DARÖL FARGUHAR'S
NACHTWANDELING i
72ste Jaargang
LEIDSCH DAGBLAD, Zaterdag 1 Augustus 1931
Derde Blad No. 21892
d Buitenl. Weekoverzicht.
BRIEVEN UIT BERLIJN.
DE KOKENDE
HERHALINGSOEFENINGEN.
FEUILLETON.
Duitschland helpe zich zelf
De Britsche ministers Mc. Donald en
Henderson hebben het bezoek van den
Duitschen rijkskanselier en minister Cur-
tius aan Chequers beantwoord en tevens
nog eens alle vraagstukken van het oogen-
blik onder de oogen gezien met hun Duit-
sche collega's. Men kan gerust aan
nemen. dat tusschen dit viertal een hechte
band is ontstaan van wederzijdsch ver
trouwen en wederzijdsche waardeering;
tusschen Engeland en Duitschland zijn
alle booze herinneringen aan den oorlog
uitgewist om plaats te maken voor vriend
schappelijke verhoudingen als langen, lan
gen tijd niet tusschen deze beide landen
bestonden. Verder heeft echter ook dit in
Duitschland zoo luid toegejuicht bezoek,
dat Berlijn opeens ophief uit zijn isole
ment, geen gevolgen. Alleen platonisch
heeft Duitschland er direct baat bij kun
nen vinden; de Engelsche ministers kwa
men met leege handen!
Waarschijnlijk hadden de labour-mi
nisters het zelf gaarne anders gewenscht,
doch de harde noodzaak dwong hen daar
toe. Engeland verkeert immers thans zelf
zoodanig in moeilijkheden, al is er dan ook
geen sprake van gevaar voor de Britsche
financiën, dat het geen finantieelen steun
aan anderen kan verleenen. Frankrijk
heeft zijn sterke positie, waarin speciaal
-Poincaré's politiek het heeft geplaatst,
maar al te goed weten te gebruiken en
heeft uit Engeland een ware-goudstroom
naar Parijs doen vloeien, waardoor zelfs
het Engelsche pond werd aangetast. An
derzijds heeft Frankrijk echter zelf zoo
veel belang bij het Engelsche betaalmiddel
dat het zich gehaast heeft, om erger te
voorkomen en officieel is bovendien hulp
aangeboden. Sterk is evenwel de indruk, dat
Engeland, zoo het slechts eenigszins moge
lijk is, voor hulp zal bedanken, waarvan
het kan vermoeden, dat deze eens tegen
Brittannië zal worden uitgespeeld
Frankrijk heeft door een en ander
trachten duidelijk te maken, dat in Europa
geen finantieele actie mogelijk is zonder
Franschen steun.
Frankrijk heeft haar kracht zoodanig doen
gevoelen, dat misverstaan vrijwel onmoge
lijk lijkt en het kan er momenteel gerust
op zijn, dat het algemeen ook zoodanig
wordt begrepen! Anderzijds heeft het
door deze handelwijze opnieuw aan sym
pathie ingeboet; in Engelsche persorganen
die tot dusver niet meededen in het anti-
Fransche koor, beluistert men thans inge
houden verontwaardiging. Frankrijk moge
bedenken, dat men de boog ook te strak
kan spannen!
In Duitschland gaat men meer en meer
inzien, dat slechts twee manieren open
staan om zich te redden: le. geheel door
eigen hulp, welk middel ongetwijfeld het
verkieslijkst zou zijn en bovendien het
goedkoopst; 2e. door overeenstemming met
Frankrijk te verwerven, hetgeen betee-
kent toegeven aan de Fransche garantie-
eischen van financieelen en.... politieken
aard.
Voor zoover momenteel te beoordeelen
is, schijnt de Duitsche regeering het eerste
middel te willen probeeren. hoe bezwaar
lijk het ook is; vooral, nu de zoo belang
rijke en machtige kring-en der industrie
daarbij tot steun zich geneigd toonen.
Onbekend is echter op welke voorwaarden
en die zullen van deze zijde ongetwijfeld
eveneens worden gesteld. Misschien zou
den deze nog onoverkomelijker kunnen
zijn dan de Fransche garanties.Spoedig
zal men daarover evenwel klaarheid
moeten hebben, want de tijd dringt en
laat geen uitstel toe!
Niet zonder gevaar in deze benarde uren
voor het Duitsche rijk oordeelen wij, dat
van de zijde der Duitsche Volkspartij
weer eens gelonkt wordt naar de natio-
naal-socialisten. Men schijnt daar de idee
van een concentratie naar rechts niet los
te kunnen laten en~deze tweeslachtigheid
is alleszins geëigend om het door de
regeering ontegenzeggelijk herwonnen
prestige weer te niet te doen! Gelukkig
staat het Centrum nog als stevige partij
daar om dit voor Duitschland vooral in
de gegeven omstandigheden zoo uiterst
gevaarlijke standpunt te keeren
Stel eens, dat juist nu de nationaal-
socialisten mede aan het roer kwamen,
dan was de ellende heelemaal niet meer
te overzien voor ons oude werelddeel!
Het volledig toezien van Frankrijk
zonder een hand uit te steken naar de
regeering Brüning. werkt helaas, mede dit
gevaar naar voren te brengen. Ook in dit
opzicht laadt Frankrijk een zware ver
antwoordelijkheid op zich!
Het treft bijzonder ongelukkig, dat-de
man in Frankrijk, die zeker in staat zou
zijn dit te doorzien en begrijpen, door on
gesteldheid niet in staat is, om zijn
klachten te geven aan een positieve ver
zoeningspolitiek, niet gebaseerd op den
ouden trant. Briand, die reeds geruimen
tijd op den achtergrond bleef, schijnt
ongesteld in een mate, die hem belet zich
geheel te geven aan zijn streven. Laval
heeft de leiding overgenomen en wordt
door Tardieu en Maginot bovendien zwaar
gehandicapt.
Voor Briand en zijn prestige was het
wellicht beter geweest, zoo hij na zijn
nederlaag bij de keuze van een president
zijn aanvankelijk voornemen zich terug
te trekken uit de politiek had gevolgd.
Het is bedroevend te zien, hoe zijn roem
aan het tanen is.Wat is er over geble
ven van zijn politiek van het nastreven
van een Vereenigde Staten van Europa?
Een schim aan de horizon, die snel ver
bleekt.
Terwijl allerwege wordt erkend en ge
propageerd, dat Europa en onze bescha
ving slechts zijn te redden door een een
drachtig samenwerken, losgemaakt van
de ouderwetsche egoistlsche landspolitiek,
ziet men in de practijk nog niets daarvan!
In Spanje heeft de regeering Zamora
zich weten te handhaven, althans voor-
loopig. Voor het eerst sinds 1923 zijn de
Cortes bijeen gekomen en daar heeft de
eerste republikeinsche regeering een mo
tie van vertrouwen zien aannemen. Overi
gens blijft de actie der communisten veel
zorgen baren, gelijk trouwens in vele der
Zuidelijke landen van ons werelddeel,
men zie naar den Balkan.
In Zuid-Amerika de gebruikelijke pre
sidentswisselingen met alles, wat daarbij
hoort. Het gewoon aspect, waaraan geen
bijzondere aandacht behoeft te worden
geschonken.
DE STAAT IS ZIEK
(Van onzen correspondent).
Berlijn, 24 Juli.
Mijn vorigen brief verzond ik op 11
Juli j.l. En nu ik hem heden nog eens
overlees, herinner ik mij, dat ik toen reeds
achter de schermen had mogen kijken en
wist, dat er het een en ander op handen
was, waarover intusschen nog niets posi
tiefs mocht gemeld worden. De sombere
voorspellingen, die ik toen meende te
moeten neerschrijven, waren als waar
schuwing bedoeld.
Een dag later, Zondag 12 Juli, wisten
we in Berlijn al in breeder kringen, dat
een zwaar economisch onweer boven
Duitschland ging losbarsten. Zondagavond
iaat zaten bankiers in het gebouw van
de Rijksbank tezamen, hoorden daar, dat
de president van deze circulatiebank dr.
Hans Luther, op zijn spoedreis door Engel
sche, Fransche, Zwitsersche en Duitsche
luchtlagen niets bereikt had, dat dus ook
de groote „Darmstadter und Nationalbank'
niet meer te redden was, door de groote,
na-ijverige concurrenten en buurlui vooral
van de „Deutsche Bank und Discontogesell-
schaft" ook niet gered zou worden en.
de bliksem dus ingeslagen was.
Maandagochtend wist het de opgeschrik
te wereld. En wat er sindsdien geschied
is .weet de ijverige, ditmaal stellig bijzon
der geïnteresseerde krantenlezer. Want met
niet minder dan een dikke milliard Reichs-
mark zijn Nederlanders van diverse plui
mage aan Duitsche belangen direct gekop
peld. Nog nfgezien van de duizenden
Hollanders, die aan uitvoer naar Duitschland
verdienen, ja door een ineenstorten van dit
groote rijk vermoedelijk hopeloos geruï
neerd zouden zijn.
Ik kan u hier natuurlijk geen feitelijk
nieuws meer gaan voorzetten. Het zou ook
te droog wordenv D? nare omstandigheden
hebben ons allen tot financieel-economische
specialiteiten gemaakt. We praten met
moeder de vrouw en in de restaurants over
clearing-instellingen, „Stillhalte-Konzerne",
dekkingspercentage, effectenonderpand, be
talingsverkeer, bevestigde cheques en meer
van dat moois met evenveel kennis van
zaken als vroeger over een hoekschop, het
vitamine-percentage, de methode van Stei-
nach of het aardmagnetisme.
Kunt u zich zooiets voorstellen? En toch
is het de volle waarheid.
De nood leert niet alleen bidden maar
ook geleerd doen. En ten slotte is het
voor ons geen geleerdheid meer Het is
dagelijks gedoe geworden. We zijn, al is
hei ook met h°vigen tegenzin, voortdurend
en heftig geïnteresseerd. Het is alsof we
voelen, dat we meer dan oppervlakkig
met diit alles te doen hebben. Ja. dat is
het merkwaardige van dezen zwarten tijd:
we voelen ons (en nu denk ik me natuurlijk
ever, in den Duitscher in) staatsburgers.
We begrijpen, dat dit begrip „staat", in
normalen tijden zoo vaag, zoo ver weg,
zoo vreemd, zich zoo nu en dan kan toonen
op meer dan ware grootte en hinderlijk
dichtbij. We snappen nu, dat de Staat
niet iets is buiten ons om, maar dat ieder
van ons met z'n vreugden en z n zorgen,
z'n bezit en z'n schulden, er een deel
van vormt, dat hij ef niet van loskomt
en een ontzettende verantwoordelijkheid
met zich om draagt. Staat ziek, ik ziek;
Staat kapot, ik kapot. Wie nog nimmer bur
ger van een zieken Staat geweest is, weet
niet wat dit beteekent.
Natuurlijk, in de oorlogsjaren hebben de
strijdende naties het begrip Staat meer
dan duidelijk gemaakt. Men was als staats
burger combattant oi non-combattant in
dienst van zijn Staat, sneuvelde, werd ge
wond of verhongerde thuis, al naar gelang
de Staat het uithield en het geluk of het
ongeluk overheerschte. Maar men was, ook
in het zwaarbeproefde Duitschland, al aar
dig op weg dit alles te vergeten. Een
nieuwe generatie was sinds 1918 groot ge
worden, had zich op de beroepen en ook
op de onzalige politiek geworpen en zag
om zich heen eigenlijk niet al te veël
somberheid meer. Vooral omdat zij geen
punten tot vergelijking meer had.
Nu meldt zich opeens de zieke Staat,
de eigen Staat, waarvan men onafschei
delijk deel is. Die zieke Staat zit tot over
de ooren in de schuld, en heeft geen geld
meer Banken, met onwaarschijnlijk-trotsche
centrale kantoren, worden gesloten; bankiers
nemen veronal of grijpen naar den revolver;
menschenmassa's bestormen bank'oketten,
die den dag daarop ook gesloten worden;
millioenen menschen geven hun laatste baar
geld uit. Men weet niet meer, waarmee men
z'n eten moet koopen, hoe men z'n dage-
lijksche schulden moet afdoen. Kranten
worden bij risje's verboden, de radio-luid
spreker vertelt verontrustende dingen. Zotte
geruchten doen de ronde. Menschen, die van
dit alles niets begrijpen, fluisteren rond,
dat er weer een inflatie op komst is. Een
vreeselijk woord, een geleerd woord. Men
weet vaak niet precies te vertellen, wat het
is en waar het vandaan komt. Maar men
kent den klank en weet, dat het samen-
gaal met waardevermindering van het geld,
verlies van alle spaarduiten en vreeselijke,
onverdiende armoede ten slotte
De kranten waarschuwen: er is geen
sprake van inflatie, maar van precies
het omgekeerde; van deflati?- Slechts een
kleine minderheid weet, wat dat beteeKcnt.
Voor de meerderheid, voor het volk klinkt
Het precies net eender En daarom begrijpt
men nog minder dan voorheen. Men heeft
geld op de bank of op de spaarbank En
de banken zijn dicht' Waarom? Wil men
ons geld waardeloos maken, zonder dat we
gelegenheid krijgen het snel uit te geven
voor iets. dat waarde behoudt? Is dat de
Staat, die zooiets doet?
Wonderlijke dingen ervaren wc'
De gemiddeld? staatsburger begrijpt niet
eens, wat een bank is, wat een deposito
overeenkomst met zoo'n bank beteekent,
dat zijn bewaard geld in normale tijden
wel veilig is, maar dat er niets onbehoor
lijks in steekt als een bank het hem niet
onder alle omstandigheden ten volle kan
uitbetalen. Hij heeft er nooit over nage
dacht. dat zoo'n bank met zijn geld handel
drijft en winst tracnvtVte maken, en dat zijn
rente uit een deel van dien winst be
taald wordt. Als alles normaal gaat. Hij
blijft ongelooflijk naïef. Stelt zich zoo
ongeveer voor, dat zijn spaarduiten in een
vakje liggen, steeds tot zijn beschikking
en dat zijn bank er zoo nu en dan wat
rente bij legt.
Overdreven?
Waarde lezer, we hebben de voorbeelden
var. zulk naïef geloof dezer dagen in
Duitschland voor het grijpen had! Men
begon, omdat men niet het verschil tus
schen inflatie, een te-veel aan betaalmidde
len, en deflatie, een tekort aan betaal
middelen, snrpte, een run op de banken
om zoo snel mogelijk al zijn geld terug
te halen en vermoedelijk het in levens
middelen en andere zaken om te zetten.
Men dacht alleen maar aan 1923. En snapte
niet, dat banken, ook de meest soliede,
eenvoudig niet in staat zijn om op één
dag alle deposito's uit te betalen. Tenminste
niet in een tijd als deze, nadat het buiten
land eenige milliarden aan het Duitsche
bankwezen onttrokken heeft..
Men werd er plots en zeer hardhandig
aan herinnerd, aat men in een „Staat'
tezamen leeft, dat die Staat er niet voor
orfs is, maar wij er voor den Staat zijn,
en dat, als onze Staat failliet is, ieder van
ons dat in eigen beurs te speuren krijgt.
Nu zijn we hier wat je zou kunnen
noemen „biwuste staatsburgers' g?word?n
Wat niet bepaald een genoegen is
Wij ik spreek voor de Duitschers
en als belastingbetaler worden ook plot
seling zeer voelbaar geregeerd. De ambt€V
naar, dat vreeselijke veelkoppige monster,
dat de macht heeft, loketjes voor onzen
neus met een klap dicht te slaan, steekt
het hoofd op, rolt met de oogen en jaagt
ons met z'n sombere lustre-jasje schrik
aan. Hij is de machtige, en wij zijn niets
dan ellendige burgers. Hij regeert, om 't
even of 't in de gestalte van een rijks
kanselier, een belastingambtenaar of een
douane-geweldige is. Hij schrijft ons voor,
hoeveel en hoelang we buiteniandsch geld
mogen bezitten; hij bedreigt ons met tucht
huis als we noodleugentjes verzinnen om
den geliefden Staat een loertje te draaien,
en belooft ons als straf vervaarlijke op
centen, die ons volgens de wet tot woe
keraars zouden maken, indien wij ze zelf
zouden gaan eischen.
Het is een vreemd gedoe, en we weten
niet precies, wat we ervan denken moe
ten. De belastingen stijgen de deurwaar
ders dreigen, maar men 'ft ons geen
kans, ons geld van de ban* te halen. We
mogen niet meer naar het buitenland, als
we niet honderd Mark per reis extra dok
ken, aan den zieken Staat. Maar we
lezen tevens, dat die maatregel den zieken
Staat tienmaal meer kost dan opbrengt.
Wat zeg ik: honderd malen.
Op eens is alles vreemd, somber, af
schrikwekkend geworden.
We begrijpen ook niet, hoe het komt,
dat we dit alles zoo rustig dragen.
Zijn we apatisch, is ons flit alles on
verschillig, vegeteeren we en laten we ons
geduldig regeeren?
Op 13 Juli is dit alles over ons geko
men. De bijgeloovigen geven ons knip
oogjes. Zij hebben het allemaal zien aan
komen We loopen er niet in. We vragen
ons alleen maar af, door welke genieën
we dan eigenlijk geregeerd worden
We hooren, dat Duitschland sinds jaren
een gouddekking heeft. Dat wil zeggen,
voor elke honderd mark in omloop ligt
voor een waarde van 40 mark aan goud
of buiteniandsch geld, dat goed als goud
is, in de kelders van de Rijksbank. Dan
moet toch alles goed gaan, ook al is het
nu misschien 35 mark geworden? Dan is
ons geld toch safe als ja als wat?
als de Federal Reserve Bank of nog beter:
de Bank van Frankrijk? Maar dan vertelt
men ons, dat dit goud geleend is en elk
oogenbük weggehaald kan worden.
Dat is. maar ten deele juist, maar
het volk gelooft het, en vraagt zich af,
of dan niet alles bedrog is. Gelijk -de
„wederopbouw" bedrog was, de weelde" van
de laatste 5 jaren bedrog, omdat dit alles
met geleend geld, dat men terug kon
vragen (en terug vroeg!) tot stand kwam.
En onder al die bange wonderen van
heden is er één wonder, dat zonderlinger
is dan alle andere: we zijn geduldig als
schapen, we laten ons regeeren, we dok
ken geweldige belastingen en spelen met
een lankmoedigheid zonder weerga onze
rol als bewuste staatsburgers.
Dat is, wat ik u van de oogenblikke-
lijke stemming in Duitschland wilde ver
tellen.
We praten als deskundigen over de
naarste en de geleerdste dingen, we
lezen in de kranten rubrieken, die we
tientallen jaren lang overgeslagen hebben,
we beginnen te vermoeden, te snappen:
nog* een stadium verder en we zullen
ik praat voor de Duitschers! het geduld
yerliezen. Zoo is het. ROLAND.
UITEENZETTING VAN MINISTER
DECKERS.
In buiten- en binnenlandsche conferen
ties en bijeenkomsten van hoog tot laag,
in militaire, anti-militaire, godsdienstige,
economische en financieele kringen, in
boeken, tijdschriften, week- en dagbladen,
ja schier overal wordt tegenwoordig het
actueele onderwerp: ,,de ontwapening"
beschreven of besproken.
Ontwapening: eenzijdig dan wel inter
nationaal. Men weet, hoe de Regeering
tegenover dit brandende vraagstuk staat:
zij wenscht een gelijktijdige algemeene
vermindering der bewapening in gemeen
schappelijk internationaal overleg.
Dit standpunt hebben wij dezer dagen
nog eens nadrukkelijk naar voren hooren
brengen door den Minister van Defensie
dr. L. N. Deckers, op een persconferentie
te Den Haag, waarbij tevens o.a. tegen
woordig waren liet hoofd der tweede afd.
B. (Generale Staf) van dit Departement
luit.-kol. J. J. G Baron van Voorst tot
Voorst en het hoofd der Afd. Dienstplicht
de heer P. W. Oosterhoff.
De bijeenkomst was in hoofdzaak belegd
ten einde te wijzen op het nut der in
Augustus en September te houden herha
lingsoefeningen, aldus de Minister. Hier
aan, zal door ongeveer 29.000 dienstplich
tigen worden deelgenomen.
Er is eenige grond voor het vermoeden,
dat in sommige kringen de meening al te
zeer postvat, dat, nu men als het ware aan
den vooravond staat van de in 1932 te
Genève te houden groote ontwapenings
conferentie, er niet. meer zooveel reden
zou zijn dit jaar herhalingsoefeningen te
houden. Daar men echter nog geenszins
weet in welke richting deze conferentie zal
gaan men denke aan het nog steeds
heerschend groote onderling wantrouwen
der volkeren en hoezeer van Nederland-
sche zijde ook bevorderd wordt haar te
doen slagen in dit verband memoreerde
de Minister het door hem zeer toegejuichte
Petitionnement der Ned. Dagbladpers
wordt met het twijfelen aan het nut der
herhalingsoefeningen wel zeer aan de uit
komsten van Genève vooruitgeloopen.
Zoolang de Internationale Ontwapening
nog niet definitief is, achtte de Minister
het wenschelijk. dat de betrokkenen zich
van hun plichten tegenover het Vaderland
bewust blijven en deze met opgewektheid
blijven vervullen. Doch daartoe is 't nood
zakelijk een juist inzicht te verkrijgen in
de beteekenis der herhalingsoefeningen.
De Minister wees er vervolgens op, hoe
juist wel in de eerste plaats door organi
satie, oefening en bewapening volkomen
beantwoordt aan hetgeen wordt beoogd met
het verbod van den aanvalsoorlog, voor
zien in het Kellogg-pact. Maar zelfs voor
de zuivere verdedigende, behoudende en
preventieve taak, welke voor onze weer
macht geldt, is de oefeningstijd tot een
minimum i5'/s maand; herhalingsoefening
miliciens 17 dagen) teruggebracht; veel
minder dus dan in Frankrijk en België.
Uitgaande van de noodzakelijkheid eener
weermacht voor het tegenwoordige, als
mede voor de naaste toekomst, stelde de
heer Deckers de vraag of aan de kwaliteit
daarvan te veel getornd mag worden. In
de weermacht komt de nationaliteit van
den Staat en de dienstvaardigheid van alle
rangen en standen voor éénzelfde doel op
treffende wijze tot uiting. Het doel is: het
verzekeren van het staatsbestel zoowel
naar buiten als naar binnen. De weer
macht vormt een den Staat dienend or
gaan en mag noch door innerlijke zwakte,
noch door gebrek aan paraatheid te kort
schieten.
In het oefeningsstelsel van het Ned.
leger vormen de herhalingsoefeningen den
sluitsteen van het geheel. Weliswaar moet
de man in het gelid na de 5maand
eerste oefening een bruikbaar soldaat ge
acht worden, maar hij zou op de verworven
kennis tenminste 15 jaar moeten teren.
Naast het weder gewennen aan tucht en
orde, zijn, aldus de Minister, de herha
lingsoefeningen noodzakelijk tot het op
nieuw beoefenen en aanvullen van het
vroeger geleerde en tot het gewennen aan
hetgeen waarvoor op militair gebied uit
houding noodig is. Daarbij komt, dat in
den loop der jaren veelal een en ander aan
de strijdwijze verandert, doordat ook hier
de toepassing wisselt, naarmate inzicht en
ervaring toenemen en de techniek veran
dert. Als vooral belangrijk noemde de Mi
nister tevens nog de oefening der reserve
aanvoerders en het verlofs-administratieve
personeel, terwijl tenslotte de periode van
de herhalingsoefeningen als het ware een
mobilisatieoefening in het klein vormt.
Na aldus gewezen te hebben op het nut
der herhalingsoefeningen, ook onder de
huidige omstandigheden, gaf dr. Deckers
hierop de verzekering, dat van de zijde van
het legerbestuur er naar gestreefd wordt,
om den druk daarvan binnen de grenzen
van het mogelijke, te verminderen. Daar
voor worden, waar dringend noodig. vrij
stellingen of uitstel verleend, dan wel be
paalde vergoedingen toegekend. Zoo werd
voor de komende oefeningen, welke in den
Achterhoek tusschen Doetichem en Win
terswijk zullen plaats vinden, weer in on-
veer 3400 gevallen daartoe toestemming
gegeven..
De heer Oosterhoff gaf vervolgens een
uitvoerig overzicht van de tallooze moei
lijkheden, die zich bij het verleenen der
vrijstellingen etc. voordoen, en wees er op,
dat voor zoover slechts eenigszins mo
gelijk, daarbij de grootste mildheid de
Minister gebruikte in dit verband nog het
woord vaderlijke zorg wordt betracht.
De ambtenaren onderzoeken nauwlettend
ieder voorkomend geval en de Regeering
helpt bijv. door persoonlijk contact met
de werkgevers zooveel als zij kan.
In „Huize Voorhout" vond daarna een
lunch plaats, welke den journalisten door
den Minister van Defensie werd aange
boden en waar zij nog gelegenheid vonden
langen tijd over het vraagstuk der ontwa
pening met de aanwezige autoriteiten van
gedachten te wisselen.
Naar het Engelsch van BERTA RUCK
door Mr G. KELLER.
11)
Dingen en krabbels, dat klinkt vrien
delijk! riep de andere uit, maar ze was
bescheiden genoeg om zich niet gekwetst
te gevoelen.
En mijn naam is Sheilq Curtis
Mooi. En doet u iets voor den kost?
Zingt u? Schildert u?. Is u bij het
tconeel?
Neen, ik ben kantoorbediende. Laat
ik juister zeggen: ik was het. En in een
bui van overmoed liet zij er op volgen:
juist toen ik u ontmoette had ik de bons
kekregen!
Wat een geluk.... voor mij, anders
bud ik hier alleen moeten lunchen. Ben
ik erg onbescheiden wanneer ik vraag,
waarom u de bons heeft gekregen, juf
frouw Curtis?
Omdat ik parels heb gestolen, naar
b)en beweerde.
Op dit oogenblik deed de houding van
Peg Woffington denken aan die van den
riiendelijken priester, die, wanneer een
moordenaar hem in zijn verwarring op
biecht: Vader, ik heb een moord ge
pleegd!" met minzame welwillendheid
«aarop de vraag laat volgen: „Zoon, hoe
vaak?" Terwijl zij wat zout over haar
aardappelsalade strooide, vroeg zij vrien
delijk;
Parels gestolen? Te dorie! En heeft
u er veel gekaapt?
Geen een, verklaarde Sheila met een
glimlachje, terwijl zij zich gesterkt ge
voelde door het maal, dat zij waarlijk wel
noodig had gehad, niet minder evenwel
door de vriendelijkheid waarmede zij werd
bejegend. Geen enkele parel, maar dat
maakt geen verschil. Men taxeerde de
waarde ervan op zeven duizend pond.
Menwie zijn dat?
Dat is mijn firma, mijn voormalige
firma-antwoordde Sheila. En met het zeer
menschelijke verlangen van een eenzame
ziel, die in langen tijd niet in aanraking
is geweest met haars gelijken, om haar
hart eens uit te storten, vertelde zij haar
nieuwe vriendin precies al wat haar op
het kantoor van Mackenzie en Moss was
overkomen, met weglating alleen van de
namen.
Prachtig, merkte de schrijfster over
modes op, terwijl zij daarbij waardeerend
knikte. Ik houd. liet zij er op volgen met
die losheid waar achter een scherp en
gezond verstand schuil ging, van zoo'n
„Roman polieer"! Maar wat is er het slot
van? Natuurlijk zijn we nu pas aan het
begin. Doch vast. en zeker zullen ze spoe
dig uitvinden wie die werkelijke dief is.
Sheila keek haar met een glim
lachje aan.
Niet waar? Dat wilde u toch zeggen?
Ik wou alleen zeggen, dat u, juffrouw
Woffington, het dus voor waar aanneemt,
dat ik het niet ben.
- Wat niet bent?
De dievegge.
Zeg nu geen malligheden, kind!
Ja, u denkt, dat het met mij heele
maal in orde is.
Neen, dat denk ik niet, dat weet ik,
antwoordde Peg Woffington op ernstigen
toon.
Hoe weet u dat?
Dat zou ik niet kunnen zeggen. Maar
wel weet ik, dat u evenmin in staat is om
parels te stelen als dat ik.nu, dat ik
een hond zou kunnen vergiftigen!
U gelooft me dus op mijn woord? zei
Sheila zacht, terwijl haar gedachten terug
gingen naar den man, die verklaard had
dat niet te kunnen doen.
Zeker. En, vervolgde zij, ik geloof, dat
u een eisch tot schadevergoeding zou kun
nen instellen wegens laster, aantasting
van uw goeden naam of iets dergelijks.
Ik gevoel er bitter weinig voor hem
nog eens in mijn leven te ontmoeten, zelfs
in de rechtszaal.
Het zou voor u een rehabilitatie zijn,
daargelaten de vergoeding in geld, welke
u zoudt ontvangen. Het zou hen tenminste
overtuigen van uw onschuld
Als mijn woord hen niet heeft kun
nen overtuigen, zou ik niet willen, dat zij
langs anderen weg moesten worden over
tuigd.
Dat ben ik wel weer met u eens.
Intusschen, liet Sheila er met ge
dempte stem op volgen, heb ik niet de
flauwste idee, hoe het verder met me moet
gaan!
Op vriendelijk beknorrenden toon ant
woordde Peg WoffingtonMaar dat
heb ik toch al gezegd, kind! Je gaat mor
gen met mij mee naar Parijs. Neen, ik
maak geen grapjes, liet zij er op volgen,
als antwoord op den ongeloovigen blik
van Sheila. Ik meen het in allen ernst.
Toen ik daarstraks op de stoep van je
kippenhok zeide, dat ik je met me mede-
nam, wist ik heel goed wat ik wilde. Een
mensch heeft soms van die plotselinge
ingevingen, ge voelt, dat men zich aan
een misdaad schuldig zou maken, zoo men
de gelegenheid liet voorbijgaan om een
bevriende ziel te winnen.
Sheila kreeg een kleur van opwinding,
terwijl haar gastvrouw vervolgde:
Ik was eerst van plan je als mijn
gast mede te nemen, maar zou het je niet
toelachen langer tijd bij me te blijven, b.v.
als mijn kantoorjuffrouw? Waarom zou je
dat baantje niet even goed bij mij kun
nen vervuilen als bij die lui van Macken
zie en Moss? Neen. ik meen het. het is
een volkomen zakelijk voorstel. Ik wil het
zelfde salaris betalen als die heeren. on
gerekend kost en inwoning. Ga je mee?
Sheila zette groote oogen op.
Is het u ernst?
Waarom zou ik iets zeggen wat ik
niet meen?
Maar
Er is ruimte te over in mijn woning
te Parijs, beste kind. Er zijn drie apparte
menten in het huis. Een kunstenaar heeft
er een van. een operazangeres heeft het
andere betrokken en ik bewoon het derde
appartement. Ik kan je een ruime kamer
op de zolderverdieping geven. In mijn
appartement kan ik een jong meisje voor
allerlei gebruiken. Ik heb dikwijls meer
aan de hand dan ik af kan. Ik zou je
b.v. een boel van mijn geschrijf kunnen
dicteerenje zoudt heel wat bood
schappen voor me kunnen doen. mijn
afspraken met couturières kunnen no-
teeren, me vergezellen naar de groote
magazijnen, bij gelegenheid met me naar
premières gaan, met den hond gaan wan
delen als ik het te druk heb. (Ja. ik heb
ook te Parijs een hond. Ik ben nooit zon
der hond, niet waar Emma?) Je zoudt
honderd en één dingen voor me kunnen
doen. We zouden het erg prettig en gezel
lig kunnen hebben. Je moet met me mede
gaan, besluit er maar dadelijk toe. Af
gesproken?
Het is een ingeving des hemels, sta
melde Sheila. Het is te mooi. U is een
barmhartige Samaritaan voor me. Maar.
maar..stel u eens voor, het kon best het
geval zijn, dat ik geen Sheila Curtis
heette! Waarom zou ik niet San Fransisco
Annie of Chicago Blanche of een andere
pareldievegge kunnen zijn?
Zeker, dat klinkt wel mogelijk, maar
ik weet beter, omdat ik, zooals ik reeds
zeide, genoeg menschenkennis heb om me
niet te vergissen.
Nog steeds in de war door den onver-
wachten keer in haar lot, wijdde Sheila
den avond aan het pakken van haar
boeltje in het Tehuis voor jonge dames in
betrekking, dat gedurende een half jaar
haar woning was geweest, en den volgen
den morgen stond zij in haar mantel, met
haar nauwsluitend hoedje, haar zwarte
kaplaarsjes en met een gelaat van vroo-
iijke verwachting op het perron van het
Victoriastation. Weldra voegde juffrouw
Woffington zich bij haar, gehuld in een
bontmantel, met de noodige bagage, die
haar allerhartelijkst begroette. Daarna
volgde de reis door het modderige Kent,
de aankomst te Dover, de drukte om aan
boord van de boot te komen.
Nog een laatste blik op Engeland?
Zeg de witte kalkrotsen maar vaarwel.
Sheila!
Graag! antwoordde Sheila lachend,
terwijl zij zich vasthield aan de reeling en
de landwind haar rokken naar achteren
blies. Uitdagend hief zij haar gehand-
schoend handje omhoog en met opgehe
ven hoofd verklaarde zij' ik hoop ze voor
de laatste maal te hebben gezien.
En toch kromp haar hart een oogenblik
in een, zij had het gevoel alsof er een prop
in haar keel zat en er blonk een traantje
aan de lange wimpers van haar donkere
oogen, terwijl zij onhoorbaar fluisterde:
vaarwel! En zonder dat zij er eenige aan
nemelijke reden voor zou kunnen opge
ven, liet zij er op volgen' „en ik heb die
parels toch niet gestolen."
Weldra kwam de Fransche kust in het
gezicht: een lang. uitgestrekt strand, om
zoomd door dennenwouden.
(Wordt vervolgd.)