Kampeerders PUROL DAROL FARGUHAR'S NACHTWANDELING 72sle Jaargang Goede en slechte Zomers. LEIDSCH DAGBLAD, Zaterdag 25 Juli 1931 Derde Blad No. 21886 OUDE BOUWKUNST RONDOM LEIDEN (D Buitenl. Weekoverzicht. FEUILLETON. Waar het weer een onderwerp is, waar over eiken dag gesproken wordt, is het geen wonder, dat mij in den laatsten tijd telkens mijn oordeel over dezen zomer wordt gevraagd. Over het algemeen schijnt men over den zomer van 1931 niet gunstig te oordeelen. Hoe komt het, dat wij dit jaar zoo'n slechten zomer hebben? Dat is de vraag, die telkens gedaan wordt. Ik zal trachten in een kort bestek op deze vraag te antwoorden. Wat is eigenlijk in ons klimaat' een slechte en wat is een goede zomer? Veel wind, veel en dikwijls regen, koel weer, dat zijn in hoofdzaak de drie voornaam ste weerfactoren, die onzen zomer beder ven. Warm, droog en windzwak weer stempelen den zomer tot een goede. Toch is hiermede nog niet geheel uitgemaakt wat een goede en wat een slechte zomer is, want men dient ook rekening te hou den met den gemiddelden toestand over een lange reeks van jaren. Levert de zomer meer warme, droge en windzwakke dagen dan het gemiddelde aantal, dan kunnen wij van een goeden zomer spreken, terwijl een slechte zomer wordt gekarakteriseerd door een te klein aantal van zulke dagen. Wanneer wij dit alles in het oog houden kan men op het oogenblik nog niet spre ken van een slechten zomer maar ook niet van een goeden. Het weer, dat wij totnogtoe gehad hebben in de maanden Juni en Juli week in het algemeen niet veel van den normaal-gemiddelden toe stand af. In Juni was de temperatuur, ge middeld genomen, iets hooger dan de normale, de regenval iets geringer dan normaal, het aantal zonneschijn-uren (een goed criterium voor de mooi-heid van het weerl precies normaal. Over het algemeen was de wind niet sterk en Noor delijke winden kwamen weinig voor. Der halve, de maand Juni was goed, al kwa men eigenlijke warme dagen in kleiner aantal dan normaal voor. Juli was minder normaal, dat over Z.-Europa hooge lucht druk, over N.-Europa lage drukking heerscht. Normaal is, dat talrijke z.g. depressies (waarover later weer) over de Noordelijke helft van ons werelddeel trek ken en buiig, onstuimig, veranderlijk weer in W.-Europa brengen. Min of meer een uitzonderingstoestand is, die nooit lang duurt, dat zich over Z.-W. Europa depres sies vormen, bij welke gelegenheid in ons land en omgeving het weer een of meer dagen zeer warm of heet wordt. Na een korten overgang met onweersbuien volgt dan steeds een sterke afkoeling. Er kan ook echter een langere periode van mooi weer voorkomen, die een gevolg is van de uitbreiding van den hoogen druk over de Noordelijke helft van Europa, waarbij soms zeer hooge temperaturen bij windstil weer optreden, maar dit gebeurt betrekkelijk zelden en dan meestal in Augustus of September. Waar dus de normale, meest voorko mende luchtdrukverdeeling in ons wereld deel in den zomer zoodanig is, .dat een breede, westelijke luchtstroom koele en vochtige lucht aanvoert, is ongestadig, koel en regenachtig weer in den mid- en nazomer normaler dan warm weer, en zoo is het te verklaren, dat de meeste zomers bij ons los en regenachtig weer brengen en dat de mooie zomers tot een uitzonde ring behooren. Gelukkig is dat ook het geval met de zeer slechte, zooals in 1930. Nadruk verboden. C. N. den. Dat was evenwel slechts een nood maatregel. In het jaar 1662 werd. behalve de toren, alleö afgebroken en opnieuw opgebouwd. In dat jaar schijnen bij het graafwerk, zooals Joachim Oudaen ver klaarde. veel scherven van Romeinsch aardewerk te zijn gevonden. Latere bodem onderzoekingen schijnen echter in dit op zicht niet veel te hebben opgeleverd. jeu. gunstig, vooral in de tweede helft. Waarschijnlijk zal aan het einde der maand blijken, dat de gemid delde temperatuur lager is dan de nor male. Zeer warme dagen kwamen bijna niet voor. Van den regenval valt met zekerheid slechts te zeggen, dat de hoe veelheid regen in de omgeving de normale nog niet overschreden heeft. Ook het aan tal regendagen is tot nu toe niet grooter dan normaal geweest en zoowel dit als de hoeveelheid regen bleven tot nog toe aan zienlijk beneden de cijfers van Juli 1930. Vooral in de tweede helft der maand was de wind vrij sterk. Het aantal zonne schijn-uren zal waarschijnlijk beneden het normale aantal blijven. Over het al gemeen is Juli dus tot nu toe ongunstiger dan normaal geweest en de kans dat het tekort nog zal worden ingehaald is heel klein. Wij zouden derhalve uit de bovenstaan de gegevens de gevolgtrekking kunnen maken, dat de zomer van iets beter dan normaal teruggegaan is tot iets slechter dan normaal en dus achteruitgaande was. In vergelijking met den zomer van 1930 was hij, vooral in Juli, veel beter. Wij moeten nu ook eens kijken naar de algemeene meteorolgische omstandig heden, die het karakter van den zomer bepalen. Ten westen van Europa ligt de Atlanti sche Oceaan. In het algemeen kan men rekenen, dat de temperatuur boven dezen Oceaan in den zomer lager is dan boven het vasteland, zoodat, als de wind uit zee komt, het weer koel zal zijn, m.a.w. een algemeen in West-Europa heerschende Zuidewstelijke, Westelijke of Noordweste lijke wind doet de temperatuur beneden de normale dalen. Noordelijke winden, die in Juni nog vrij veel, in Juli en Augustus echter zelden voorkomen, veroerzaken zelfs zeer koel weer. Wanneer daarentegen over West-Europa een luchtstroom strijkt, die uit Oost-, Zuidoost- of Zuid-Europa komt, dan is de daarmede aangevoerde lucht warm en droog en zal men onder diens invloed, warm, droog en meest zonnig weer heb ben, in tegenstelling met het koele, voch tige en zwaar bewolkte, regenachtige weer onder de heerschappij van den uit den Oceaan komenden luchtstroom. Westelijke luchtstroomen dringen ons werelddeel echter binnen wanneer over Noord-Europa de luchtdrukking laag, over Z.-Europa hoog is. Hoe sterker daarbij het verval in luchtdruk van het Zuiden naar het Noorden is, hoe krachtiger de Weste lijke wind waait, dus hoe koeler en regen achtiger het weer zal zijn. Nu is in den zomer, vooral na Juni, OEGSTGEEST. De kerk van Willebrord. die oorspron kelijk waarschijnlijk met uitzondering der mogelijke steenen grondslagen van hout is geweest, heeft velerlei lotswisselingen gekend. De overlevering vermeldt, dat „thia bern fen the grimma herna" de kinderen uit den grimmigen hoek zoo als de oude Friezen de Noormannen dichterlijk noemden, in 856 de kerk heb ben verwoest. zy zal, toen het gevaar weer voor een tijdje voorbij was, weer opgericht zijn van het oude materiaal. Toen omstreeks het jaar 1010 de Noor mannen tot rust kwamen en zij ten slotte de volkeren aan den Beneden-Rijn door trokken hadden van hun sterken geest, kwam weldra, zooals we reeds vroeger opmerkten in de 11e en 12e eeuw een tijd perk van bouwbedrijvigheid. Sommige kerken werden vernieuwd en hersteld en tal van nieuwe gebouwd. Zoo werd in den loop der 12de eeuw ook te Oegstgeest een nieuwe kerk gebouwd, waarschijnlijk van tufsteen. De eenige grond, waarop dit ver moeden steunt is deze, dat de Romaan- sche toren, die het tot 1824 heeft uitge houden, uit dit materiaal was samenge steld. Nu bestaat er wel een vermoeden, dat deze toren pas uit het midden der 15de eeuw zou dagteekenen. In een mooi reclamewerkje „Het Villapark „Prins Hendrik" te Oegstgeest, voor eenige jaren verschenen, vindt men de mededeeling „Op den 25 April 1450 verklaarden de kerkmeester met goedvinden van wereld lijke en geestelijke gezaghebbers een halve morgen lands van de kerk te hebben ver kocht aan het klooster „Marienpoel" om den torenbouw te kunnen bekostigen." Het lijkt ons evenwel wat vreemd, dat men in dien tijd nog een zuiver Romaan- schen toren zou hebben opgericht. Bij de afbeeldingen van den voormaligcn toren te Oegstgeest. waarvan verschil lende te vinden zijn in het Leidsche Gemeente-archief, denken wij aan een laat-romaanschen 'toren uit de 2e helft der 12de eeuw. Dat de kerk in de 15de eeuw in Gothi- schen stijl moet zijn herbouwd en ver groot en dat zou inderdaad best na den bewusten datum kunnen hebben plaats gehad leid ik af uit een pentee kening in het H. S. Alkemade III, welke de ruïne voorstelt zooals zij was in 1580. De toren is daar Romaansch. de brokstuk ken van de kerk zijn Gotisch en wellicht is de toren omstreeks 1450 hersteld. In de eerste jaren van den 80-jarigen oorlog is de kerk uitgeplunderd en ver woest, hetzij door de Spanjaarden tijdens het beleg van Leiden, hetzij reeds vroeger door de benden van Gerrit van Raephorst en Oem van Wijngaerden, rumoeriger ge dachten isse. Een gedeelte van de romp werd in 1600 in zooverre hersteld, dat de Protestanten er hun godsdienstoefeningen konden hou- Hoe de kerk er na den herbouw van 1662 in hoofdzaak uitzag, kunnen we zien aan de hierboven geplaatste schetsteeke- ning, welke ik vervaardigde naar een kopergravure uit Rademakers „Rhijnland" en die dus dateert van pl.m. 1732. De kerk is in 1662, waarschijnlijk wat kleiner dan zij voor de verwoesting was, weer opgericht in eenvoudige Gothiek. Ook de doopkapel, die zich naar den eisch der liturgie aan de Zuidzijde van den toren bevond, werd gere staureerd. Van de oude bouwfragmenten werd bij dit alles geen gebruik gemaakt. Men weet, dat het „Groene Kerkje" geheel van baksteen van gewoon formaat is gebouwd. Den toren zien we bekroond met een halve maantje. In de 12de en 13de eeuw schijnt er een geslacht Van Oegstgeest te hebben bestaan, dat de hooge heerlijke rechten over het dorp bezat, terwijl de kerk van 10651156 aan de abdij van Epternach behoorde. Later behoorde de kerk aan de abdij van Rijnsburg, terwijl de burggraven van Leiden, de heeren van Wassenaer tevens ambachtsheer van Oegstgeest waren. Het geslacht van Wassenaer schijnt na de Hervorming nog patronaatsrechten te hebben gehad; vandaar het halve maantje op den toren. We merkten reeds op, dat de tufsteenen toren in het jaar 1825 werd afgebroken, terwijl in hetzelfde jaar ook de doopkapel verdween. Men sprong in de 19de eeuw wel eens wat vreemd met sommige dingen om. Van den laatsten ambachtsheer van Oegstgeest. jhr. Gevers van Endegeest, is toevallig een aanteekening bewaard geble ven, die daarvan getuigenis aflegt. Als de koster, die voor ruim 100 jaren de zorg voor het kerkje had, behoefte had aan steenen, wist hij zich die op heel pri mitieve wijze te verschaffen. Aan den voet van den toren was een oude vervallen grafkelder, die grensde aan de fundamen ten. De tufsteenbrokken van die funda menten werden voor en na door den kos ter weggebroken, met het gevolg, dat het gevaarte werd ondermijnd. Een flinke storm op St. Nicolaasavond 1824 zorgde voor de rest; de toren stortte gedeeltelijk in en werd het volgend jaar geheel afge broken. Door deze catastrophe had de Westgevel natuurlijk ook geducht geleden en moest worden hersteld. Bij de graafwerken voor het verwijderen der fundamenten kwam niets anders te voorschijn dan een doodkist van roode zandsteen uit de vroegere Middeleeuwen, die overigens geen bijzondere kenmerken had. In 1916 is het „Groene Kerkje" nog eens gerestaureerd met behoud van de oude ordonnantie. Enkele ramen hebben nog gemetselde stijlen van geslepen en gepro fileerde baksteen, zooals men die in het midden der 17de eeuw veel gebruikte. An dere ramen zijn, met behoud van den hoofdvorm later gewijzigd. De traceering is in den geest der Renaissance. Zooals ieder, die wel eens een begrafenisplechtig heid op den doodenakker er omheen heeft bijgewoond, weet. wordt het koor niet ge bruikt, als predikruimte, doch voor den lijkdienst. Boven het schip der kerk be vindt zich een eenvoudig en stemmig eiken houten tongewelf. De transepten sluiten daar met spitsbooggewelven bij aan. Het geheel maakt van binnen een rustigen en ingetogen indruk, waartoe enkele ge brandschilderde ramen medewerken. W1.WVl/öc- In de „Voorreden" van de „Katwijksche Oudheden" van Pars, merkt de tweede uit gever Mr. Van der Schelling (1745) op, dat de onderdrempel van de kerkdeur van 't „Groene Kerkje" zoo hoog ligt als de top van den toren van Spaarndam, een uit spraak die reeds in de „Roomse Mogent- heit" van Oudaen voorkomt. En deze uit spraak kan men somwijlen nog wel eens hooren. Nu zal wellicht de toren van Spaarnwoude bedoeld zijn. die inderdaad heel laag in 't land ligt en niet hoog is. Of het evenwel volkomen juist is, waag ik te betwijfelen. Niettemin is het mij aan leiding. hier even een schetsje te plaatsen van het tufsteenen kerkje met toren te Spaarnwoude. De toren moet dagteekenen van ongeveer 1200 en komt in zijn forsche, gedrongen structuur en de verdeeling der gevelvlakken wel overeen met die van Oegstgeest. Typisch is dat u hier boven de galmgaten gevlochten rondboogfriexen aantreft, waarvan we ook te Sassenheim nog sporen vonden. En verder vinden we hier weer het heuldakje, dat voor de to rens in Kennemerland even karakteristiek is geweest, als het zadeldakje nu nog is in de Noordelijke provincies. Over de kerk te Oegstgeest kunnen wij nu verder kort zijn. In het Leidsche gemeente-archief vin den we In de prentverzameling een aan tal afbeeldingen, die ons iets van den ouden toestand doen kennen. Op den be langrijkste wil ik den belangstellenden lezer even wijzen, waarbij ik de catalogus nummers volg: 7702. „Kerk te Oegstgeest herbouwd Ao.. Penteekening uit H. S. Alke made III. 7703. „De kerk te Oegstgeest Ao. 1580. Penteekening met het koor in ruïne, j eveneens uit Alkemade III. 7704. „Kerk te Oegstgeest". Met het koor j in ruïne. Ets uit Rademakers „Ca- binet". 7705. Oegstgeest omtrent Leiden. Koper gravure uit Rademakers „Cabinet" met sepia opgewerkt. 7706. Oegstgeest omtrent Leiden. Met sepia opgewerkte tegendruk van de voorgaande. 7707. ,,'t Dorp Oegstgeest". Gezicht op de kerk met doopkapel, kopergravure. 7708. „Vue de l'église a Oegstgeest". Ko pergravure uit Rademakers „Rhijn land". Al deze platen zijn dus twee eeuwen en ouder, en bij alle deze lijkt ons de toren het merkwaardigst. RECLAME. Uw huid en voeten eischen gedurende het kampleven een bijzonder goede verzorging, want zonnebrand, smetten, doorzitten en stukke voeten, kunnen U veel pijn en last veroorzaken. Daarom altijd in Uw tent In doozen van 30-60-90 ct. Tube 80 ct. Verkrijgbaar bij Apothekers en Drogisten. 772 De straf van niet-vooruitzien. Een oud spreekwoord zegt: verkeerde daden straffen zich zelf Aan Europa wordt bewezen, dat het maar al te waar is. Toen in 1919 de vrede van Versailles Duitschland werd afge dwongen, toen was al te voorzien, dat dit vredestractaat, of beter gezegd vredes- dictaat, nimmer in ongewijzigden vorm was te handhaven. Noch politiek, noch economisch. Sinds 1919 beleven we dan ook een voortdurende afknabbelingspro- cedure. Eenige malen is het Duitschland gelukt, een klein deel van de opgelegde lasten van zich te werpen, zij het betrek kelijk op zeer bescheiden schaal. Eerst kwam het Dawes-plan, later het Young- plan en nu is er het Hoover-plan. Dit laat ste is feitelijk niet anders dan een jaar lang buiten werking-stellen van het Youngplan zonder meer en werd geboren uit den uitersten nood, waarop helaas, nog een aller-uiterste nood zou volgen, toen Frankrijk bezwaren van allerlei aard maakte. Het accepteeren van het Hoover-plan houdt echter bijkans impleciet in, dat het Youngplan moet worden herzien binnen den termijn van opschorting. Alleen wan neer men de zaken zoo stelt, is er werke lijk kans, dat Duitschland en met Duitsch land Europa, dat is reeds meer dan vol doende gebleken, zich kan herstellen van de geslagen wonden, veroorzaakt door politieke leiders, die niet afdoende begre pen. dat regeeren vooruitzien is Had de Londensche conferentie daarom succes willen hebben, dan had daar reeds, zij het in de kiem. de grondslag moeten zijn gelegd voor wijziging van het Young plan, dat te drukkend zich heeft bewezen. En in aansluiting daaraan had Amerika moeten toestemmen in een gelijktijdige behandeling van de schuldenkwestie, waarvoor toch in het Hoover-plan. al tracht dit nog zoo daaraan te ontkomen, de eerste stoot is gegeven. Een toetsen van beide aan werkelijkheid en mogelijk heid alleen kan ons helpen uit het moeras, waarin we te land zijn gekomen. Het heeft echter niet mogen zijn. Kort zichtigheid heeft opnieuw overheerscht. Te Parijs had Frankrijk trouwens van te voren de Londensche conferentie reeds ontzield door de bindende toezegging af te dwingen, dat In de Engelsche miststad alleen over financiën en dan zoo eng mo gelijk. zou mogen worden gedelibereerd. Alle belangrijke vraagstukken Is men te Londen dan ook eenvoudig uit den weg gegaan om zich bezig te houden met klei nigheden, die niet de bijeenkomst van zoo vele „grooten" wettigen. Eenige bankiers hadden daar te Londen hetzelfde kunnen bereiken! Goed beschouwd is er niets gedaan dan een poging het lek te dichten, in het Duit- sche schip van staat ontstaan, doch dit zelfs zoo stuntelig, dat men geen bijzonder inzicht behoeft om te voorspellen, dat slechts eenig uitstel is gegeven zonder steun in den nood. Zooals de zaken zich te Londen hebben ontwikkeld, is voor Duitschland de noodtoestand slechts ver schoven tot over enkele maanden. Aange nomen daarbij, dat het opzeggen van de credieten op korten termijn inderdaad tot staan is gebracht. Waarom het In wezen gaat, dat is te Londen blauw-blauw gelaten, mocht daar zelfs niet worden aangeroerd volgens Fransche zier.",wijze. Als zich dat maar niet weer wreekt In Frankrijk, waar eerst sinds betrekke lijk korten tijd de idee; „les Boches payeront" is losgelaten, zij het nog maar half en half, heeft het regeeringsbeleid te lang gedreven in een richting van „ang stige onveiligheid" Vandaar de Fransche bewapening, die het maakt tot de sterkste militaire mogendheid van het Europeesche vasteland, vandaar het verzet tegen ont wapening zonder „veiligheidsgaranties" van uitgebreiden omvang En zoo laat zich gerede verklaren, dat momenteel in Frankrijk opnieuw angst zich baan breekt, nu eerst Stimson en weldra McDonald en Henderson een bezoek aan Duitschland zullen brengen, dat zal ontstaan een Ame- rikaansch-Britsch-Duitsch verbond. Het is het oüde angstgevoel en tevens misschien een langzaam zich baanbrekend inzicht, dat Frankrijk dan toch wel eens het zwarte schaap zou kunnen zijn Wellicht zal uit deze angst echter nog iets goeds kunnen voortkomen; een be vordering van de Fransch-Duitsche toena dering. die als onmisbare factor is ge steld voor steun aan 't zinkende Duitsch land. Naar het Engelsch van BERTA RUCK door Mr. G. KELLER. 5) HOOFDSTUK Hl. De parels in de brandkast. Parels, welke de firma' Mackenzie en Moss aan deze clënte op zicht had ge stuurd, waren telkens weer teruggezonden. De gravin had aan de onderneming heel wat last bezorgd en zij was ontzettend koeskeurig geweest omtrent de kleur, welke zij wilde dat haar parels zouden hebben. Eindelijk was een snoer gevonden, dat zeker naar haar zin zou zijn. Het was een historisch snoer uit de gloriedagen van het Russische hof. Wie zou kunnen zeg gen. in welke handen het vroeger was ge weest? Uit welk duister hol was het voor den dag gekomen? Het werd thans naar het schaarsch van personeel voorziene kantoor van Mackenzie en Moss gebracht door een simpelen looper, een vuil, scha mel gekleed, snuffend mannetje, die enkel een vrouwelijke bediende achter een groot kantoorboek aantrof. Laten de heeren even het bewijs van ontvangst teekenen verzocht de smoeze lige brenger der parelen, zijn neus op halend. Het spijt me, maar kapitein Farquhar is uit. Hij is naar zijn oom gegaan, die ern stig ziek is, verklaarde Sheila. En ik weet niet wanneer ik hem kan terugverwach ten. Nu. dat hindert niet, u kunt ook voor hen teekenen. juffrouw, zei de looper al snuffend, terwijl hij het pakje en het papier naar het meisje schoof. Zij boog zich even achterover, want ook al was zij nu reeds zes maanden in dit deel van de City op kantoor, zoo was ze toch nog niet geacclimatiseerd aan de luchtjes van ongewasschen menschen. die maar weinig in de buitenlucht komen. Zij nam het pakje op. een groezelig kar-1 tonnen doosje met blikken hoeken, dat' voor alles beter geschikt leek dan orr er parelen in te bewaren. Maar dan doe ik toch verstan ig eerst eens te kijken wat er in zit voor k teeken. Ja, daar heeft u gelijk in, juffrouw. Kunt u den knoop losmaken? Sheila maakte den knoop los van h?t touw, dat een indruk op haar vingers ach terliet. Zij lichtte het groezelige deksel op. haalde er een laagje zijdepapier uit. dat eenmaal wit was geweest Daaronder lag op een laagje- grijzige watten een omslag van gemsleer en dit maakte zij open. O. die mooie parels! Dat prachtige col lier! Mooi, hè? merkte de looper al snuf fend op. Daar ligt voor een waarde van zeker zeven duizend Pond voor u. Neem ze er eens uit. juffrouw en weeg ze eens op uw hand. Sheila nam het snoer op; er hing een vuil, geel labelletje aan. dat met cijfers en hieroglyphen was bedekt. Zij wist dat daarop vermeld stond het gewicht van elk der parels, die niet wit noch roze noch roomkleurig waren, die niet irriseerden als 'n zeepbel en ook niet teer getint waren als de bessen van den hagedoorn, maar die iets van al die kleurschakeeringen ver toonden in een wondervol spel van tinten. Een diamanten slot van sierlijken vorm hing aan een der einden. Ja, ze zijn prachtig, zeide Sheila, on- Zij nam het pakje op willekeurig zuchtend. Ze had de gravin gezien die ze zou dragen. Waar moet ik teekenen? Hier? Zij nam haar vulpenhouder en met haar duidelijke, nog van de handelsschool afkomstige handschrift zette zij haar naam: Sheila Curtis. Nu. dat kan ieder ook zonder bril lezen, merkte de looper op, die blijkbaar geen haast gevoelde om weg te komen. Intusschen kon hij moeilijk langer blij ven en dus nam hij afscheid met een „dank u, juffrouw. Goeden middag, juf frouw", Goeden middag, antwoordde Sheila, blij dat hij vertrok. Terwijl de looper langs de houten, ver molmde trap naar beneden strompelde, borg Sheila het parelsnoer weer in zijn vuil omhulsel en bond zorgvuldig de doos weer dicht. Daarna ging zij er mede naar het achterkantoor, het heiligdom van den Ouden Kei. Alleen hij en zijn neef had den een sleutel er van, maar de Jonge Kei had den zijnen aan Sheila gegeven. Hij had de groote, leelijke brandkast met haar ingewikkelde sluiting opengelaten, doch aan Sheila daaromtrent de noodige instructies gegeven. Sheila trok de zware deur open. De in houd van de kast bestond dien dag enkel uit een bundel waardelooze papieren. Zij borg de doos daarbij en sloot vervolgens de kast, die met een zachte, duidelijk hoorbare klik in het slot sprong. Vervol gens sloot zij de deur van het kantoor weder, waarna zij den sleutel in een bin nenzak van haar leeren handtasch borg. Toen zij haar eigen kantoor betrad, klonk de telefoonbel. Hallo! Spreek ik met juffrouw Cur tis? U spreekt met kapitein Farquhar. Juffrouw Curtis, ik kom vandaag niet meer op kantoor Wilt u me dus het ge noegen doen alles goed te sluiten? Zeker, meneer. Hoe is het met de oude heer? Nu, niet te bestSluit u dus alle3 goed? Morgen kom ik weer. Dag juffrouw. Jammerdag, meneer Farquhar. o ja, dat is waar ook, ik heb daareven een looper Maar kapitein Farquhar had zijn toe stel alweer aan den haak gehangen. Arme man, bepeinsde zij. Hij zal wel dood gaan en je zoudt haast denken, dat hij wel vóór morgen er geweest zal zijn Maar zal me dat mijn baantje kosten? De oude Farquhar stierf dien nacht niet. Hij was nog wel niet buiten gevaar, maar den volgenden ochtend was hij nog in leven. Maar toen dien dag zijn neef op kantoor kwam was het met de zaken ver van gewoon gesteld: het parelsnoer was spoorloos verdwenen. HOOFDSTUK IV. Onder verdenking. Om vijf minuten voor tienen verscheen Farquhar's neef dien morgen op kantoor, dus vijf minuten eerder dan zijn kantoor juffrouw, die als altijd precies op tijd was. Toen hij haar hoorde binnenkomen riep hij dadelijk: Juffrouw Curtis! Sheila's zwart en sierlijk silhouetje tee- kende zich scherp af tegen het gelige licht, dat door het raam naar binnen viel. Met opgeheven armen maakte zij juist aanstalten om zich te ontdoen van haar zwart klokhoedje, dat om haar be koorlijk hoofdje sloot alsof zij er mede geboren en opgegroeid was. Het spreekt vanzelf dat dit het eenig hoedje was, dat het meisje bezat. Het was ook haar eenige wandelpak, dat zij aanhad, een donker blauw costuum met een wit geplooid kraagje, een ceintuur van verlakt leder, even zwart en glanzend als de haarlok welke over elk harer wangen hing of als de Russische kaplaarsjes, waarmede zij het kantoor was binnengegaan. Er was iets in de toon van de stem van haar chef dat haar even deed opkijken. (Zou er iets niet in orde zijn?) Nog met den hoed op het hoofd deed zij een schrede nader in de richting van den slanken jongen man. die op den drempel van het achterkantoor stond. Ja, meneer? Juffrouw Curtis (niet eens: goe den morgen) is er gister geen pakje gebracht nadat ik weg was gegaan? (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1931 | | pagina 9