburbia en een voortdurende bron van angst en ontstel tenis voor hulsvrouwen gedurende den dag, terwijl de mannen op hun kantoren zijn, kende men in vroeger tijden nauwelijks Maar het jongste rapport van de Londen sche politie gewaagt van niet minder dan 2865 aangegeven gevallen van „house brea king." Deze drieste en lastige vorm van in braak kan moeilijk worden bestreden in dien de politiemacht niet aanzienlijk wordt versterkt. Die politiesterkte werd vastge steld in een tijd, waarin er nog geen Su burbia (de naam van verzamelde voorste den) was, zoo groot in inwonertal, dat Londen zelf er bijna onbeduidend bij wordt. Bovendien heeft de politie de laat ste jaren zooveel aandacht moeten beste den aan het verkeer en d enaleving van verkeersverordeningen, dat er nauwelijks tijd is overgeschoten voor haar eigenlijke taak, het bewaren van orde en veiligheid en de achtervolging van misdadigers. Een mededeellng, juist gedaan, dat de politie van de stad met 400 man zal worden ver sterkt, belooft niets voor de bedreigde voorstedelingen. Want die versterking moet hoofdzakelijk dienen voor het aan vullen van leegten, ontstaan door de vor ming van een korps rijdende politie. In het rapport wordt niet zonder grond geklaagd over de argeloosheid en het ge brek aan omzichtigheid bij het publiek. Dit publiek krijgt den raad beter te slui ten en te grendelen. Die raad is waar schijnlijk overbodig. De bewoners der nieuwe stadswijken hebben aan hetgeen in hun buurten telkens voorvalt waarschu wing genoeg gehad en de handel in gren dels en sloten heeft nog nooit zoo ge bloeid als in deze dagen. Maar toch blijft het moderne voorstadshuis een gemakke lijke prooi voor den inbreker, die een be scheiden portie volharding aan den dag legt. De meeste menschen missen de mid delen om hun huis bij benadering ln- braakvrij te maken. Voor bezitters van automobielen (waarvan er het afgeloopen jaar ln Londen ook maar liefst 5000 zijn weggehaald, gewoonlijk om er mee te gaan inbreken, want de meesten werden later onbeheerd teruggevonden) staat de zaak wel anders. De Londensche hoofdcommis saris heeft het gezond verstand wel aan zijn kant, wanneer hij autobezitters aan raadt hun wagens, wanneer ze onbeheerd staan, van goede sloten te voorzien. Het zou zeker in het belang van het algemeen zijn, indien zij daartoe gedwongen werden. Want juist die gemakkelijk te stelen auto's zijn misdadigersmiddelen, waarmede de „house breaker" zoo goed zijn slag kan slaan en zich zoo gemakkelijk aan den arm der justitie kan onttrekken. DE TWAALFDE. The Twelfth" is 12 Augustus en de dag van de opening van de jacht op „grouse", een soort korhoender, in Noord-Engeland en Schotland. De vogel komt buiten de Britsche eilanden weinig voor en tiert in het algemeen welig op de golvende en met harde struiken en wat bosschen begroei de heidevelden in het genoemd gebied. De jacht op deze vogels is een vacantieplezier voor de welvarendste menschen van de wereld alleen. Den avond voor „The Twelfth" waren op de treinen naar het Noorden niet minder dan 500 bedden be sproken. Vele jachtgezelschappen gaan bovendien overdag per auto naar deze zalige velden. De ijzige wind van den eco- uomischen crisis schijnt dus van weinig invloed te zijn geweest op den jaarlijk- schen exodus naar het Noorden. Jagers bij duizenden, auto's bij honderden en tafel lekkernijen bij tonnen zijn vertrokken naar de „grouse"-gebieden. Dat ziet er niet rooskleurig uit voor de vogels, wier levens kansen dit jaar daarenboven nog worden verkleind door nieuwerwetsche jachtmid- delen. De auto met rupsbanden is deze heidegronden binnen komen vallen. Het ontbreekt er nog maar aan, dat ook ma chinegeweren in dienst worden gesteld, van deze lacht op het lekkere boutje. Want lekker, zegt men. is het boutje. En de voor naamste hotels in Londen stellen er een cor in hun gasten in den avond van „The Twelfth" de eerst geschoten „grouse" voor te zetten, die per vliegtuig van de jacht gebieden is aangevoerd. Men moet er peperduur voor betalen en een nuchter mensch is geneigd zich af te vragen of smaak en „the fashion" al het goud waard zijn. In het algemeen gesproken ls zeer zeker de gansche jacht vooral in dezen tijd als een zware economische overtreding te beschouwen. Men moet zich afvragen of het onvermijdelijk is dat eens vrucht bare gronden, waarop een talrijke bevol king eertijds door teelt goed in haar on derhoud kon voorzien, aan de heide, de herten en de vogels moet worden overge leverd. Dit jachtland zou, indien men er oordeelkundig boschbeplanting begon, eens voortreffelijk timmerhout kunnen op leveren. Waar eens een zwervend reiziger vrij kon dwalen door dit gebied met zijn zoo vaak grootsche vergezichten, daar wordt hij nu door jachtopzieners terug gestuurd op zijn weg, omdat velden van enorme uitgestrektheid zijn verpacht voor de jacht aan nieuwe rijken, die tusschen hun groote zaken door de genoegens der oude aristocratie willen na-apen (en zij doen het oncomfortabel genoeg), en aan Amerikaansche millionairs. voor wie een scheepvaartmaatschappij enorme jachtge bieden heeft gepacht en aan wie zij deze jachtgenoegens verkoopt tegen idem zoo veel perjachtgeweer. Zoo is dan ook dit dure jachtvermaak al ontaard in een handelsonderneming, die dit jaar boven dien nog weinig profijt belooft aan de on dernemers, aangezien er veel minder rijke Amerikanen voor over zijn gekomen dan zij hadden verwacht. De deskundigen berekenen dat 'n grouse jager voor eiken vogel, dien hij schiet. 2 p.st. onkosten heeft (pachtgeld, drijvers- loon, reis- en verblijfkosten, uitrusting, fooien, enz.) Sommige jagers loopen met honden, zoekend naar de vogels en over de honden heenschietend naar het wild. Maar de drijfjacht is de meer algemeene. DE SCHAT VAN KAZAN. De romantiek heeft het Westen voor goed verlaten, reeds eenige eeuwen gele den. Het leven is er geregeld, ge kunt er geen vreemde avonturen beleven, geen „griezeligheden" meemaken. De meeste menschen zijn aan deze „kalme kalmte", zooals een Nederlandsch communist zich smalend heeft uitgelaten (hijzelf vindt die „kalme kalmte" nog zoo kwaad niet en blijft liever in het rustige Nederland dan in het woelige Rusland), gewend en voe len er zich best in de geordende maat schappij met een goede politie, rechtsze kerheid, hygiënische toestanden, uitste kende woningen met alle gemakken enz. Om de zucht naar het avontuurlijke te bevredigen lezen zij nu en dan een detec tive-roman of iets dergelijks. Er zijn echter menschen, die zich ln de geordende maatschappij als in een kooi voelen. Zulke onrustige menschen trok ken in vroegere eeuwen naar onbekende landen, stichtten koloniën, voerden oorlog tegen de inboorlingen. Velen hunner kwamen daar om, sommigen werden er rijk en keerden daarna, gekalmeerd, naar het Westen terug en voerden verder een gewoon leven. In de negentiende eeuw was er in Europa slechts één land, waar de roman tiek nog niet geheel was verdwenen, n.l. Rusland. Daar woedde een felle strijd tusschen de regeerders en de ontevrede nen. Geheimzinnige „nihilisten" slinger den bommen naar de gekroonde heer- schers van Rusland en hun ministers, ge heime maatschappijen smeedden samen zweringen. De „ochranka" (de politieke politie) achtervolgde de „nihilisten", sloot hen voor 20 jaar en langer in vestingen op, schoot hen neer, hing hen op. En on danks al deze vervolgingen nam het aan tal der „nihilisten" steeds toe. Een reis naar Rusland werd dan ook in het Wes ten steeds als een min of meer gewaagd avontuur beschouwd. De werkelijkheid was natuurlijk anders dan deze voorstelling in het Westen. De „nihilisten" waren meer een schepping van de phantasie der Westerlingen dan een realiteit (er heeft in Rusland nooit een „nihilisten„-partij bestaan). De vreemdeling was ln Rusland volkomen veilig en avonturen beleefde hij alleen als gevolg van de onbekendheid met de Russische toestanden en de Russische taal. Maar dat alles neemt niet weg, dat er in Rusland, althans voor den Rus, nog heel wat romantiek te beleven viel. Wel was de Rus zelf weinig op die romantiek gesteld en het vurige verlangen van eiken beschaafden Rus was, dat die romantiek zoo spoedig mogelijk maar verdween, doch het bestaan van de romantiek kan niet ontkend worden. En het was deze romantiek en de aan trekkingskracht van 't gevaar, de waag halzerij, die de Russische jeugd er toe bracht, zich bij de revolutionnaire par tijen aan te sluiten. Tijdens den oorlog en vooral tijdens de revolutie en den burgeroorlog won de romantiek met den dag terrein. In die jaren was Rusland inderdaad het land van de meest onwaarschijnlijke en spookjesachtige avonturen. Er valt (voor den Rus hoofdzakelijk) heel wat te be leven in Rusland. Zelfs schatgravers hebben in Rusland een kans. Een derge lijk avontuurlijk geval van schatgravers wil ik nu den lezer vertellen. Het is geen sprookje. Alles is inderdaad zoo gebeurd, als ik het hier vertel. Tijdens den wereldoorlog, toen de suc cessen der Duitschers en de ontbinding der Russische weermacht (als gevolg van de revolutionnaire propaganda en de algemeene ontevredenheid over den onbe- grijpeUjken oorlog) de Russische regee ring dwongen rekening te houden met de mogelijkheid van de noodzakelijkheid. Petersburg te moeten ontruimen, werden de goudvoorraden van de Rijksbank naar Kazan overgebracht, dat diep in het bin nenland ligt en volkomen veilig was. Tijdens den burgeroorlog hebben de witten zich meester gemaakt van Kazan en dus ook van de goudvoorraden. Zij konden zich echter niet handhaven en moesten Kazan ontruimen. Het grootste gedeelte van de goudvoorraden hebben zij naar Siberië overgebracht, maar een ge deelte van den kostbaren schat konden zij niet meer in veiligheid brengen, omdat het onstuimige offensief van de rooden hen dwong de evacuatie van de stad in een veel sneller tempo uit te voeren dan oorspronkelijk gedacht werd. Eenige kis ten met goud hebben de witten in de Wolga gegooid (waar zij spoedig door de bolsjewiki werden uitgevischt). De overige schat werd door de legeroverheid toever trouwd aan drie officieren. Zij kregen 102 kisten met goud in baren voor een bedrag van 37 milliner) goudroebels en 75 zeem- leeren zakken met gouden tientjes en vijfjes (in het geheel voor een waarde van 50 millioen goudroebels), bovendien nog 7pond platina en 2 valiezen, die de zegels van baron Frederiks (den minis ter van het keizerlijke Russische hof) droegen. Die valiezen bevatten belangrijke documenten en veel kostbaarheden. De officieren hebben dien schat op vrachtauto's geladen, naar een afgelegen streek, 11 kilometer van Kazan, gebracht en daar in een ravijn begraven. De offi cieren vervaardigden een ultvoerigen plat tegrond, maakten kepen in de boomen om de plaats te kunnen herkennen (zij hoop ten binnenkort de rooden te verslaan en terug te keeren) en vertrokken. Van die drie officieren is geen één in leven gebleven. Twee hunner sneuvelden tijdens den burgeroorlog en de derde, de Pool Westesko, stierf in het buitenland, waarheen hij, na de verplettering der witten, zich had teruggetrokken. Vóór zijn dood vertelde hij zijn broeder, Wladislaw Westesko. waar de schat begraven was. Waarvoor hij dat gedaan had, weten wij niet, maar in elk geval werd Wladislaw Westesko de eenige persoon in de wereld, die de plek, waar de schat begraven lag, kende. Wladislaw Westesko besloot profijt te trekken uit deze omstandigheid. Hij be greep echter, dat de bolsjewiki met hem niet veel omhaal zouden maken: zoodra zij de plek te weten zouden komen, zouden zij hem uit den weg ruimen. Hij zocht daarom naar menschen, die met de Rijks bank der Sovjet-Unie zouden kunnen onderhandelen en door deze als een ern stige partij beschouwd worden. Hij wendde zich tot de Deutsche Bank. De directie van deze bank voelde wat voor deze zaak en vroeg minister Stresemann om advies. Het antwoord luidde als volgt: „U kunt doen. wat u wilt. maar voor eigen risico. Ik kan voor het leven van uw agen ten, die u naar Rusland zult sturen, niet instaan". Toen zag de Deutsche Bank van het aanlokkelijke voorstel af. Daarna werd een poging gedaan den bekenden bolsje- wistischen diplomaat en staatsman, Krasin voor de zaak te winnen, maar zonder succes. De toenmalige Litausche minister president, Woldemaras, voelde wel wat voor deze millioenen-zaak, maar ook zijn pogingen mislukten. Intusschen ontstond een soort „consor tium", dat de zaak wilde exploiteeren. Dit „consortium" vond een Parijsche bankin stelling bereid de zaak te entameeren. In 1929 werd te Parijs een overeenkomst ge sloten tusschen de bank en een vertegen woordiger van de Russische Rijksbank. Het document is daarna aan een Parij- schen notaris in bewaring gegeven. De bank zond naar Rusland 4 personen, een harer kassiers een Engelsch officier (die door het avontuurlijke van het geval was aangetrokken) en twee Poolsche advoka- ten, die de belangen van Westesko behar tigden. Westesko verschafte dezen mannen de noodige inlichtingen, en het gezelschap ondernam de gevaarlijke en avontuurlijke reis. In Rusland sloten zich bij hen eenige „ambtenaren van de Rijksbank" aan. die in werkelijkheid agenten van de G.P.Oe bleken te zijn. en het gezelschap begaf zich naar Kazan. De vier vreemdelingen spraken met elkaar steeds Engelsch en Fransch en de G.P.Oe mannen waren overtuigd, dat geen van hen een woord Russisch kende. In werkelijkheid kenden de twee Poolsche advokaten, die in Rus land hun opleiding hadden gekregen, die taal heel goed. Deze omstandigheid heeft den vier op avontuur belusten vreemde lingen het leven gered. De Poolsche advo katen hebben eenige gesprekken van de „Sovjet-ambtenaren" afgeluisterd. Eens vroeg een G.P.Oe-man den ander, die de chef schijnt geweest te zijn: „Wanneer maken we ze af?" Het antwoord luidde: „Zoodra wij de plaats zullen kennen." De Polen vertelden den Franschman en Engelschman, welk gevaar hun dreigde. De Engelschman wilde echter in het be gin niet gelooven. dat er eenig gevaar dreigde en zei: „Mij en den Franschman zullen zij niets doen. Zooiets zullen zij niet aandurven. Engeland heeft immers te Moskou een gezant." Spoedig bemerkte echter ook deze licht- geloovige Brit. dat de toestand hachelijk was. Toen besloten de vreemdelingen de zaak op te geven en Rusland te verlaten, maar de G.P.Oe. weigerde hun visa te verleenen. De toestand werd met den dag gevaar lijker en de vreemdelingen-begrepen, dat zij elk oogenblik neergeschoten konden worden. Eenige dagen kruisten zij in de om streken van Kazan. Het verhaal over die reis is zeer avontuurlijk en zou in een avonturenroman geen slechten indruk hebben gemaakt. Op een zekeren dag von den zij de plek, die Westesko hun had opgegeven. Alles klopte met de beschrij ving. Daar zij echter bevreesd waren, dat zcodra zij dit aan de begeleiders zouden vertellen, dezen hen zouden neerschieten, zeiden de afgezanten van de Parijsche bank, dat zij niet zeker waren of het de Juiste plek was en dat zij naar het buiten land moesten gaan om nog eenige inlich tingen te krijgen. De G. P.Oe-mannen begrepen echter, dat het wel degelijk de juiste plek was. Zij stelden toen de vier vreemdelingen een ultimatum: „Als jullie een stuk teekent, dat jullie niets gevonden hebt, dan laten wij jullie vertrekken." Het proces-verbaal moest binnen 48 uur onderteekend worden. De schatzoekers begrepen, dat er onder die omstandigheden niets anders overbleef dan toe te geven en onderteekenden. De Engelschman vertelt het volgende: „Ik ben niet angstig van aard. Ik was in den wereldoorlog, heb in Afrika jacht op leeuwen gemaaktMaar eerst daar in Rusland begreep ik, wat vrees is en dat ik teekenen moest en daarbij zoo gauw mogelijk." Het proces-verbaal was onderleekend. Het contract, dat te Parijs bij den notaris lag, verloor op deze wijze zijn waarde. De vreemdelingen konden Rusland verlaten. In het voorjaar, toen de sneeuw was ge smolten, kwamen de G.P.Oe -mannen met speciaal uit Duitschland gebrachte machi nes en vonden den begraven schat. Uit angst voor een schandaal besloot de Parijsche bank het verlies te aanvaar den en heeft van een proces afgezien. De vrienden van Westesko willen echter van hun aanspraken geen afstand doen. Een proces tegen de Russische Rijksbank kunnen zij niet beginnen, omdat die bank niets met hen uitstaande had. Zij hebben daarom een aanklacht ingediend tegen de Parijsche Bank en eischen schadevergoe ding. Op welke wijze de Fransche rechter in deze avontuurlijke zaak recht zal spre ken, weten wij nog niet, en evenmin of het „consortium" eenige schadevergoeding zal krijgen In het „saaie" en „rustige burger lijke" Nederland kun je zooiets natuurlijk niet beleven. Dr. BORIS RAPTSCHH4SKY. F. V. Toussaint van Boelaere: „Barceloneesche Reisindrukken", geïllustreerd met titelplaat en lettrines, in hout gesneden,door* Henri van Straten. - (Uitgevers- Maatschappij „Lumière", Ant werpen). De Vlaamsche literatuur heeft waar achtig niet te klagen over de Holland- sche belangstelling, en toch is er, voor mijn gevoel, aan die belangstelling steeds iets geweest, dat niet heelemaal in orde was. Ja zeker, het is en blijft maar al te waar, dat het werk der Vlaamsche dichters en schrijvers in Holland wordt uitgegeven, in Holland wordt gekocht en gelezen; en wanneer ge eens met een der nu reeds weer oudere Vlamingen spreekt, met Vermeylen, Streuvels of Teir- linck, en er worden herinneringen opge haald van vóór een dertig jaren, dan be merkt ge, hoe, vooral om wat er in dien eersten moeilijksten tijd gebeurd is, de harten nog trillen van voldoening en vreugde Want welk een verlossende over winning was het toen voor de jonge Vlaamsche kunstenaars: zij, die in hun eigen land zieh genegeerd zagen of uitge lachen, werden ln Holland onmiddellijk door de toonaangevende kritiek en door de groote pers niet alleen zéér ernstig ge nomen, maar ook in allerhoogsten zin ge waardeerd, hunne arbeid werd ge plaatst naast, dikwijls zelfs boven het meest voortreffelijke dat Holland-zelf in den herboei zijner literatuur had voort gebracht. Doch deze royale erkenning vanwege de Noord-Nederlandsche col lega's is nog iets anders dan de bewon derende belangstelling van het Holland- sche volk. Deze richtte zich eigenlijk slechts op een paar Vlamingen, en ze bleef daarbij veelal hangen in bijzondere omstandigheden of eigenschappen welke met de literaire kunst weinig-of-niets te maken hebben. Daar ls bijvoorbeeld Guido Gezelle. Ik zeg niet dat hij geen groot dichter geweest is, hij was zelfs een zéér groot dichter voor den kleinen Ne- derlandschen stam, maar het blijft de vraag of het Hollandsche volk hem zoo gretig geaccepteerd zou hebben, wanneer zijn dichter-figuur niet omhangen ware geweest met die, nu eens prikkelende, dan weer sentimenteele bijzonderheden van zijn nobel priesterschap, zijn mis kenning, zijn jarenlang zwijgen, zijn plotseling ontdekt worden, enzoovoort. Erger is het met Streuvels en Tim mermans, de eerste véél knapper dan de tweede, maar beide toch zeer buitenge wone talenten; zij kwamen bij de massa van het Noord-Nederlandsche volk tot een groote reputatie voornamelijk doordat zij iets hadden wat wij in eenzij dige waardeering als typeerend-Vlaamsch plegen te bewonderen: Streuvels de ro mantische visie op het boerenleven en de naïef-geidealiseerde uitbeelding daarvan. Timmermans het „sappige" en „leu tige", het spetterende natuurkrachtige, dat zich versymboliseerde in zijn Pallie ter. Men behoeft de waarde van dit alles niet voorbij te zien om toch in de overstelpend-groote bewondering er voor een element van oppervlakkigheid en van aesthetische onzuiverheid te ontdekken. Karei van de Woestijne is als kunstenaar en als mensch veel grooter, rijper, be langwekkender geweest dan Streuvels of Timmermans (met alle respect voor bei den) ooit zullen kunnen worden, en toch is alle arbeid van Van de Woestijne, zoo wel zijn proza als zijn poëzie, bij de ziel van het Noord-Nederlandsche volk langs gegleden zonder er een stevig hou-vast in te vinden. De ingewijden, de kenners en de fijnproevers hebben hem gewaardeerd en waardeeren hem nog als een der aller grootsten, maar hij is aan de massa vTeemd gebleven, laat staan dat hij er be wonderd en bemind werd gelijk de for tuinlijke Felix. Wij zoeken in de Vlaamsche literatuur te veel het Vlaam sche, en dan nog wel het Vlaamsche dat een zekere (verclicheerde) renommée bij ons heeft. En wij zijn daartegenover een beetje ontoegankelijk voor wat ons ge bracht zou kunnen worden door de wij dere, breedere, meer universeele geesten van Vlaanderen. Van de Woestijne was verre boven Vlaanderen uitgegroeid; hij was een Europeaan, een modern Euro peaan. maar toch tevens van klassiek- Grieksche geesteshouding. Zulk een kun stenaar zal nooit den „commun reader" kunnen bevredigen, zal dus nooit tot eenige populariteit komen, ook niet in Holland wanneer hij Vlaming is. Hij blijft uit den aard van zijn kunstenaar schap en van zijne menschelijkheid slechts waardeerbaar voor de weinigen, maar toch geloof ik (en de oorzaak hiervan schuilt bij óns) dat die weinigen in Holland méérderen geweest zouden zijn, indien Van de Woestijne, in plaats van in het Vlaamsch bijvoorbeeld in het I^ransch had geschreven. De oorzaak hiervan schuilt bij ons, zeide ik met nadruk, en ik haast mij er aan toe te voegen, dat het niet is doordat wij den stamverwanten nabuur niet vol ledig ln al zijne goede en schoone quali- teiten zouden willen erkennen, maar het ontstaat eenvoudig hierdoor, dat wij te zeer gewend geraakt zijn in de literatuur van Vlaanderen bijna uitsluitend het eigenaardig-Vlaamsche te zoeken en te waardeeren. Aan een figuur als Fernand Toussant van Boelaere is dat nog duide lijker waar te nemen dan aan Karei van de Woestijne. Toussaint van Boelaere is een der fijnste en meestmerkwaardige geesten der tegenwoordig Vlaamsch schrijvende Belgen, een buitengewoon kunstenaar óók, die al niet jong meer is en wijzen kan op een reeds vrij omvang rijk oeuvre, en toch kent Holland hem eigenlijk zeer slecht. Het komt alweer doordat voor de massa van het Holland sche volk Toussaint nietVlaamsch genoeg is; hij is, evenals Van de Woestijne te Europeesch, en daarbij ook te verfijnd en te modern om een naar Vlaamsche leute en Vlaamsche sappig heid speurend Hollandsch klein-burger- dom te kunnen bevredigen. Maar de wei nigen en de beteren onder ons die daar boven uit gegroeid zijn, bewonderen hem des te meer en plaatsen hem gaarne voor aan onder de allerbeste Vlaamsche schrij vers van dit oogenblik. Reeds dadelijk in zijn eerste werk „Landelijk Minnespel" (uitgegeven bij Van Dlshoeck) verried Toussaint, zooal niet volledig, dan toch zeer duidelijk, wie hij was naar ziel en geest. Het kostelijke boekske is nu welhaast reeds twintig ja ren oud, maar kent ge het nog? De in vloed van Stijn Streuvels is er niet in te miskennen. Toussaint meende toen blijk baar ook, dat alle heil der Vlaamsche lite ratuur lag in de boeren-novelle, en in zijn verhaal trilt dan ook danig de geheele ziel van den Vlaamschen buiten met de deugd-doende weelde van zon en land en het hard gelabcur der primitieve men schen. Er vaart door al die bladzijden een rinzige geur van mest en er klinkt het bronstig gehinnik van een hengst. Maar het is toch iets geheel anders dan de no vellen van Streuvels of van Teirlinck uit dien tijd. Toussaint bleek het geideali- seerd-romantische van den een evenmin te kennen als het symboliek-visionaire van den ander; hij was bedachtzamer, kalmer, nuchterder, lntellectueeler, en tevens precieser, keuriger,, verfijnder. Een geheimzinnig wonder is dat boekje, en er schuilt een zekere tweeslachtigheid in, waaruit tenslotte misschien de impopu lariteit er van ten deele kan worden ver klaard. Want deze geheele liefdes-ge schiedenis zindert en trilt van primitief- heftig, warm-bloedend leven, een ani male bronstigheid omdruipt het en slaat er soms in fel-roode vlammen uit op, het is één brok redelooze oerkracht, niets dan natuur in oorspronkelijkste en he vigste drift, en toch ontkomt ge geen oogenblik aan de gedachte, dat het u alles voorgetooverd wordt door een mensch van zeer voorname, verfijnde cultuur en scherp onderscheidend intel lect. Zelfs moet ge, wanneer ge het cyni sche voor- en naspel nog eens rustig gaat herlezen, even twijfelen of de schrijver niet een subttel-ironische grappigheid heeft uitgehaald, toen hij de rauwe wer kelijkheid zóo brandendfel en echt be schreef met zulke keurig-preciese, wel haast teeder-geciseleerde woorden. Nu achterna geloof ik. dat het eigenlijk al leen maar een jeugdige vergissing van Toussaint geweest is. Hij had namelijk met zijn meest-eigene en beste krachten zich gewaagd aan een literatuur-genre, dat toen in Vlaanderen voor het eenig ware en goede gold. maar dat allerminst bij zijn kunstenaarschap paste. Des ondanks was er op deze wijze toch een boekje ontstaan, dat tot op den huidigen dag behoort tot de beste moderne litera tuur van Vlaanderen, en dit is wel een heel sterk bewijs voor Toussaint's buiten gewone gaven. In zijn volgende publicaties ziet ge Toussaint van Boelaere steeds meer heen- groeien en rijpen tot een eigen artistieke geaardheid; zijn intellectueele precies heid. zijn bijna précieuse verfijning, zijn sceptische subjectiviteit, zijn drang naar eigen bewustmaking die, door een broeien de sensualiteit heen, aldoor naar boven woelt, het werd van boek op boek steeds sterker en duidelijker. Kent ge de novel- lenbundel „De Bloeinde Verwachting"?. kent ge „Het Gesprek in Tractoria". dat wel zeer aan modern Fransch werk ver want schijnt. Dit is het verhaal van een dikken meneer, die als ambtenaar over de zedelijkheid te waken heeft en die geen grooter genot kent dan 't verzamelen van exotische prenten. Ge ziet. hoever Tous saint hier van de Vlaamsche boeren-no velle is afgedwaald; hier leeft de inner lijke verscheurdheid van den modernen mensch, die het eigen dieper wezen ver momt achter gemoedelijkheid en theoreti sche correctheid. We hebben niemand in onze Nederlanden, zeide Emmanuel de Bom terecht, die de preciese beschrijving van zulk een algemeen geval zóó kalm- geniepig en keurig-vijlend kan volhouden als Toussaint van Boelaere. Iets dergelijks kan men waardeeren in Toussaint's laatste publicatie; de hier aangekondigde „Barceloneesche reisin drukken". Het is naar het uiterlijk niets dan het verslag eener reis naar Barcelona ter gelegenheid der daar gehouden wereld tentoonstelling den vorigen zomer. Maar het is als met het „Landelijk Minnespel"; ge leert meer den schrijver kennen dan het land, de stad of de expositie, die hij bezocht. De laatste trouwens, die wereld tentoonstelling. negeert hij bijna heele maal, en ik wil eerlijk bekennen, dat hij daarin een prachtige kerel-naar-mijn- hart is. Hij zegt er niets anders van dan dat het was „als alle tentoonstellingen een onbelangrijk samenraapsel van duizenden zaken, die elk op zichzelf misschien aan dacht verdienen, doch u thans tot geeu- wens toe vervelen." En even later verzucht hij nogmaals: „Tentoonstellingen zijn oorden van be rustende verveling." Aldus laat hij zich geen oogenblik ver leiden om belangstelling te veinzen voor dingen die hem geen steek kunnen sche len, en ook door al het andere dat hij in het vreemde land ziet, hoort en onder vindt, laat hij zich voor niet een duim breedte van zijn eigen individualiteit af voeren. Toch is het merkwaardige dit, dat ge desondanks wel degelijk ook Spanje te zien krijgt of liever: ge krijgt een Spanje te zien, waarin ge gelóóven kunt. En dat is toch maar bij elke reisbeschrij ving de hoofdzaak. Het is vooral het vólksleven dat hem in teresseert; hij voert u naar de achterbuur ten. naar de kleinere restaurants en thea ters. naar de menigten in kerk en arena hij vraagt uw aandacht voor de over- talrijke schoenenpoetsers, voor de pries ters, de politiemannen, de vrouwen van de straatIn weinige, preciese woorden van diepe plastische kracht ontwerpt hij beeld op beeld, maar ook alle bewegingen van zijn eigen innerlijk komen daarbij los. zijn enthousiasme, zij n rustige, fijne vreugde, zijn verontwaardiging, zijn humor en zijn ironie. Het hoogtepunt van het geheele boek ligt in de beschrijving van een stierenge vecht. Het is een geweldig waagstuk óm in Nederlandsche of Vlaamsche taal nog een stierengevecht te willen uitbeelden, omdat natuurlijk steeds de vergelijking met Jac. van Looy zich aan den lezer opdringt. Maar Toussaint heeft deze vuurproef schit terend doorstaan. Ik dacht bij hem aan vankelijk heelemaal niet aan Van Looy, om de eenvoudige reden dat Toussaint het zoo geheel anders doet. Van Looy is bijna zuiver objectief en gaat aldoor van het gebeurende zelf uit; hij vereenigt en ver innigt zijrt lezers er langzaam en zeker mee, noemt de namen der matadors en verlevendigt zijne voorstelling met stukjes dialoog. Toussaint daarentegen blijft hevig subjectief, gevoelt eigen waarneming als als middelpunt van al het gebeuren, zelfs bij de hevigste scènes in de arena. Natuurlijk neemt hij er deel aan, innig en fel, maar. op een afstand: hij aanschouwt het alles zooals de goden moeten hebben neer gezien op den strijd in de vlakte van Trojé en met voorzichtig gekozen woor den weet hij diezelfde hoogvoorname, en toch niet oppervlakkig-belangstellende wijze van-zien ook zijn lezers eigen te maken. De ruimte ontbreekt mij voor een mooi citaat, dat gemakkelijk te vinden zou zijn, maar alleen reeds om de beschrijving van het stierengevecht moet men dit boekje lezen. En wie het nog niet weten, kunnen hier tevens leeren welk een knap kunstenaar Fernand Toussaint van Boe laere is HERMAN POORT. 3—2

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1931 | | pagina 7