debikaansche notities nieuws uit belgie. geneeskundige brieven. de avonturen van adams0n scheepstijdingen. pjjeii New-Yorkschen correspondent. PE amerikaansche lente. New-York, 8 Mei 1931. n» lente in niet bepaald vriendelijk ui dit deel van het land. Dag in uit blies de wind uit het Noorden als 'herinnering aan onzen kouden Cana- 3 u.<iip moor Ho nrintar oltiirl oiiv eer aandoet. Onze New-Yorksche "Zi „as een eindeloos gekwakkel met 'nis sneeuw, weinig ijs, weinig zon en ^onplezierig half om half weer. De New-York hoopte op veel vocht, om lagen waterstand in de drinkwater- Loirs op hooger peil te brengen en het 5 bij dreigen. Op het cogenblik is het ïer gekomen, dat de drinkwatervoor- JL tot en met de zomer bezorgd ls, u de autoriteiten voelen zich niet Vei- nor het geval er weer eens een extra zomer kwam. En wendden zich tot Hoogen Raad met het verzoek, om de uarerivier in dien nood te mogen preken. Hiertegen maakten de staten Eylvania en Delaware bezwaar, maar gaad stelde hen in het ongelijk. Een I oi vier geleden kwam de vorst uit ■rond en wat dat beteekent leert men goed begrijpen, indien men buiten de j woont. Ik heb nog nooit goed gewe- wat „vette klei" was, voor ik deze .wanhopig de motor liet zwoegen, om jutowielen weer op vasten grond te ten. Op plekken waar 's zomers en rinters de grond keihard pleegt te zijn (wenen eerst de banden en begonnen ttjes door de slaan, waarop de wagen stilstand kwam. Nu weet ik ook beter, ir groen, die ik was, trachtte ik op B krachten er weer uit te komen, dat ir tot de assen dieper in wegzakte. 'j sneeuwkettingen hielpen niet, het ige redmiddel is een plank of kleine ken rots, die gelukkig overal te vin zijn. a is alles weer normaal en heeft het aderlijke drijfzand zich weer opge legd. Tot nog toe had ik als groote- (jbewoner de Amerikaansche natuur verre bezien en er niet zoo dagelijks tunnen letten. In de stad hadden wij macht onder de moordende zomerhitte la den winter krijgertje gespeeld met dikste bovenkleeren, d.w.z. op straat den neus ingepakt en binnenshuis: in buiskamer, op kantoor, in theaters en taurants alles utgooiend van dien aard, het te kunnen bolwerken tegen de iznde centrale verwarmingstoestellen, slaan te zieden. Zoo in het begin van .zomer steekt onze stedeling zijn neus i buiten zijn omgeving en roept dan isasd uit: „Hè? Hierbuiten is alles vol blad en al bijna uitgebloeid! Had je gedacht?" En in dien tijd heeft hij aist. waar feitelijk elk mensch recht heeft om mee te maken en van te deten: het ontwaken van de natuur, ben geen botanist en wanneer ik namen noemen, zouden mijn lezers toch niet :en wat ik bedoelde. Maar er zijn hooge Biersoorten en kleine boomen, die voor nog een blaadje groen aan de boomen losbarsten in fel gekleurde bloesem, en geel. Een bekende vriend ten on- is hier de tulpenboom of magnolia, dikwijls een merkwaardige grootte itoont en dan van onder tot boven een isachtige bouquet vormt. Meidoorn is i andere vroege vriend, die takken van 9 karmozijne pluche vertoont, wanneer gras net groen begint te worden, let piooie van dit alles is, dat het vóór li een groot deel in het wild groeit en de meest onverwachte plekken wordt getroffen. Bovendien is de natuur des diers zeldzaam egaal groen van kleur, «ineer de vruchtboomen uitgebloeid zijn ik onze vaderlandsche bruine beuk en rerberk mis. Wat ons een soort open- hng toescheen was het plotselinge we- rverschijnen van de dierenwereld. Met sondering van een paar koolmeesjes, aan een kokosnoot, opgehangen voor doel, kwamen hangen en soms een ir kraaien, was de fauna onzichtbaar, hans in levende lijve. Wel gaf de sneeuw «ren van vogels en allerlei viervoeters, aar wij zagen niets. En eensklaps spron- de konijnen rond, zaten de „wood- lucks", een soort marmot ter grootte een kat, rechtop naast hun holen in wei en vlogen roodborsten. die hier groot zijn als onze lijsters, goud- aken en andere mooie kleurige vogels tfend rond. En de kikkers begonnen in imoerasssen in de buurt van beken en rertjes een oorverdoovend fluitconcert, ddag en nacht aanhoudt. Waarom zij :t normaal kwaken, maar êen troep ratjongens nadoen is mij nog niet idelijk. ten ander lenteverschijnsel is het op- Men van winkelraampjes bij de farms r?s wegen met veel autoverkeer. De lan- Hlke bevolking is tot de ontdekking ge- Ben. dat het aardig oplevert, om vooral terdag en Zondag de producten van ito huis en hof te verkoopen aan de gsrijdende stedelingen, op de manier t onzen tulpen- en. narcissen-verkoop i'Paschen tusschen Haarlem en Leiden, er wordt heelwat aangeboden! Vruch- en groente kosten op die manier de ut en minder van wat men er in de voor moet betalen en natuurlijk veel ischer. Bloemen en potten honing, ham, *st en visch worden aangeboden en zelfs brouw des huizes biedt haar Ingemaakte of eigen gebakken cakes en taarten terwijl de vraag naar versche eieren l'jdgrooter is dan het aanbod. Terwijl de Jlletjes en kraampjes een paar jaar ge- *to onoogelijke. zelf in elkaar getim ede dingen waren, heeft een dames- <Wlé onder leiding van mrs. Roosevelt «•'verandering in gebracht. De farmers '!'den door middel van prijzen aange- ™d hun wegwinkeltjes zoo aardig ewilk in te richten en er een sieraad de omgeving van te maken. Zoodat ynwoordig alleraardigste openlucht- ?«fflpjes met elkaar concurreeren in ^r|ük en prijzen: dezer dagen wordt er J*. wat geschilderd en getimmerd, om jw voor den dag te komen, zoodat over j® weken, wanneer de stadsstroom los- f'<!. goede zaken gedaan worden. iaarlijksche trek New-York-uit van toonaangevende en uitgaande publiek 5J5 het „Zijden Kousen District - Park ?je. Fifth Avenue en omgeving JMj.is weer begonnen. Wel weten deze *6 half Mei al een temperatuur kun- Weven, die bij ons „een Amerikaan- .-•D ttegolf" heet en die voor hartlijders ^Kinder sterke gestellen een ware T^hrikking is. Nog maar een kleine Jjdd en de scholen zwermen alweer leeg, JJf voordien is al begonnen, wat men ^hjjnlijk nergens ter wereld kan zien buur, waar de winter altijd zijn en meemaken: de trek van toeristen Europa-waarts. Tegen dezen tijd hebben alle binnen- en buitenlandsche stoom vaartmaatschappijen hun schepen geres taureerd en in de vaart. En het is een ware wedloop tusschen New-York en de Fran- sche en Engelsche havens, om maar zoo gauw mogelijk om te keeren en nieuwe ladingen over te brengen. De voorspelling van dit seizoen is pessimistisch: deskun digen schatten dat niet meer dan 300.000 reislustigen zullen oversteken in plaats van het half millioen in het vorige jaar, toen het ook al niet was, als het behoorde. Maar wel eigenaardig is op te merken, dat er dit jaar percentsgewijze meer Ameri kanen in ons land zullen komen dan ooit te voren. Dit is de bevinding van verschei dene voorname New-Yorksche Reisbureaux en onze toeristen-propaganda van de A. N.V.V., die hier pas een paar jaar werkt, heeft dat ongetwijfeld bereikt. Den vorigen Zondag was het weer heusch zoo mooi niet, maar over den boulevard van Coney Island, de kermis-badplaats van New-York, liepen 250.000 bezoekers en dat is nog maar een kleinigheid, vergeleken bij een warmen zomerschen dag. Coney Island heeft nog altijd den naam, ook in het buitenland, en het is ook werkelijk een uitgestrekte kermisstad, waar men zich van den vroegen morgen tot diep in den nacht kan amuseeren zonder tweemaal in hetzelfde etablissement te zijn geweest, maar andere kustplaatsen in de buurt van New-York hebben afgekeken, welk een voordeelig zaakje het is en zijn voor zich zelf begonnen. Rockway Beach. Rye Beach en andere „stranden" zijn bekender ge worden door hun politiek, om autobussen in vele plaatsen van de stad te stationee ren, die de bezoekers rechtstreeks naar de serpentine en het vliegende rad brengen. Coney Island bereikt men na een lange reis per ondergrondsche. Verder springen als bij tooverslag de „cold drink" winkel tjes uit den grond, zelfs in de drukste straten, de banken in de kleine parken en het groote Central Park raken weer vol met krantenlezers en zijn 's nachts een welkom bed voor de duizenden landloo- pers en dakloozen, die het in den afgeloo- pen winter niet zoo kwaad hadden door de kostelooze spijzigingen, die in de heele stad waren opgezet als maatregel tegen de werkloosheid. De New-Yorker gaat er uit, wanneer hij vrij heeft: indien hij eenigszins kan gaat hij al Vrijdagavond op stap, maar de groote uittocht begint Zaterdagmorgen. Dan ziet men troepen jongelui van beider geslacht beladen met dekens, pannen en muziek instrumenten, in alle richtingen de stad uittrekken om er Zondagavond laat bij bruingebrande en stoffige horden in weer te keeren. Dan begint ook het probleem van ons. buitenbewoners, om die ultra on afhankelijke heeren en dames uit de buurt te houden met dreigementen van den waakhond of een schot hagel. want. de goeden niet te na gesproken, is brandge vaar door het kampvuur, het plukken van bloemen en vruchten en ten slotte tot dank voor het verpoozen, een stapel schil len en doozen, al evenzeer een gruwel voor den farmer hier als in ons land voor de boeren en eigenaren van landerijen. En men kan dezer dagen niet over de wegen rijden, zonder een paar jongelui aan den kant te zien staan, die bedelen om een eindje meerijden, die ,hich hikers" zijn als bij ons de eerste zwaluwen.die ik hier nooit zie. (Van onzen briefschrijver). DE TAAL DER CIJFERS. Brussel, Juni 1931. Het was een spannende, maar niettemin toch interessante lectuur, die wij dezer dagen hebben gedaan, toen de 53e uit gave is verschenen van het Belgische Sta tistische Jaarboek, een lijvig boekdeel met een schat van cijfermateriaal over het Belgische openbare leven in al zijn vor men, een opeenstapeling van gegevens ever alles wat eenigszins tot de overheids zorg behoort of wat van aard is om. tot voorlichting voor een goed beheer, belang op te leveren. De cijfers, die men in dit boek aantreft, verklaren meer dan tien tallen artikels zouden kunnen leeren over België en onwillekeurig staat men in be wondering voor dit reusachtig administra tief werk. De statistieken, die men er in aantreft, gaan tot in 1929. Men mist dus nog de uitslagen van de veelbesproken volkstelling, die in 1930 is gehouden en welke op velerlei gebied belangrijke gege vens moet verschaffen, zoo o.m. wat be treft de in het land g|sproken talen. Het is in elk opzicht eigenaardig na te gaan, hoe b.v. in België nu ook geleidelijk de kinderbeperking voorstanders vindt. Het blijkt inderdaad, dat voor het tijdvak 1921-1925 het geboortecijfer is gevallen van 30.3 per duizend inwoners op 20.5, welk coëfficiënt in 1929 nog is gedaald tot op 18.1. Hierbij dient aangemerkt, dat de cij fers voor de Vlaamsche provinciën nog de gunstigste blijven, alhoewel hier toch ook een vermindering in het aantal geboor ten is waar te nemen. De hoogste verhou ding blijft in Limburg: 28.5. Dan volgt West-Vlaanderen: 22.4; Antwerpen: 20.8: Oost-Vlaanderen: 19.6; Luxemburg: 18.7; Namen: 17: Brabant 15.3. Henegouwen en Luik staan het laagste met elk 14.9. Voor elke provincie is er in 1929 verlaging van het geboortecijfer, vergeleken bij het vori ge jaar. Staat het sterftecijfer der zuige lingen nog hoog, dat van de kindersterfte neemt af, evenals dat van de algemeene sterfte. Dit wijst er beslist op, dat, afgezien van de gevolgen der geboortevermindering op deze statistiek, er meer kennis is onder het volk betreffende kinderverzorging. De vermindering in de Vlaamsche provinciën is opvallend. Was het aantal sterfgevallen van kinderen in 1916 nog 14.609 of 9.37 per honderd geboorten, in 1928 bedroeg dit voor het geheele rijk slechts 12.841 of 8.74 per honderd. Voor West-Vlaanderen is, verge leken bij 1927, in 1928 een vermindering in de verhouding vastgesteld van 2.70; voor Oost-Vlaanderen van 2.31, voor Brabant van 1.51, Limburg 0.99, Antwerpen 0.57. Alhoewel het aantal geboorten vermin dert, neemt het aantal huwelijken steeds toe. Zoo heeft men voor 1901 tot 1910 8.1 huwelijken en 26.6 geboorten opgenomen l per 100 inwoners, tegen 10.7 huwelijken en I 22.6 geboorten per duizend inwoners voor I 19211925. Men trouwt ook veel vroeger I dan voorheen, wat misschien kan verkla- I ren, dat het aantal echtscheidingen in een scherpe verhouding is toegenomen. Het aantal echtscheidingen is van 1880 zeer snel blijven stijgen tot bij het uitbreken van den oorlog Sedert 1920 is dit getal zoo gestegen, dat het driemaal zoo groot is als in 1922. Thans bedraagt het aantal voor j het geheele rijk 2134. Hier dient bijge voegd, dat de scheidingen van echt bene den de 25 jaar en boven de 50 jaar zeer gering zijn. Wat dit moet moet beteeke- nen kan iedereen voor zichzelf uitmaken. Sedert 1890. toen het algemeen sterfte cijfer 20.5 bedroeg, is het tot in de laatste jaren geleidelijk afgenomen, om thans vrijwel gestabiliseerd td blijven op 13 per duizend inwoners. I Als men de bladen leest, dan heeft men onvermijdelijk den indruk, dat de misda digheid is toegenomen. Wij voor ons kun nen den indruk niet ontgaan, dat dit in derdaad zoo is. Ten minste is de brutaliteit en wreedheid, waarmee sommige misda digers te werk gaan. toegenomen. Nochtans blijkt uit de statistiek over gewelddadi- gen dood. dat er, in 1928, 158 gevallen van doodslag hebben plaats gehad. Dit is minder dan in 1924 en 1926. Het cijfer schijnt nu ook.gestabiliseerd. Het aan tal zelfmoorden neemt echter schrikbarend toe. van jaar tot jaar. Thans bedraagt het in totaal 1268 tegen 1048 in 1924. Elk jaar is het toegenomen. Het grootste aantal gevallen van gewelddadigen dood is aan ongelukken te wijten. n.L 2513. Hier ook is er voortdurend stijging te bespeuren. Men kan uitrekenen hoeveel slachtoffers er dagelijks moeten vallen van het verkeer De zelfmoordenstatistiek is ontzettend voor een klein land als België, als men nagaat, dat het cijfer voor Nederland in 1929 518 heeft bedragen. Men weet, dat op dit gebied Duitschland alle records heeft verbeterd met 16.036 gevallen in 1928. Voor wie er belang in stelt, is het wel licht interessant te weten, dat België 187 Kamerleden telt (a 42.000 francs p. Jaan, 153 senatoren, 696 provincieraadsleden en 23.438 gemeenteraadsleden. Dat de katho- lijke eeredienst de voornaamste is van het land blijkt wel hieruit, dat het rijk 6153 be dienaars van dezen eeredienst bezoldigt, tegen 39 van den protestantschen. 9 van den Anglikaanschen en 18 van den Israëli- tischen eeredienst. Hierbij komt nog. dat het aantal kloostergenootschappen toege nomen is en thans 1763 bedraagt, waarvan 1443 voor vrouwen. De handels- en nijverheidsstatistieken leeren ons. dat in de fabrieken, waar ten minste tien arbeiders werkzaam waren alleen deze kwamen in aanmerking niet minder dan 1.080.331 werklieden, onder wie 206.022 vrouwen, weiden geteld. Deze cijfers zijn voor 1926. Er waren 96.567 bedienden. In de metaalindustrie waren er 226.946 be dienden en werklieden, in de mijnen 189.962, in de textiel-industrie 172.244 en in het transportbedrijf 144.744; 223.529 arbei ders, hetzij 21 pCt. waren jonger dan 21 jaar. Wat den handel betreft, stelt men vast. dat deze in totaal 35.510.118.000 francs vertegenwoordigt voor den invoer in België en 32.234.549.000 fr. voor den uitvoer uit België. Er is dus een nadeelige handelsba lans voor 1929 in vrijwel dezelfde verhou ding als de vorige jaren. De Fransche invoer bedraagt 19.5 per honderd van den totalen invoer in 1929, tegen een uitvoer naar Frankrijk van 12.6 pCt. van den tota len Belgischen uitvoer België voert 11.1 pCt. in uit Engeland en voert 18.1 pCt. uit naar dit land. Vóór Engeland komen echter nog Duitschland en Nederland. Duitsch land levert namelijk 13 8 pCt. van den Bel gischen invoer, waartegenover België 11.8 pCt. van zijn uitvoer plaatst. Voor Neder land was de balans in 1929 in het voordeel van België. Het ontving 11.7 pCt. van zijn invoer uit Nederland, om er 12.6 pCt. van zijn uitvoer heen te zenden. De handel met Amerika en met Argentinië is ook zeer levendig. Wat het verkeer betreft, valt op, dat er in 1929 93.475 auto's reden voor personen vervoer of 116 ter 10.000 inwoners. Er waren 1.817.600 rijwielen in gfbruik. Van de 4 millioen telegrammen, die er in 1929 ge wisseld werden met hét buitenland, werden er 837.000 gewisseld met Groot-Brittannië, 773.000 met Frankrijk, 507.000 met Duitsch land, 459.000 met Nederland, 268000 met de Vereenigde Staten. Dit is slechts een greep uit het vele. Zonder dat zulks hier verder kan worden aangetoond, valt uit al het cijfermateriaal op hoezeer de betrek kingen van allen aard tusschen Nederland en België zich hebben uitgebreid. Het is dan ook niet te verwonderen, dat in krin gen, waarvan men dit niet zou verwach ten. er een sterke neiging bestaat tot economische toenadering tot Nederland, in den geest van het accoord van Oslo. Proeven op mensch en dier. Over vivisectie is reeds veel geschre ven. Er zou een vergelijking te maken zijn tusschen de felle bestrijders der vivisectie en de dame. wier schrijven in mijn vori gen brief zoo duidelijken afschuw van den oorlog aantoonde. Het is dikwijls moeilijk, ons gevoel vrede te doen hebben met feitelijk bestaande toestanden. De vivisectie is toch een zuivere gevoels kwestie. Aan den eenen kant staan zij, die het vreeselijk vinden, een dier te zien lijden, aan den anderen kant zij, die al het mogelijke willen doen om de gene zingskansen van den zieken mensch te verbeteren en daarbij in de vivisectie een onmisbaar hulpmiddel zien. Om elkaar goed te begrijpen, moeten wij de zaak zuiver stellen. Dat overbodige kwelling van dieren afkeuring verdient, dat dierproeven alleen dan genomen mogen worden, indien daarvan naar menschelijke berekening vooruitgang der wetenschap, dus practisch nut ten voor- deele van den zieken mensch mag worden verwacht, dat alle onnoodig lijden moet worden vermeden, zooals trouwens tegen woordig zoo goed als alle proeven in narcose worden verricht, daarover behoeft niet getwist te worden omdat ieder het daarmee eens is De afschuwwekkende tafreelen, door de bestrijders soms ten beste gegeven, zijn óf uit den tijd, óf onjuist weergegeven, of betreffen einde lijk enkele gevallen, welke door den voor stander der vivisectie even zoo goed worden afgekeurd. Het eigenlijk beginsel, waar alles om draait, is deze vraag.: „Mag men ten voordeele van den zieken mensch een dier opofferen?" Er zullen er zijn, die deze vraag met een beslist „neen" beantwoorden. Dit standpunt eerbiedigend, valt met deze lieden niet verder te praten. Alleen mag dan van hen de consequentie verwacht worden, dat ook voor den gezonden mensch geen dier opgeofferd mag wor den. Zij zijn uit den aard der zaak strenge vegetariërs, d.w.z. dat zij bijv. ook geen melk, boter en kaas gebruiken. Immers, voor het verkrijgen van melk is het nood zakelijk. dat de koe kalveren ter wereld brengt in zulk een hoeveelheid, dat, om de wereld niet in korten tijd met koe beesten overbevolkt te krijgen, slachten onvermijdelijk wordt. Eieren zijn dan het eenige dierlijke voedsel, dat zü tot zich mogen nemen, omdat de vogel genoopt ADAMSON KAN NIET DE AANDACHT TREKKEN. kan worden tot productie van meer eieren, dan uitgebroed kunnen worden. Feitelijk mag zoo iemand de muizen, torren en kleiner ongedierte in zijn huis niet ver delgen. Tegen muggesteken mag hij zich beveiiigen, maar het diertje zelf mag hij niet dooden, ook al weet hij, dat hun ver menigvuldiging misschien aan vele men- schen malaria bezorgen zal. Als hij in een streek gaat wonen, waar tijgers, wolven, slangen huizen, zal hij zich tegen de aanvallen dier dieren mogen beveiligen, echter zonder ze te dooden. Strikt genomen, zou hij verbandstof, noo- dig voor behandeling van zijn wonden, niet mogen steriliseeren, omdat dit proces berust op het dooden van organismen, die in een wond schadelijk kunnen werken. Immers, elk leven is hem heilig. Alleen wordt dan niet bedacht, dat het leven zelf een onafwijsbaar element van strijd bevat. Het spreekt van zelf, dat het geschilder de uiterste niet in grooten getale voor komt. Toch zijn er vele anderen, die af keurend over de vivisectie denken, schrij ven en spreken. Die anderen zou ik willen wijzen op 't Fransche spreekwoord: alles begrijpen beteekent alles vergeven. Bij velen ontbreekt toch het juiste inzicht le. van wat de vivisectie eigenlijk is, hoe zij wordt uitgeoefend en 2e. omtrent de door de vivisectie werkelijk bereikte verbete ring in de toepassing der geneeskundige wetenschap. Om met het tweede punt te beginnen, misschien mag wel als alge meen bekend worden ondersteld, dat vroe ger, bijv. 50 jaar geleden, een ontstellend hoog sterftecijfer bij kinderen bestond door diphteritis, terwijl thans een doode- lijke afloop dier ziekte tot de uitzonderin gen behoort. Welnu, de geneeswijze, welke wij aan Behring te danken hebben, zou zonder dierproeven onmogelijk gevonden zijn. Zullen ouders, die Het behoud van een kind aan deze geneeswijze te danken hebben, de vivisectie nog durven veroor- deelen? En wat de uitvoering der vivisectie be treft, het kan niet ontkend worden, dat wel eens overbodig en zonder nut een dier aan proefnemingen is opgeofferd. In zoo verre de actie der anti-vlvisectionisten er toe heeft bijgedragen om deze excessen te laten verdwijnen, kunnen wij hen daar voor slechts dankbaar zijn. Maar men kan veilig beweren, dat niet-toelaatbare praktijken op dit gebied in de weten schappelijke wereld tot het verleden be- hooren. Ook bij het slachten zijn de oude ruwe methoden afgeschaft. Maar al ge schiedt het slachten dan ook op zooge naamde ((humane" wijze, het slachtdier verliest er niet minder zeker het leven bij. Zoolang het slachten geoorloofd is, kan geen gegrond motief worden aangevoerd om vivisectie te verbieden. Het eerste ge schiedt om den mensch te voeden, het an dere met de bedoeling om de oorzaak van ziekte op te sporen en om nieuwe midde len tot genezing te vinden. Als die pogin gen slagen, kunnen soms duizenden men- schen voor een anders zekeren dood be hoed worden. De wetenschap wil nu een maal voorwaarts, zij rust niet voordat een bepaald gesteld doel is bereikt. Terecht wees prof. Van Rijnberk er onlangs óp, dat door proeven op dieren voorbereidende onderzoekingen plaats hebben, dat proeven op menschen onnoodig worden. In dit verbond is het zeker niet zonder belang, na te gaan, in hoeverre proeven op menschen wel geoorloofd zijn. Hoe noodzakelijk een proefneming op den le venden mensch menigmaal gevonden wordt, bewijzen talrijke voorbeelden, waar bij geleerden op zich zelf, soms zeer ge vaarlijke, proeven namen, terwijl uit hun omgeving collega's assistoenten, verple gend personeel zich evenzeer tot dat doel beschikbaar stelden. Nog niet lang gele den heeft hier te lande dr. Korteweg zich voor bestudeering der malaria opzettelijk met deze ziekte laten besmetten. Op die wijze kan echter in den regel slechts op gezonde menschen geëxperi menteerd worden. Men kan dan waarde volle gegevens Verkrijgen over oorzaak, optreden en overbrenging van ziektetoe standen. Maar als iemand meent, een nieuw middel gevonden te hebben om een bepaalde ziekte te bestrijden, dan kan hij dit alleen beproeven op een patiënt met die bepaalde ziekte. Over het geoorloofde van proeven op menschen heeft het vorige jaar de Duit- sche regeering een veertiental stellingen gepubliceerd, welke na ampele bespreking door den Rijksgezondheidsraad waren ontworpen. Dat deze raad zich op een waardig standpunt plaatst, moge blijken uit de eerste stelling luidende: „De ge neeskundige wetenschap zou blijven stil staan, als in gepaste gevallen niet een proef met nieuwe middelen en methoden ter genezing mocht worden ondernomen. Ook kan zij wetenschappelijke proefne mingen op menschen niet geheel ont beren. De arts moet zich daarbij echter zijn groote verantwoordelijkheid bewust blijven." In de volgende stellingen wordt het vraagstuk nader uitgewerkt. Zoo moeten aan de proeven op menschen steeds die op dieren voorafgaan. De proefpersoon moet zijn toestemming verleenen, nadat hem de beteekenis der proefneming is ter ken nis gebracht. Vooral met personen beneden 18 jaar, waarvoor de toestemmig van den wettigen vertegenwoordiger noodig ls. moet bijzondere zorgvuldigheid worden be tracht. Maatschappelijke noodstand van een zieke, mag nimmer misbruikt worden om toestemming te verkrijgen. In zieken huizen en poliklinieken draagt de genees kundige leider de volle verantwoordelijk heid. Bij mededeeling van den uitslag der proeven mag de aan den zieke ver schuldigde achting niet uit het oog ver loren worden. Als dierproeven in staat zijn, een vraagstuk op te lossen, mogen deze niet op menschen worden genomen. Op personen beneden 18 jaar mogen alleen beslist onschadelijke proeven genomen worden. Proeven op stervenden zijn niet toegestaan. Ten slotte wordt er nog eens op gewezen, dat het gevoel van verant woordelijkheid tegenover den mensch, dat den arts drijft om zijn proeven te onder nemen, de beste waarborg is, dat hij de noodige voorzorgen niet zal verzuimen. H. A. S. KON. NED. STOOMB. MIJ. NEREUS, 5 Juni van Hamburg te Amst. AURORA, 4 Juni van Alicante te Barce lona. CERES, 4 Juni van Piraeus n. Volo. DOROS, Middl. Zee n. Amst., pass. 5 Juni v.m. 1 u. Wight. ERATO. 4 Juni van Gothenburg n. Amst. EUTERPE, 4 Juni van R'dam n. Middl. Zee. HERMES, Middl. Zee n. R"dam, pass. 4 Juni n.m. 11 u. Dungeness. FLUTO, 4 Juni van Kopenhagen naar Aarhuus. TITUS, Havre n. Londen, pass. 5 Juni v.m. 6 u. Lydd. TRITON, 4 Juni van Piraeus n. Panormos. SIMON BOLIVAR, 5 Juni van Amst. naar W. Indlë. ROTTERDAM—Z. AMERIKA LIJN. ALCYONE, 4 Juni van R'dam n. Hamburg. ROTT. LLOYD. INDRAPOERA, thuisreis, 5 Juni van Sin gapore. BUITENZORG, thuisreis, pass. 4 Juni Ouessant. SOEKABOEMI. thuisreis, pass. 5 Juni Point de Galle. MIJ. NEDERLAND. TARAKAN, uitr., 4 Juni v. Southampton. BOLLAND—O. AZIE LIJN. ZOSMA, 4 Juni van Japan te R'dam. - HOLLAND BRITSCH-INDIE LIJN. KOUDEKERK, uitr., pass. 4 Juni Gibraltar HOLLAND-AFRIKA LIJN. NIJKERK, uitr., 5 Juni van Antwefpen. WISSEKERK, 4 Juni v. Durban te Lorenzo Marques. SPRINGFONTEIN, thuisr., pass. 4 Juni Ouessant. MELISKERK, 5 Juni v. O. Afrika te R'dam MAASKERK, uitr., 2 Juni V. Bordeaux. o DIVERSE STOOMVAARTBER1CHTEN. FARMSUM, 4 Juni v. Las Palmas n. Duin kerken. SOESTERBERG, 4 Juni v. Las Palmas n. Havre. ALBIREO. 3 Juni v. R'dam te B. Aires Roads. STAD HAARLEM, Bona n. R'dam, pass. 4 Juni Ouessant. Steunt, bij gelijken prijs en kwaliteit, De Nederlandsche Industrie. Hiermede dient gij Uw land En bestrijdt gij de werkloosheid. 3—3

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1931 | | pagina 11