bevordert natuurgenot GEZONKEN SCHAT. Jaargang LEIDSCH DAGBLAD, Zaterdag 16 Mei 1931 Vierde Blad No. 21827 EVEN uit de HOOFDSTAD DE AVONTUREN VAN ADAMSON. FEUILLETON. 'Amsterdam. Wereldstad van "n misdaad en amusement. gelukkig wij zijn er! De |ne- 8kunnen gerust zijn: zij wereldstad. Waar [rdammers 1 'Soorstelling al niet toe in staat sliepen de menschen 's nachts, >e8eLj „jar de bioscoop en verwer kende bijna zonder er moeite het praedicaat van metropool, als wij den oolijken conféren- ^rTisehinski's tooneel mogen geloo- kii Shetzoo gegaan, dan heeft de rmh0Se van onze stad gelegen in de nineen van den burgemeester en Jdcommissans die zich er toe spweeen om in het nachtelijke uur rhanlin in te halen. Amsterdam Lights ontvangen, nadat juist alle booglampen en straatlantaarns „edoofd en de stad zich ter ruste ben begeven. Maar een evenement een Chaplin-première is exclusief om het op buitengewone wijze op "en en dat moeten dan ook de ingen geweest zijn voor Tuschinki's toen zij de gala-nachtvoorstelling e'ivoi geweest en de stemming was in onze mooie bioscoopzaal, waar 12 uur de menschen in smoking hze pakjes, in plus fours en in >n zich vereenigden om mondain 'immers, zonder deskundig te zijn mled kan men aannemen, dat een «telling en een City Lights- nu eens werkelijk onderdeelen tondaine leven in de groote stad is gauw geneigd bij dit soort in om van „beau monde", of „crème de la crème" te pra- curwonderlijk moet het geweest «n der verslagen van dezen "uitdrukkingen bij al het waar- lat over Chaplin's meesterwerk ireven, hebben gebezigd. Geen heeft over de ontvangst ge- dle Amsterdam den grooten h—Engelschen kunstenaar be- Het is maar beter ook, want it die Amsterdammers, die altijd at Amsterdam geen stad is, dat mondain leven en geen wereld- uisement kennen, zou zulk een be- g weinig vloeiend zijn geweest. Zij !en thans door afwezigheid en het J gebleken, dat wanneer Amster- ■rkelijke grootsteedsche genoegens n niet behoeft te rekenen op dat van het publiek, dat men ver in zou. Een zonderlinge mengelmoes ichtbrakers en slapeloozen, haan- roorste en een handjevol première- s hebben City Lights ingehaald, rüjk, zij allen waren enthousiast het ook anders maar deze ing miste het cachet van de d, miste elke distinctie, die, al alleen maar uit respect jegens rooien kleinen man", verwacht had worden. Wat is het naar om te iden, dat de menschen niet warm zijn, niet voor één keer zelfs. En zoo'n loodzwaar argument van kort komen, ijselijk gewichtig aan. wij toch degelijk en fatsoenlijk wereld, die het zeker niet zou ge- dat wij 's nachts naar een film Waar zijn de autoriteiten geweest, imming gaven en waarom zagen maar een politie-commissaris, angstig voor waakte, dat deze nach- TOorstelling geen nadeelige gevol- ■r zijn sectie zou hebben? O, zeker, succes geweest, dit nachte- roop-experiment van den heer i, maar het knelde in een harnas jnheilige braafheid. Men mocht 's nachts uit en dat was het aan- voor velen, die kwamen. Het het nieuwe, ja het grootsteedsche i. Men kwam niet voor Chaplin en d had men 'n onbenullige spreek- nen draaien: bij voorbaat, van meevallertje, gingen de menschen laan naar huis. Een journaal met iel vorstelijke personen erin opge- en een deel van de Spaansche ie bewees dat wel het beste. Er was erastemming, een manifestatie van en adhaesie met fluiten en iwen om een rijtje soldaten en len, die schoten. Er was even sprake at Charlie Chaplin ook de Neder- ie première van zijn laatste werk jwonen. Laten wij blij zijn in zin, dat hij er niet geweest is. ddstadalluresdaar gaan wij. ie, criminaliteit; wij smullen er weer loewel een gruwelijke moordaffajre Rokin meer weg heeft van een 6 op het platteland, uit overwegin- m verbitterde wraakgevoelens. Lon den, Parijs, Berlijn kortom de groote steden kennen meer het zakelijker en af doende systeem van het automatisch pis tool, onzichbaar van een jaszak uit gericht en gevuurd. Maar juist daarom misschien staat deze beestachtige misdaad zoo in het middelpunt van Amsterdam's belangstel ling. Het is het gesprek van den dag en het kantorengebouw aan het Rokin geniet de onverdeelde belangstelling van 'n groot aantal kijkers. Zoo een zaak heeft de poli tie in lang niet gehad en ook aan dien kant is men er vol van. En zelfs van de deskundigen zijn er, die beweerden: „een tweede Wijsman-zaak, wij krijgen nooit een dader" en anderen weer: „in twee dagen is hij binnen". In hoeverre deze laatste prognose juist was, is inmiddels al komen vast te staan, alsook in hoeverre bij deze soort zaken de wetenschap, in den strijd tegen de criminaliteit, justitie en politie ter zijde staat. Men heeft ook een politiehond op het terrein gehad; zonder succes evenwel. Niet alle deskundigen zijn van het nut van politie- ho den overtuigd en wie getuige is ge weest van de behandeling van deze zaak, van kort na het ontdekken van den gru- welijken moord af, behoeft zich er niet over te verwonderen, dat de hond weinig van een vast spoor wist te ontdekken. Natuurlijk, het is van belang, dat zoo min mogelijk andere sporen dat van den dader of daders vervagen en daarom ook, dat de speurhonden zoo spoedig mogelijk ter plaatse zijn. En dan blijkt weer hoe nuttig en noodzakelijk ook 'n snelle verplaatsing voor politie en recherche is. Immers, het doet ietwat eigenaardig aan, dat in een „wereldstad" eerst bijna twee uur na het bekend worden van zulk een misdaad, de politiebeambte met zijn hond en per fiets nog wel op de plaats van het mis drijf aankomt. En ook het feit, dat deze man pas vijf kwartier later een betreffende boodschap heeft gekregen, doet veronder stellen. dat op eenig punt hier de organi satie te kort schiet. De politie beschikt over eenige auto's en voor 't geval die niet beschikbaar zouden zijn, bestaat toch nog altijd de mogelijkheid om één of meer stads-taxi's terequireei :n op dezelfde wijze als ook de brandweer dit doet, wanneer bij groote branden geheel onvoorbereid het thuis zijnde personeel wordt gemobiliseerd. Ook met het oog op deze eventualiteiten verdient ongetwijfeld het plan, dat in voorbereiding is, omtrent het stationeeren van een aantal politie-auto's op vaste punten van de stad, alle aanbeveling. Zeker, de Amsterdamsche politie staat er voor bekend, nooit ondoordacht of over haast te handelen en ongemotiveerd tot arrestaties over te gaan, doch niemand zal kunnen bestrijden, dat snelheid in verband met het eerste onderzoek een uiterst ge wichtig punt is. In het eerste uur na een dergelijk misdrijf kan de kans op het spoe dig vatten van den dader meer succes hebben, dan na verloop van langeren tijd, wanneer deze gelegenheid heeft gehad een vlucht te beramen of voor te bereiden. Gelukkig zijn dit soort misdaden in Am sterdam niet aan de orde van den dag, doch het zal welicht niet uitgesloten zijn, dat, evenals in het buitenland, een soort vliegende brigade, samengesteld uit aller lei deskundigen: fotografen, scheikundi gen, rechercheurs, een dokter, een ambte naar van den dactyloscopischen dienst en ook honden met hun geleiders, georgani seerd wordt. Niet, dat door een en ander een beteren politiedienst zoo maar ge waarborgd zou worden, doch uitsluiténd om in dezen tijd van snelle verplaatsings mogelijkheid over gelijke middelen te kun nen beschikken. Ook de vraag, door welke recherche-ambtenaren het onderzoek moet worden geleid, is er in de hoofdstad sinds eenigen tijd een van een soort oneenigheid tusschen de afdeelingen recherche aan de sectiebureaux en de mobiele brigade, ge vormd door eenige ondervlndingrijke detectives, van het hoofdbureau, die al heel wat „groote zaken" hebben opgeknapt en in de Amsterdamsche misdadigers- wereld een even beroemden als gevreesden naam hebben. Eerst als het hoofd van een politieafdee- ling de medewerking van de z.g. mobiele brigade inroept, verschijnt deze speurders kern ten tooneele en natuurlijk dikwijls niet met de algeheele instemming der afdeelingsrechercheurs, die soms dan een belangrijk deel van het onderzoek in han den hebben gehad. De afdeeling zelf is veelal ook beter in haar eigen sectie ge oriënteerd dan vreemde rechercheurs en zoo komt het, dat eerst eenigen tijd later gewoonlijk de assistentie der mobiele bri gade wordt gevraagd. Een directe algeheele centralisatie der recherche voor groote misdrijven is dus wellicht in het geheel nog niet verkieselijk. Doch dat men. hoe onze politiedienst ook georganiseerd is, over snellere middelen zal moeten beschik ken, is zeker, VAN SIEGEN. SLAPEN. In een vorigen brief noemde ik het leven een wonder. Een van de wonder lijkste levensuitingen is wel de slaap. Het kan een eenigszins vreemden indruk ma ken slaap een levensuiting te noemen. Feitelijk toch ontbreken gedurende den slaap vele, schijnbaar bijna alle uitingen welke wij in den regel van het leven waarnemen. Van de organische verrich tingen. die in mindere of meerdere mate hun werk voortzetten, bespeurt de om stander maar weinig. De geestelijke en bewegingsfuncties, die voor den omstan der het leven kenmerken, zijn echter zoo goed als verdwenen. Reeds in den ouden tijd werd de slaap als'de zuster van den dood afgebeeld. Het is wel merkwaardig, dat wij over een verschijnsel, dat wij dagelijks waar nemen en persoonlijk ondergaan, zoo vei- bazend weinig met zekerheid weten. Wi) weten, dat slaap noodig is, dat de mensch er op geregelde tijden behoefte aan heeft, wij weten dat wij kort of lang, diep of oppervlakkig kunnen slapen en nog eenige dingen meer, maar het wezen van den slaap is nog steeds en diep geheim. Alle pogingen om een verklaring te geven, hebben het niet veel verder ge bracht dan tot het opbouwen van een hypothese, welker bewijs nog altijd gele verd moet worden. Wanneer wij vermoeid geraken, treedt zeer gemakkelijk slaap op. Het lag dus voor de hand, te zoeken naar bepaalde stoffen, die door vermoeidheid zich in het lichaam ontwikkelen en aan deze vermoeidheidsstoffen de rol toe te bedeelen van een verdoovend vergif. Er zijn immers tal van vergiften bekend, die een toestand te voorschijn roepen, welke veel op slaap gelijkt. Ook heeft men ge dacht aan een bepaald centrum in de hersenen, overeenkomstig met de bekende plekjes, van waaruit bijv. de ademhaling, de hartbeweging, vernauwing en verwij ding van bloedvaten geregeld worden. Dit centrum zou dan zelfstandig met be paalde intervallen slaap verwekken, of door vermoeidheidsstoffen geprikkeld, ditzelfde op andere tijden bewerkstelligen. Dit centrum zou dan in de middenherse nen gezeteld zijn. Maar, zooais gezegd, veel meer dan theoretische waarde mag aan deze opvattingen nog niet worden toegekend. Tal van vragen blijven nog voor oplossing over. Om bij de vermoeid heid te blijven, hoe is het te verklaren als men een soort giftwerking aanneemt, da» juist bi] oververmoeidheid de slaap dikwijls uitblijft? Tegenover dit gemis aan wetenschap omtrent het wezen van den slaap, be schikken wij evenwel over talrijke erva ringsfeiten, waarmee wij ons voordeel kun nen doen. Dat alle geestelijke werking in den slaap niet opgeheven is, blijkt reeds vol doende uit het optreden van droomen, alweer een gebied, rijkelijk met vraagtee- kens bezaaid. De slapende schijnt alle bewustzijn verloren te hebben. Op vele prikkels wordt volstrekt niet of slechts met groote moeite gereageerd. Denk maar eens, hoeveel moeite het menigmaal kost, een slapende wakker te maken. In dit opzicht neemt men echter merkwaardige dingen waar. Een vast slapende moeder, een dito arts. zoo vast dat men. bij wijze van spreken een kanon naast hun bed zou kunnen afschieten, zonder dat. zij wakker worden, ontwaken onmiddellijk, de eerste wanneer haar borstkind, de tweede zoodra de nachtbei zich laat hoo- ren. Een vast-slaper, die zoo moeilijk wakker wordt, dat hij meermalen zijn wekker niet hoort, zal op een willekeurig uur, veel vroeger dan hij gewoon is, van zelf klaar wakker worden als hij voor een gewichtige conferentie den vroegtrein moet halen. Zoo blijkt, dat toch altijd een zekere controle blijft bestaan, geheel anders dan bij bewusteloosheid door ver- doovingsmiddelen, waarbij zulk een con trole niet betaat. De behoefte aan slaap is niet voor ieder dezelfde. In het algemeen kan men zeggen dat de behoefte kleiner wordt naarmate de mensch ouder wordt. Het pasgeboren kind slaapt haast den ganschen dag en ADAMSON ZOEKT BESCHERMING TEGEN DEN REGEN. wordt alleen wakker als het honger heeft of door onaangename prikkels (een ver keerd gestoken speld, een natte luier wordt getroffen. Gedurende den kleuter leeftijd en de schooljaren daalt de behoefte maar toch is het nuttig, dat tot aan het eind van de lagere school minstens de helft van het etmaal slapende wordt door gebracht. Voor volwassenen kan als ge middelde 8 uren gesteld worden, evenwel met talrijke individueele afwijkingen. 6 a 7 uur ls wel als laagste grens te beschou wen al zijn er voorbeelden genoeg, dat iemand met nog minder toe kan. Een be kend voorbeeld is dat van John Hunter, een Engelsch geleerde, die hoogleeraar aan een universiteit en bibliothecaris van een groote bibliotheek was en daarnaast een zeer uitgebreide praktijk uitoefende en tal van boeken en andere geschriften het licht deed zien. Deze man zou nooit meer dan 4 uur per etmaal geslapen hebben. Physiologen hebben uitgemaakt, dat de stofwisseling gedurende den slaap er vooral op is ingericht om versleten weef- seldeelen te vervangen en nieuwe op te bouwen. Dit is in overeenstemming met het bovenstaande, omdat juist bij het jonge kind veel nieuw weefsel moet wor den gevormd. Na zwaren spierarbeid is ook behoefte aan veel reparatiewerk. Daarom hebben de krachtwerkers meer slaap noodig dan de hoofdwerkers. Een regelmatige slaap is het beste. Afwij kingen kunnen tot zekere hoogte zonder schade verdragen worden. Dat kan de arts in een buitenpraktijk bewijzen, wanneer het toeval wil, dat hij eenige nachten achtereen geroepen wordt en door zijn drukke praktijk overdag geen gelegenheid heeft om de schade eens in te halen. Veel meer schade wordt toegebracht, wanneer langen tijd achtereen te weinig slaap ge noten wordt. Het is een gewichtige taak voor de ouders, hierop bij hun kinderen te letten. Vooral het Iaat naar bed gaan werkt schadelijk. De kinderen zelf zien het niet in en dwingen gewoonlijk om nog wat te mogen opblijven. Dat staat groot, meenen zij. Nog erger is het als de ouders de kinderen zelf meenemen naar voor stellingen of andere gelegenheden, soms wel om niet zelf thuis te moeten blijven. Slechts weinig kinderen zijn daartegen bestand, Zij worden kribbig, humeurig, krijgen moeite met hun huiswerk en de slechte cijfers, welke zij van de school op hun rapporten meebrengen, hebben zij dan echter aan het onverstandig gedrag van hun ouders te wijten. Het is raadzaam, bij kinderen zeer lang voort te gaan met hen des middags ook nog te laten slapen. Maar ook voor volwassenen ls dit een maatregel, die dikwijls zeer gunstig werkt. Eigenaardig ls, dat slaap, een van de allernoodlgste levensvoorwaarden, zoo dik wijls in ongunstige beteekenis wordt ge bruikt. Het klinkt allerminst aardig, voor een slaapkop te worden betiteld. Wij dienen dit zoo te verklaren, dat vele levensverrichtingen gedurende den slaap zijn opgeheven of tot een minimum terug gebracht. Wanneer iemand gebrek aan energie heeft, traag is, dan vertoont hij meestal ook verminderde functie van geest en lichaam, een toestand dus, die in de richting van slaap wijst. Maar als iemand aan het eind van zijn dagtaak gekomen, duidelijke teekenen geeft dat hij behoefte heeft aan slaap, dan zal wel nie mand daar een verwijt van maken. Wie bij zijn gewone werk duidelijk laat blijken, dat hij zijn taak met tegenzin vervult en in plaats van opgewekten arbeidslust en on miskenbare sufheid ten toon spreidt, ver dient ongetwijfeld een teeken van afkeu ring. Men mag daar echter niet te voor barig mee zijn en moet op goede gronden de overtuiging hebben, dat geen ziekelijke afwijkingen in het spel zijn. Bij jonge personen is een dergelijke toestand door overwerken en te weinig rust verklaar baar. Vroeger, toen de jeugd nog niet tegen te zwaren arbeid werd beschermd, kon men zoo iets herhaaldelijk waar nemen. Natuurlijk kwam het ook wel bij volwassenen voor, maar ook daar treedt de overheid regelend op en indien geen andere reden kan worden gevonden, blijft zeker de mogelijkheid bestaan, dat de slaperige neiging een persoonlijke eigen schap is. Over slapeloosheid en droomen nog wat ln een volgenden brief. H.A. S. RECLAME. 9192 iet Engelsch van LEO WALMSLEY. verklaarde «'oonweg schitterend' •ia bewonderend. -niet kwaad, wat!" zei luitenant bonzales, terwijl hij ons vaderlijk- Uend toeknikte. kwamen we na een afwezigheid jer-en-twintig uur weer op Thunder terug waren geen tien meter van de plek me ik op mijn schets met een e aangegeven had. De kleine par- nvv !ecs en lieten ons zakken Owen de machine hoogerop tot ze °Pjje scheiding tusschen water en Daarna ..stapte" Patricia uit. dat hebben we netjes opge- zei onze piloot tevreden, terwijl Ipjj ailn beide handen tegelijk zijn Je "Pdraaide. „Zooals ik voorspeld ,|.f; Een goeie landing. Tja... ik 1 '00r niets de beste piloot van het i l, En wat gaan we nu doen? Mmp dichtbij Ik heb nu wel be- f„"™ wat nattigheid, ouwe jongen, p oet maar. Vooruit!" hoe moet het hier dan?" is ongerust. L^het niet over mijn hart verkrij- ,ïn kostbare machine als de Scott k™??r. nnheheerd te laten liggen. im tu orde". was het luchtige .Ik heb anker. Ik zal even kir.m n leSgen we 'm vast." *ertlii?.8en machine op en haalde Jiumiii ^ruikbaar-uitziend anker 2» te voorschijn. Het touw a £3? hij aan het onderstel vast. i"0b| hij aan land, liep met het anker onder zijn arm een eind het strand op, begroef het in het zand en stapelde een aantal brokken koraalrots er bovenop. „Ziezoo", zei hij toen tevreden. Voor het oogenblik was de machine vei lig, dat was waar. En als we eenmaal ln het kamp waren, zouden we gauw genoeg te weten komen of van de zijde van Dusi Khan gevaar dreigde. We hadden alle kans. dat hij niet eens wist, dat wij er weer waren Dank zij onzen defecten mo tor waren we zoo ongeveer geluidloos ge daald. „En hoe gaat het ermee?" vroeg ik Patricia, toen ik haar één oogenblik voor mij alleen had. „O.... uitstekend", gaf ze opgewekt ten antwoord. „Wat een interessant avontuur, niet? Het was voor het eerst, zeg. Ik ben nog nooit in een vlieg machine geweest. Je zou er bijna door vergeten" ze aarzelde eventoen ging ze voortZe zullen toch wel in het kamp zijn, denk je niet? Dat licht.. „Natuurlijk," viel ik haar haastig in de rede om onzen piloot, die op dat oogenblik naar ons toe kwam. De moei lijkheid was, dat ik niet wist, hoe hem van den waren stand van zaken op de hoogte te brengen. „Wat is het?" vroeg ik hem. „Wat mankeert er aan?" „Ik weet het niet. Eerst dacht ik: ben zine is op. maar nu weet ik dat dat on mogelijk is. Maar wat komt het er op aan! We zijn waar we wezen wilden. En mor gen ga ik terug en maak de heele zaak in orde. Reken daar maar op." Pas na een uur onvermoeid zoeken von den we het bewuste pad. Het was niet veel meer dan een sterk-kronkelende doorgang verkregen door een dubbele rij taxis om te bakken In het donker was in een behoorlijk tempo vorderen bijna geen doen. Toen we dan ook na een poos hard werken eindelijk op het hoofdpad uitkwa men het pad waarlangs lk destijds mijn onderzoekingstocht begonnen was hin gen onze kleeren aan flarden en zaten onze handen en van dengeen die het ge luk had gehad „voor" te loopen het geen ik was het gezicht eveneens vol schrammen van de venijnige-lange doorns. Van dat oogenblik al ging het vlugger vooruit. Ik probeerde telkens ge legenheid te vinden om Patricia te waar schuwen om vooral niets over de schedel- schat-quaestie te vertellen, maar onze Portugeesche vriend vervolgde haar, on danks de „terrein-moeilijkheden" zoo hardnekkig met zijn attenties, dat lk het niet verder brengen kon dan een paar, waarschuwende woorden, inderhaast ge fluisterd. Maar zij begreep me gelukkig en van dat oogenblik af wist ze steeds meer door handig manoeuvreeren het gesprek op hem en op zijn aangelegenheden te brengen, een onderwerp, dat moet eerlijk heidshalve gezegd worden, waarin hij bui tengewoon veel belang scheen te stellen. We hadde den top van Lighthouse Hill nog niet bereikt, toen er opeens een ver ontrustende gedachte bij me opkwam. We hadden het licht nu wel gezien, maar dat bewees niet dat in het kamp alles in orde was. Den vorigen avond bij mijn vertrek was de dokter ernstig ziek geweest. Wie weet was hij kort daarop gestorven of had Dusi Khan een aanval gewaagd, die in een overwinning geëindigd was. Dan mochten we straks bij hem onze opwach ting gaan maken, Timms? Op Timms viel geen staat te maken. Als hij en Howard het in hun hoofd gekregen hadden om aan de whisky te beginnen. Maar met daarover te piekeren won lk niets. Als dat gebeurd was, viel er niets meer aan te verhelpen. En óf het gebeurd was konden we binnen een minuut of tien weten. Nog een paar meter klimmen en we waren aan den top. Als Senor Gonza les nu maar zoo goed was, om wat minder luid te converseeren. Maar ik kon hem bezwaarlijk vragen zachter te praten zon der een reden voor mijn verzoek op te geven. Misschien was het beter dat ik hem tot op zekere hoogte in mijn vertrouwen namwant zoo ging het niet. Hij liep gewoonweg te schreeuwen! Onder het voorwendsel dat ik me in het pad vergist had en dat ik eerst even moest gaan verkennen, gebood ik halt. „Luitenant Gonzales", begon ik, toen ik terugkwam, „we hebben u niet alles ver teldDe quaestie is „O, komt wel goed, ouwe jongen", viel hij me wat ongeduldig in de rede. „Ik heb dorstVooruit ermeeOp, naar het kamp..." „Ja. maar misschien is er in het kamp het een en ander gebeurd. De quaestie is deze. We maken deel uit van een weten schappelijke expeditiedat is waar. Maar het doel ervan is.... curiositeiten. Misschien begrijpt u me wel? Niet? Curio siteiten van waardegevonden in pyra- midenongeveer vijf jaar geleden daarna verpakt en verzonden in een dhow die hier in de buurt gezonken is. Daarom zijn we hier.... we zoeken naar die dhowMaar er zijn meer menschen die dat doen, concurrenten van ons. Onder anderen iemand, dien ik ken als het hoofd van een geheim genootschap ln Egypte." „Toch niet Dusi Khan?" vroeg hij tot mijn niet geringe verbazing. „Kent u hem?" „En of! Ik woon twee jaar in Afrika. Ik geloof dat ik hem een beetje te goed ken. Mijn regeering zou wat graag de hand op hem leggen. U heeft gehoord van dat op roer in Mafika? Ja? Dat is Dusi Khan ge weest. Een knappe en gladde baas, gelooft u mij maar. Waar is hij nu?" Ik vertelde hem in het kort en met ver zwijgen van wat ik niet positief noodig vond te vertellen, dat Dusi Khan zich van de M. L. meester gemaakt had het be staan van de dhow verzweeg ik onder anderen en dat we alle kans hadden om in het kamp tegen hem op te loopen. Daarom moesten we bij nadering ervan de noodige voorzorgen in acht nemen. Bij het hooren van die laatste woorden klaar de zijn gezicht op. Hij tastte naar zijn heupzak en haalde een kleine revolver te voorschijn. „Waarom heeft u me dat niet dadelijk verteld!" verweet hij me. „Ik had wapens bij me. Heb ik nu in de oude kist achter gelatenMorgen vlieg ik door naar Port Amelia en waarschuw mijn regee ring. Goed idee, wat! Dan sturen ze een oorlogsschip." „Een uitstekend idee", zei ik. „Maar op het oogenblik gaat het er om, wie in her kamp de baas is: Dusi of onze menschen. Daarom moeten we zoo, dat ze ons niet hooren, er op af." „Goed. Op onze teenen dan maar. Blijft u maar bij mij, mistress. Ik bescherm u wel. Bij mij bent u veilig, geloof dat maar." Ik voelde dat het bloed me naar mijn gezicht steeg. Zonder één woord keerde ik me om en ging, zonder me te bekomme ren of mijn metgezellen me volgden of niet, zoo woedend was ik, alleen verder. Ik heb weieens gehoord dat liefde Iemand uit zijn evenwicht brengt. Ik weet niet of dat voor iedereen waar is, maar bij mij was het in elk geval wel zoo. Ik moest me met alle kracht beheerschen om onzen piloot niet te lijf te gaan, om hem niet eens duchtig af te rossen. En wat erger was, het had een haartje gescheeld, of ik had Patricia apart genomen en haar een flink standje gegeven voor de schandelijke manier waarop ze hem aanmoedigde. En dat terwijl lk wist dat ze hem absoluut niet aangemoedigd had en dat de kleine parmante Portugees een bovenste beste kerel was, onze redder in den nood, aan wien we het te danken hadden dat we er zoo gemakkelijk afgekomen waren. Maar zoo gaat het. Een verliefde man ziet de dingen verwrongen, alsof hij in een lachspiegel kijfct. .(Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1931 | | pagina 13