Kampeerders
PUROL
DAROL FARGUHAR'S
NACHTWANDELING
72sle Jaargang
Goede en slechte Zomers.
LEIDSCH DAGBLAD, Zaterdag 25 Juli 1931
Derde Blad
No. 21886
OUDE BOUWKUNST
RONDOM LEIDEN
(D Buitenl. Weekoverzicht.
FEUILLETON.
Waar het weer een onderwerp is, waar
over eiken dag gesproken wordt, is het
geen wonder, dat mij in den laatsten tijd
telkens mijn oordeel over dezen zomer
wordt gevraagd. Over het algemeen
schijnt men over den zomer van 1931 niet
gunstig te oordeelen. Hoe komt het, dat
wij dit jaar zoo'n slechten zomer hebben?
Dat is de vraag, die telkens gedaan wordt.
Ik zal trachten in een kort bestek op deze
vraag te antwoorden.
Wat is eigenlijk in ons klimaat' een
slechte en wat is een goede zomer? Veel
wind, veel en dikwijls regen, koel weer,
dat zijn in hoofdzaak de drie voornaam
ste weerfactoren, die onzen zomer beder
ven. Warm, droog en windzwak weer
stempelen den zomer tot een goede. Toch
is hiermede nog niet geheel uitgemaakt
wat een goede en wat een slechte zomer
is, want men dient ook rekening te hou
den met den gemiddelden toestand over
een lange reeks van jaren. Levert de zomer
meer warme, droge en windzwakke dagen
dan het gemiddelde aantal, dan kunnen
wij van een goeden zomer spreken, terwijl
een slechte zomer wordt gekarakteriseerd
door een te klein aantal van zulke dagen.
Wanneer wij dit alles in het oog houden
kan men op het oogenblik nog niet spre
ken van een slechten zomer maar ook
niet van een goeden. Het weer, dat wij
totnogtoe gehad hebben in de maanden
Juni en Juli week in het algemeen niet
veel van den normaal-gemiddelden toe
stand af. In Juni was de temperatuur, ge
middeld genomen, iets hooger dan de
normale, de regenval iets geringer dan
normaal, het aantal zonneschijn-uren
(een goed criterium voor de mooi-heid
van het weerl precies normaal. Over het
algemeen was de wind niet sterk en Noor
delijke winden kwamen weinig voor. Der
halve, de maand Juni was goed, al kwa
men eigenlijke warme dagen in kleiner
aantal dan normaal voor.
Juli was minder
normaal, dat over Z.-Europa hooge lucht
druk, over N.-Europa lage drukking
heerscht. Normaal is, dat talrijke z.g.
depressies (waarover later weer) over de
Noordelijke helft van ons werelddeel trek
ken en buiig, onstuimig, veranderlijk weer
in W.-Europa brengen. Min of meer een
uitzonderingstoestand is, die nooit lang
duurt, dat zich over Z.-W. Europa depres
sies vormen, bij welke gelegenheid in ons
land en omgeving het weer een of meer
dagen zeer warm of heet wordt. Na een
korten overgang met onweersbuien volgt
dan steeds een sterke afkoeling.
Er kan ook echter een langere periode
van mooi weer voorkomen, die een gevolg
is van de uitbreiding van den hoogen druk
over de Noordelijke helft van Europa,
waarbij soms zeer hooge temperaturen bij
windstil weer optreden, maar dit gebeurt
betrekkelijk zelden en dan meestal in
Augustus of September.
Waar dus de normale, meest voorko
mende luchtdrukverdeeling in ons wereld
deel in den zomer zoodanig is, .dat een
breede, westelijke luchtstroom koele en
vochtige lucht aanvoert, is ongestadig,
koel en regenachtig weer in den mid- en
nazomer normaler dan warm weer, en zoo
is het te verklaren, dat de meeste zomers
bij ons los en regenachtig weer brengen
en dat de mooie zomers tot een uitzonde
ring behooren. Gelukkig is dat ook het
geval met de zeer slechte, zooals in 1930.
Nadruk verboden. C. N.
den. Dat was evenwel slechts een nood
maatregel. In het jaar 1662 werd. behalve
de toren, alleö afgebroken en opnieuw
opgebouwd. In dat jaar schijnen bij het
graafwerk, zooals Joachim Oudaen ver
klaarde. veel scherven van Romeinsch
aardewerk te zijn gevonden. Latere bodem
onderzoekingen schijnen echter in dit op
zicht niet veel te hebben opgeleverd.
jeu.
gunstig, vooral in de
tweede helft. Waarschijnlijk zal aan het
einde der maand blijken, dat de gemid
delde temperatuur lager is dan de nor
male. Zeer warme dagen kwamen bijna
niet voor. Van den regenval valt met
zekerheid slechts te zeggen, dat de hoe
veelheid regen in de omgeving de normale
nog niet overschreden heeft. Ook het aan
tal regendagen is tot nu toe niet grooter
dan normaal geweest en zoowel dit als de
hoeveelheid regen bleven tot nog toe aan
zienlijk beneden de cijfers van Juli 1930.
Vooral in de tweede helft der maand was
de wind vrij sterk. Het aantal zonne
schijn-uren zal waarschijnlijk beneden
het normale aantal blijven. Over het al
gemeen is Juli dus tot nu toe ongunstiger
dan normaal geweest en de kans dat het
tekort nog zal worden ingehaald is heel
klein.
Wij zouden derhalve uit de bovenstaan
de gegevens de gevolgtrekking kunnen
maken, dat de zomer van iets beter dan
normaal teruggegaan is tot iets slechter
dan normaal en dus achteruitgaande was.
In vergelijking met den zomer van 1930
was hij, vooral in Juli, veel beter.
Wij moeten nu ook eens kijken naar de
algemeene meteorolgische omstandig
heden, die het karakter van den zomer
bepalen.
Ten westen van Europa ligt de Atlanti
sche Oceaan. In het algemeen kan men
rekenen, dat de temperatuur boven dezen
Oceaan in den zomer lager is dan boven
het vasteland, zoodat, als de wind uit zee
komt, het weer koel zal zijn, m.a.w. een
algemeen in West-Europa heerschende
Zuidewstelijke, Westelijke of Noordweste
lijke wind doet de temperatuur beneden
de normale dalen. Noordelijke winden, die
in Juni nog vrij veel, in Juli en Augustus
echter zelden voorkomen, veroerzaken
zelfs zeer koel weer.
Wanneer daarentegen over West-Europa
een luchtstroom strijkt, die uit Oost-,
Zuidoost- of Zuid-Europa komt, dan is de
daarmede aangevoerde lucht warm en
droog en zal men onder diens invloed,
warm, droog en meest zonnig weer heb
ben, in tegenstelling met het koele, voch
tige en zwaar bewolkte, regenachtige weer
onder de heerschappij van den uit den
Oceaan komenden luchtstroom.
Westelijke luchtstroomen dringen ons
werelddeel echter binnen wanneer over
Noord-Europa de luchtdrukking laag, over
Z.-Europa hoog is. Hoe sterker daarbij het
verval in luchtdruk van het Zuiden naar
het Noorden is, hoe krachtiger de Weste
lijke wind waait, dus hoe koeler en regen
achtiger het weer zal zijn.
Nu is in den zomer, vooral na Juni,
OEGSTGEEST.
De kerk van Willebrord. die oorspron
kelijk waarschijnlijk met uitzondering der
mogelijke steenen grondslagen van hout
is geweest, heeft velerlei lotswisselingen
gekend. De overlevering vermeldt, dat
„thia bern fen the grimma herna" de
kinderen uit den grimmigen hoek zoo
als de oude Friezen de Noormannen
dichterlijk noemden, in 856 de kerk heb
ben verwoest.
zy zal, toen het gevaar weer voor een
tijdje voorbij was, weer opgericht zijn
van het oude materiaal.
Toen omstreeks het jaar 1010 de Noor
mannen tot rust kwamen en zij ten slotte
de volkeren aan den Beneden-Rijn door
trokken hadden van hun sterken geest,
kwam weldra, zooals we reeds vroeger
opmerkten in de 11e en 12e eeuw een tijd
perk van bouwbedrijvigheid. Sommige
kerken werden vernieuwd en hersteld en
tal van nieuwe gebouwd. Zoo werd in den
loop der 12de eeuw ook te Oegstgeest een
nieuwe kerk gebouwd, waarschijnlijk van
tufsteen. De eenige grond, waarop dit ver
moeden steunt is deze, dat de Romaan-
sche toren, die het tot 1824 heeft uitge
houden, uit dit materiaal was samenge
steld. Nu bestaat er wel een vermoeden,
dat deze toren pas uit het midden der
15de eeuw zou dagteekenen. In een mooi
reclamewerkje „Het Villapark „Prins
Hendrik" te Oegstgeest, voor eenige jaren
verschenen, vindt men de mededeeling
„Op den 25 April 1450 verklaarden de
kerkmeester met goedvinden van wereld
lijke en geestelijke gezaghebbers een halve
morgen lands van de kerk te hebben ver
kocht aan het klooster „Marienpoel" om
den torenbouw te kunnen bekostigen."
Het lijkt ons evenwel wat vreemd, dat
men in dien tijd nog een zuiver Romaan-
schen toren zou hebben opgericht. Bij
de afbeeldingen van den voormaligcn
toren te Oegstgeest. waarvan verschil
lende te vinden zijn in het Leidsche
Gemeente-archief, denken wij aan een
laat-romaanschen 'toren uit de 2e helft
der 12de eeuw.
Dat de kerk in de 15de eeuw in Gothi-
schen stijl moet zijn herbouwd en ver
groot en dat zou inderdaad best na
den bewusten datum kunnen hebben
plaats gehad leid ik af uit een pentee
kening in het H. S. Alkemade III, welke
de ruïne voorstelt zooals zij was in 1580.
De toren is daar Romaansch. de brokstuk
ken van de kerk zijn Gotisch en wellicht is
de toren omstreeks 1450 hersteld.
In de eerste jaren van den 80-jarigen
oorlog is de kerk uitgeplunderd en ver
woest, hetzij door de Spanjaarden tijdens
het beleg van Leiden, hetzij reeds vroeger
door de benden van Gerrit van Raephorst
en Oem van Wijngaerden, rumoeriger ge
dachten isse.
Een gedeelte van de romp werd in 1600
in zooverre hersteld, dat de Protestanten
er hun godsdienstoefeningen konden hou-
Hoe de kerk er na den herbouw van
1662 in hoofdzaak uitzag, kunnen we zien
aan de hierboven geplaatste schetsteeke-
ning, welke ik vervaardigde naar een
kopergravure uit Rademakers „Rhijnland"
en die dus dateert van pl.m. 1732. De kerk
is in 1662, waarschijnlijk wat kleiner dan
zij voor de verwoesting was, weer opgericht
in eenvoudige Gothiek. Ook de doopkapel,
die zich naar den eisch der liturgie aan de
Zuidzijde van den toren bevond, werd gere
staureerd.
Van de oude bouwfragmenten werd
bij dit alles geen gebruik gemaakt. Men
weet, dat het „Groene Kerkje" geheel van
baksteen van gewoon formaat is gebouwd.
Den toren zien we bekroond met een
halve maantje. In de 12de en 13de eeuw
schijnt er een geslacht Van Oegstgeest te
hebben bestaan, dat de hooge heerlijke
rechten over het dorp bezat, terwijl de
kerk van 10651156 aan de abdij van
Epternach behoorde. Later behoorde de kerk
aan de abdij van Rijnsburg, terwijl de
burggraven van Leiden, de heeren van
Wassenaer tevens ambachtsheer van
Oegstgeest waren.
Het geslacht van Wassenaer schijnt na
de Hervorming nog patronaatsrechten te
hebben gehad; vandaar het halve maantje
op den toren.
We merkten reeds op, dat de tufsteenen
toren in het jaar 1825 werd afgebroken,
terwijl in hetzelfde jaar ook de doopkapel
verdween.
Men sprong in de 19de eeuw wel eens
wat vreemd met sommige dingen om.
Van den laatsten ambachtsheer van
Oegstgeest. jhr. Gevers van Endegeest, is
toevallig een aanteekening bewaard geble
ven, die daarvan getuigenis aflegt.
Als de koster, die voor ruim 100 jaren de
zorg voor het kerkje had, behoefte had
aan steenen, wist hij zich die op heel pri
mitieve wijze te verschaffen. Aan den voet
van den toren was een oude vervallen
grafkelder, die grensde aan de fundamen
ten. De tufsteenbrokken van die funda
menten werden voor en na door den kos
ter weggebroken, met het gevolg, dat het
gevaarte werd ondermijnd. Een flinke
storm op St. Nicolaasavond 1824 zorgde
voor de rest; de toren stortte gedeeltelijk
in en werd het volgend jaar geheel afge
broken. Door deze catastrophe had de
Westgevel natuurlijk ook geducht geleden
en moest worden hersteld.
Bij de graafwerken voor het verwijderen
der fundamenten kwam niets anders te
voorschijn dan een doodkist van roode
zandsteen uit de vroegere Middeleeuwen,
die overigens geen bijzondere kenmerken
had.
In 1916 is het „Groene Kerkje" nog eens
gerestaureerd met behoud van de oude
ordonnantie. Enkele ramen hebben nog
gemetselde stijlen van geslepen en gepro
fileerde baksteen, zooals men die in het
midden der 17de eeuw veel gebruikte. An
dere ramen zijn, met behoud van den
hoofdvorm later gewijzigd. De traceering
is in den geest der Renaissance. Zooals
ieder, die wel eens een begrafenisplechtig
heid op den doodenakker er omheen heeft
bijgewoond, weet. wordt het koor niet ge
bruikt, als predikruimte, doch voor den
lijkdienst. Boven het schip der kerk be
vindt zich een eenvoudig en stemmig eiken
houten tongewelf. De transepten sluiten
daar met spitsbooggewelven bij aan. Het
geheel maakt van binnen een rustigen
en ingetogen indruk, waartoe enkele ge
brandschilderde ramen medewerken.
W1.WVl/öc-
In de „Voorreden" van de „Katwijksche
Oudheden" van Pars, merkt de tweede uit
gever Mr. Van der Schelling (1745) op, dat
de onderdrempel van de kerkdeur van 't
„Groene Kerkje" zoo hoog ligt als de top
van den toren van Spaarndam, een uit
spraak die reeds in de „Roomse Mogent-
heit" van Oudaen voorkomt. En deze uit
spraak kan men somwijlen nog wel eens
hooren. Nu zal wellicht de toren van
Spaarnwoude bedoeld zijn. die inderdaad
heel laag in 't land ligt en niet hoog is.
Of het evenwel volkomen juist is, waag ik
te betwijfelen. Niettemin is het mij aan
leiding. hier even een schetsje te plaatsen
van het tufsteenen kerkje met toren te
Spaarnwoude. De toren moet dagteekenen
van ongeveer 1200 en komt in zijn forsche,
gedrongen structuur en de verdeeling der
gevelvlakken wel overeen met die van
Oegstgeest. Typisch is dat u hier boven
de galmgaten gevlochten rondboogfriexen
aantreft, waarvan we ook te Sassenheim
nog sporen vonden. En verder vinden we
hier weer het heuldakje, dat voor de to
rens in Kennemerland even karakteristiek
is geweest, als het zadeldakje nu nog is in
de Noordelijke provincies.
Over de kerk te Oegstgeest kunnen wij
nu verder kort zijn.
In het Leidsche gemeente-archief vin
den we In de prentverzameling een aan
tal afbeeldingen, die ons iets van den
ouden toestand doen kennen. Op den be
langrijkste wil ik den belangstellenden
lezer even wijzen, waarbij ik de catalogus
nummers volg:
7702. „Kerk te Oegstgeest herbouwd Ao..
Penteekening uit H. S. Alke
made III.
7703. „De kerk te Oegstgeest Ao. 1580.
Penteekening met het koor in ruïne, j
eveneens uit Alkemade III.
7704. „Kerk te Oegstgeest". Met het koor j
in ruïne. Ets uit Rademakers „Ca-
binet".
7705. Oegstgeest omtrent Leiden. Koper
gravure uit Rademakers „Cabinet"
met sepia opgewerkt.
7706. Oegstgeest omtrent Leiden. Met
sepia opgewerkte tegendruk van de
voorgaande.
7707. ,,'t Dorp Oegstgeest". Gezicht op de
kerk met doopkapel, kopergravure.
7708. „Vue de l'église a Oegstgeest". Ko
pergravure uit Rademakers „Rhijn
land".
Al deze platen zijn dus twee eeuwen en
ouder, en bij alle deze lijkt ons de toren
het merkwaardigst.
RECLAME.
Uw huid en voeten eischen gedurende het
kampleven een bijzonder goede verzorging,
want zonnebrand, smetten, doorzitten en
stukke voeten, kunnen U veel pijn en last
veroorzaken. Daarom altijd
in Uw tent
In doozen van 30-60-90 ct. Tube 80 ct.
Verkrijgbaar bij Apothekers en Drogisten.
772
De straf van niet-vooruitzien.
Een oud spreekwoord zegt: verkeerde
daden straffen zich zelf
Aan Europa wordt bewezen, dat het
maar al te waar is. Toen in 1919 de vrede
van Versailles Duitschland werd afge
dwongen, toen was al te voorzien, dat dit
vredestractaat, of beter gezegd vredes-
dictaat, nimmer in ongewijzigden vorm
was te handhaven. Noch politiek, noch
economisch. Sinds 1919 beleven we dan
ook een voortdurende afknabbelingspro-
cedure. Eenige malen is het Duitschland
gelukt, een klein deel van de opgelegde
lasten van zich te werpen, zij het betrek
kelijk op zeer bescheiden schaal. Eerst
kwam het Dawes-plan, later het Young-
plan en nu is er het Hoover-plan. Dit laat
ste is feitelijk niet anders dan een jaar
lang buiten werking-stellen van het
Youngplan zonder meer en werd geboren
uit den uitersten nood, waarop helaas,
nog een aller-uiterste nood zou volgen,
toen Frankrijk bezwaren van allerlei aard
maakte.
Het accepteeren van het Hoover-plan
houdt echter bijkans impleciet in, dat het
Youngplan moet worden herzien binnen
den termijn van opschorting. Alleen wan
neer men de zaken zoo stelt, is er werke
lijk kans, dat Duitschland en met Duitsch
land Europa, dat is reeds meer dan vol
doende gebleken, zich kan herstellen van
de geslagen wonden, veroorzaakt door
politieke leiders, die niet afdoende begre
pen. dat regeeren vooruitzien is
Had de Londensche conferentie daarom
succes willen hebben, dan had daar reeds,
zij het in de kiem. de grondslag moeten
zijn gelegd voor wijziging van het Young
plan, dat te drukkend zich heeft bewezen.
En in aansluiting daaraan had Amerika
moeten toestemmen in een gelijktijdige
behandeling van de schuldenkwestie,
waarvoor toch in het Hoover-plan. al
tracht dit nog zoo daaraan te ontkomen,
de eerste stoot is gegeven. Een toetsen
van beide aan werkelijkheid en mogelijk
heid alleen kan ons helpen uit het moeras,
waarin we te land zijn gekomen.
Het heeft echter niet mogen zijn. Kort
zichtigheid heeft opnieuw overheerscht.
Te Parijs had Frankrijk trouwens van te
voren de Londensche conferentie reeds
ontzield door de bindende toezegging af
te dwingen, dat In de Engelsche miststad
alleen over financiën en dan zoo eng mo
gelijk. zou mogen worden gedelibereerd.
Alle belangrijke vraagstukken Is men te
Londen dan ook eenvoudig uit den weg
gegaan om zich bezig te houden met klei
nigheden, die niet de bijeenkomst van zoo
vele „grooten" wettigen. Eenige bankiers
hadden daar te Londen hetzelfde kunnen
bereiken!
Goed beschouwd is er niets gedaan dan
een poging het lek te dichten, in het Duit-
sche schip van staat ontstaan, doch dit
zelfs zoo stuntelig, dat men geen bijzonder
inzicht behoeft om te voorspellen, dat
slechts eenig uitstel is gegeven zonder
steun in den nood. Zooals de zaken zich
te Londen hebben ontwikkeld, is voor
Duitschland de noodtoestand slechts ver
schoven tot over enkele maanden. Aange
nomen daarbij, dat het opzeggen van de
credieten op korten termijn inderdaad tot
staan is gebracht.
Waarom het In wezen gaat, dat is te
Londen blauw-blauw gelaten, mocht daar
zelfs niet worden aangeroerd volgens
Fransche zier.",wijze. Als zich dat maar
niet weer wreekt
In Frankrijk, waar eerst sinds betrekke
lijk korten tijd de idee; „les Boches
payeront" is losgelaten, zij het nog maar
half en half, heeft het regeeringsbeleid te
lang gedreven in een richting van „ang
stige onveiligheid" Vandaar de Fransche
bewapening, die het maakt tot de sterkste
militaire mogendheid van het Europeesche
vasteland, vandaar het verzet tegen ont
wapening zonder „veiligheidsgaranties"
van uitgebreiden omvang En zoo laat
zich gerede verklaren, dat momenteel in
Frankrijk opnieuw angst zich baan breekt,
nu eerst Stimson en weldra McDonald en
Henderson een bezoek aan Duitschland
zullen brengen, dat zal ontstaan een Ame-
rikaansch-Britsch-Duitsch verbond. Het is
het oüde angstgevoel en tevens misschien
een langzaam zich baanbrekend inzicht,
dat Frankrijk dan toch wel eens het
zwarte schaap zou kunnen zijn
Wellicht zal uit deze angst echter nog
iets goeds kunnen voortkomen; een be
vordering van de Fransch-Duitsche toena
dering. die als onmisbare factor is ge
steld voor steun aan 't zinkende Duitsch
land.
Naar het Engelsch van BERTA RUCK
door Mr. G. KELLER.
5)
HOOFDSTUK Hl.
De parels in de brandkast.
Parels, welke de firma' Mackenzie en
Moss aan deze clënte op zicht had ge
stuurd, waren telkens weer teruggezonden.
De gravin had aan de onderneming heel
wat last bezorgd en zij was ontzettend
koeskeurig geweest omtrent de kleur, welke
zij wilde dat haar parels zouden hebben.
Eindelijk was een snoer gevonden, dat
zeker naar haar zin zou zijn. Het was een
historisch snoer uit de gloriedagen van
het Russische hof. Wie zou kunnen zeg
gen. in welke handen het vroeger was ge
weest? Uit welk duister hol was het voor
den dag gekomen? Het werd thans naar
het schaarsch van personeel voorziene
kantoor van Mackenzie en Moss gebracht
door een simpelen looper, een vuil, scha
mel gekleed, snuffend mannetje, die
enkel een vrouwelijke bediende achter
een groot kantoorboek aantrof.
Laten de heeren even het bewijs van
ontvangst teekenen verzocht de smoeze
lige brenger der parelen, zijn neus op
halend.
Het spijt me, maar kapitein Farquhar
is uit. Hij is naar zijn oom gegaan, die ern
stig ziek is, verklaarde Sheila. En ik weet
niet wanneer ik hem kan terugverwach
ten.
Nu. dat hindert niet, u kunt ook
voor hen teekenen. juffrouw, zei de looper
al snuffend, terwijl hij het pakje en het
papier naar het meisje schoof.
Zij boog zich even achterover, want ook
al was zij nu reeds zes maanden in dit
deel van de City op kantoor, zoo was ze
toch nog niet geacclimatiseerd aan de
luchtjes van ongewasschen menschen. die
maar weinig in de buitenlucht komen.
Zij nam het pakje op. een groezelig kar-1
tonnen doosje met blikken hoeken, dat'
voor alles beter geschikt leek dan orr er
parelen in te bewaren.
Maar dan doe ik toch verstan ig
eerst eens te kijken wat er in zit voor k
teeken.
Ja, daar heeft u gelijk in, juffrouw.
Kunt u den knoop losmaken?
Sheila maakte den knoop los van h?t
touw, dat een indruk op haar vingers ach
terliet. Zij lichtte het groezelige deksel op.
haalde er een laagje zijdepapier uit. dat
eenmaal wit was geweest Daaronder lag
op een laagje- grijzige watten een omslag
van gemsleer en dit maakte zij open.
O. die mooie parels! Dat prachtige col
lier!
Mooi, hè? merkte de looper al snuf
fend op. Daar ligt voor een waarde van
zeker zeven duizend Pond voor u. Neem ze
er eens uit. juffrouw en weeg ze eens op
uw hand.
Sheila nam het snoer op; er hing een
vuil, geel labelletje aan. dat met cijfers
en hieroglyphen was bedekt. Zij wist dat
daarop vermeld stond het gewicht van elk
der parels, die niet wit noch roze noch
roomkleurig waren, die niet irriseerden als
'n zeepbel en ook niet teer getint waren
als de bessen van den hagedoorn, maar
die iets van al die kleurschakeeringen ver
toonden in een wondervol spel van tinten.
Een diamanten slot van sierlijken vorm
hing aan een der einden.
Ja, ze zijn prachtig, zeide Sheila, on-
Zij nam het pakje op
willekeurig zuchtend. Ze had de gravin
gezien die ze zou dragen. Waar moet ik
teekenen? Hier?
Zij nam haar vulpenhouder en met
haar duidelijke, nog van de handelsschool
afkomstige handschrift zette zij haar
naam: Sheila Curtis.
Nu. dat kan ieder ook zonder bril
lezen, merkte de looper op, die blijkbaar
geen haast gevoelde om weg te komen.
Intusschen kon hij moeilijk langer blij
ven en dus nam hij afscheid met een
„dank u, juffrouw. Goeden middag, juf
frouw",
Goeden middag, antwoordde Sheila,
blij dat hij vertrok.
Terwijl de looper langs de houten, ver
molmde trap naar beneden strompelde,
borg Sheila het parelsnoer weer in zijn
vuil omhulsel en bond zorgvuldig de doos
weer dicht. Daarna ging zij er mede naar
het achterkantoor, het heiligdom van den
Ouden Kei. Alleen hij en zijn neef had
den een sleutel er van, maar de Jonge
Kei had den zijnen aan Sheila gegeven.
Hij had de groote, leelijke brandkast met
haar ingewikkelde sluiting opengelaten,
doch aan Sheila daaromtrent de noodige
instructies gegeven.
Sheila trok de zware deur open. De in
houd van de kast bestond dien dag enkel
uit een bundel waardelooze papieren. Zij
borg de doos daarbij en sloot vervolgens
de kast, die met een zachte, duidelijk
hoorbare klik in het slot sprong. Vervol
gens sloot zij de deur van het kantoor
weder, waarna zij den sleutel in een bin
nenzak van haar leeren handtasch borg.
Toen zij haar eigen kantoor betrad,
klonk de telefoonbel.
Hallo! Spreek ik met juffrouw Cur
tis? U spreekt met kapitein Farquhar.
Juffrouw Curtis, ik kom vandaag niet
meer op kantoor Wilt u me dus het ge
noegen doen alles goed te sluiten?
Zeker, meneer. Hoe is het met de
oude heer?
Nu, niet te bestSluit u dus alle3
goed? Morgen kom ik weer. Dag juffrouw.
Jammerdag, meneer Farquhar.
o ja, dat is waar ook, ik heb daareven
een looper
Maar kapitein Farquhar had zijn toe
stel alweer aan den haak gehangen.
Arme man, bepeinsde zij. Hij zal wel
dood gaan en je zoudt haast denken, dat
hij wel vóór morgen er geweest zal zijn
Maar zal me dat mijn baantje kosten?
De oude Farquhar stierf dien nacht niet.
Hij was nog wel niet buiten gevaar, maar
den volgenden ochtend was hij nog in
leven. Maar toen dien dag zijn neef op
kantoor kwam was het met de zaken
ver van gewoon gesteld: het parelsnoer
was spoorloos verdwenen.
HOOFDSTUK IV.
Onder verdenking.
Om vijf minuten voor tienen verscheen
Farquhar's neef dien morgen op kantoor,
dus vijf minuten eerder dan zijn kantoor
juffrouw, die als altijd precies op tijd was.
Toen hij haar hoorde binnenkomen riep
hij dadelijk:
Juffrouw Curtis!
Sheila's zwart en sierlijk silhouetje tee-
kende zich scherp af tegen het gelige
licht, dat door het raam naar binnen
viel. Met opgeheven armen maakte zij
juist aanstalten om zich te ontdoen van
haar zwart klokhoedje, dat om haar be
koorlijk hoofdje sloot alsof zij er mede
geboren en opgegroeid was. Het spreekt
vanzelf dat dit het eenig hoedje was, dat
het meisje bezat. Het was ook haar eenige
wandelpak, dat zij aanhad, een donker
blauw costuum met een wit geplooid
kraagje, een ceintuur van verlakt leder,
even zwart en glanzend als de haarlok
welke over elk harer wangen hing of als
de Russische kaplaarsjes, waarmede zij
het kantoor was binnengegaan.
Er was iets in de toon van de stem van
haar chef dat haar even deed opkijken.
(Zou er iets niet in orde zijn?) Nog met
den hoed op het hoofd deed zij een
schrede nader in de richting van den
slanken jongen man. die op den
drempel van het achterkantoor stond.
Ja, meneer?
Juffrouw Curtis (niet eens: goe
den morgen) is er gister geen pakje
gebracht nadat ik weg was gegaan?
(Wordt vervolgd).