Jaargang
LEIDSCH DAGBLAD, Zaterdag 23 Mei 1931
Vijfde Blad
No. 21833
PINKSTEREN.
OUDE BOUWKUNST
RONDOM LEIDEN.
IND'E iü uÜS MIDDEN.
Het was in enen Sinxendage
bat heide, bosch ende hagë
yet groen ende loveren waren
bevaen."
Reinaert deVos.
Icroote feesten, zoo schreef eens
ai beginnen in de sneeuw en loo-
in'de rozen. En zoo is het. Immers
iLjifce cyclus vangt aan met Kerst-
li ié sneeuw de aarde bedekt en ein-
i'l pinksteren als de natuur in volle
latooi steekt.
Seren beteekent vijftigste en ont-
JL naam aan de omstandigheid,
ij zeren weken na Paschen gevierd
Treden waarom ook de Israëlieten
Lbocooth of Wekenfeest spreken.
Cl noemen zij het „Katsier". d.w.a.
welke benaming wijst op de
[lelijke beteekenis van Pinksteren,
j de Joden gevierd wordt ter
_t aan de Wetgeving op Sinai en
Kfjjtenen de gedachtenis levendig
T jan de stichting der Christelijke
pi laatste in verband met het ge-
-rUaal der Uitstorting van den Hei-
fcest. Deze gebeurtenis wordt nog
U landen in de Katholieke kerken
Kh herdacht, door op het feest een
r ie laten uit een opening boven
Jjdloor. terwijl soms ook rozebli-
f,'in de Pioenroos als vlammende
Ijver de hoofden der aanwezigen
Uitgestrooid.
Ve beteekenis van Pinkster als
■zomerfeest openbaart zich dui
fje wijze, waarop men 't vroeger
1 vierde. Van deze nog niet geheel
fan gebruiken, is zeker niet het
lifiimerkend de worsteling, zooals
en daar nog vertoond wordt en
[een als grijsaard vermomde en
t takken getooide zich in 't strijd-
[tegeeft- met een met veldbloemen
jiten jongeling, tegen wien de oude
idig moet afleggen als zinnebeeld
fivtrwinnlng van den Zomer op den
I. Dan zingen de menschen
v winter heeft het verloren,
V winter is gevangen!
Luilak.
I Pinksterfeest werd van ouds inge-
Kt Luilak. De bakkers zorgden dan
Zaterdag voor de feestdagen voor
loten voorraad warme bollen en
I. die 's morgens te laat aan de
putei verscheen, moest tracteeren op
mpende brood,
i Br maakte het de straatjeugd, die er
'm In schiep allerlei viezigheden aan
j te hangen, welke onprettige ver-
i> oorspronkelijk bedoeld was als een
ikBIIlng voor de langslapers.
Took den jongen of het meisje, die
II Ktr dagen 's morgens als laatste op
peenschappelijke wei verscheen. De
lek (van het werkwoord nusse'en"
^ien afgeleid) zooals de langslaper in
heet of de Plnksterbloed, moest
tducht ontgelden. Soms met klissen
nl overdekt vandaar ook de naam
jer voor „bloed" of luilak gegeven
I brandnetels gestriemd wordt hij
ocht door het dorp gevoerd, onder
ïgen van een liedje als:
lekoek, zitst dou zoo diep
in de vaerren,
ut het geroep niet heurren,
ist dou geen oogies van kiekerdekiek,
nst ja te laat met de koe'n
op den diek!
antipode voor den „Nussekoek" was
l'roegrijp" of „Dauwworm", die het
op de Weide kwam en de beste
i kreeg in den stoet., die door het
trok.
I thaus nog treft men in de groote
b uitvloeisels van Luilak aan. Dan
t het door de jeugd als een recht
kuwd. 's morgens heel m de vroegte
lie te trekken of met de tegenwoor-
Jdectrische schellen, belletje te druk-
IDan wordt op de deuren der lang-
ps met krijt „Luilak" geschreven.
Illik is hier het verband te zien
lhen dit gebruik cn het oude feest
pen oogst, bij welken het vooral aan-
I op het „voor dag en dauw" uit de
in zijn. In dit kader past ook de
ksterbloem", zooals zij voorheen als
lenbruid" werd rondgeleid door stad
iorp, begeleid door haar staatslejuf-
Idle soms een presenteerblad droegen,
Tpp een duif als symbool van den H.
[•was geplaatst. Hieruit kan men zien
tier weer het oude Heidendom en het
t Christendom zijn vermengd.
-
De „Vrijstersmarkteil."
Schermerhorn, eenmaal vermaard
zijn „vrijstersmarkt", werd de „Pink-
Joem" door haar speelgenooten op een
rondgedragen, versierd met zilveren
beugeltasschen enz., terwijl een der
'iters een zilveren kom in de hand
waarvan de bedoeling duidelijk uit.-
MIn het oude versje:
Hier is de schoone Vierpinksterblom
[Met een rozenkrans om haar hoofd.
Pinksterblom
Keer nou reis om
wti stuiver of een halve in de kom.
woord „vier" ook wel fierde betee-
'olgens Winkler „vrouw". Het was
een minder prettige gewaarwording
een meisje om bij haar ontwaken te
'emen, dat er des nachts een „Dor-
een potsierlijk uitgedoste stroopop
bet dak was geplaatst, omdat zij zich
teer als leer hield of van vrijers ver-
We als van handschoenen,
et soort vrijstermarkt was het ook die
kecaussines in Henegouwen op Zondag
Pinkster werd gehouden, waar de meis
tan de Congregatie der H. Maagd de
wingen uit den omtrek op een „koffie-
111 noodigden. Een koffiekopje aan het
tasgat hangende is het insigne van
die hier een verloofde komt zoeken!
Engeland gaat de Pinksterbloem op
*ag rond en heet dan „May Queen",
i wij ons herinneren uit Tennyson's
®«it van dien naam, waarin hij de uit-
;Jorene aan den vooravond van 't feest
"zeggen:
must wake and call me early
«U me early, mother dear!
w norrow will be the happiest time
bf a! the glad new year
"f 1 'm to be Queen o' the May,
mother.
f-ennep's vertaling van dit versje
J" z:dus. O. roep mij morgen, moeder -
W| de eerste schemering 'op, want
«j® is het een blijde dag, dan stijgt
^zreugu ten top. geen schooner dag ik
tzaS. want morgen ben ik Pinkster-
en Koningin van 't feest.
Een heidensch gebruik?
Jammer genoeg gaf de pret vaak aan
leiding tot al te groote uitgelatenheid,
zoodat de overheid van verschillende ste
den zich genoodzaakt zag een keur uit te
vaardigen dat zooals het in een Amster-
damsche ordonnantie uit de 17de eeuw
heet „voortaan geen kinderen meer bij
de straet zullen mogen gaen met eenich
gout, silver ofte andere costelyckheid ende
bloemenverslert ende omhangen als om
trent Pinxster placht te geschieden, op
boete van een goudgulden voor ieder die
den ciertak of pinxterboog draagt."
Als motief van het verbod gold o.a., dat
„deselve kinderen alsdan lichtvaerdige,
onnutte liedekens zingen, tot groote erge-
nisse en de opspraake van veele vroome
luyden" terwijl door de Heeren van het
Gerecht het rondtrekken van de Pinkster
bloem beschouwd werd als een overblijf
sel van het oude Heidendom.
Ook hier gold het spreekwoord: „Zooals
de ouden zongen, zoo piepen de jongen" in
die beteekenis dan dat de ouderen hun
feestvreugde nog wat meer aandikten,
zooals eens de teekenaar en dichter Frans
Freenwood het in zijn „Eoere Pinxter
Vreugt" heeft vastgelegd:
Zij werpen testen, vuur en bekers.
kruik en pul
Den anderen naar den kop. Een wordt
de bek te schandert
Geworpen door een hout, tenkoste van
zijn tanden.
Hier treft de bierkan een gevoelig
voor het hoofd
Terwijl een ander wordt de hersenpan
geklooft.
Trouwens den ouderen onder ons is het
niet onbekend, hoe eenmaal de Pinkster
dagen zoowel aan De Bildt als in het
Haagsche Bosch, alsook in de Watergraafs
meer en in de Haringpakkerij te Amster
dam berucht waren wegens verre onge
bondenheid in de gedragingen der feest
vierenden.
Op Schiermonnikoog wordt nog altijd
daags voor Pinksteren de „Calemoy" opge
richt, zijnde een hooge staak waarop een
boomstruik en iets lager een dwarsstok er
aan, met aan weerzijden een flesch, de
een gevuld met alcohol, de ander met
water. Daaronder een mand, waarin tot
Dinsdagavond een haan zit opgesloten.
Het oprichten en neerhalen van de Cale
moy gaat met veel plezier gepaard. Wij
zullen ook hier wel te doen hebben met
een overblijfsel van een oud oogstfeest.
Het woord „Calemoy" heeft men in ver
band willen brengen met het Engelsche
„to call" en ons „Mei".
De haan zou dan „Meiroeper" zijn.
Grenouille of Kikkerfeest.
Tot de meest eigenaardige Pinkster-
gebruiken behoort zeker dat, hetwelk in
zwang is in Bretagne en bekend staat
onder den naam Grenouille.
De oorsprong ervan ligt in het ver ver
leden. Eens op een Pinksterdag stonden in
de weide van Cesson, aan het riviertje de
Vilaine twee groote ketels te dampen, in
een van.welke zich, ouder gewoonte, haver-
gortbrij bevond, terwijl de andere boek-
wijtbrij bevatte, welke lekkernijen onmis
baar waren bij de feestviering op Pink
stermaandag.
„Wat ruikt dat lekker", zei een der lief
hebbers der havergort, terwijl een met
dezelfde woorden den lof van den inhoud
van den anderen ketel verkondigde. Het
zou echter bij deze uitroepen niet blijven.
De op de weide samengestroomde menigte
koos deels partij voor de eene, deels voor
de andere lekkernij, van woorden kwam
het tot daden, een paar boekweitllefheb-
bers ontzagen zich niet gras en aarde in
den havergortketel te werpen, waarna de
kookvrouw, die de havergort stond te roe
ren, met een grooten pollepel zich op den
deugniet wreekte, waarna de andere kook
ster opdaagde met haar lepel en dien van
haar mededingster in tweeën sloeg. Nu
trachtte deze het wapen aan de hand van
de andere te ontrukken, terwijl aanstonds
allen zich in den strijd wierpen. De strijd,
die niet onbloedig eindigde, wordt elk jaar
herhaald, maar dan natuurlijk op meer
vreedzame wijze Twee boerenzoons, de
een in Cesson, de ander in Acigne thuis
hoorend klimmen op de schouders van
hun kameraden en nadat hun een lange
stok is toegestoken begint het schouwspel.
Wie is zoo sterk dat „hij aan het langste
eind trekt?"
De dragers van de kampioenen hebben
het veel zwaarder te verantwoorden dan
de strijders zelf, want wanneer het spel
eenmaal aan den gang is, voelen zij zich
spoedig omstrengeld door de armen van
hun helpers, die op hun beurt weer worden
vastgehouden door de anderen achter hen,
wier hulp bij dit kinderspel nog ge
bruikelijk is. Hieruit ontstaan natuurlijk
de kluchtigste tooneelen, die de toeschou
wers tot niet weinig vermaak dient. De
trekkers die stevig worden aangevuurd,
doen door hun rood opgezwollen gelaat
en hun uitpuilende oogen dan eenigszins
denken aan de Grenouille of Kikker, aan
welken het spel zijn naam ontleent.
I In het Schwarzwald wordt het Pink
sterfeest op meer ingetogen wijze gevierd.
Het wordt, het klokkenfeest genoemd,
waaraan de herders en herderinnen in hun
feestkleedij deelnemen en waarbij het lui
den der klokken in verschillende tonen te
midden van de natuur een wonderlijke
bekoring uitoefend.
In het Thuringerwóud trekt de jeugd er
op den vooravond van Pinkster op uit om,
met guirlandes van denneloof en kettin
gen van gekleurd papier, alsmede met
vlaggetjes en strikjes de bronnen te ver
sieren. terwijl de klokken plechtig luiden.
Hier hebben we nog te doen met een
overblijfsel van de oude bronvereering, al
denkt geen der deelnemers meer aan de
godin Holda, die den dieren, zoowel als
de planten wasdom gaf en tot wier woning
het rijk der Vruchtbaarheid de bron
toegang gaf. Algemeen hechtte men ten
tijde van de Holdavereering ook aan het
geloof, dat in de bron het menschenleven
een aanvang nam, zoodat de kinderen nog
gelooven, dat het nieuwe broertje of zusje
uit Holda's bron komt.
De Plnkstergebruiken zijn tallooze. In
elk land, in elke streek van het land kent
men weer andere. Toch wijzen alle op een
zeer ouden afkomst. Wij willen dit over
zicht van Pinkstergebrulken, waarbij we
ook een zeer dankbaar gebruik maakten
van het aardige boekje „Mozaiek" van F.
W. Drijver, besluiten met de vermelding,
dat de Pioenroos, waarover we in het begin
van dit stuk iets memoreerden, de Paensia
officinalis, algemeen bekend is als de
Pinksterbloem of Clnxenroos Eensdeels
symboliseert deze bloem de herbloei in de
natuur, maar tegelijkertijd wordt de her
innering bewaard aan de vurige tongen
uit het Pinksterverhaal.
(Nadruk verboden).
Als de lente met zon en zang en bloe
menweelde eindelijk haar intocht heeft
gedaan in Hollands dreven is het goed
bij tijd en wijle de stad te ontvluchten en
te genieten van het malsche landschap
der Hollandsche polders, van de blonde
duinen en de bosschages en bloemenvelden
der geestgronden of te luisteren naar een
hemel die gevuld is met vogelenjubel of
te droomen bij het eeuwige lied der' zee.
Het landschap wordt in zijn eigenaardig
karakter niet het minst bepaald door de
verstrooid liggende boerderijen, die met
hun geboomte en de omringende weiden
met grazend vee als opgegroeid schijnen
uit den bodem en verder door de dorpen,
huizengroepen in 't groen verscholen
waaruit als zinnebeelden van de dorpsche
levensgemeenschap de torenspitsjes om
hoog wijzen.
De wandelaar of fietser, die de dorpen
bezoekt, zal meermalen een oogenblik wor
den getroffen door een boerderij, een
landhuis, een pittoresk dorpsstraatje,
waar in ouden tijd, natuur en een onbe
wuste kunstzin hebben samengewerkt, om
iets moois te wrochten.
Het is op dien kunstzin, in onzen mo
dernen tijd meer bewust toegepast, dat
wij de aandacht willen vestigen.
Toen we indertijd aanvingen te schrij
ven over het Bouwkunstig Schoon van
Leiden, was ons eerste onderwerp de Pie
terskerk het oudste heiligdom der stad.
De godsdienst was in de Middeleeuwen
beheerscheresse des levens en de bouw
kunst uitte zich het eerst in schoone vor
men aan het kerkgebouw, verzamelpunt
der geloovigen en uitdrukking van het
gemeenschappelijk idealisme des tijds.
Ten einde eenigen regelmaat te brengen
in onze beschouwingen over de bouwkunst
ten plattelande meenen we niet beter te
kunnen doen, dan in verschillende omrin
gende dorpen eerst de kerkjes te bezoeken,
die meestal omringd door hoog geboomte,
daar zoo vertrouwelijk liggen genesteld
in of nabij de kom van het dorp.
Meer nog dan om zoovele prachtige
kerkgebouwen in de groote steden fluistert
om die kleine oude kerkjes de droom van
het verleden.
Betreedt men een der groote stadsker
ken uit de Middeleeuwen, dan ervaart
men 't spel van krachtig omhoogrijzendc
zuilen, uieenspringende en weer samen
vloeiende gewelfribben. geheel de ontwik
keling en afsluiting der ruimte als een
orgelsymphonie.
Zoo'n klein dorpskerkje mist de mach
tige structuur van een symphonie, maar
het js een romantisch lied vol primitieve
innigheid en roerenden eenvóud
Vooral in Friesland kan ik ze u bij tien
tallen aanwijzen, oeroud, nog dagteeke-
nend van plm, 1100en misschien nog
vroeger.
De bevolking der oude terpdorpjes nam
in den loop der eeuwen slechts weinig toe.
Hun behoeften waren gering Bij het in
treden van nieuwe tijden met nieuwe
denkvormen werden Wijzigingen in zoo'n
kerkje aangebracht, maar zoo sober, dat
het oorspronkelijk karakter niet werd
aangetast. Zoo komt het voor, dat hier en
daar een Romaensch raam werd uitge
broken voor een Gothisch om wat meer
licht te krijgen en dat weer later een Re-
naissanceportaal werd aangebracht cn
een galerij werd ingebouwd voor het orgel
Maar de algemeene Romaansche structuur
bleef veelal ongerept gehandhaafd.
In Holland is dat over 't algemeen
anders gegaan. Daar zijn tal van dorpen,
die aan de groote verkeerswegen liggen,
sinds de laatste eeuwen aanmerkelijk ge
groeid, Daar waren machtige ambachts-
heeren. die in tijden van welvaart de ker
ken vergrootten of herbouwden, zooals o.a
in de 15de eeuw nog geschiedde met het
kerkje van'Warmond, dat trouwens ge
legen was op> het particulier terrein van
de heeren van Warmond.
Van de oudste steenen kerkjes is dan
ook in Holland lang zooveel niet bewaard
gebleven als in de Noordelijke provin
ciën.
T II'—
.m. i x. X— i rq
Toch vertoont het kerkje van Sassen-
heim nog belangrijke fragmenten uit den
eersten bouwtijd omstreeks 1200.
Alvorens wij dit kerkje nader bespre
ken, zij het ons vergund enkele histori
sche opmerkingen van algemeenen aard
te maken.
De kerkjes, waarin hier te lande in de
8ste en de 9de eeuw het eerst het Chris
tendom werd gepredikt, waren geheel van
hout. Het is bekend dat de Evangelie
predikers ze soms lieten optrekken van
het hout der door de Germanen als heilig
beschouwde boomen. Alleen in hel Oosten
van Drente waar het Germaansche heilig
dom veelal was gebouwd van het graniet
gesteente der zwerfblokken, die men daar
in rijke mate vindt, richtte men boven
dezen steenen onderbouw een houten bo
venbouw op. We brengen in herinnering,
dat het Gwmaansche heiligdom even ais
het nog veel oudere Hunebed, reeds was
georiënteerd. Het Christendom bracht
met de oriëntatie der kerken niets nieuws
en kon gevoeglijk van de oude offer
plaatsen gebruik maken. Men behoefde
slechts den wand die het koor van het
overige scheidde door te breken en daar
een triomfboog te maken en verder het
open heiligdom van boven af te dekken.
De bouw van een groot aantal geheel
steenen kerken begint hier eigenlijk pas
goed na het jaar 1000. Hiervoor zijn ver
schillende oorzaken op te geven. In de
eerste plaats werd het jaar 1000 reeds
lang van te voren beschouwd als een
noodlottig jaar, waarin de wereld zou ver
gaan. Toen evenwel in genoemd jaar de
gewelven des hemels niet neerstortten en
de aarde, mitsgaders het zondige mensch-
dom. niet opging in rook en vlammen,
doch ondanks de voorspellingen der theo
loganten rustig verder draaide, herleefde
ook de belangstelling ln de dingen des
levens en werden de menschen vervoerd
tot nieuwen godsdienstzin. Dit zou een
der oorzaken zijn, dat juist niet het jaar
1003 ,toen men geheel van den schrik was
bekomen, de kerkbouw met ijver wgrd ter
hand genomen.
Al te hoog moet men deze omstandigheid,
al heeft zij zeer zeker medegewerkt, niet
aanslaan.
Als tweede omstandigheid voor het op
leven van den kerkbouw wordt wel opge
geven, dat de Noormannen omstreeks dien
tijd werden gekerstend en uit louter boet
vaardigheid hun wilde strooptochten ach
terwege lieten, waardoor hier een gevoel
van rust en veiligheid kwam.
Dat men, allerminst in Friesland, nog
zoo zeker niet was van het uitblijven der
Vikingen, bewijzen de meter dikke muren
der oude kerkjes en de bouw hunner to-
lens, waarin men zich bij uiterste nood
zaak kon verschuilen. Maar ook bewijzen
dit de oude Friesche wetten in Wester-
I.auwersche sprake, die nog vol zijn van
duisteren angst en van voorschriften, hoe
in geval van nood te handelen
En toch moeten we de oorzaken van
het opleven van deze streken bij de Noor
mannen zoeken. Het tijdvak van 800
1000, het Vikinger tijdvak, is ldng niet zoo
moorddadig en destructief geweest als
de schoolmeesters met hun boekjes ons
willen doen gelooven Want de geweldige
bloei, die het cultureele leven zal vertoo-
nen in de latere Middeleeuwen heeft juist
precies plaats in die streken van Europu.
waar de Noormannen zich het sterkst en
het langst hebben genesteld; de streken
van den Beneden-Rijn, Noord-Frankrijk,
Normandië, Engeland en Noord-Italië.
Nieuw bloed en nieuwe kracht werden
toegevoegd aan deze streken: de vorsten
en heeren zijn nazaten van de wilde Vi
kingen; de Noord-Germaansche geest
werd geënt op volkeren die dreigden tot
decadentie te vervallen.
Van Friesland uit bezetten de Noor
mannen onder Rollo in 911 de landen aan
de Seine-mond, en vestigden hun gezag te
Rouaan. Beducht voor de oerkracht van
dit ras moest Karei de Eenvoudige Rollo
als zijn leenman 'erkennen, gelijk hij in
923 Dirk I. de zoon van Gerolf den Noor
man. beleende met Kennemerland, de
kiem van het Graafschap Holland. Rollo
schiep aan de Seine-mond het vorsten
dom Normandië, dat onder zijn krachtig
bestuur weldra tot bloei kwam.
De tochten der Vikingen langs de Frie
sche en Fransche kusten veranderden van
rooftochten in een geregeld verkeer met
het Skandinaafsche moederland.
Kort nadat Olaf Trygrason in 995 den
Noorschen troon had beklommen, zond. hij
den skald Slgvatur naar Normandië om
de handelsbetrekkingen een regelmati-
gen en wettigen vorm te geven voor de
toekomst. In 1016 wordt dan de Denen
koning Knut de Groote koning van Enge
land en huwt daar met een Angelsaksi
sche prinses, terwijl hij in 1028 Noorwegen
verovert. Mocht na den dood van Knut
het Angelsaksische Huis met Eduard de
Belijder nog eenige jaren op den troon
komen na diens dood komt Willem de
Veroveraar en bevestigt na den slag bij
Hastings in 1066 weer het gezag der Noor
mannen.
De handelsweg liep natuurlijk van Nor
mandië over Engeland langs de Holland
sche en Friesche kusten naar het Noor
den. Lans dezen weg, die meteen een ka
naal was voor de Normandlsche cultuur,
wordt ook de Normandische bouwkunst in
ons land ingevoerd, tenminste in Fries
land, genomen in den ruimen zin van
Friesland bewesten de Lauwers, dat zich
- langs de geheele Hollandsche zeekust uit
strekte.
Het zou te ver voeren, hier uiteen te
zetten, hoe juist in dat gedeelte van ons
land in hoofdzaak twee kloosterorden in
vloed verkregen op dezen bouw, nl. de
Praemonstratensers en de Cisterciensers.
De Benedictijnen, wier bouwkunst meer
in het Zuid-Oosten werkte en de Francis-
kanen, die later komen, kunnen we buiten
beschouwing laten.
Bij de kerken in het oorspronkelijke
West-Friesland, is de Praemonstratenser-
bouw overheerschend.
In 1120 werd te Laon door den H. Nor-
bertus het moederklooster der Nobertlj-
nen of Praemonstratensers gesticht. De
Norbertijnsche kloosterbroeders, die ge
heel Normandië tot hun arbeidsveld
maakten, waren voor een groot deel Nor-
mandiërs. De betrekkingen met. het
Skandinaafsche moederland waren nog
niet verflauwd. De Noord-Germaansche
bouwbegrlppen zaten er ingeroest. Toen ze
hun kloosters in Friesland stichtten en in
de dorpjes hun kerkjes bouwden, waren zij
hier gaarne ontvangen geestelijke leiders.
Hun uiterst strenge levenregel paste bij
dc-n soberen aard der Friezen die ten
overvloede een adel in hun midden had
den van zuiver Noorschen bloede. Men
bouwde stoer en sterk, sober en ingetogen.
Kerkjes werden opgericht van zware mu
ren met kleine rondbogige lichtopeningen
met een massieven Westtoren bekroond
met een zadeldak. Het meest karakte
ristieke dezer kerkjes is wellicht het half
rond gesloten koer, zooals men er talloos
i vele in de Provincie Friesland nog vindt.
Men herinnert zich, dat de Noord-Ger-
pianen ook hun burchten steeds rond
bouwden, in tegenstelling met de Latfjn-
sche volken die meestal een vierkant
grondplan benutten. De burcht van Leiden
is in oorsprong daarvan nog een voor
beeld. Soms ook werd het koor driehoekig
of veelhoekig gesloten.
De rechte koorafsluiting, waarvan we
verschillende voorbeelden vinden in de
Provincie Groningen en die gepaard gaat
met een levendige detailleering van de
muren, is gewoonlijk meer een uiting van
Cistercieneerbouw.
Ik moet mij hier natuurlijk beperken,
om tot mijn doel te komen.
Reeds in het midden der 12de eeuw kre
gen de Norbertijnen hier vasten voet en
dan zien we hier massa's kerkjes bouwen
omstreeks 1200 en gedurende het begin
der 13de eeuw
Een dezer kerkjes, in ongeveer 1200
bouwd. dat in zijn oorspronkelijke sf
tuur op Norbertijnsche bouwprinc
wijst, is dat. van Sassenheim.
De markt van den inlander.
Wanneer men een overzicht zou wen-
schen te geven van het markthouden m
Nederland, zou het genoeg zijn den aard
van de markt in het oog te houden en te
onderscheiden veemarkt, bloemenmarkt
enz van de algem. markt. Overigens zou de
voorstelling voor het heele land kunnen
gelden. In Indië is dat wel anders. Daar
kent men enkele veemarkten, maar de
rest is de algemeene markt, de „pasar", en
de verdere onderscheiding ligt hierin, dat
zij bij het eene volk heel anders is dan bij
hét andere. De „pasar" speelt in den ge
wonen ruilhandel een groote rol, mits men
daarbij alleen denkt aan Java, aan West
kust van Sumatra en aan enkele streken
van Zuid-Bomeo en Zuid-Celebes, waar
men vindt het vaste marktterrein, den
vasten dag en den toeloop uit de omge
ving. Elders is hetgeen men pasar noemt,
iets anders of er is niets wat men als
markt zou kunnen bestempelen.
Het pasarwezen op Java is goed ontwik
keld dank zij de maatregelen van het
Nederlandsch bestuur, dat het bevrijdde
van knellende banden Tot 1851 bestond
namelijk de pasarpacht waardoor de pach
ter het recht had alle aanbieding van
koopwaar ln de loodsen of op het terrein
te belasten, zij het binnen zekere grenzen.
Maar aangezien de pachter meestal een
Chinees was en het toezicht sober, kon er
uit de pacht worden gehaald wat er te
halen was. Ontwikkeling van marktwezen
en buurthandel was toen derhalve zeer
moeilijk en het marktverkeer kon de
voortbrenging van kleinen land- en tuin
bouw en van den handarbeid niet opvoe
ren. Maar ook na de maatregelen van 1851,
1853 en 1855 heeft de Chineesche koopman
zijn invloed op den inheemschen handel
van menige streek weten te bewaren en hij
blijft een rol vervullen, die voor den inland-
schen handel onmisbaar is. In elk district
is wel een pasar op een bepaalden dag in
de week, waarheen de toeloop groot is. In
de vroege ochtenduren begint de drukte;
de bezoekers hebben zich bij het krieken
van den dag of zelfs des nachts op het
pad begeven, heele troepjes bij elkaar uit
de omliggende dessa's, torsend hun man
den en pakken op het hoofd of aan den
draagstok. Dat moeizame sjouwen van
mannen en vrouwen kan men op Java
overal nog waarnemen, al is het heel wat
verminderd sedert spoor en trams het ver
keer hebben bespoedigd en vooral sedert
de autobus het vervoer heeft versneld en
vergemakkelijkt. Men wane niet, dat het
gros der pasargangers een koopwaar mee
voert van ruime waarde. Bijna ongelooflijk
zal het klinken, dat vroeger, toen er alleen
nog de spoor was, menschen uit de om
geving van Salatlga en Ambarawa vier of
vijf uur met hun mars liepen, om tegen 8
uur op den pasar te Semarang te zijn en
er hun waar, ten bedrage soms van enkele
dubbeltjes, van de hand te doen, er iets
voor te koopen en in den namiddag den
zelfden tocht terug te ondernemen en
vóór het donker thuis te zijn. Toch was
het pasarbezoek toen voor zulke menschen
nog in menig geval een genoegentje, al
moesten zij het koopen met uren van
slaven en sloven, waarbij zij vaak hun
dunne leeren lapjes onder de voeten bon
den tegen de hitte en de ruwheid van de
wegen, precies als men het zijn karbouwen
en koeien deed bij langdurig vervoer over
den weg om de voeten te bewaren.
Het sloven is sedert een kwarteeuw ver
minderd, maar het is er nog, althans op
Java. Zeker kan men aan de vermindering
van dat echte sjouwen zien, dat de wel
vaart over het geheel is toegenomen en
de middelen van gemakkelijk verkeer wor
den gebruikt. Natuurlijk telt de pasar tal
van dischjes met verleidelijke geuren en
lekkernijen voor de snoepgrage pasargan
gers. die dikwijls ook een voorraad mee
nemen naar huis voor de kinderen, ook
wel voor wederverkoop in het heel kleine.
Bij de armen loopt het handeltje altijd
maar over enkele centen. Echter zijn die
vele sobere verschijningen op den pasar
toch niet de eenige. Ook de binnenland-
sche marktbeweging kent de krachtiger
handelaren, die een heele uitstalling noo-
dig hebben en daarvoor huur betalen aan
den marktmeester. Er moet voor het on
derhoud van den pasar geld zijn en de
gemeente, die den pasar onderhoudt, heeft
een tarief voor de loodsruimten en zelfs
voor de uitstalplaatsen in de open lucht.
Op de belangrijke pasars hebben verschei
dene Chineezen hun vaste loodsruimten
en brengen op de marktdagen de gang
baarste waren uit hun toko's Inlandsche
marktdrukte is rustig en vroolijk tegelijk:
een toerist mag het bezoek aan zoo'n
pasar niet verzuimen.
Opmerkelijk is het, dat in de buitenge
westen, waar echte pasars voorkomen, het
gebruik steeds in de streken is van Ja-
vaansche nederzettingen. Andere volken
kennen den pasar in den Javaanschen
trant niet. behalve de Minangkabauers in
de Padangsche landen. Wat elders op Su
matra pasar heet, is eigenlijk niet anders
dan de winkelbu&rt van Chineezen en
vreemde oosterlingen. Dat vroolljke gedoe
op het marktterrein met kleine of groote
loodsen, met tenten en stalletjes, zooals
Java heeft, is daarbuiten zeldzaam. In de
Molukken is nergens pasar en toch wordt
ook daar wel geruild en gehandeld. Als
de handel iets om het lijf heeft, is het
steeds bij den Chinees, die inkoopt en
verkoopt en voorschot geeft. Aardige
drukte is er niet aan verbonden en rege
ling evenmin. Het verschil te dien aanzien
tusschen Java en het grootste deel der
buitengewesten vindt vermoedelijk zijn
verklaring in het ver verleden toen han
delaren van Voor-Indië hun weg vonden
op Java én hun verblijf. De binnenlanden
van de buitengewesten dragen veel meer
bosch dan die van Java, zijn weinig be
volkt en moeilijk te bereiken, zoodat alle
handelsbeweging er tot de kusten beperkt
blijft. Dóar hebben zich van ouds de
kooplieden neergezet, tijdelijk of blijvend
en de ruil of de handel had plaats bij hen
voor de deur oi op het strand bij hun
vaartuig
Java dat in zoo menig opzicht afsteekt
tegen de buitengewesten, heeft op hen
ook voor de eigen marktbeweging met
orde, regelmaat en vroolijkheid.
DENGAN HORMAT.
RECLAME.
6780