Jaargang LEIDSCH DAGBLAD, Zaterdag 23 Mei 1931 Vijfde Blad No. 21833 PINKSTEREN. OUDE BOUWKUNST RONDOM LEIDEN. IND'E iü uÜS MIDDEN. Het was in enen Sinxendage bat heide, bosch ende hagë yet groen ende loveren waren bevaen." Reinaert deVos. Icroote feesten, zoo schreef eens ai beginnen in de sneeuw en loo- in'de rozen. En zoo is het. Immers iLjifce cyclus vangt aan met Kerst- li ié sneeuw de aarde bedekt en ein- i'l pinksteren als de natuur in volle latooi steekt. Seren beteekent vijftigste en ont- JL naam aan de omstandigheid, ij zeren weken na Paschen gevierd Treden waarom ook de Israëlieten Lbocooth of Wekenfeest spreken. Cl noemen zij het „Katsier". d.w.a. welke benaming wijst op de [lelijke beteekenis van Pinksteren, j de Joden gevierd wordt ter _t aan de Wetgeving op Sinai en Kfjjtenen de gedachtenis levendig T jan de stichting der Christelijke pi laatste in verband met het ge- -rUaal der Uitstorting van den Hei- fcest. Deze gebeurtenis wordt nog U landen in de Katholieke kerken Kh herdacht, door op het feest een r ie laten uit een opening boven Jjdloor. terwijl soms ook rozebli- f,'in de Pioenroos als vlammende Ijver de hoofden der aanwezigen Uitgestrooid. Ve beteekenis van Pinkster als ■zomerfeest openbaart zich dui fje wijze, waarop men 't vroeger 1 vierde. Van deze nog niet geheel fan gebruiken, is zeker niet het lifiimerkend de worsteling, zooals en daar nog vertoond wordt en [een als grijsaard vermomde en t takken getooide zich in 't strijd- [tegeeft- met een met veldbloemen jiten jongeling, tegen wien de oude idig moet afleggen als zinnebeeld fivtrwinnlng van den Zomer op den I. Dan zingen de menschen v winter heeft het verloren, V winter is gevangen! Luilak. I Pinksterfeest werd van ouds inge- Kt Luilak. De bakkers zorgden dan Zaterdag voor de feestdagen voor loten voorraad warme bollen en I. die 's morgens te laat aan de putei verscheen, moest tracteeren op mpende brood, i Br maakte het de straatjeugd, die er 'm In schiep allerlei viezigheden aan j te hangen, welke onprettige ver- i> oorspronkelijk bedoeld was als een ikBIIlng voor de langslapers. Took den jongen of het meisje, die II Ktr dagen 's morgens als laatste op peenschappelijke wei verscheen. De lek (van het werkwoord nusse'en" ^ien afgeleid) zooals de langslaper in heet of de Plnksterbloed, moest tducht ontgelden. Soms met klissen nl overdekt vandaar ook de naam jer voor „bloed" of luilak gegeven I brandnetels gestriemd wordt hij ocht door het dorp gevoerd, onder ïgen van een liedje als: lekoek, zitst dou zoo diep in de vaerren, ut het geroep niet heurren, ist dou geen oogies van kiekerdekiek, nst ja te laat met de koe'n op den diek! antipode voor den „Nussekoek" was l'roegrijp" of „Dauwworm", die het op de Weide kwam en de beste i kreeg in den stoet., die door het trok. I thaus nog treft men in de groote b uitvloeisels van Luilak aan. Dan t het door de jeugd als een recht kuwd. 's morgens heel m de vroegte lie te trekken of met de tegenwoor- Jdectrische schellen, belletje te druk- IDan wordt op de deuren der lang- ps met krijt „Luilak" geschreven. Illik is hier het verband te zien lhen dit gebruik cn het oude feest pen oogst, bij welken het vooral aan- I op het „voor dag en dauw" uit de in zijn. In dit kader past ook de ksterbloem", zooals zij voorheen als lenbruid" werd rondgeleid door stad iorp, begeleid door haar staatslejuf- Idle soms een presenteerblad droegen, Tpp een duif als symbool van den H. [•was geplaatst. Hieruit kan men zien tier weer het oude Heidendom en het t Christendom zijn vermengd. - De „Vrijstersmarkteil." Schermerhorn, eenmaal vermaard zijn „vrijstersmarkt", werd de „Pink- Joem" door haar speelgenooten op een rondgedragen, versierd met zilveren beugeltasschen enz., terwijl een der 'iters een zilveren kom in de hand waarvan de bedoeling duidelijk uit.- MIn het oude versje: Hier is de schoone Vierpinksterblom [Met een rozenkrans om haar hoofd. Pinksterblom Keer nou reis om wti stuiver of een halve in de kom. woord „vier" ook wel fierde betee- 'olgens Winkler „vrouw". Het was een minder prettige gewaarwording een meisje om bij haar ontwaken te 'emen, dat er des nachts een „Dor- een potsierlijk uitgedoste stroopop bet dak was geplaatst, omdat zij zich teer als leer hield of van vrijers ver- We als van handschoenen, et soort vrijstermarkt was het ook die kecaussines in Henegouwen op Zondag Pinkster werd gehouden, waar de meis tan de Congregatie der H. Maagd de wingen uit den omtrek op een „koffie- 111 noodigden. Een koffiekopje aan het tasgat hangende is het insigne van die hier een verloofde komt zoeken! Engeland gaat de Pinksterbloem op *ag rond en heet dan „May Queen", i wij ons herinneren uit Tennyson's ®«it van dien naam, waarin hij de uit- ;Jorene aan den vooravond van 't feest "zeggen: must wake and call me early «U me early, mother dear! w norrow will be the happiest time bf a! the glad new year "f 1 'm to be Queen o' the May, mother. f-ennep's vertaling van dit versje J" z:dus. O. roep mij morgen, moeder - W| de eerste schemering 'op, want «j® is het een blijde dag, dan stijgt ^zreugu ten top. geen schooner dag ik tzaS. want morgen ben ik Pinkster- en Koningin van 't feest. Een heidensch gebruik? Jammer genoeg gaf de pret vaak aan leiding tot al te groote uitgelatenheid, zoodat de overheid van verschillende ste den zich genoodzaakt zag een keur uit te vaardigen dat zooals het in een Amster- damsche ordonnantie uit de 17de eeuw heet „voortaan geen kinderen meer bij de straet zullen mogen gaen met eenich gout, silver ofte andere costelyckheid ende bloemenverslert ende omhangen als om trent Pinxster placht te geschieden, op boete van een goudgulden voor ieder die den ciertak of pinxterboog draagt." Als motief van het verbod gold o.a., dat „deselve kinderen alsdan lichtvaerdige, onnutte liedekens zingen, tot groote erge- nisse en de opspraake van veele vroome luyden" terwijl door de Heeren van het Gerecht het rondtrekken van de Pinkster bloem beschouwd werd als een overblijf sel van het oude Heidendom. Ook hier gold het spreekwoord: „Zooals de ouden zongen, zoo piepen de jongen" in die beteekenis dan dat de ouderen hun feestvreugde nog wat meer aandikten, zooals eens de teekenaar en dichter Frans Freenwood het in zijn „Eoere Pinxter Vreugt" heeft vastgelegd: Zij werpen testen, vuur en bekers. kruik en pul Den anderen naar den kop. Een wordt de bek te schandert Geworpen door een hout, tenkoste van zijn tanden. Hier treft de bierkan een gevoelig voor het hoofd Terwijl een ander wordt de hersenpan geklooft. Trouwens den ouderen onder ons is het niet onbekend, hoe eenmaal de Pinkster dagen zoowel aan De Bildt als in het Haagsche Bosch, alsook in de Watergraafs meer en in de Haringpakkerij te Amster dam berucht waren wegens verre onge bondenheid in de gedragingen der feest vierenden. Op Schiermonnikoog wordt nog altijd daags voor Pinksteren de „Calemoy" opge richt, zijnde een hooge staak waarop een boomstruik en iets lager een dwarsstok er aan, met aan weerzijden een flesch, de een gevuld met alcohol, de ander met water. Daaronder een mand, waarin tot Dinsdagavond een haan zit opgesloten. Het oprichten en neerhalen van de Cale moy gaat met veel plezier gepaard. Wij zullen ook hier wel te doen hebben met een overblijfsel van een oud oogstfeest. Het woord „Calemoy" heeft men in ver band willen brengen met het Engelsche „to call" en ons „Mei". De haan zou dan „Meiroeper" zijn. Grenouille of Kikkerfeest. Tot de meest eigenaardige Pinkster- gebruiken behoort zeker dat, hetwelk in zwang is in Bretagne en bekend staat onder den naam Grenouille. De oorsprong ervan ligt in het ver ver leden. Eens op een Pinksterdag stonden in de weide van Cesson, aan het riviertje de Vilaine twee groote ketels te dampen, in een van.welke zich, ouder gewoonte, haver- gortbrij bevond, terwijl de andere boek- wijtbrij bevatte, welke lekkernijen onmis baar waren bij de feestviering op Pink stermaandag. „Wat ruikt dat lekker", zei een der lief hebbers der havergort, terwijl een met dezelfde woorden den lof van den inhoud van den anderen ketel verkondigde. Het zou echter bij deze uitroepen niet blijven. De op de weide samengestroomde menigte koos deels partij voor de eene, deels voor de andere lekkernij, van woorden kwam het tot daden, een paar boekweitllefheb- bers ontzagen zich niet gras en aarde in den havergortketel te werpen, waarna de kookvrouw, die de havergort stond te roe ren, met een grooten pollepel zich op den deugniet wreekte, waarna de andere kook ster opdaagde met haar lepel en dien van haar mededingster in tweeën sloeg. Nu trachtte deze het wapen aan de hand van de andere te ontrukken, terwijl aanstonds allen zich in den strijd wierpen. De strijd, die niet onbloedig eindigde, wordt elk jaar herhaald, maar dan natuurlijk op meer vreedzame wijze Twee boerenzoons, de een in Cesson, de ander in Acigne thuis hoorend klimmen op de schouders van hun kameraden en nadat hun een lange stok is toegestoken begint het schouwspel. Wie is zoo sterk dat „hij aan het langste eind trekt?" De dragers van de kampioenen hebben het veel zwaarder te verantwoorden dan de strijders zelf, want wanneer het spel eenmaal aan den gang is, voelen zij zich spoedig omstrengeld door de armen van hun helpers, die op hun beurt weer worden vastgehouden door de anderen achter hen, wier hulp bij dit kinderspel nog ge bruikelijk is. Hieruit ontstaan natuurlijk de kluchtigste tooneelen, die de toeschou wers tot niet weinig vermaak dient. De trekkers die stevig worden aangevuurd, doen door hun rood opgezwollen gelaat en hun uitpuilende oogen dan eenigszins denken aan de Grenouille of Kikker, aan welken het spel zijn naam ontleent. I In het Schwarzwald wordt het Pink sterfeest op meer ingetogen wijze gevierd. Het wordt, het klokkenfeest genoemd, waaraan de herders en herderinnen in hun feestkleedij deelnemen en waarbij het lui den der klokken in verschillende tonen te midden van de natuur een wonderlijke bekoring uitoefend. In het Thuringerwóud trekt de jeugd er op den vooravond van Pinkster op uit om, met guirlandes van denneloof en kettin gen van gekleurd papier, alsmede met vlaggetjes en strikjes de bronnen te ver sieren. terwijl de klokken plechtig luiden. Hier hebben we nog te doen met een overblijfsel van de oude bronvereering, al denkt geen der deelnemers meer aan de godin Holda, die den dieren, zoowel als de planten wasdom gaf en tot wier woning het rijk der Vruchtbaarheid de bron toegang gaf. Algemeen hechtte men ten tijde van de Holdavereering ook aan het geloof, dat in de bron het menschenleven een aanvang nam, zoodat de kinderen nog gelooven, dat het nieuwe broertje of zusje uit Holda's bron komt. De Plnkstergebruiken zijn tallooze. In elk land, in elke streek van het land kent men weer andere. Toch wijzen alle op een zeer ouden afkomst. Wij willen dit over zicht van Pinkstergebrulken, waarbij we ook een zeer dankbaar gebruik maakten van het aardige boekje „Mozaiek" van F. W. Drijver, besluiten met de vermelding, dat de Pioenroos, waarover we in het begin van dit stuk iets memoreerden, de Paensia officinalis, algemeen bekend is als de Pinksterbloem of Clnxenroos Eensdeels symboliseert deze bloem de herbloei in de natuur, maar tegelijkertijd wordt de her innering bewaard aan de vurige tongen uit het Pinksterverhaal. (Nadruk verboden). Als de lente met zon en zang en bloe menweelde eindelijk haar intocht heeft gedaan in Hollands dreven is het goed bij tijd en wijle de stad te ontvluchten en te genieten van het malsche landschap der Hollandsche polders, van de blonde duinen en de bosschages en bloemenvelden der geestgronden of te luisteren naar een hemel die gevuld is met vogelenjubel of te droomen bij het eeuwige lied der' zee. Het landschap wordt in zijn eigenaardig karakter niet het minst bepaald door de verstrooid liggende boerderijen, die met hun geboomte en de omringende weiden met grazend vee als opgegroeid schijnen uit den bodem en verder door de dorpen, huizengroepen in 't groen verscholen waaruit als zinnebeelden van de dorpsche levensgemeenschap de torenspitsjes om hoog wijzen. De wandelaar of fietser, die de dorpen bezoekt, zal meermalen een oogenblik wor den getroffen door een boerderij, een landhuis, een pittoresk dorpsstraatje, waar in ouden tijd, natuur en een onbe wuste kunstzin hebben samengewerkt, om iets moois te wrochten. Het is op dien kunstzin, in onzen mo dernen tijd meer bewust toegepast, dat wij de aandacht willen vestigen. Toen we indertijd aanvingen te schrij ven over het Bouwkunstig Schoon van Leiden, was ons eerste onderwerp de Pie terskerk het oudste heiligdom der stad. De godsdienst was in de Middeleeuwen beheerscheresse des levens en de bouw kunst uitte zich het eerst in schoone vor men aan het kerkgebouw, verzamelpunt der geloovigen en uitdrukking van het gemeenschappelijk idealisme des tijds. Ten einde eenigen regelmaat te brengen in onze beschouwingen over de bouwkunst ten plattelande meenen we niet beter te kunnen doen, dan in verschillende omrin gende dorpen eerst de kerkjes te bezoeken, die meestal omringd door hoog geboomte, daar zoo vertrouwelijk liggen genesteld in of nabij de kom van het dorp. Meer nog dan om zoovele prachtige kerkgebouwen in de groote steden fluistert om die kleine oude kerkjes de droom van het verleden. Betreedt men een der groote stadsker ken uit de Middeleeuwen, dan ervaart men 't spel van krachtig omhoogrijzendc zuilen, uieenspringende en weer samen vloeiende gewelfribben. geheel de ontwik keling en afsluiting der ruimte als een orgelsymphonie. Zoo'n klein dorpskerkje mist de mach tige structuur van een symphonie, maar het js een romantisch lied vol primitieve innigheid en roerenden eenvóud Vooral in Friesland kan ik ze u bij tien tallen aanwijzen, oeroud, nog dagteeke- nend van plm, 1100en misschien nog vroeger. De bevolking der oude terpdorpjes nam in den loop der eeuwen slechts weinig toe. Hun behoeften waren gering Bij het in treden van nieuwe tijden met nieuwe denkvormen werden Wijzigingen in zoo'n kerkje aangebracht, maar zoo sober, dat het oorspronkelijk karakter niet werd aangetast. Zoo komt het voor, dat hier en daar een Romaensch raam werd uitge broken voor een Gothisch om wat meer licht te krijgen en dat weer later een Re- naissanceportaal werd aangebracht cn een galerij werd ingebouwd voor het orgel Maar de algemeene Romaansche structuur bleef veelal ongerept gehandhaafd. In Holland is dat over 't algemeen anders gegaan. Daar zijn tal van dorpen, die aan de groote verkeerswegen liggen, sinds de laatste eeuwen aanmerkelijk ge groeid, Daar waren machtige ambachts- heeren. die in tijden van welvaart de ker ken vergrootten of herbouwden, zooals o.a in de 15de eeuw nog geschiedde met het kerkje van'Warmond, dat trouwens ge legen was op> het particulier terrein van de heeren van Warmond. Van de oudste steenen kerkjes is dan ook in Holland lang zooveel niet bewaard gebleven als in de Noordelijke provin ciën. T II'— .m. i x. X— i rq Toch vertoont het kerkje van Sassen- heim nog belangrijke fragmenten uit den eersten bouwtijd omstreeks 1200. Alvorens wij dit kerkje nader bespre ken, zij het ons vergund enkele histori sche opmerkingen van algemeenen aard te maken. De kerkjes, waarin hier te lande in de 8ste en de 9de eeuw het eerst het Chris tendom werd gepredikt, waren geheel van hout. Het is bekend dat de Evangelie predikers ze soms lieten optrekken van het hout der door de Germanen als heilig beschouwde boomen. Alleen in hel Oosten van Drente waar het Germaansche heilig dom veelal was gebouwd van het graniet gesteente der zwerfblokken, die men daar in rijke mate vindt, richtte men boven dezen steenen onderbouw een houten bo venbouw op. We brengen in herinnering, dat het Gwmaansche heiligdom even ais het nog veel oudere Hunebed, reeds was georiënteerd. Het Christendom bracht met de oriëntatie der kerken niets nieuws en kon gevoeglijk van de oude offer plaatsen gebruik maken. Men behoefde slechts den wand die het koor van het overige scheidde door te breken en daar een triomfboog te maken en verder het open heiligdom van boven af te dekken. De bouw van een groot aantal geheel steenen kerken begint hier eigenlijk pas goed na het jaar 1000. Hiervoor zijn ver schillende oorzaken op te geven. In de eerste plaats werd het jaar 1000 reeds lang van te voren beschouwd als een noodlottig jaar, waarin de wereld zou ver gaan. Toen evenwel in genoemd jaar de gewelven des hemels niet neerstortten en de aarde, mitsgaders het zondige mensch- dom. niet opging in rook en vlammen, doch ondanks de voorspellingen der theo loganten rustig verder draaide, herleefde ook de belangstelling ln de dingen des levens en werden de menschen vervoerd tot nieuwen godsdienstzin. Dit zou een der oorzaken zijn, dat juist niet het jaar 1003 ,toen men geheel van den schrik was bekomen, de kerkbouw met ijver wgrd ter hand genomen. Al te hoog moet men deze omstandigheid, al heeft zij zeer zeker medegewerkt, niet aanslaan. Als tweede omstandigheid voor het op leven van den kerkbouw wordt wel opge geven, dat de Noormannen omstreeks dien tijd werden gekerstend en uit louter boet vaardigheid hun wilde strooptochten ach terwege lieten, waardoor hier een gevoel van rust en veiligheid kwam. Dat men, allerminst in Friesland, nog zoo zeker niet was van het uitblijven der Vikingen, bewijzen de meter dikke muren der oude kerkjes en de bouw hunner to- lens, waarin men zich bij uiterste nood zaak kon verschuilen. Maar ook bewijzen dit de oude Friesche wetten in Wester- I.auwersche sprake, die nog vol zijn van duisteren angst en van voorschriften, hoe in geval van nood te handelen En toch moeten we de oorzaken van het opleven van deze streken bij de Noor mannen zoeken. Het tijdvak van 800 1000, het Vikinger tijdvak, is ldng niet zoo moorddadig en destructief geweest als de schoolmeesters met hun boekjes ons willen doen gelooven Want de geweldige bloei, die het cultureele leven zal vertoo- nen in de latere Middeleeuwen heeft juist precies plaats in die streken van Europu. waar de Noormannen zich het sterkst en het langst hebben genesteld; de streken van den Beneden-Rijn, Noord-Frankrijk, Normandië, Engeland en Noord-Italië. Nieuw bloed en nieuwe kracht werden toegevoegd aan deze streken: de vorsten en heeren zijn nazaten van de wilde Vi kingen; de Noord-Germaansche geest werd geënt op volkeren die dreigden tot decadentie te vervallen. Van Friesland uit bezetten de Noor mannen onder Rollo in 911 de landen aan de Seine-mond, en vestigden hun gezag te Rouaan. Beducht voor de oerkracht van dit ras moest Karei de Eenvoudige Rollo als zijn leenman 'erkennen, gelijk hij in 923 Dirk I. de zoon van Gerolf den Noor man. beleende met Kennemerland, de kiem van het Graafschap Holland. Rollo schiep aan de Seine-mond het vorsten dom Normandië, dat onder zijn krachtig bestuur weldra tot bloei kwam. De tochten der Vikingen langs de Frie sche en Fransche kusten veranderden van rooftochten in een geregeld verkeer met het Skandinaafsche moederland. Kort nadat Olaf Trygrason in 995 den Noorschen troon had beklommen, zond. hij den skald Slgvatur naar Normandië om de handelsbetrekkingen een regelmati- gen en wettigen vorm te geven voor de toekomst. In 1016 wordt dan de Denen koning Knut de Groote koning van Enge land en huwt daar met een Angelsaksi sche prinses, terwijl hij in 1028 Noorwegen verovert. Mocht na den dood van Knut het Angelsaksische Huis met Eduard de Belijder nog eenige jaren op den troon komen na diens dood komt Willem de Veroveraar en bevestigt na den slag bij Hastings in 1066 weer het gezag der Noor mannen. De handelsweg liep natuurlijk van Nor mandië over Engeland langs de Holland sche en Friesche kusten naar het Noor den. Lans dezen weg, die meteen een ka naal was voor de Normandlsche cultuur, wordt ook de Normandische bouwkunst in ons land ingevoerd, tenminste in Fries land, genomen in den ruimen zin van Friesland bewesten de Lauwers, dat zich - langs de geheele Hollandsche zeekust uit strekte. Het zou te ver voeren, hier uiteen te zetten, hoe juist in dat gedeelte van ons land in hoofdzaak twee kloosterorden in vloed verkregen op dezen bouw, nl. de Praemonstratensers en de Cisterciensers. De Benedictijnen, wier bouwkunst meer in het Zuid-Oosten werkte en de Francis- kanen, die later komen, kunnen we buiten beschouwing laten. Bij de kerken in het oorspronkelijke West-Friesland, is de Praemonstratenser- bouw overheerschend. In 1120 werd te Laon door den H. Nor- bertus het moederklooster der Nobertlj- nen of Praemonstratensers gesticht. De Norbertijnsche kloosterbroeders, die ge heel Normandië tot hun arbeidsveld maakten, waren voor een groot deel Nor- mandiërs. De betrekkingen met. het Skandinaafsche moederland waren nog niet verflauwd. De Noord-Germaansche bouwbegrlppen zaten er ingeroest. Toen ze hun kloosters in Friesland stichtten en in de dorpjes hun kerkjes bouwden, waren zij hier gaarne ontvangen geestelijke leiders. Hun uiterst strenge levenregel paste bij dc-n soberen aard der Friezen die ten overvloede een adel in hun midden had den van zuiver Noorschen bloede. Men bouwde stoer en sterk, sober en ingetogen. Kerkjes werden opgericht van zware mu ren met kleine rondbogige lichtopeningen met een massieven Westtoren bekroond met een zadeldak. Het meest karakte ristieke dezer kerkjes is wellicht het half rond gesloten koer, zooals men er talloos i vele in de Provincie Friesland nog vindt. Men herinnert zich, dat de Noord-Ger- pianen ook hun burchten steeds rond bouwden, in tegenstelling met de Latfjn- sche volken die meestal een vierkant grondplan benutten. De burcht van Leiden is in oorsprong daarvan nog een voor beeld. Soms ook werd het koor driehoekig of veelhoekig gesloten. De rechte koorafsluiting, waarvan we verschillende voorbeelden vinden in de Provincie Groningen en die gepaard gaat met een levendige detailleering van de muren, is gewoonlijk meer een uiting van Cistercieneerbouw. Ik moet mij hier natuurlijk beperken, om tot mijn doel te komen. Reeds in het midden der 12de eeuw kre gen de Norbertijnen hier vasten voet en dan zien we hier massa's kerkjes bouwen omstreeks 1200 en gedurende het begin der 13de eeuw Een dezer kerkjes, in ongeveer 1200 bouwd. dat in zijn oorspronkelijke sf tuur op Norbertijnsche bouwprinc wijst, is dat. van Sassenheim. De markt van den inlander. Wanneer men een overzicht zou wen- schen te geven van het markthouden m Nederland, zou het genoeg zijn den aard van de markt in het oog te houden en te onderscheiden veemarkt, bloemenmarkt enz van de algem. markt. Overigens zou de voorstelling voor het heele land kunnen gelden. In Indië is dat wel anders. Daar kent men enkele veemarkten, maar de rest is de algemeene markt, de „pasar", en de verdere onderscheiding ligt hierin, dat zij bij het eene volk heel anders is dan bij hét andere. De „pasar" speelt in den ge wonen ruilhandel een groote rol, mits men daarbij alleen denkt aan Java, aan West kust van Sumatra en aan enkele streken van Zuid-Bomeo en Zuid-Celebes, waar men vindt het vaste marktterrein, den vasten dag en den toeloop uit de omge ving. Elders is hetgeen men pasar noemt, iets anders of er is niets wat men als markt zou kunnen bestempelen. Het pasarwezen op Java is goed ontwik keld dank zij de maatregelen van het Nederlandsch bestuur, dat het bevrijdde van knellende banden Tot 1851 bestond namelijk de pasarpacht waardoor de pach ter het recht had alle aanbieding van koopwaar ln de loodsen of op het terrein te belasten, zij het binnen zekere grenzen. Maar aangezien de pachter meestal een Chinees was en het toezicht sober, kon er uit de pacht worden gehaald wat er te halen was. Ontwikkeling van marktwezen en buurthandel was toen derhalve zeer moeilijk en het marktverkeer kon de voortbrenging van kleinen land- en tuin bouw en van den handarbeid niet opvoe ren. Maar ook na de maatregelen van 1851, 1853 en 1855 heeft de Chineesche koopman zijn invloed op den inheemschen handel van menige streek weten te bewaren en hij blijft een rol vervullen, die voor den inland- schen handel onmisbaar is. In elk district is wel een pasar op een bepaalden dag in de week, waarheen de toeloop groot is. In de vroege ochtenduren begint de drukte; de bezoekers hebben zich bij het krieken van den dag of zelfs des nachts op het pad begeven, heele troepjes bij elkaar uit de omliggende dessa's, torsend hun man den en pakken op het hoofd of aan den draagstok. Dat moeizame sjouwen van mannen en vrouwen kan men op Java overal nog waarnemen, al is het heel wat verminderd sedert spoor en trams het ver keer hebben bespoedigd en vooral sedert de autobus het vervoer heeft versneld en vergemakkelijkt. Men wane niet, dat het gros der pasargangers een koopwaar mee voert van ruime waarde. Bijna ongelooflijk zal het klinken, dat vroeger, toen er alleen nog de spoor was, menschen uit de om geving van Salatlga en Ambarawa vier of vijf uur met hun mars liepen, om tegen 8 uur op den pasar te Semarang te zijn en er hun waar, ten bedrage soms van enkele dubbeltjes, van de hand te doen, er iets voor te koopen en in den namiddag den zelfden tocht terug te ondernemen en vóór het donker thuis te zijn. Toch was het pasarbezoek toen voor zulke menschen nog in menig geval een genoegentje, al moesten zij het koopen met uren van slaven en sloven, waarbij zij vaak hun dunne leeren lapjes onder de voeten bon den tegen de hitte en de ruwheid van de wegen, precies als men het zijn karbouwen en koeien deed bij langdurig vervoer over den weg om de voeten te bewaren. Het sloven is sedert een kwarteeuw ver minderd, maar het is er nog, althans op Java. Zeker kan men aan de vermindering van dat echte sjouwen zien, dat de wel vaart over het geheel is toegenomen en de middelen van gemakkelijk verkeer wor den gebruikt. Natuurlijk telt de pasar tal van dischjes met verleidelijke geuren en lekkernijen voor de snoepgrage pasargan gers. die dikwijls ook een voorraad mee nemen naar huis voor de kinderen, ook wel voor wederverkoop in het heel kleine. Bij de armen loopt het handeltje altijd maar over enkele centen. Echter zijn die vele sobere verschijningen op den pasar toch niet de eenige. Ook de binnenland- sche marktbeweging kent de krachtiger handelaren, die een heele uitstalling noo- dig hebben en daarvoor huur betalen aan den marktmeester. Er moet voor het on derhoud van den pasar geld zijn en de gemeente, die den pasar onderhoudt, heeft een tarief voor de loodsruimten en zelfs voor de uitstalplaatsen in de open lucht. Op de belangrijke pasars hebben verschei dene Chineezen hun vaste loodsruimten en brengen op de marktdagen de gang baarste waren uit hun toko's Inlandsche marktdrukte is rustig en vroolijk tegelijk: een toerist mag het bezoek aan zoo'n pasar niet verzuimen. Opmerkelijk is het, dat in de buitenge westen, waar echte pasars voorkomen, het gebruik steeds in de streken is van Ja- vaansche nederzettingen. Andere volken kennen den pasar in den Javaanschen trant niet. behalve de Minangkabauers in de Padangsche landen. Wat elders op Su matra pasar heet, is eigenlijk niet anders dan de winkelbu&rt van Chineezen en vreemde oosterlingen. Dat vroolljke gedoe op het marktterrein met kleine of groote loodsen, met tenten en stalletjes, zooals Java heeft, is daarbuiten zeldzaam. In de Molukken is nergens pasar en toch wordt ook daar wel geruild en gehandeld. Als de handel iets om het lijf heeft, is het steeds bij den Chinees, die inkoopt en verkoopt en voorschot geeft. Aardige drukte is er niet aan verbonden en rege ling evenmin. Het verschil te dien aanzien tusschen Java en het grootste deel der buitengewesten vindt vermoedelijk zijn verklaring in het ver verleden toen han delaren van Voor-Indië hun weg vonden op Java én hun verblijf. De binnenlanden van de buitengewesten dragen veel meer bosch dan die van Java, zijn weinig be volkt en moeilijk te bereiken, zoodat alle handelsbeweging er tot de kusten beperkt blijft. Dóar hebben zich van ouds de kooplieden neergezet, tijdelijk of blijvend en de ruil of de handel had plaats bij hen voor de deur oi op het strand bij hun vaartuig Java dat in zoo menig opzicht afsteekt tegen de buitengewesten, heeft op hen ook voor de eigen marktbeweging met orde, regelmaat en vroolijkheid. DENGAN HORMAT. RECLAME. 6780

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1931 | | pagina 17