GROOT MODEL" vruchten-crème REEPEN NIEUWS UIT BELGIE. HOLOÜ® zwitserschb SPORT. RADIO-PROGRAMMA. TWEE BROERTJES. SCH IN AFWACHTING. (Van onzen briefschrijver). Het Brusselschc karakter. Een eigen aardigheid. Ook nadeclige gevolgen. Gucuzc en de amigo. Brussel, Juni 1931. Als men een Brusselaar vraagt wat hij is, dan zal hij u antwoorden: Ik ben Brus selaar. Dit schijnt heel natuurlijk. Noch tans is dit antwoord kenschetsend voor de Brusselsche mentaliteit. Wie een groote stad bewoont, heeft veelal de neiging om te meenen dat daarbij alles ophoudt. Bij een Brusselaar is dit echter nog een beetje meer ingewikkeld. Een Brusselaar onder gaat den invloed van het Fransch, dat in de hoogere klassen overheerscht, maar ook van het Vlaamsch, daar de volkslagen vol komen Vlaamsch zijn gebleven. Hij heeft hierdoor een gemengd karakter gekregen cn ziet met hetzelfde misprijzen neer op de wallinganten als op de flaminganten. Vol gens hem zou de oplossing van de akelige taalquaestie eenvoudig zijn. Hij ziet het ideaal in een algemeene tweetaligheid, die hij te Brussel zonder zichtbaar ongenoegen ondergaat. Dit veronderstelt echter tevens dat het Fransch de voornaamste rol zou te vervullen hebben, zoowat de bescha- vingsrol. Het is voor de Vlamingen natuur lijk niets anders dan een fopperij en er is niemand, noch aan Waalsche noch aan Vlaamsche zijde, die er aan denkt bij een oplossing in dezen geest een oogenblik stil te staan, alhoewel het verbazend is, hoe leidende personen te Brussel meenen een dergelijke opvatting te kunnen verdedigen. Daarom is het, dat een Bruselaar er vol strekt niet van houdt door te gaan als een Waal en ook niet aan wat men gewoonlijk onder Vlaming verstaat. Hij voelt zich meer Vlaming dan Waal. Hij is het overigens. Het Vlaamsch-Brusselsch dialect spreekt hij in zijn dagelijkschen omgang, terwijl, wanneer er een Waalsch dialect wordt ge sproken, hij daar volledig vreemd tegen over staat. De Walen zelf beschouwen de Brusselaars als Vlamingen. „qui parient flamin". Maar het Vlaamsch laat hem koud. Hij spreekt slecht Fransch, om zich in beschaafden vorm voor te doen. Dat is hem voldoende. Zoo is hij geen Vlaming of geen Waal, zoo is hij een Brusselaal', de echte Belg, volgens zijn opvatting. Het spreekt vanzelf, dat de meer ontwikkelden degenen die uit de provincie stammen en die zijn te Brussel bijna de meerder heid er gansch anders over denken. Het is een geesteloos stelsel dat er toe leidt, dat achterlijkheid in vele gevallen onder het volk regel is. Men heeft zich te. hoeden voor olke overdrijving en deze ach terlijkheid moet men zich niet indenken, als een volledig gebrek aan ontwikkeling. Zoo erg is het volstrekt niet. Het treft ech ter pijinUk als men b.v. vaststelt, dat open bare bibliotheken in bepaalde gemeenten vrijwel geen belangstelling hebben, dat het volk zich bepaalt bij de lezing van een courant, liefst een blad dat veel aandacht wijdt aan sensationeele gemengde berich ten. Wie een tijdje reist in de Brusselsche trams, wordt hopeloos getroffen door het genre lectuur, dat hij in handen ziet van de meeste medepassagiers. Dit zijn wel aanwijzingen dat het gemengd karakter van den Brusselaar neerdrukkend werkt. Wat een Brusselaar dikwijls als een sum mum van tijdverdrijf en genot beschouwt, is het drinken van een sene glazen gueuze. Niet alleen Brusselaars benooren overigens tot de categorie personen, die smaak vin den in dezen vrij zuren drank. Het is een plaatselijke aantrekkelijkheid, die voor sommigen wij hebben het echter zoo ver niet gebracht meer waard is dan een flesch ouden bourgogne. Er zijn weinig gelegenheden, waar de Brusselaar niet het drinken van een flesch gueuze weet bij te pas te brengen Wie geen gueuze drinkt, is geen Brusselaer. En zoo komt het ook, dat degenen die in zijn leven nooit in den „amigo" heeft gezetenen, volgens een alge meen verspreid gezegde, evenmin aan spraak kan maken op geloofsbrieven. Gueuze is verraderlijk! En als men in den „amigo" een nacht heeft doorgebracht dan wordt dit, in den volksmond,, als het be wijs geacht, dat gij voldoende van het geestrijke drankje hebt genoten, om in het gilde van zijn vereerders te worden opge nomen. Als wij herinneren aan deze opvatting, welke men ook weer niet al te letterlijk dient te begrijpen, dan is dit omdat wij dezer dagen tot de ontdekking kwamen, dat de oude amigo, in de straat waaraan hij zijn naam heeft gegeven, vlak achter het beroemde stadhuis, heeft plaats te maken voor een nieuw modern ingericht en groot gebouw. Aldus verdwijnt gaandeweg de oude voor de moderne behoeften. De amigo was reeds lang te klein geworden voor de Brusselsche „behoeften". Zijn her vorming maakt deel uit van een volledig plan, om de Brusselsche politie beter uit te rusten. Aan het oude gebouw zijn echter herinneringen verbonden, die door eiken ouden Brusselaar met zekeren humor wor den opgehaald. Zijn naam zelf isSpaansch Reeds vóór het Spaansche bewind bestond er de „Vrunde" waar dronkaards, die op den openbaren weg werden aangetroffen, en onbehulsden een onderkomen vonden. De Spanjaards dachten „vrunde" als „Vriend" te kunnen vertalen en noemden het zaakje „amigo", een naam die thans nog steeds voortleeft. Hij zag er uit., zooals vermoedelijk alle dergelijke stedelijke ge vangenissen er uit zien. Als men de zware poort achter den rug heeft, bereikte men een donkere gang, die, als een tunnel, naar twee donkere plaatsen leidde, met een ijze ren deur waarin een getralied raampje. Een ervan was bestemd voor dronken lie den. De andere werd geregeld in gebruik genomen door onbehulsden. De muren waren romans. Wat schrijft een dronkaard al niet. wanneer de drank hem inspireert? Er is slechts een brits als eenig meubel. Twee andere zalen waren gereserveerd voor de dronken dames. Hier werd er echter met. meer galanterie in de behoeften van de gasten voorzien. Er waren ook dekens voorhanden. Bij de heeren werd dit te ge vaarlijk geacht. Zij zijn te veel geneigd om er warme wollen lappen uit te snijden. Het aantal gasten kon ten hoogste 100 bedra gen. Bij hun aankomst worden zij onder zocht. Hun zakken worden geledigd en als de roes is uitgeslapen, ontvangen zij alles terug. Hoevelen zouden niet aan de waak zaamheid van een agent, die eiken dronkaard mee naar „den bureau" neemt, te danken hebben, dat hij 's anderdaags zijn bezit nog terug vindt? De andere gas ten ontvangen 's anderdaags 's morgens een kwart brood en een kom koffie. De ervaring van degenen, die met den dienst van den „amigo" sedert jaren zijn belast is dat, ondanks alles, de parasieten niet uit de afdeeling landloopers zijn te weren. Er wordt n.l. steeds een nieuwe voorraad aan gevoerd. De stamgasten hebben van water al een even groote vrees als van werk en men heeft een bijzonder stelsel moeten in voeren, om hen te verplichten in het bad te gaan. De Brusselaars spreken van den „amigo maar ook van „bij Pletinckx". Van iemand die den nacht heeft doorgebracht in de stadsgevangenis wordt gewoon gezegd: „Hij heeft vannacht hii miinhper en madame Pletinckx tinckx was gesteld, om door de jar. hun hotel symbolischs anecdoten Het person met leden uit de hoo de geschie wegens opi land, opge teerde, toe: schap hij c zou aarde tegen het persoonskai later werd derlijke om kebroer. Bi werkt. De amig( romantlsmf laatste trot er voortaa: slapen, bru RECLAME. VRAAGT) alle bekende'figuren van de Londensche Society. Nadat een der favorietes Link Boy reeds eergisteren geschrapt was, bleken VOOR VRIJDAG 5 JUNI. KOP HEBE. 3 Jl VESTA. 3 «3 ILOS, 2 Ju, AJAX, 2 Ju TITUS, thl' IRIS, 3 Jui BOSKOOP. BARNEVEI h MAASLANI RIJNLAND, MODJOKEI KOTA TJA Soerabayi KOTA PIN KOTA AGC burg. BUITENZO verwacht, KEDOE, uil JAN Pz. C< wordt 6 POELAU L Antwerpe TALISSE, JAV> TJIKARAN Batavia. HOLLA' STREEFKE IIO SPRINGFO Sag res; v wacht. GRIJPSKE. wacht WESTERKJ KC NIEUW HC Brisbane SIBEROET HO BILLITON, DIVERS* ALDERAM 2 Juni E BEVERWIÓ pass. 3 C DIJKWATI Juni Rlo GALGEWA Rosario. KATENDR pass 2 J KATWIJK KERKPLE' MIJDRECI TARA. Mo Juni Fin TIBA. 2 Ji WIERINGI pass. 3 BUSSUM. Juni Fat FARMSUto 31 Mei J. B AUG. Southair JONGE JC Gergenti MARPESS tar v.o. MIRZA. 1 MYRIEL. WINTERS' 2 Juni N IJSEL, R'd neur. AGATHA. AG NIT A, I ANASTAS; SCOPAS. Curacao n. Montreal, pass. Fame Point. JONGE ELISABETH Carthagena R'dam, pass. 2 Juni Gibraltar. Het was een heerlijke zomermiddag. In den tuin van villa „Zonneheuvel" klonken vroolijke jongensstemmen. „Ziezoo ik heb je, Karei. Nu is het jouw beurt" zei Allred Strien tegen zijn broertje. 'k Ga eerst even rusten, hoor", gaf Karei ien antwoord, terwijl hij zich zoo lang als hij was, in het gras liet vallen. Alfred en Karei waren de twee eenige kinderen van mijnheer en mevrouw Strien. Hoewel ze nog al veel scheelden in leeftijd, (Karei was twaalf en Afred negen jaar), waren die twee toch haast altijd samen. Toch was er een groot verschil tusschen de beide broers. Karei was een wildzang, soms ook een waaghals. Geen spel was hem te wild, geen klimpartij te hoog, en geen ding te moeilijk. Alfred was be daarder en. ook niet zoo vroolijk als Karei. Maar wel was hij trotsch op zijn broer. Meestal probeerde hij wat hij van Karei zag, zelf ooit te doen. Vader en Moeder hadden zich daar wel eens bezorgd om gemaakt. Al dikwijls was Karei om zijn wildheid berispt, en menig- fhaal hadden vader en moeder er hem op gewezen, dat hij juist aan Alfred een goed voorbeeld moest geven. Hij wist toch wel, dat zijn broertje graag net als hij deed? Dan beloofde Karei wel, om wat kalmer ie zijn en wat meer 0111 Alfred te denken. Maar meestal was hij het weer zóó vergeten. Toch hjeld hij erg veel van ^ijn jonger broertje en als hij er maar iets van merkte, dat Alfred moeilijkheden had op school of in huis trok hij dadelijk zijn partij. Deze.i dag hadden de jongens, met het oog op de warmte, geen huiswerk mee gekregen. Daarom waren ze na schooltijd naar hartelust in den tuin gaan si?jlen. „Niet te wild, hoor Karei", had moeder gezegd eer ze den tuin ingingen. „Nee Moeder", had Karei beloofd. Maar ze hadden krijgertje gespeeld en net zoo lang gedraafd, tot Karei zelf moe in het gras was neergevallen. Alfred had zich bij hem neergevlijd. Een poosje bleef het stil in den tuin, tot opeens de onrustige Karei weer opsprong. „Ik ga schommelen", zei hij. „Ik ook' zéi Alfred en sprong eveneens overeind. „Och, welnee, ik ga alleen hoor. Jij durft toch niet hoog, Alfred. Je bent dadelijk bang". „Ik ben niet bang. Ik durf net zoo hoog als jij Karei. Dat weet je wel". „Nu vooruit dan maar", zei Karei. „Maar als je bang wordt, moet je het zeggen, dan laat ik je er af". Even later stonden de twee jongens op den schommel. Karei gaf op. Telkens weer wist hij met een krachtigcn stooff de schommel hooger ie brengen. Alfred lachte, hij genoot. Maar 't ging hooger, al maar hooger. Nu lachte Alfred niet meer. Hij deed zijn oogen dicht om het niet te zien. „Ben je bang, Alfred?" riep Karei met gloeiende wangen en schitterende oogen. „Nee", antwoordde Alfred. Voor niets ter wereld wilde hij Karei bekennen dat hij •wèl bang was. Nog hooger ging de schommel. Toen opeens klonk er een scherpe gil. Een plof op den grond.daar lag Alfred bleek en stil. Hoe hij zoo gauw van den schommel af was gesprongen wist Karei niet, maar even later knielde hij bij zijn broertje op den grond. Op 't zelfde oogenblik kwam moeder het huis uitsnsllen. Ze had den gil gehoord. „Wat is er gebeurd?" vroeg ze, terwijl ze zich over Alfred heenboog. „Hij is gevallen', fluisterde Karei. Zonder meer iets te vragen, droeg moeder haar bewusteloozen jongen naar de slaap kamer. Karei sloop achter haar aan. Toen Moeder Alfred op bed had gelegd gng ze naar de telefoon en belde den huisdokter op. Even later kwam dokter al. Zorgvuldig onderzocht hij Alfred, die nog altijd bewusteloos was en soms pijnlijk kreunde. Moeder stond er in spanning bij. Toen 't onderzoek afgeloopen was, richtte zo haar vragende oogen op den dokter. Deze haalde de schouders op. „Ik lean nog niets met zekerheid -zeggen, mevrouw. Morgen kom ile weer". Toen vader dien avond thuis kwam vond hij in de huiskamer alleen Karei, die stil in een hoekje zat. „Wat is het hier stil", zei vader. „Waar is moeder?" I Juni naar Steunt, bij gelijken prijs en kwaliteit, De Nederlandsche Industrie. Hiermede dient gij Uw land 1 En bestrijdt gij de Wjerkloosheii. Grappig kleintje, zit je daar met je krullend, donker haar, met je strik zoo deftig groot en je Kindje op de scboot? Keek je rustig in het rond, of je ook een meisje vondt, dat met jou wou spelen gaan, en kwam er maar niemand aan? Weet je wat: ik roep mijn buur! 'k wed, ze staat al bij den muur en hoort alles wat ik zeg nu loopt zij bepaald niet weg. Grappig kleintje, wacht nog maar strakjes ben je bij elkaar; 't buurtje brengt haar pop ook mee prettig speel je alle twee.' HERMANNA. „Op de slaapkamer Alfred is gevallen", vertelde Karei. Wat schrok vader! Juist wilde hij naar boven snellen, toen moeder, die hem gehoord had, naar beneden kwam. Ze legde den vinger op de lippen. „Alleen rust kan hem behouden", fluis terde ze. En toen deed ze vader het verhaal, dat Karei haar dien middag gedaan had. Karei zat er bij, maar zei niets. Eerst scheen het, alsof vader hem wilde gaan beknorren, maar moeder wenkte hem, dat hij dat niet moest doen. Ze fluisterde vader in: „Laat hem maar eens aan zichzelf over. Je zult zien, dat dat helpt het best". En moeder had gelijk. Terwijl ze dien nacht bij haar zieken jongen waakte, en telkens weer een ver koelenden zak met ijs op zijn hoofd legde, werd heel zachtjes de kamerdeur geopend. 't Was Karei. Den geheelen avond had hij zich om en omgewenteld in het groote logeerbed, waar moeder hem gezegd had, dat hij nu slapen moest. Maar Karei kon niet slapen. Altijd weer hoorde hij, die stern van binnen, die hem vertelde dat het zijn schuld was, dat zijn broertje gevallen was. Op 't laatst kon hij het niet langer uithouden. Was moeder vanmiddag maar boos op hem geweest of had ze hem geslagen dat had hij beter kunnen verdragen, dan haar bedroefde oogen te zien. Maar nu moest hij naar haar toe, 0111 te zeggen dat het alles zijn schuld was. Heel zachtjes opende hij de slaapkamerdeur. Daar zat moeder op den stoel voor het bed. Hij knielde voor haar neer en verborg zijn hoofd in haar schoot, terwijl hij al door zachtjes snikte. Moeder nam hem mee zoo ver mógelijk van het bed af. Toen fluisterde ze: „Wat is het Karel?| Waarom slaap je niet?" „II: kan niet slapen, moeder, ik kan niet.1 't Is mijn schuld dat Alfred gevallen isj Zou hijzou hij nu... doodgaan?' Zacht streelde moeder langs zijn haar.l „Nee Karei", zei ze, dat Alfred viel,! kon je niet helpen. Je houdt toch veel tel veel van je broertje, dan dat je hem expres! zou laten vallen? Wel ben je onvoorzichtig! geweest, door zoo hoog met hem te schom-| melen Je weet, dat hij het niet durft.! Misschien is hij juist door zijn bangheid! wel gevallen. Maar ik geloof, dat je nul meteen wel van je wildheid genezen bent! is 't niet? Je hebt nu toch wel begrepen! dat je jonger broertje niet doen kan wat! jij doet. Ga nu maar weer naar je bed,I m'n jongen maar laten we eerst voor Alfred bidden' Samen met Moeder, knielde Karei neer.1 Toen ze opstonden, gaf moeder hem eenl kus. „Ga nu gauw, Karei", zeif ze. 1 Dat waren een paar angstige 'dagen, die I volgden Alfred was nog steeds in levens-1 gevaar. Maar op den derden dag zei V dokter: „Nu is het gevaar geweken. Nu I moeten rust en goede voeding het overige I doen". Alle dagen werd Alfred nu door vader I naar beneden gedragen. Bij mooi weer lag hij in den tuin e&| anders in het prieël. Zooveel hij kon, hield Karei hem gezel-1 schap. Van menig pretje zag hij af, om I bij zijn broertje te kunnen blijven". I En als moeder hen dan samen zoo aardig bezig zag, zei te tot vader: „ïk geloof dat Karei hu wel van zijn wildheid eri onbedachtzaamheid genezen is FRANCINA. arj 37J 377. „Luister eens, jongen," zei het meisje Wil je soms graag met het circus mee Je weet, wij trekken door de wereld Over land en over zee. Dan verstop ik jon in een der wagens, Die daar by de tenten staan Daar moet je stil blijven zitten Vandaag wij vertrekken gaan. 378. Het dier was dood, dat was gelukkig Beide kogels waren raak De piloot had ln het hoofd getroffen Pim ln de groote wreede kaak. „Die komt net te pas", zei Pim's makker Ik heb een honger als een paard We zullen hem eerst netjes pellen Van den kop tot aan den staart." 2-3

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1931 | | pagina 2