Wat het Paaschhaasje Rina bracht. ZEEPBELLEN en IJSKOGELS 't Was op een Zaterdagnamiddag, dat Rina Kok, het oudste dochtertje van een weduwe, die voor de meeste villa-bewoners uit den omtrek waschte, de mand vol keu rig gestreken waschgoed naar villa Erica bracht. Naar deze en nog eenige andere villa's moest zij, Rina, lederen Zaterdag. Ze kwam dan altijd voorbij een dennen bosch, waar veel haasjes waren. Doch het Paaschhaasje, dat met Paschen de mooie eieren bracht, neen, dit had Rina nog nooit gezien. „Maar vandaag zal ik toch eens goed opletten", nam zij zich, al loopende langs den boschrand, voor. „Moeder zegt wel, dat het Paaschhaasje ons dit jaar geen eieren zal brengen, omdat die veel te duur zijn, maar toch Zoo denkende liep ze verder, telkens links en rechts kijkende, of zij ook ergens een grooten haas zag, die de Paaschhaas wel kon zijn. Ja, daar sprong juist een heel groote over één der paden! Maar vóórdat ze het dier kon vragen: „Lief haasje, wilt u in ons huisje ook wat Paascheieren brengen?" was dit weer „lip- perdelap" weggehipt. „Neen, nu krijgen we beslist geen eieren!' dacht toen Rina. Ze keek daarom ook niet meer naar het bosch, maar liep vlug door zoodat ze weldra voor het hek der villa stond. „Kom maar binnen, kind," begon het dienstmeisje, nadat Rina had aangebeld. „Je zult even ln de hal moeten wachten, want mevrouw heeft bezoek Ze nam toen de mand met waschgoed mee, en Rina bleef staan op de mat. Het wachten duurde echter héél lang, en wel zóó lang, dat Rina, omdat ze zich zoo erg verveelde, de gang eens door liep. Ze kwam toen voorbij een deur, dié op een kier stond, en denkende: „Het zal in die kamer wel heel mooi zijn!" duwde zij de deur wat verder open en zag toen werke lijk, hoe mooi het daar binnen was, en ook, dat op een klein tafeltje een schotel vol prachtig-gekleurde Paascheieren stond en op het buffet een mandje, waarin een groote .chocoladekip zat, met een massa chocolade- en rose en witte suiker-eitjes er omheen. „Hier heeft het Paaschhaasje nu al van die prachtige eieren gebracht!" mompelde zij. „En wat heeft het hier veel gebracht! O, heel even moet ik die mooie kip zien! Heel even" Rina, vol verlangen de kip van dichtbij te kunnen zien, stond reeds op den drem pel der kamer, toen een snibbig: „Wat moet je daar?" haar verschrikt deed om kijken. Ze zag toen het dienstmeisje, dat haar wantrouwend aankeek en daarna weer toesnauwde: „Wat moest jij daar doen? Je bent toch niet aan de Paasch eieren geweest? Pas op, als er een weg is, hoor! En voortaan blijf je staan op de mat, begrepen? Hier is het geld en de mand. Rina was zóó ontdaan door deze boos uitgesproken woorden, dat ze niets durfde zeggen. Ze nam alleen het geld aan met een zacht-gefluisterd: „Dank u" en ging met de mand, waarin nog wat boorden en manchetten voor „villa Flora" waren, vlug de voordeur uit. Op den Weg daarheen, dacht ze al maar aan de mooie kip en al die Paascheieren op de tafel en het buffet in de mooie kamer van „villa Erica". Ze was er zóó vol van, dat zij bijna „villa Flora" voorbij liep. Doch van uit den tuin der villa, riep een vroolijke stem haar toe: „Heb je niets voor ons, Rina?" „O, ja, juffrouw Emmy!" was het ver schrikte antwoord. „Je dacht zeker te veel aan het Paasch haasje, dat je zoo voorbij liep, hè?" her nam het jonge meisje, dat Emmy heette. „Moeder zegt, dat dit deze Paschen niet bij ons zal komen", zuchtte Rina.„En op „villa Erica" heeft het al eieren ge bracht, o zoo veelEn nog een kip met al lemaal eitjes..." „Hier heeft het Paaschhaasje óók al wat gebracht", vertelde Emmy. „Maar geef mij de mand nu maar mee naar binnen." „Er zitten maar een paar boorden in.." legde Rina uit. „Geef toch maar de mand mee", hield het meisje aan. Ze nam daarop lachende de mand en liep er mee de serre in. „Hier is het geld voor de wasch", zei ze, al heel gauw weer met de mand den tuin in komende. „En je moogt niet- in de mand kijken, vóórdat je thuis komt. En als je het bosch langs loopt, zeg dan maar tel kens: „Paaschhaasje, toover eens een paar Paascheieren voor mij!" Zul je dit doen, Rina?" Met de belofte dit heel den weg over te zullen zeggen, nam Rina, die pas acht jaar was en alles geloofde, wat men haar vertelde, de mand op en liep er vlug mee naar huis, al maar prevelend: „Paasch haasje, toover eens, een paar Paasch eieren. Doch in plaats van „voor mij", zei ze „voor de zusjes." En ziet, zoodra ze thuis kwam en de mand opende, vond Rina daarin, tot haar groote verbazing, één prachtig rood gekleurd echt ei en één ei van rose suiker. „O, Moeder, kijk toch eens?" riep ze uit. „Een Paaschhaasje heeft twee eieren in de mand getooverd! Eén geef ik aan Ansje, en het suikerei is voor kleine Mien!" „En jij dan?" vroeg vrouw Kok. „Wil jij er dan geen houden?" „Ik vroeg de eieren voor de zusjes óók, moeder", zei aRina. „Maar nu er geen drie zijn, geef ik die twee maar aan de kleintjes." „Je bent een lief meisje, zus!' prees moeder. Terwijl Rina zoo gelukkig thuis kwam met de Paascheieren, sloop op „villa Erica", Wiesje, het zevenjarig dochtertje der villabewoners, voetje voor voetje de kamer binnen, waar ook zij de kip en al die mooie eieren zag. Al heel gauw had zij toen een prachtig blauw ei met zilve ren sterren van den schotel gegrepen, en daarna één der suiker-eitjes, die rond de kip lagen. Het eitje van suiker at ze dade lijk op, en het mooie ei nam ze mee naar haar eigen kamertje. Niemand had daarvan nog iets bemerkt. Doch na het middagmaal kwam Wlesje's moeder de kamer binnen en zag toen al dadelijk, dat één der suiker-eitjes was verdwenen. En toen ze nu de gekleurde eieren telde, miste zij ook diarvan een, en wel juist het mooiste. Niet denkende, dat Wiesje, die altijd zooveel lekkers kreeg, zoo iets had gedaan, riep ze het dienstmeisje en begon op strengen toon: „Ik mis één der eitjes rond de kip, Jansje. En ook nog een mooi gekleurd, gewoon ei' Weet jij soms, wie Vóór ze echter kon uitspreken, viel Jansje boos ln: „Als u denkt, dat ik die wegnam, dan hebt u het mis, mevrouw! Ik weet best, wie dit deed! 't Is het kind van de waschvrouw! Ze kwam juist uit de kamer, toen ik met het geld kwam „Maar vrouw Kok is toch een eerlijk mensch", sprak mevrouw. „Kan zij dan soms geen diefachtig kind hebben?" vroeg Jansje. „En ik wil voor zoo'n kleine dievegge niet valsch beschuldigd worden, mevrouw" zei ze vinnig. „Ik ga dadelijk naar vrouw Kok „Maar, Jansje, luister nu toch eens begon mevrouw. „Neen ik ga naar vrouw Kok!" riep Jansje, zeer beleedigd, dat men haar van het wegnemen der eieren kon verdenken. 't Duurde toen niet lang, of met een, boosrood gelaat stond Jansje in het huis je van de waschvrouw uit te varen tegen de arme Rina. „En nu gauw met de gesto len eieren voor den dag, versta je!" snauwde zij het kind toe. „O, ik heb die eieren echt niet gesto- lyen!" snikte Rina. „Het Paaschhaasje heeft ze in de mand getooverd...." „Haal ze uit de kast en geef ze terug", sprak nu, óók- op strengen toon, vrouw Kok tot het schreiende kind. Luid snikkende haalde Rina de eieren en legde die voor Jansje neer. En Jansje nam met boos gebaar de twee eieren, die Emmy, het aardige meisje, dat op „villa Flora" woonde, heel stil in de mand had neergelegd, zoodat Rina daarvan niets wist. en ook werkelijk dacht, dat het Paaschhaasje die in de mand had getoo verd. Vlug liep het meisje er mee naar „villa Erica" terug. „Foei kind, ik schaam me over wat jij hebt gedaan", begon toen vrouw Kok tot het al maar snikkende kind. ..Hoe kun je zoo vreeselijk slecht zijn! Kom, ga uit mijn oogen!" „Kom ga uit mijn oogen," zei ook Wies- je's moeder tot haar ondeugend klein meisje, toen Jansje met de eieren terug was gekomen en begon, over het diefach tige kind van vrouw Kok. „Neen, Jansje, dat zijn de eieren niet", sprak ze toen. „Dat suiker-ei is véél te groot, en het andere el was blauw met zilveren sterren en niet rood Jansje stond als versuft. „Het kind zei het óók albegon ze. Met een vuurrood gezichtje stond Wiesje bij de deur te luisteren. Ze dacht, dat moeder niets van de weggenomen eieren zou bemerken. Maar nu ze hoorde, dat Rina van vrouw Kok, er van verdacht J werd ze weggenomen te hebben, durfde zij haar ondeugendheid niet langer te ver- zw-gen. Ze begon op eens vreeselijk te l huilen, liep op moeder toe en bekende snikkende, dat niet Rina, maar zij, Wiesje, de twee eieren had weggenomen. „Ach, en het suiker-ei at ik dadelyk op!" snikte zij. „Maar dat mooie met die sterren ligt op mijn kamertje! O, dat zal ik wel gaan halen, moeder!" Natuurlijk was Wiesje's moeder heel boos op haar stout meisje. Zoodra ze met het ei beneden kwam, begon ze: „Kleed je dadelijk aan, Wiesje! We gaan naar vrouw Kok. We zullen de kip, die het Paaschhaasje voor jou heeft ge- 1 bracht, nu, voor je straf, aan die arme Rina brengen, die we zoo onschuldig heb ben verdacht, de eieren te hebben wegge nomen!" „Geeft u haar maar alle eieren!" snikte Wiesje. Doch dit behoefde niet. Wel kreeg Rina het blauwe ei met de sterren, "en na- tuurlijk ook, die Jansje had meegenomen. En toen ze, tot groote verbazing van Rina's moeder, bij het huisje kwamen, en Wiesje's moeder de waschvrouw vroeg, haar niet kwalijk te nemen, dat zij Rina van zoo iets leelijks had verdacht, en I daarna aan Rina de prachtige kip en het mooie blauwe ei gaf, en ook de twee an dere 'eieren teruggaf, toen riep het meisje, dat nog steeds huilde, uit: „O, dat dacht ik wel, moeder! Het Paaschhaasje wist, dat ik die twee eieren niet heb weggeno men, omdat het die toch zelf in de leege waschmand heeft getooverd „Ja, dat wist het Paaschhaasje ook", sprak vriendelijk Wiesje's moeder: „en daarom kwam het bij mij en sprak: „Die kip en dat blauwe ei met zilveren sterren moet u aan Rina Kok brengen!" Wel en dat deed ik toen ook!" „O, wat een lief Paaschhaasje!" riep toen Rina met nog een snikje uit. „En wat zullen we nu een heerlijk Paschen vie ren, moeder!" „Dat zullen we zeker, kindlief", zei vrouw Kok, en ze kuste haar kind, haar eerlijk meisje, dat ook zij van iets, dat leelijk was en slecht, had verdacht. Den volgenden dag was het Paschen! En terwijl de Paaschklokken vroolijk de Opstanding verkondigden, sloeg Wiesje. het kleine meisje van villa „Erica", haar armpjes om moeder's hals. en beloofde snikkende, dat zij nooit van haar leven weer zoo iets leelijks zou doen! En zoo vierden allen 'n heerlijk Paasch- feest! TANTE JOH. Maak op een kouden winterdag zoo je kunt van gesmolten sneeuw een vet zeepsop en van een stroohalm, welks ééne uiteinde eenige milimeters ver veelvuldig opengespleten en straalsgewijze uit elkan- der gebogen wordt, een blaaspijp. Ga j daarmee naar buiten en doop het stroo- halmpje in het zeepwater en blaas in het andere einde. Er zal nu een zeepbel ont staan, die de mooiste kleuren vertoont en al grooter en grooter wordt, hoe langer je blaast, totdat zij eindelijk uiteen spat.Om bij verdere zeepbellen dit uiteen spatten te voorkomen, moet men onthouden, hoe groot de eerste was, toen zij barstte en de volgende dus iets kleiner blazen. Als zulk een zeepbel nu langer blijft bestaan, komen er kleine sneeuwvlokjes op, die als sterretjes om de bel gaan of sterren met stralen, zeshoeken en allerlei figuren vormen, evenals die, welke door een vergrootglas bekeken in de sneeuw te zien zijn. Als men een kop van een aarden pijp in het zeepwater steekt en door den steel blaast, krijgt men groote zeepbellen, waarop men de sneeuwvorming duidelij ker kan zien. Zullen er echter harde ijskogels gevormd worden, dan vult men den kop van een dergelijke pijp met vet zeepwater, gaat daarmee op een kouden winterdag naar buiten en wacht totdat het zeepwater kleine kristallen begint te schieten. Blaas dan in den pijpesteel, en laat de zeepbel, die daardoor ontstaan en tot een ijskogel bevroren is, op den pijpekop staan of leg j haar voorzichtig op een geschikt droog voorwerp, om de mooie teekeningen nauw keurig te kunnen bekijken. S

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1931 | | pagina 21