DARÖL FARGUHAR'S NACHTWANDELING i 72ste Jaargang LEIDSCH DAGBLAD, Zaterdag 1 Augustus 1931 Derde Blad No. 21892 d Buitenl. Weekoverzicht. BRIEVEN UIT BERLIJN. DE KOKENDE HERHALINGSOEFENINGEN. FEUILLETON. Duitschland helpe zich zelf De Britsche ministers Mc. Donald en Henderson hebben het bezoek van den Duitschen rijkskanselier en minister Cur- tius aan Chequers beantwoord en tevens nog eens alle vraagstukken van het oogen- blik onder de oogen gezien met hun Duit- sche collega's. Men kan gerust aan nemen. dat tusschen dit viertal een hechte band is ontstaan van wederzijdsch ver trouwen en wederzijdsche waardeering; tusschen Engeland en Duitschland zijn alle booze herinneringen aan den oorlog uitgewist om plaats te maken voor vriend schappelijke verhoudingen als langen, lan gen tijd niet tusschen deze beide landen bestonden. Verder heeft echter ook dit in Duitschland zoo luid toegejuicht bezoek, dat Berlijn opeens ophief uit zijn isole ment, geen gevolgen. Alleen platonisch heeft Duitschland er direct baat bij kun nen vinden; de Engelsche ministers kwa men met leege handen! Waarschijnlijk hadden de labour-mi nisters het zelf gaarne anders gewenscht, doch de harde noodzaak dwong hen daar toe. Engeland verkeert immers thans zelf zoodanig in moeilijkheden, al is er dan ook geen sprake van gevaar voor de Britsche financiën, dat het geen finantieelen steun aan anderen kan verleenen. Frankrijk heeft zijn sterke positie, waarin speciaal -Poincaré's politiek het heeft geplaatst, maar al te goed weten te gebruiken en heeft uit Engeland een ware-goudstroom naar Parijs doen vloeien, waardoor zelfs het Engelsche pond werd aangetast. An derzijds heeft Frankrijk echter zelf zoo veel belang bij het Engelsche betaalmiddel dat het zich gehaast heeft, om erger te voorkomen en officieel is bovendien hulp aangeboden. Sterk is evenwel de indruk, dat Engeland, zoo het slechts eenigszins moge lijk is, voor hulp zal bedanken, waarvan het kan vermoeden, dat deze eens tegen Brittannië zal worden uitgespeeld Frankrijk heeft door een en ander trachten duidelijk te maken, dat in Europa geen finantieele actie mogelijk is zonder Franschen steun. Frankrijk heeft haar kracht zoodanig doen gevoelen, dat misverstaan vrijwel onmoge lijk lijkt en het kan er momenteel gerust op zijn, dat het algemeen ook zoodanig wordt begrepen! Anderzijds heeft het door deze handelwijze opnieuw aan sym pathie ingeboet; in Engelsche persorganen die tot dusver niet meededen in het anti- Fransche koor, beluistert men thans inge houden verontwaardiging. Frankrijk moge bedenken, dat men de boog ook te strak kan spannen! In Duitschland gaat men meer en meer inzien, dat slechts twee manieren open staan om zich te redden: le. geheel door eigen hulp, welk middel ongetwijfeld het verkieslijkst zou zijn en bovendien het goedkoopst; 2e. door overeenstemming met Frankrijk te verwerven, hetgeen betee- kent toegeven aan de Fransche garantie- eischen van financieelen en.... politieken aard. Voor zoover momenteel te beoordeelen is, schijnt de Duitsche regeering het eerste middel te willen probeeren. hoe bezwaar lijk het ook is; vooral, nu de zoo belang rijke en machtige kring-en der industrie daarbij tot steun zich geneigd toonen. Onbekend is echter op welke voorwaarden en die zullen van deze zijde ongetwijfeld eveneens worden gesteld. Misschien zou den deze nog onoverkomelijker kunnen zijn dan de Fransche garanties.Spoedig zal men daarover evenwel klaarheid moeten hebben, want de tijd dringt en laat geen uitstel toe! Niet zonder gevaar in deze benarde uren voor het Duitsche rijk oordeelen wij, dat van de zijde der Duitsche Volkspartij weer eens gelonkt wordt naar de natio- naal-socialisten. Men schijnt daar de idee van een concentratie naar rechts niet los te kunnen laten en~deze tweeslachtigheid is alleszins geëigend om het door de regeering ontegenzeggelijk herwonnen prestige weer te niet te doen! Gelukkig staat het Centrum nog als stevige partij daar om dit voor Duitschland vooral in de gegeven omstandigheden zoo uiterst gevaarlijke standpunt te keeren Stel eens, dat juist nu de nationaal- socialisten mede aan het roer kwamen, dan was de ellende heelemaal niet meer te overzien voor ons oude werelddeel! Het volledig toezien van Frankrijk zonder een hand uit te steken naar de regeering Brüning. werkt helaas, mede dit gevaar naar voren te brengen. Ook in dit opzicht laadt Frankrijk een zware ver antwoordelijkheid op zich! Het treft bijzonder ongelukkig, dat-de man in Frankrijk, die zeker in staat zou zijn dit te doorzien en begrijpen, door on gesteldheid niet in staat is, om zijn klachten te geven aan een positieve ver zoeningspolitiek, niet gebaseerd op den ouden trant. Briand, die reeds geruimen tijd op den achtergrond bleef, schijnt ongesteld in een mate, die hem belet zich geheel te geven aan zijn streven. Laval heeft de leiding overgenomen en wordt door Tardieu en Maginot bovendien zwaar gehandicapt. Voor Briand en zijn prestige was het wellicht beter geweest, zoo hij na zijn nederlaag bij de keuze van een president zijn aanvankelijk voornemen zich terug te trekken uit de politiek had gevolgd. Het is bedroevend te zien, hoe zijn roem aan het tanen is.Wat is er over geble ven van zijn politiek van het nastreven van een Vereenigde Staten van Europa? Een schim aan de horizon, die snel ver bleekt. Terwijl allerwege wordt erkend en ge propageerd, dat Europa en onze bescha ving slechts zijn te redden door een een drachtig samenwerken, losgemaakt van de ouderwetsche egoistlsche landspolitiek, ziet men in de practijk nog niets daarvan! In Spanje heeft de regeering Zamora zich weten te handhaven, althans voor- loopig. Voor het eerst sinds 1923 zijn de Cortes bijeen gekomen en daar heeft de eerste republikeinsche regeering een mo tie van vertrouwen zien aannemen. Overi gens blijft de actie der communisten veel zorgen baren, gelijk trouwens in vele der Zuidelijke landen van ons werelddeel, men zie naar den Balkan. In Zuid-Amerika de gebruikelijke pre sidentswisselingen met alles, wat daarbij hoort. Het gewoon aspect, waaraan geen bijzondere aandacht behoeft te worden geschonken. DE STAAT IS ZIEK (Van onzen correspondent). Berlijn, 24 Juli. Mijn vorigen brief verzond ik op 11 Juli j.l. En nu ik hem heden nog eens overlees, herinner ik mij, dat ik toen reeds achter de schermen had mogen kijken en wist, dat er het een en ander op handen was, waarover intusschen nog niets posi tiefs mocht gemeld worden. De sombere voorspellingen, die ik toen meende te moeten neerschrijven, waren als waar schuwing bedoeld. Een dag later, Zondag 12 Juli, wisten we in Berlijn al in breeder kringen, dat een zwaar economisch onweer boven Duitschland ging losbarsten. Zondagavond iaat zaten bankiers in het gebouw van de Rijksbank tezamen, hoorden daar, dat de president van deze circulatiebank dr. Hans Luther, op zijn spoedreis door Engel sche, Fransche, Zwitsersche en Duitsche luchtlagen niets bereikt had, dat dus ook de groote „Darmstadter und Nationalbank' niet meer te redden was, door de groote, na-ijverige concurrenten en buurlui vooral van de „Deutsche Bank und Discontogesell- schaft" ook niet gered zou worden en. de bliksem dus ingeslagen was. Maandagochtend wist het de opgeschrik te wereld. En wat er sindsdien geschied is .weet de ijverige, ditmaal stellig bijzon der geïnteresseerde krantenlezer. Want met niet minder dan een dikke milliard Reichs- mark zijn Nederlanders van diverse plui mage aan Duitsche belangen direct gekop peld. Nog nfgezien van de duizenden Hollanders, die aan uitvoer naar Duitschland verdienen, ja door een ineenstorten van dit groote rijk vermoedelijk hopeloos geruï neerd zouden zijn. Ik kan u hier natuurlijk geen feitelijk nieuws meer gaan voorzetten. Het zou ook te droog wordenv D? nare omstandigheden hebben ons allen tot financieel-economische specialiteiten gemaakt. We praten met moeder de vrouw en in de restaurants over clearing-instellingen, „Stillhalte-Konzerne", dekkingspercentage, effectenonderpand, be talingsverkeer, bevestigde cheques en meer van dat moois met evenveel kennis van zaken als vroeger over een hoekschop, het vitamine-percentage, de methode van Stei- nach of het aardmagnetisme. Kunt u zich zooiets voorstellen? En toch is het de volle waarheid. De nood leert niet alleen bidden maar ook geleerd doen. En ten slotte is het voor ons geen geleerdheid meer Het is dagelijks gedoe geworden. We zijn, al is hei ook met h°vigen tegenzin, voortdurend en heftig geïnteresseerd. Het is alsof we voelen, dat we meer dan oppervlakkig met diit alles te doen hebben. Ja. dat is het merkwaardige van dezen zwarten tijd: we voelen ons (en nu denk ik me natuurlijk ever, in den Duitscher in) staatsburgers. We begrijpen, dat dit begrip „staat", in normalen tijden zoo vaag, zoo ver weg, zoo vreemd, zich zoo nu en dan kan toonen op meer dan ware grootte en hinderlijk dichtbij. We snappen nu, dat de Staat niet iets is buiten ons om, maar dat ieder van ons met z'n vreugden en z n zorgen, z'n bezit en z'n schulden, er een deel van vormt, dat hij ef niet van loskomt en een ontzettende verantwoordelijkheid met zich om draagt. Staat ziek, ik ziek; Staat kapot, ik kapot. Wie nog nimmer bur ger van een zieken Staat geweest is, weet niet wat dit beteekent. Natuurlijk, in de oorlogsjaren hebben de strijdende naties het begrip Staat meer dan duidelijk gemaakt. Men was als staats burger combattant oi non-combattant in dienst van zijn Staat, sneuvelde, werd ge wond of verhongerde thuis, al naar gelang de Staat het uithield en het geluk of het ongeluk overheerschte. Maar men was, ook in het zwaarbeproefde Duitschland, al aar dig op weg dit alles te vergeten. Een nieuwe generatie was sinds 1918 groot ge worden, had zich op de beroepen en ook op de onzalige politiek geworpen en zag om zich heen eigenlijk niet al te veël somberheid meer. Vooral omdat zij geen punten tot vergelijking meer had. Nu meldt zich opeens de zieke Staat, de eigen Staat, waarvan men onafschei delijk deel is. Die zieke Staat zit tot over de ooren in de schuld, en heeft geen geld meer Banken, met onwaarschijnlijk-trotsche centrale kantoren, worden gesloten; bankiers nemen veronal of grijpen naar den revolver; menschenmassa's bestormen bank'oketten, die den dag daarop ook gesloten worden; millioenen menschen geven hun laatste baar geld uit. Men weet niet meer, waarmee men z'n eten moet koopen, hoe men z'n dage- lijksche schulden moet afdoen. Kranten worden bij risje's verboden, de radio-luid spreker vertelt verontrustende dingen. Zotte geruchten doen de ronde. Menschen, die van dit alles niets begrijpen, fluisteren rond, dat er weer een inflatie op komst is. Een vreeselijk woord, een geleerd woord. Men weet vaak niet precies te vertellen, wat het is en waar het vandaan komt. Maar men kent den klank en weet, dat het samen- gaal met waardevermindering van het geld, verlies van alle spaarduiten en vreeselijke, onverdiende armoede ten slotte De kranten waarschuwen: er is geen sprake van inflatie, maar van precies het omgekeerde; van deflati?- Slechts een kleine minderheid weet, wat dat beteeKcnt. Voor de meerderheid, voor het volk klinkt Het precies net eender En daarom begrijpt men nog minder dan voorheen. Men heeft geld op de bank of op de spaarbank En de banken zijn dicht' Waarom? Wil men ons geld waardeloos maken, zonder dat we gelegenheid krijgen het snel uit te geven voor iets. dat waarde behoudt? Is dat de Staat, die zooiets doet? Wonderlijke dingen ervaren wc' De gemiddeld? staatsburger begrijpt niet eens, wat een bank is, wat een deposito overeenkomst met zoo'n bank beteekent, dat zijn bewaard geld in normale tijden wel veilig is, maar dat er niets onbehoor lijks in steekt als een bank het hem niet onder alle omstandigheden ten volle kan uitbetalen. Hij heeft er nooit over nage dacht. dat zoo'n bank met zijn geld handel drijft en winst tracnvtVte maken, en dat zijn rente uit een deel van dien winst be taald wordt. Als alles normaal gaat. Hij blijft ongelooflijk naïef. Stelt zich zoo ongeveer voor, dat zijn spaarduiten in een vakje liggen, steeds tot zijn beschikking en dat zijn bank er zoo nu en dan wat rente bij legt. Overdreven? Waarde lezer, we hebben de voorbeelden var. zulk naïef geloof dezer dagen in Duitschland voor het grijpen had! Men begon, omdat men niet het verschil tus schen inflatie, een te-veel aan betaalmidde len, en deflatie, een tekort aan betaal middelen, snrpte, een run op de banken om zoo snel mogelijk al zijn geld terug te halen en vermoedelijk het in levens middelen en andere zaken om te zetten. Men dacht alleen maar aan 1923. En snapte niet, dat banken, ook de meest soliede, eenvoudig niet in staat zijn om op één dag alle deposito's uit te betalen. Tenminste niet in een tijd als deze, nadat het buiten land eenige milliarden aan het Duitsche bankwezen onttrokken heeft.. Men werd er plots en zeer hardhandig aan herinnerd, aat men in een „Staat' tezamen leeft, dat die Staat er niet voor orfs is, maar wij er voor den Staat zijn, en dat, als onze Staat failliet is, ieder van ons dat in eigen beurs te speuren krijgt. Nu zijn we hier wat je zou kunnen noemen „biwuste staatsburgers' g?word?n Wat niet bepaald een genoegen is Wij ik spreek voor de Duitschers en als belastingbetaler worden ook plot seling zeer voelbaar geregeerd. De ambt€V naar, dat vreeselijke veelkoppige monster, dat de macht heeft, loketjes voor onzen neus met een klap dicht te slaan, steekt het hoofd op, rolt met de oogen en jaagt ons met z'n sombere lustre-jasje schrik aan. Hij is de machtige, en wij zijn niets dan ellendige burgers. Hij regeert, om 't even of 't in de gestalte van een rijks kanselier, een belastingambtenaar of een douane-geweldige is. Hij schrijft ons voor, hoeveel en hoelang we buiteniandsch geld mogen bezitten; hij bedreigt ons met tucht huis als we noodleugentjes verzinnen om den geliefden Staat een loertje te draaien, en belooft ons als straf vervaarlijke op centen, die ons volgens de wet tot woe keraars zouden maken, indien wij ze zelf zouden gaan eischen. Het is een vreemd gedoe, en we weten niet precies, wat we ervan denken moe ten. De belastingen stijgen de deurwaar ders dreigen, maar men 'ft ons geen kans, ons geld van de ban* te halen. We mogen niet meer naar het buitenland, als we niet honderd Mark per reis extra dok ken, aan den zieken Staat. Maar we lezen tevens, dat die maatregel den zieken Staat tienmaal meer kost dan opbrengt. Wat zeg ik: honderd malen. Op eens is alles vreemd, somber, af schrikwekkend geworden. We begrijpen ook niet, hoe het komt, dat we dit alles zoo rustig dragen. Zijn we apatisch, is ons flit alles on verschillig, vegeteeren we en laten we ons geduldig regeeren? Op 13 Juli is dit alles over ons geko men. De bijgeloovigen geven ons knip oogjes. Zij hebben het allemaal zien aan komen We loopen er niet in. We vragen ons alleen maar af, door welke genieën we dan eigenlijk geregeerd worden We hooren, dat Duitschland sinds jaren een gouddekking heeft. Dat wil zeggen, voor elke honderd mark in omloop ligt voor een waarde van 40 mark aan goud of buiteniandsch geld, dat goed als goud is, in de kelders van de Rijksbank. Dan moet toch alles goed gaan, ook al is het nu misschien 35 mark geworden? Dan is ons geld toch safe als ja als wat? als de Federal Reserve Bank of nog beter: de Bank van Frankrijk? Maar dan vertelt men ons, dat dit goud geleend is en elk oogenbük weggehaald kan worden. Dat is. maar ten deele juist, maar het volk gelooft het, en vraagt zich af, of dan niet alles bedrog is. Gelijk -de „wederopbouw" bedrog was, de weelde" van de laatste 5 jaren bedrog, omdat dit alles met geleend geld, dat men terug kon vragen (en terug vroeg!) tot stand kwam. En onder al die bange wonderen van heden is er één wonder, dat zonderlinger is dan alle andere: we zijn geduldig als schapen, we laten ons regeeren, we dok ken geweldige belastingen en spelen met een lankmoedigheid zonder weerga onze rol als bewuste staatsburgers. Dat is, wat ik u van de oogenblikke- lijke stemming in Duitschland wilde ver tellen. We praten als deskundigen over de naarste en de geleerdste dingen, we lezen in de kranten rubrieken, die we tientallen jaren lang overgeslagen hebben, we beginnen te vermoeden, te snappen: nog* een stadium verder en we zullen ik praat voor de Duitschers! het geduld yerliezen. Zoo is het. ROLAND. UITEENZETTING VAN MINISTER DECKERS. In buiten- en binnenlandsche conferen ties en bijeenkomsten van hoog tot laag, in militaire, anti-militaire, godsdienstige, economische en financieele kringen, in boeken, tijdschriften, week- en dagbladen, ja schier overal wordt tegenwoordig het actueele onderwerp: ,,de ontwapening" beschreven of besproken. Ontwapening: eenzijdig dan wel inter nationaal. Men weet, hoe de Regeering tegenover dit brandende vraagstuk staat: zij wenscht een gelijktijdige algemeene vermindering der bewapening in gemeen schappelijk internationaal overleg. Dit standpunt hebben wij dezer dagen nog eens nadrukkelijk naar voren hooren brengen door den Minister van Defensie dr. L. N. Deckers, op een persconferentie te Den Haag, waarbij tevens o.a. tegen woordig waren liet hoofd der tweede afd. B. (Generale Staf) van dit Departement luit.-kol. J. J. G Baron van Voorst tot Voorst en het hoofd der Afd. Dienstplicht de heer P. W. Oosterhoff. De bijeenkomst was in hoofdzaak belegd ten einde te wijzen op het nut der in Augustus en September te houden herha lingsoefeningen, aldus de Minister. Hier aan, zal door ongeveer 29.000 dienstplich tigen worden deelgenomen. Er is eenige grond voor het vermoeden, dat in sommige kringen de meening al te zeer postvat, dat, nu men als het ware aan den vooravond staat van de in 1932 te Genève te houden groote ontwapenings conferentie, er niet. meer zooveel reden zou zijn dit jaar herhalingsoefeningen te houden. Daar men echter nog geenszins weet in welke richting deze conferentie zal gaan men denke aan het nog steeds heerschend groote onderling wantrouwen der volkeren en hoezeer van Nederland- sche zijde ook bevorderd wordt haar te doen slagen in dit verband memoreerde de Minister het door hem zeer toegejuichte Petitionnement der Ned. Dagbladpers wordt met het twijfelen aan het nut der herhalingsoefeningen wel zeer aan de uit komsten van Genève vooruitgeloopen. Zoolang de Internationale Ontwapening nog niet definitief is, achtte de Minister het wenschelijk. dat de betrokkenen zich van hun plichten tegenover het Vaderland bewust blijven en deze met opgewektheid blijven vervullen. Doch daartoe is 't nood zakelijk een juist inzicht te verkrijgen in de beteekenis der herhalingsoefeningen. De Minister wees er vervolgens op, hoe juist wel in de eerste plaats door organi satie, oefening en bewapening volkomen beantwoordt aan hetgeen wordt beoogd met het verbod van den aanvalsoorlog, voor zien in het Kellogg-pact. Maar zelfs voor de zuivere verdedigende, behoudende en preventieve taak, welke voor onze weer macht geldt, is de oefeningstijd tot een minimum i5'/s maand; herhalingsoefening miliciens 17 dagen) teruggebracht; veel minder dus dan in Frankrijk en België. Uitgaande van de noodzakelijkheid eener weermacht voor het tegenwoordige, als mede voor de naaste toekomst, stelde de heer Deckers de vraag of aan de kwaliteit daarvan te veel getornd mag worden. In de weermacht komt de nationaliteit van den Staat en de dienstvaardigheid van alle rangen en standen voor éénzelfde doel op treffende wijze tot uiting. Het doel is: het verzekeren van het staatsbestel zoowel naar buiten als naar binnen. De weer macht vormt een den Staat dienend or gaan en mag noch door innerlijke zwakte, noch door gebrek aan paraatheid te kort schieten. In het oefeningsstelsel van het Ned. leger vormen de herhalingsoefeningen den sluitsteen van het geheel. Weliswaar moet de man in het gelid na de 5maand eerste oefening een bruikbaar soldaat ge acht worden, maar hij zou op de verworven kennis tenminste 15 jaar moeten teren. Naast het weder gewennen aan tucht en orde, zijn, aldus de Minister, de herha lingsoefeningen noodzakelijk tot het op nieuw beoefenen en aanvullen van het vroeger geleerde en tot het gewennen aan hetgeen waarvoor op militair gebied uit houding noodig is. Daarbij komt, dat in den loop der jaren veelal een en ander aan de strijdwijze verandert, doordat ook hier de toepassing wisselt, naarmate inzicht en ervaring toenemen en de techniek veran dert. Als vooral belangrijk noemde de Mi nister tevens nog de oefening der reserve aanvoerders en het verlofs-administratieve personeel, terwijl tenslotte de periode van de herhalingsoefeningen als het ware een mobilisatieoefening in het klein vormt. Na aldus gewezen te hebben op het nut der herhalingsoefeningen, ook onder de huidige omstandigheden, gaf dr. Deckers hierop de verzekering, dat van de zijde van het legerbestuur er naar gestreefd wordt, om den druk daarvan binnen de grenzen van het mogelijke, te verminderen. Daar voor worden, waar dringend noodig. vrij stellingen of uitstel verleend, dan wel be paalde vergoedingen toegekend. Zoo werd voor de komende oefeningen, welke in den Achterhoek tusschen Doetichem en Win terswijk zullen plaats vinden, weer in on- veer 3400 gevallen daartoe toestemming gegeven.. De heer Oosterhoff gaf vervolgens een uitvoerig overzicht van de tallooze moei lijkheden, die zich bij het verleenen der vrijstellingen etc. voordoen, en wees er op, dat voor zoover slechts eenigszins mo gelijk, daarbij de grootste mildheid de Minister gebruikte in dit verband nog het woord vaderlijke zorg wordt betracht. De ambtenaren onderzoeken nauwlettend ieder voorkomend geval en de Regeering helpt bijv. door persoonlijk contact met de werkgevers zooveel als zij kan. In „Huize Voorhout" vond daarna een lunch plaats, welke den journalisten door den Minister van Defensie werd aange boden en waar zij nog gelegenheid vonden langen tijd over het vraagstuk der ontwa pening met de aanwezige autoriteiten van gedachten te wisselen. Naar het Engelsch van BERTA RUCK door Mr G. KELLER. 11) Dingen en krabbels, dat klinkt vrien delijk! riep de andere uit, maar ze was bescheiden genoeg om zich niet gekwetst te gevoelen. En mijn naam is Sheilq Curtis Mooi. En doet u iets voor den kost? Zingt u? Schildert u?. Is u bij het tconeel? Neen, ik ben kantoorbediende. Laat ik juister zeggen: ik was het. En in een bui van overmoed liet zij er op volgen: juist toen ik u ontmoette had ik de bons kekregen! Wat een geluk.... voor mij, anders bud ik hier alleen moeten lunchen. Ben ik erg onbescheiden wanneer ik vraag, waarom u de bons heeft gekregen, juf frouw Curtis? Omdat ik parels heb gestolen, naar b)en beweerde. Op dit oogenblik deed de houding van Peg Woffington denken aan die van den riiendelijken priester, die, wanneer een moordenaar hem in zijn verwarring op biecht: Vader, ik heb een moord ge pleegd!" met minzame welwillendheid «aarop de vraag laat volgen: „Zoon, hoe vaak?" Terwijl zij wat zout over haar aardappelsalade strooide, vroeg zij vrien delijk; Parels gestolen? Te dorie! En heeft u er veel gekaapt? Geen een, verklaarde Sheila met een glimlachje, terwijl zij zich gesterkt ge voelde door het maal, dat zij waarlijk wel noodig had gehad, niet minder evenwel door de vriendelijkheid waarmede zij werd bejegend. Geen enkele parel, maar dat maakt geen verschil. Men taxeerde de waarde ervan op zeven duizend pond. Menwie zijn dat? Dat is mijn firma, mijn voormalige firma-antwoordde Sheila. En met het zeer menschelijke verlangen van een eenzame ziel, die in langen tijd niet in aanraking is geweest met haars gelijken, om haar hart eens uit te storten, vertelde zij haar nieuwe vriendin precies al wat haar op het kantoor van Mackenzie en Moss was overkomen, met weglating alleen van de namen. Prachtig, merkte de schrijfster over modes op, terwijl zij daarbij waardeerend knikte. Ik houd. liet zij er op volgen met die losheid waar achter een scherp en gezond verstand schuil ging, van zoo'n „Roman polieer"! Maar wat is er het slot van? Natuurlijk zijn we nu pas aan het begin. Doch vast. en zeker zullen ze spoe dig uitvinden wie die werkelijke dief is. Sheila keek haar met een glim lachje aan. Niet waar? Dat wilde u toch zeggen? Ik wou alleen zeggen, dat u, juffrouw Woffington, het dus voor waar aanneemt, dat ik het niet ben. - Wat niet bent? De dievegge. Zeg nu geen malligheden, kind! Ja, u denkt, dat het met mij heele maal in orde is. Neen, dat denk ik niet, dat weet ik, antwoordde Peg Woffington op ernstigen toon. Hoe weet u dat? Dat zou ik niet kunnen zeggen. Maar wel weet ik, dat u evenmin in staat is om parels te stelen als dat ik.nu, dat ik een hond zou kunnen vergiftigen! U gelooft me dus op mijn woord? zei Sheila zacht, terwijl haar gedachten terug gingen naar den man, die verklaard had dat niet te kunnen doen. Zeker. En, vervolgde zij, ik geloof, dat u een eisch tot schadevergoeding zou kun nen instellen wegens laster, aantasting van uw goeden naam of iets dergelijks. Ik gevoel er bitter weinig voor hem nog eens in mijn leven te ontmoeten, zelfs in de rechtszaal. Het zou voor u een rehabilitatie zijn, daargelaten de vergoeding in geld, welke u zoudt ontvangen. Het zou hen tenminste overtuigen van uw onschuld Als mijn woord hen niet heeft kun nen overtuigen, zou ik niet willen, dat zij langs anderen weg moesten worden over tuigd. Dat ben ik wel weer met u eens. Intusschen, liet Sheila er met ge dempte stem op volgen, heb ik niet de flauwste idee, hoe het verder met me moet gaan! Op vriendelijk beknorrenden toon ant woordde Peg WoffingtonMaar dat heb ik toch al gezegd, kind! Je gaat mor gen met mij mee naar Parijs. Neen, ik maak geen grapjes, liet zij er op volgen, als antwoord op den ongeloovigen blik van Sheila. Ik meen het in allen ernst. Toen ik daarstraks op de stoep van je kippenhok zeide, dat ik je met me mede- nam, wist ik heel goed wat ik wilde. Een mensch heeft soms van die plotselinge ingevingen, ge voelt, dat men zich aan een misdaad schuldig zou maken, zoo men de gelegenheid liet voorbijgaan om een bevriende ziel te winnen. Sheila kreeg een kleur van opwinding, terwijl haar gastvrouw vervolgde: Ik was eerst van plan je als mijn gast mede te nemen, maar zou het je niet toelachen langer tijd bij me te blijven, b.v. als mijn kantoorjuffrouw? Waarom zou je dat baantje niet even goed bij mij kun nen vervuilen als bij die lui van Macken zie en Moss? Neen. ik meen het. het is een volkomen zakelijk voorstel. Ik wil het zelfde salaris betalen als die heeren. on gerekend kost en inwoning. Ga je mee? Sheila zette groote oogen op. Is het u ernst? Waarom zou ik iets zeggen wat ik niet meen? Maar Er is ruimte te over in mijn woning te Parijs, beste kind. Er zijn drie apparte menten in het huis. Een kunstenaar heeft er een van. een operazangeres heeft het andere betrokken en ik bewoon het derde appartement. Ik kan je een ruime kamer op de zolderverdieping geven. In mijn appartement kan ik een jong meisje voor allerlei gebruiken. Ik heb dikwijls meer aan de hand dan ik af kan. Ik zou je b.v. een boel van mijn geschrijf kunnen dicteerenje zoudt heel wat bood schappen voor me kunnen doen. mijn afspraken met couturières kunnen no- teeren, me vergezellen naar de groote magazijnen, bij gelegenheid met me naar premières gaan, met den hond gaan wan delen als ik het te druk heb. (Ja. ik heb ook te Parijs een hond. Ik ben nooit zon der hond, niet waar Emma?) Je zoudt honderd en één dingen voor me kunnen doen. We zouden het erg prettig en gezel lig kunnen hebben. Je moet met me mede gaan, besluit er maar dadelijk toe. Af gesproken? Het is een ingeving des hemels, sta melde Sheila. Het is te mooi. U is een barmhartige Samaritaan voor me. Maar. maar..stel u eens voor, het kon best het geval zijn, dat ik geen Sheila Curtis heette! Waarom zou ik niet San Fransisco Annie of Chicago Blanche of een andere pareldievegge kunnen zijn? Zeker, dat klinkt wel mogelijk, maar ik weet beter, omdat ik, zooals ik reeds zeide, genoeg menschenkennis heb om me niet te vergissen. Nog steeds in de war door den onver- wachten keer in haar lot, wijdde Sheila den avond aan het pakken van haar boeltje in het Tehuis voor jonge dames in betrekking, dat gedurende een half jaar haar woning was geweest, en den volgen den morgen stond zij in haar mantel, met haar nauwsluitend hoedje, haar zwarte kaplaarsjes en met een gelaat van vroo- iijke verwachting op het perron van het Victoriastation. Weldra voegde juffrouw Woffington zich bij haar, gehuld in een bontmantel, met de noodige bagage, die haar allerhartelijkst begroette. Daarna volgde de reis door het modderige Kent, de aankomst te Dover, de drukte om aan boord van de boot te komen. Nog een laatste blik op Engeland? Zeg de witte kalkrotsen maar vaarwel. Sheila! Graag! antwoordde Sheila lachend, terwijl zij zich vasthield aan de reeling en de landwind haar rokken naar achteren blies. Uitdagend hief zij haar gehand- schoend handje omhoog en met opgehe ven hoofd verklaarde zij' ik hoop ze voor de laatste maal te hebben gezien. En toch kromp haar hart een oogenblik in een, zij had het gevoel alsof er een prop in haar keel zat en er blonk een traantje aan de lange wimpers van haar donkere oogen, terwijl zij onhoorbaar fluisterde: vaarwel! En zonder dat zij er eenige aan nemelijke reden voor zou kunnen opge ven, liet zij er op volgen' „en ik heb die parels toch niet gestolen." Weldra kwam de Fransche kust in het gezicht: een lang. uitgestrekt strand, om zoomd door dennenwouden. (Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1931 | | pagina 9