INGEZONDEN. LAND- EN TUINBOUW. HISTORISCHE FIGUREN. RADHW'VS. SASSENHEIM. Zilveren jubileum. De lieer J. v. Bakkum hoopt 27 Juli a.s. ,n dag te herdenken, waarop hij 25 jaar Jeden in dienst trad bij den heer Th. ■euwijk, timmerman en aannemer. Aan- inkelijk voor den tijd van 3 dagen aan komen, is dit tijdperk verlengd tot een vart eeuw; iets, wat noch de patroon, xh de a.s. jubilaris hadden kunnon denken. Voor het toelatingsexamen Chr. Kweek- ;bool slaagden onze plaatsgenooten D de c,bel en P. A. Voorsluys, leerlingen der y Visserschool" alhier. Door B. en W. is toestemming ver- ;,j tot het houden op 22 Juli van een jjide voor de stichting „Het Hoogeland' (Ktereeniging beoogt het reclasseerings- on in een 3-tal paviljoens waren in 301 verpleegden opgenomen, terwijl tien bestaan, over te gaan tot het ren van een 4e paviljoen. VEUR. - Geslaagd voor het examen Hoofd- te de heer J. Huisman alhier. VEUR—LEIDSCHENDAM. - Door den Vrijheidsbond zijn candi- it gesteld voor den dubbelen raad: B n der Kloet te Stompwijk en B. Lan- ndoen te Veur. VOORHOUT. WASSENAAR. ZEVENHOVEN. Afscheid ds. Walvaart. Het afscheid van ds. W. H. Walvaart, rv. predikant alhier, zal plaats hebben Zondag 30 Aug. a.s., wegens zijn vertrek aar Doesburg. Kostelooze rijwielbelastingmerken zijn \erkrijgen bij de Rijks Ontvanger te ieuwkoop Dinsdag- en Donderdagavond an 7 tot 9 uur (nieuwe tijd). - De commies der directe belastingen, heer van Hoeven, werd bevorderd tot istent der Directe belastingen, Invoer- hten en Accijnzen. Aanbesteding. Zaterdagmorgen werd ten gemeentehuize nbesteed voor rekening van de N.V. ectriciteits Maatschappij „Wassenaar' 'het uwen van een transformatorenstation aan n Buurtweg alhier. Ingeschreven werd als volgt: A. C. Leyen f.1590: D. Hart f.1478; G. Aken f.1317: NV. v. d. Wel cn Bax 1290, Van Helmond en Moermond f.1281; ebr. de Witt f.1230, Wed. H. C. J. wvesteijn f.1225; fa. J. J. Remmcrswaal 1060. Alle inschrijvers zijn te dezer plaatse oonachtig. Dc Leidsche Lijdensweg. jGisterenmorgen te kwart over vijf werd politie gealarmeerd voor het feit, dat den Rijksstraatweg een auto-ongeval had ts gehad. Het bleek, dat de heer H. mjl met. zijn auto komende uit de richting den met een snelheid van omstreeks K.M. ter hoogte van de Narcislaan was lipt en hierdoor tegen een boom was ebotst. Zekere A. L. H. eveneens in de ito gezeten werd aan het hoofd verwond 'inwendige kneuzingen en werd op ad- es van dr. Baart de la Faille, die eerste )p verleende per ziekenauto van Goemans iar het ziekenhuis aan de Zuidwal te Haag overgebracht. Omstreeks 2 uur in den namiddag kwam snuit Den Haag een auto bestuurd door J. S. uit Delft. De bestuurder wilde Van Zuylen van Nijeveltstraat inrijden, ier stonden twee auto's op een stopteeken in den verkeersagent stil. S. nam even- el de bocht te klein met het gevolg t hij legen een dezer auto's opbotste G. uit Rotterdam. Het bleek, dat S. ef in het bezit van een rijbewijs was ich 'let stuur hanteerde onder toezicht volgens zijn verklaring op dat moment weinig de kluts was kwijtgeraakt. De aterieele schade zal onderling worden ge field. Omstreeks 6 uur in den namiddag reed motorrijder L. W. uit Rotterdam in richting Katwijk toen van de tegen- ergestelde zijde een Filé auto's en daar- isschen eenige motorrijders kwamen ge ien. De voorste auto gaf op een zeker oment een stopteeken met het gevolg dat daarachter rijdende motorrijders G. S. t Den Haag langs de auto heen, juist gen W. opbotste. De heer L. W. bekwam 'mge^ kleine wonden aan kin en de duo- issagierge mej. E. K uit Den Haag kleine rwondingen aan dijbeen en knie welke >or do politie met een snelverband werden 'handeld. Mej. E K. was op de motorkap in de auto terecht gekomen J. S. uit Katwijk, die in staat van kenschap verkeerde en zich niet enschte teverwijderen werd gisteren op Jvol van de politie nabij het café R. aan Wassenaarsche Slag onder verzet naar tt bureau overgebracht, terwijl onvtivks uur 's avonds v. L uit Voorschoten, onder vloed van sterken drank de orde ver porde De politie rekende hem in doch ertegen verzette zich v. d. B. alhier, die eneens mee opgebracht werd. Geslaagd te Den Haag voor het Mulo- tarnen diploma A: J. J. Tuinder alhier. I raad dier gemeente, voorkomende op één I lijst, hun geloofsbrief niet op tijd zouden heboen ingezonden, met als gevolg, dat 3 andere leden in hun plaats zouden zijn benoemd. Afgezien nu van mogelijke complicaties, b.v. dat de 3 eerstbenoemden plotseling zouden zijn oveneden, enz., waarvan hiei, voor zoover mij bekend geen sprake is, komt het mij voor, dat hier niet overeen komstig de wettelijke voorschriften is ge handeld. Er deed zich hier n.l. voor, het geval, bedoeld in het laatste lid van artikel 18 der gemeentewet, zoodat artikel 20 dezer wet moest worden toegepast. Nu spreekt art. 17 der genoemde wei van een benoe ming „in de plaats van hem' terwijl art. 40 dezer wet spreekt van een benoeming „in de plaats van den niet toegelatene In de, in die artikelen bedoelde gevallen is het dus niet toelaatbaar om iemand „in zijn eigen plaats' te benoemen. Artikel 20 ecliier spreekt van een benoeming „ter vervuiling van de (opengevallen) piaats'. Mijns inziens is dus m dit geval volgens de letter der wet een benoeming „in de eigen plaats" wel toelaatbaar Neemt men dit aan, dan zouden in het geval te Rijn saterwoude (al of niet na de loting bedoeld in artikel 42 der gemeentewet» de nalatigen wederom benoemd verklaard hebben moe ten zijn. Maar ook indien men een dergelijke benoeming in de eigen plaats niet toelaat baar acht, moet mijns inziens de benoeming van 3 nieuwe, d.w.z. 3 andere leden als j onjuist worden beschouwd. Dat is n.l. de toepassing van art. 42 der gemeentewet noodzakelijk, althans, in dien de kennisgevingen bedoeld in art. 14 der gemeentewet van dezelfde dagteekening waren voor; i n. Wanneer ik de candidaten aanduid met het rangcijfer waaronder zij voorkomen op de lijst bedoeld in art. 10j der Kieswet, dan zou door de loting, bedoeld in art. 42 der gemeentewet kunnen zijn uitgemaakt, dat de volgorde van ver vulling der plaatsen zou zijn b.v.: 3, 1, 2. Dan moet dus in de eerste plaats worden aangewezen een opvolger voor hem, die als nummer 3 voorkomt op de lijst van art 105. Deze opvolger nu, zal mijns inziens moe ten zijn nummer 1 der lijst. Hij toch be hoort niet tot de personen wier naam buiten rekening moet worden gelaten volgens de 2e volzin van het le lid van art. 17 der gemeentewet, zoodal hij in de eerste plaats in aanmerking komt voor een benoeming als opvolger bij het openvallen van een plaats. Naar mijn meening moet dus nummer 1 werden aangewezen als opvolger van num mer 3. Nu moet daarna, bij de hierboven aan genomen uitslag der loting, worden voor zien in de vacature van nummer 1. Hier zal, rekening houdende met de volgorde der lijst van art. 105, candidaat nummer 2 de aangewezen man zijn. In de derde plaats moet nu nog voorzien worden in de vacature van nummer 2, en hier zal nummer 3 de aangewezen opvolger zijn. Ik kom dus tot het resultaat, dat ook wanneer men aanneemt, dat een benoeming „in de eigen plaats' niet toelaatbaar is^ toch dezelfde 3 heeren wederom benoemd behooren te worden, althans bij dc hier boven aangenomen uitslag der loting. Een eenvoudige becijfering leert verder, dat bij 4 van de 6 mogelijke uitslagen der loting dezelfde 3 heeren weer benoemd moeten worden. Slechts in 2 gevallen zal een worden. Slechts in 2 gevallen zal een „nieuweling" in aanmerking komen, n I. in de gevallen, dat de volgorde van vervulling der plaatsen zou ziju: 1, 2, 3 of 2. 1, 3. In die gevallen zou n.l. na de benoeming van de nummers 1 en 2, nummer 3 „in zijn eigen plaats' benoemd moeten worden, hetgeen ik hier als ontoelaatbaar heb aangenomen. Samenvattende kom ik dus tot de slotsom, dat in het geval te Rijnsaterwoude, naar mijn meening, twee der drie nalatige leden in elk geval wederom benoemd hadden moeten worden verklaard, terwijl al1 een nummer 3 der lijst een kans had van 331/3 pet. dat zijn plaats aan een ander zou worden toegewezen. Aangezien ik echter aanneem, dat een dergelijke gang van zaken niet de bedoeling van den '"Cigever is, zal ik mijn meening gaarne r een betere opgeven. Met de meeste hoogachting. Ir. G. SNOECK HENKEMANS, Secretarie Ocgstgeest. Buiten verantwoordelijkheid der Red.) •opie van al of niet geplaatste stukken wordt niet teruggegeven. de kwestie te rijnsaterwoude. Zeer geachte Redactie. Misschien keurt U het onderstaande een Plaatsje in Uw blad waardig. Bij eventueele 'Pname bij voorbaat mijn dank. In uw blad kwam een bericht voor, vol lens hetwelk in de gemeente Rijnsater woude 3 nieuw-benoemde leden van den voor kleine tuinen. Het zaaien en kweeken van voorjaarsbloemen. Omstreeks half Juli zaaien we de violen welke het volgend voorjaar in onze bloe mentuin zullen bloeien Het benoodigde zaad kunnen we misschien zelf winnen. Wanneer we dit doen nemen we daar voor zaad van grootbloemige planten welke we, zoo mogelijk tijdig afgezonderd hebben van de overige, opdat ze daarmede niet kruisen. De zaaddoosjes plukken we af even voordat deze geheel rijp zijn, daar ze bij rijpheid openspringen en het zaad dan wordt weggeslingerd. Daarom laten we het zaad nog narijpen in een plat kistje, afgedekt met een glasruit, om het weg springen tc voorkomen. We kunnen het zaad ook betrekken van een betrouwbare zaadhandelaar. Men koope vooral eerste kwaliteit zaad daar immers dan alleen le klas planten verwacht kunnen worden. Het zaaien kan in den bak. of desnoods ook in den vollen grond gebeuren. We moeten nu vooral zorgen dat de grond, tijdens het kiemen van het zaad niet droog wordt, daar er anders weinig of niets van terecht komt. Daarom is het beter om in een afgesloten ruimte, b.v. een bak te zaaien, in humusrijke, dus vochthoudende grond. Óver zoo'n bak kunnen we bij zonnig weer een schermmat rollen. Al spoe dig nadat de plantjes opkomen worden deze verspeend op een afstand van 5 c.M. Na ongeveer 6 weken verplanten we ze dan met een kluitje, op een rabat of in een bak, op een afstand van 10 c.M. waar de plantjes gewoonlijk tot het voorjaar blijven staan. Wie er ruimte voor heeft moet de plantjes liefst in een bak overwinteren, daar ze bij strenge vorst veel te lijden hebben en soms bevriezen. De overblij vende Viola cornuta kan ook door scheuren worden vermenigvuldigd. Ook daarvoor is het nu de geschikte tijd. De planten wor den opgenomen en in stukken gedeeld, waarbij we zorgen dat elk deel wortels I heeft. We planten in een bak in humus- rijken grond en schermen en sproeien naar behoefte. We zaaien nu ook Cheiranthus Allioni, een oranje-kleurige muurbloem, welke nu juist is uitgebloeid. Deze mooie vroegbloeier moet ook liefst onder glas worden overwinterd. De in Mei-Juni ge zaaide Campanula medium, Hesper.s. Digi talis, Agrostemma è.a. worden nu ver speend. fn 't algemeen wil ik er nog even op wijzen dat jonge zaadplanten vooral tijdig moeten worden verspeend en zoo noodig ruimer geplaatst, daar het van veel belang is dat de planten zich in hun eersten groei voldoende krachtig kunnen ontwikkelen. stroobloemen en grassen. Zijn wij in het algemeen bij het kwee ken van bloemen afhankelijk van de weersgesteldheid, in zeer sterke mate is dit het geval bij het kweeken van stroo- bloemen en siergrassen. Zoo zal bijv. van Statice sinuate, wier bloei- en oogsttijd voornamelijk in Augustus valt. zich bijna geen bloemkelkje openen, wanneer het in die maand telkens regent, terwijl daaren tegen een zonnige Augustusmaand een overvloedigen oogst geeft. Zoo zijn ook de zaadkuiven van het Vedergras in een zon- nigen zomer vol goudachtigen glans, ter wijl zij bijna dof en grauw worden, wan neer in Juli dc regen de overhand heeft. In nog sterkere mate is het drogen der bloemen en pluimen, dat in hoofdzaak, zoo niet uitsluitend, in zon en wind ge schiedt en snel gebeuren moet, zal het goede resultaten geven, van het weer af hankelijk Hadden we voor het kiezen dan vroegen we om een zacht, groeizaam voor jaar. vol milden zonneschijn, door mal- sche buien afgewisseld, zoodat de jonge planten zich voorspoedig konden ontwik kelen en een drogen, warmen zomer voor het bloeien, oogsten en drogen. Gewoon lijk is het juist andersom: ons voorjaar is meestal droog en schraal, de zomer wat al te rijkelijk besnroeid met regenbuien. Toch kunnen we. ook al werkt het weer niet mee. grooten invloed uitoefenen op het welslagen van den groei, den bloei en het drogen dezer gewassen. De kennis van het kweeken en het dro gen van distels, stroobloemen en sierge wassen doet men in hoofdzaak door on dervinding op. Misschien is op geen vak de waarheid, dat de ondervinding de beste leermeesteres is. zoozeer van toepassing, als op het tuinbouw vak. De planten zeg gen het wel heel duidelijk, als ze niet goed behandeld worden en dan zoekt men wel, tot de beste wijze van verzorgen gevon den wordt. In nog meerdere mate dan het kweeken moet het drogen van deze planten door ondervinding geleerd worden. De voor het kweeken benoodigde zaden kunt u betrekken van betrouwbare zaad handelaren. De meest geschikte grond voor het kweeken van bovengenoemde gewassen is een tamelijk hooggelegen, goeddoorlatende lichte, maar toch vruchtbare humusrijke zandgrond; daarbij moet de plek beschut en zonnig zijn. Is de bodem behoorlijk vruchtbaar en voorzien van humus. (Jan kunnen wij in hoofdzaak volstaan niét het onderhouden der vruchtbaarheid door het geven van kunstmeststoffen. Wel Js het aan te be velen, op de minst vruchtbare gedeelten van den tuin wat koemest onder te spitten, bij voorkeur in het najaar, evenals den afval aan bloem en blad, als deze vol doende verteerd is. Maakt men den bodem te vet. dan zullen de planten te welig opgroeien, en daardoor minder geschikt zijn, om gedroogd te worden Aan den anderen kant moet den grond niet te mager zijn, daar de bloemen dan nietig, de stengels kort zullen blijven, de geheele plant zich minder krachtig zullen ont wikkelen. Zoo maakt de Zilverdistel in een mageren grond geen of althans korte sten gels. Door ondervinding leeren wij het juiste midden tusschen te schralen en te vetten grond wel kennen. Door het ge bruik van kunstmeststoffen meer enkel voudige stoffen dus, waardoor men de toe diening ervan beter in overeenstemming kan zijn me de bodemgesteldheid en de bijzondere behoeften der te kweeken ge wassen. Zoo hebben bijv. Statices, Zilver distels, Kogeldistels behoefte aan een ruime kalkbemesting; zoo zullen wij over het algemeen planten, die wij wenschen te drogen niet te veel stikstofmest geven, zooals chilisalpeter. daar deze meststof wel een snellen groei, maar niet in daarmee evenredige mate de stevigheid der sten gels en andere plantendeelen bevordert. Bij het toedienen van meststoffen zij men er op bedacht, dat de planten uitslui tend met haar jongste worteluiteinden, welke in hoofdzaak aan de buitenkant van het wortelstelsel zitten, het bodemvocht en de daarin opgeloste vo'edingszouten uit den grond opnemen; zoo zouden bijv. Ligusters die met hun wortels ver van huis gaan. er weinig aan hebben, als men de meststof vlak bij de stammetjes strooide. De meeste eenjarige planten hebben op een diepte van 6—10 c.M haar sterkste wortelgestel; daar moeten zij dus het meeste voedsel vinden. Om de kleuren en vormen van onze planten te behouden nemen we het volgende in acht: Wij oogsten de gewassen slechts bij zon nig of althans droog weer. daar in de eer ste plaats de bloemen en pluimen, vooral gekleurde, mooier blijven, wanneer ze in den zonneschijn geplukt worden, maar ook het drogen zelf bij zonnig weer het best geschiedt. Dan oogsten wij op den juisten tijd van den dag; zoo plukken wij ze be voorkeur voor den middag, als echter de dauw geheel is opgedroogd, daar de bloe men na den middag, vooral bij zonnig zo merweer, dikwijls wat ver openbloeien. Ook oogsten wij in den juisten groeistadium, dat wij voor ieder soort in het bijzonder moeten ondervinden. Toch kunnen wij in het algemeen als regel aannemen, de bloemen en pluimen minder ver geopend te plukken, dan wij ze na het drogen wenschen. Een bloem of bloemhoofdje groeit n.l. als regel onder het drogen door. Deze regel van doorgroeien tijdens het drogen geldt eveneens voor grassen, ook voor uitgebloeide. Plukken wij bijv. de pluimen van beef grassen, van Bromus briziformis wat laat. dan zullen zij na het drogen uitvallen, ook al deden ze dit van te voren niet. Oogsten wij de bloemen bijtijds, dan voorkomen wij niet alleen, dat deze zich onder het drogen wat ver gaan openen en dus allicht minder mooi wor den, maar dikwijls tevens, dat de bloemen gaan bloeien, waardoor de ongerepte kleur of glans behouden blijft. Vragen op Tuinbouwgebied aan de Re dactie onder motto „Tuinbouw." mazarin's opvolger. Mijn vorige schets eindigde ik met de uitspraak van Larousse's Grand Diction- naire Universel: „De regeering van Mazarin was het voorwoord tot die van Lodewijk XIV." Na het voorwoord is een lijvig boekdeel gevolgd over de politiek van Frankrijk in de XVIIe en het begin der XVIIIe eeuw. Het is om in den stijl van Larousse te blijven geschreven door Lodewijk XIV zelf, die in eigen persoon Mazarin's op volger wilde zijn en dat ook in menig op zicht was Over hem, die in de vorige .Historische figuren" een en andermaal genoemd werd. zal de lezer in hetgeen volgt, enkele opmerkingen vinden. Het is geen breed uitgewerkt beeld van hem. dien de tijdgenoot „den Grooten Koning" of „den Zonnekoning" noemde Dat beeld hoop ik later te geven. En dan zal ik een ander opschrift nemen dan „Mazarin's opvolger", een ander opschrift, dat beter de enorme persoonlijkheid van dezen koning van Frankrijk typeert Maar voor het oogenblik wensch ik alleen maar een schakel te leggen tusschen wat ik in de laatste weken schreef en wat weldra vol gen zal. Het is dus geen gedetailleerde studie maar een korte beschouwing, waar in ik en men vergeve mij deze vrij moedigheid het waag een lans te bre ken voor den goeden naam van Lo dewijk XIV. De figuur van Lodewijk XIV is misschien in den loop der eeuwen nies geheel naar waarheid aan ons overgele verd. Men sta mij toe haar te belichten zooals ik haar meen te mogen zien. Zeg ik te veel, wanneer ik als mijn ge voelen uitspreek, dat over het algemeen genomen de publieke opinie van niet veel sympathie met dezen vorst getuigenis geeft? Dat men hem als mensch vooral kent in zijn zwakheden'' Dat men hem achter zijn uiterlijke regeeringsdaden die men bewonderen of veroordeelen kan, ziet als een grooten genieter, een materia list van enorme afmeting, een man van vele, veie vrouwen, een vorst van galante feesten? Zeker, het valt niet te ontkennen dat hij zelf de aanleiding heeft gegeven tot al deze betitelingen. Doch velen denken dat hij. de „Roi-Soleil", de „Zonnekoning" slechts genieter, materialist was. Ik gelool. dat zij. die zoo denken, zich vergissen. Lodewijk XIV was zeker eenigs- zins wat zij meenen. doch hij was meer dan dat. Van zijn werkelijke eigenschap pen als heerscher, van zijn ongelooflijke werkkracht weten velen niet en zij zouden verbaasd staan bij het lezen van Balzac's uitspraak, dat Napoleon, de verwonderlijk- forsche werker, niet anders gedaan heeft dan het arbeidstempo van Lodewijk XIV overnemen. Wie weet iets van het hoogc verantwoordelijkheidsgevoel van den Zon nekoning, van zijn koelen, wikkenden geest, zijn zelfbeheersching en zelfbe dwang, die hij zelfs te midden der groot ste pracht en tegenover de verfijndste vleierij wist te bewaren? Want gevleid werd hij als weinigen. Een markies, die in het buitenland geweest is met een hem door den koning verstrekte opdracht, be weert na zijn terugkeer, dat men, ver van den koning zijnde, zich niet alleen een zaam, maar zelfs belachelijk gevoelt, en een ander, bij een stortregen naast de koninklijke draagkoets stappende, is van opinie dat „de regen te Versailles iemand niet nat maakt". Zelfs Boileau, die anders i zijn eigen opinie tegenover dien van Lode wijk XIV durfde stellen, doet met zijn bekenden versregel: „Groote koning", houd op met overwinningen te benalen en ik houd op met schrijven mede aan de algemeene bewierooking die, in het oog van den buitenstaander, zich dikwijls evenzeer tegen den gevleide als tegen de vleiers keert. Sommiger oordeel over hem is gegrond op de niet altijd betrouwbare mémoires dier dagen, waaraan het recht ontleend wordt hem ernst, mannelijkheid, onafhankelijke intelligentie te ontzeggen. Ik vergeet niet. dat schilders, vooral hof schilders, hunne modellen kunnen flattee- ren, maar bij het overgroote aantal por tretten en afbeeldingen, die er van Lode wijk XIV gemaakt zijn. treft steeds een uitdrukking van zelfbewustheid, van gees telijke voornaamheid, die de veronderstel ling, dat hij alleen maar voor het genot leefde, weerspreekt. Wat Lodelijk XVI eenmaal beweerde, n.l. dat hij en mijnheer Turgot (de minister van Financiën i de eenigen waren, die het goed met Frankrijk meenden, dat had honderd jaar vroeger in anderen vorm Lodewijk XIV ook al gezegd: hij alleen had den Staat oprecht lief. meende hij. Die liefde, die eerbied voor den Staat, welks hooge verpersoonlijking hij in eigen oogen en in die zijner tijd genoot en was, dwong hem er toe, zich nooit te onttrekken aan al de eischen de ontelbare van ceremo nie en representatie, noch aan de zaken der regeering. Hij gevoelde zich, zoo hij dan, naar zhn bekend woord, „de Staat" was, ook de 'erste dienaar van dien Staat. Hij had een tucht over zich zelf. die menig een hem mocht benijden. Wij weten, 'dat hij met al zijn liefdesbetrekkingen maar zelden gelukkig was. We weten ook, dat hij zich gedurende zijn twee en zeventig regee- ringsjaren slechts zelden gezond voelde, niet omdat hij niet gezond zou zijn ge weest, maar omdat de geneesheeren van zijn omgeving zich zóózeer met hem bezig hielden, dat hij wel dikwijls ziek moest zijn. Gezond was hij van nature wél. Zelfs zeer gezond. Iemand, die het weten kon, madame de Maintenon, vertelde nog nau welijks één jaar vóór het overlijden van den vorst, dat zich dagelijks aan dezen een wonder voltrok, een wonder van onver zwakte kracht: zijn gezicht bleef scherp, zijn lichaamsbewegingen waren vlug. Nie mand, die zijn leeftijd niet wist. zou een man van zes en zeventig jaar in hem ver moed hebben. Maar. in de XVIIe eeuw waren de dokters er óók nog. We kennen die uit Molière's satyren. Gezond zijn was in zekeren zin onbehoorlijk. De hulp der „faculteit" noodig te hebben was gebruik en hoffelijke zede. Zoo werd het voor de gezonden der goede kringen een heele toer om gezond te blijven. Lodewijk XIV heeft dat aan den lijve ervaren, aan den lijve, in letterlijken zin. De koning werd omringd door een schare van chirurgen en apothe kers. Niet onaardig is zijn vraag aan Molière, die zoo openlijk strijd voerde tegen de kwakzalverij op medisch gebied: „Monsieur de Molière, hoe maakt u het toch bij uw zwakke gezondheid met uw dokter?" Molière antwoordde: „Wij verstaan elkaar volkomen, Sire. Hij schrijft mij medicamenten voor. ik gebruik die niet enik genees." Hebt U het Petitionnement voor Internationale Ontwapening al geteekend, voorkomende op pagina 1 van het Eerste Blad Lodewijk XIV moet Molière benijd heb ben. ZuIk een vrijheid had hij, ae vorst, niet. Voortdurend zaten ze aan zijn lichaam te peuteren, de heeren met de lange pruiken en de lavementsspuiten. En hij, de koning, die als een heel breekbaar stuk staatsporselein werd beschouwd, had naar hun pijpen te dansen. Hij had een lichaam „om honderd jaar te worden", maar de zeer geleerde, gepruikte heeren slaagden er wei in om het te verknoeien en ziek te doen zijn zonder noodzaak. Uit het nauwkeurig bijgehouden dagboek van zijn artsen weten we heel wat van de fol teringen, die hij jaren lang heeft onder gaan. Lodewijk „de van God gegevene", Louis Dieudonné, was van zijn geboorte af de prooi van vier hofartsen, die ieder zoo wat een kleine twintig jaar over nem has pelden Het waren de heeren Vautier, Val- lot, Daguin figuren als die uit een k'li spel van Molière en de verschrikkel jKC- Fagon. voor wien het hof sidderde cn beefde en die het koninklijke lichaam niet uit zijn grijphanden liet tot en met oe onderteekening van de lijkschouwing. In het proces-verbaal heette het, dat alie or ganen volkomen gezond waren en „op dc schoonste wijze gevormd". Maar de maag was een wonder: die had „een dubbele capaciteit". Geen wonder, dit laatste. Lodewijk XIV at heel veel, buitengewoon veel. Daarvoor was reden. Hij schijnt, naar het dagboek doet zien, een lintworm gehad te hebben, waarvan de geneesheeren hem maar niet konden bevrijden. De gevolgen waren duizeligheid, maagpijn, pijn om het hart en een geweldigen, onnatuurlijken eet lust. Bij herhaling wordt de aanwezigheid van den parasiet geconstateerd. De doc toren staan bij dit geval machteloos. En nu is het ziektebeeld van den koning al dus: Hij heeft honger, buitengewonen honger. Hij overeet zich. De spijsvertering wordt verstoord. De doktoren purgeeren hem. Op de momenteele verzwakking volgt spoedig nieuwe eetlust van het van nature kraentige organisme. Dan wordt er weer te veel gegeten, opnieuw gepur geerd, herhaalde eetlust, herhaalde purgeering enz. enz. enz. Het slechte ge bit van den koning wordt zwaarbeproefd. Op zijn acht en veertigste Jaar heeft hij haast geen kiezen meer en bij het uit trekken is zijn verhemelte zóó gewond, dat er een pijnlijke plek van overblijft voor de rest zijner dagen. De doktoren gaan inmiddels door met laxeeren en pur geeren. Trekt de koning in den oorlog, moet er een militaire campagne worden meegemaakt, dan krijgt hij „den troost eener kleine verfrissching", zooals dokter Dagnier het op beminnelijke wijze uit drukt. Een chronische darmkwaal blijft niet uit. De spijzen worden steeds scher per gekruid om snellere vertering te krijgen. Wanneer dan. bij al dat getob en al die pijn, de koning naar sappige fris- sche vruchten snakt, wordt hem het ge bruik er vón slechts toegestaan, mits ook deze scherp gekruid worden.... Zoo arbeidden de gewone dokters aan den vorstelijken .patiënt". Naast hen waren er dan nog de chirurgen, die als z ij hem eenmaal te pakken hadden, niet gaarne loslieten. Het kleinste bagattelletjc duurde eindeloos. De beteekenis van een kleinigheid moest toch in al haar groot heid breed worden uitgemeten. Het was immers een koninklijke kleinigheid! Die was nimmer klein, doch steeds groot en de genezing er van was een hoogst be langrijke daad en geen bagatel! De wond van het verhemelte, waarover ik sprak, werd veertigmaal. zegge veertigmaal. te vergeefs met een brandijzer bewerkt: een steenpuist tot in het ontelbare besneden, bepleisterd, be-helsche-steend. Lodewijk XIV droeg dat alles en werd des ondanks oud, zij het ook geen hon derd jaar. Hij verdroeg het, omdat het nu eenmaal gewoonte was en étiquette, dat een koning lijfartsen had en hij trachtte zich zelf te overreden, dat hij om redenen van staat aldus nauwgezet medisch be handeld moest worden. Een enkelen keer had hij er genoeg van. Dan weigerde hij elk geneesmiddel en konden de heeren vertrekken. In een dergelijk oogenblik werd dokter Vallot wanhopend. Hij klaagt dat hij den koning maar niet heeft kun nen bewegen om zich te doen aderlaten. „Het eenige. wat ik van hem gedaan kon krijgen, was. dat hij mij toeliet hem te purgeeren. Nadat dit geschied was, moest ik hem voor langen tijd met rust laten Zoo was Lodewijk XIV; de doktoren waren niets tevreden over hem. Had hij zich niet kostelijk vermaakt met Molière's „Ingebeelde Zieke"? En met al diens parodieën op zoo geleerde mannen als de apothekers, de dokters en de chirurgen dier dagen? Het koningschap van Frankrijk had destijds zijn bezwaren, zooals men ziet. En we begrijpen zijn woord tot zijn klein zoon. die koning van Spanje wordt: „Zoo ge meent, dat het gemakkelijk en aangenaam is, koning te zijn dan hebt ge u vergist." In veel opzichten was de monarch een door mode en étiquette vervolgd en ge marteld man. Maar Lodewijk XIV ver droeg het. omdat het bij zijn arbeid als koning behoorde, voor sommige dingen geplaagd en gepijnigd te worden. Niet tegenstaande vee!, waaraan hij zich te onderwerpen had, behield hij een eigen gedachte en een eigen wil En daarom is er wel reden om hem wat hooger te stel len, dan hij over het algemeen geplaatst wordt in de gangbare meening van het nageslacht. A. J. BOTHENIUS BROUWER. radio keten op duitsche rivieren. Wij vernemen dat op de rivier de Oder proefnemingen gedaan worden met een keten van kleine zenders van 2 tot 5 Watt, geplaatst tusschen Stettin en Frankfurt. Dez» zenders houden verbinding met sleepbooten en andere kleine vaartuigen en werken op een golflengte van c.a. 30 M. 3—3

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1931 | | pagina 7