DE GEZONKEN SCHAT. 72sle Jaargang LEIDSCH DAGBLAD, Zaterdag 4 April 1931 Vierde Blad No. 21793 BOUWKUNSTIG SCHOON. FEUILLETON. MIJNHARDT's KUNST EN LETTEREN. FAILLISSEMENTEN. XXIII. POORTJES. Het hierboven afgebeelde poortje vindt U op de Papengracht. Het is de dienst ingang van het heerenhuls aan het Rapen burg,- waar de R.K. Studenten hun pied a terre vinden. izaTn a-cJlykï Naar het Engelsch van LEO WALMSLEY. 27) „Nee. niet bepaald", zei ik. „Maar overi gens Is alles nog bij het oude. Wat die schedels betreft, is hij nog een en al ener gie en optimisme. Hij heeft me gevraagd om dadelijk na het ontbijt te beginnen, i Kan het? Hoe staat het met het getij?" „BestigVoor de eerste paar uur. En laat hem maar stilletjes thuis. Niks als last. In die sloep zitten te bibberen en te kreunen en dan Ineens een appelflauwte. Maar wat is dat stel daar van plan? Kijk, daar komt me die boot naar het rif toe. Vervloekt als de juffrouw van die M. L. niet in ons water gaat vlsschen." Ik keek. De motorboot had het anker gelicht en gleed nu langzaam op Long Reef toe. „Vooruit", riep ik, terwijl ik opsprong. „Als ze dat van plan is, moeten wij pro- beeren haar voor te zijn. Ik hang me liever aan den eersten den besten behoorlijken boom op, dan dat ik haar die kist laat lichtenna alle moeite die we gehad hebben..." „Toch een allemachtig knappe meid, wat? vroeg Timms grinnikend. „Ja, en een fatsoenlijk meisje, kapitein Timms, wees ik hem met een effen ge zicht terecht. „Zoo is het. En kapitein Timms Is een fatsoenlijk getrouwd man, ofschoon der meer getrouwd bij is als fatsoendelijk", zuchtte onze duiker. Ik stond op om den dokter goedendag te gaan zeggen Daarna verdwenen we langs het pad naar het strand en brachten de Het is een sierlijk dingetje, gebouwd in 1632. U ziet, hoe de imposten bestaan uit blokken natuursteen. Vermoedelijk zijn sommige dezer blokken in den loop der tijden vernieuwd. Het poortje ls van boven afgesloten door een fraaien rondboog. U merkt verder op dat het poortje fraai is geprofileerd. De kraal van het profiel ont wikkelt zich in het tweede hardsteenblok van onderen af uit een aardig basementje, 't welk in het blok is uitgehouwen. Zeer doelmatig heeft men in den baksteen dorpel op den grond twee sporen aange bracht, waardoor handwagentjes niet tegen het profiel behoeven te stooten en dit voor beschadiging blijft gevrijwaard. Op de oude deur ziet U nog een fraaie gesmeed ijzeren knop. Van boven is het poortje afgedekt met een balk versierd met diamantkoppen, waartusschen het jaartal: Anno 1632 is aangebracht. En ten slotte is hierboven een aardig bovenlicht. Het geheel maakt een vriendelijken indruk. Ditmaal nemen we een geveltje er bij, Papengracht 21. Vroeger'zal het perceel een particuliere woning zijn geweest. Thans is het een magazijn van het Museum van Oudheden. Als Rijkseigen dom wordt het natuurlijk goed onder houden. Het is een mooi-evenredig gevel tje, met een top van vijf trappen. Twee zandsteen banden loopen over de geheele breedte onder de ramen van de eerste en dat van de tweede verdieping. In den top zien we een uitgemetselde console rustend op een draagsteen met een leeuwenkop. In ouden tijd is deze console natuurlijk be kroond geweest met een of ander beeld houwwerk. Bespreken we thans deuren en ramen. De ingang is natuurlijk vergroot, omdat grootere voorwerpen naar binnen moesten kunnen worden gebracht. Nu is het jam mer dat daardoor de grondverdieping iet wat is verminkt. Het valt namelijk op. dat het zolderluik en het raam op de tweede verdieping, juist in het midden van den gevel zitten. De ramen van de eerste verdieping zitten iets naar rechts, wat met die in de grond- verdieping ook het geval is geweest. Waar schijnlijk gaf de oorspronkelijke binnen- ordonnantie daartoe aanleiding. De ramen in de grondverdieping zijn ver dwenen, maar de ontlastingsbogen, die zijn aangespitst, zijn nog aanwezig. Ze maken thans den indruk doelloos in het muurwerk te hangen. Boven die der eerste verdieping zijn ze korfboogvormig; boven dat der tweede is een lage segmentboog en boven het zolderraam is een vlakke strek. Al deze bogen zijn met hun vijf sluitsteenen alleen in de strek zijn drie vlak in het muurwerk opgenomen. Wanneer die nuchtere groote deur er niet was, zou het nog meer opvallen, hoe punt- bogen, korfbogen, segmentboog en strek hier een mooi rhythme in het gevelvlak aanbrengen. Natuurlijk zijn de ramen in vroegeren tijd alle voorzien geweest van kruiskozij nen met kleine ruitjes, waardoor de een heid van het gevelvlak beter bewaard bleef dan thans op de eerste verdieping het geval is. Toch maakt het geheel nog wel een aardigen indruk. RECTIFICATIE. In mijn vorig artikel staat. „In de mid den een gebombardeerd schild met het opschrift, enz." Dat is natuurlijk fout. Het schild is niet gebombardeerd, maar gebombeerd ge welfd; bombeeren ls welven, bol maken. RECLAME. Hoofdpijn-Tabletten 60 ct. Kiespijn-Tabletten 60 ct. Laxeer-Tabletten 60 ct. Zenuw-Tabletten 75 ct. Maag-Tabletten 75 ct. Bij Apoth. en Drogisten. 3084 ELIZE POONS—VAN BIENE f Thans is te Amsterdam, 68 jaar oud, overleden de daar bekende tooneelspeel- ster Elize Poons—van Bienc. Zij speelde vroeger bij Prot, later bij het Bouber- ensemble. XXVIII. Het was met het aanbreken van den dag dat we de slagboom van deze we reldstad binnenreden, niet wetende, dat wij hierin tegen de wet handelden, daar het verboden was, dat een der gevange nen de stad mogt doortrekken, maar zij buiten om moesten gaan. Wij lieten ons dus gerustelijk naar een logement bren gen, alwaar wij binnen traden. De kaste lein, uit onze plunje opmakende, dat er niet veel van ons te halen zoude zijn, gaf ons een afgelegen kamer, zeggende dat er geen andere meer te krijgen was. Na ons een weinig opgeknapt te hebben, gingen wij er op uit, om de stad te bezien. Onder anderen zagen wij het Kremlin, de puin- hoopen van het arsenaal, het welk do Franschen hadden laten springen. Hie» stonden eenige honderd stukken geschut, als buit van den afgeloopen veldtogt. Onder de zelve vond ik er verscheidene die in Den Haag gegoten waren. Daar wij beslooten hadden ons over den gouver neur van Ufa te beklagen, wilden wij ons deswegens alhier aan den senaat wen den, doch wij hoorden, dat die zich te St. Petersburg bevond. Wij namen dus voor ons beklag te doen aan den stad houder die een prins was. De kapitein de W. en ik werden hiertoe afgevaardigd. Wij begaven ons dus des anderen daags naar het Kremlin, alwaar de prins een der paleizen bewoonde. Wij vroegen aan den eersten, die wij ontmoetten, of ci geene gelegenheid zoude zijn om Z.H. te spreken. Men antwoordde ons, dat dit niet gemakkelijk gaan zoude, doch dat wij maar wat moesten wachten. Wij wandel den alzoo op eene der galereyen heen en weder, toen er 'n adjudant verscheen, die mii vroeg wie wij waren en wat wij be geerden Wij zeiden hem, dat wij krijgs gevangenen waren, en gaarne den prins wilden spreken. Hij begaf zich hierop naar binnen en na nog een paar uren geschil derd te hebben, werd ons eindelijk ver gund den prins te naderen. Deze was 'n kiein zwart ventie, die er alles behalve vriendelijk uitzag, 't geen ons al aanstonds slechten moed gaf. Hij vroeg ons op vrij Darscnen toon. wie wij waren en wat wij wilden. Wij beantwoorden en stelden hem onze belangens voor. vragende of er geen mogelijkheid zoude zijn om de 100 roebels, ons door keizer Alexander toegezegd, en die wij wisten dat ir. andere gouverne menten waren uitbetaald, doen die de gou verneur van Ut., ens geweigerd had te betalen. Mijn collega de W. (een Fran- sche Zwitser) voerde het woord in het Fransch. Onder zijne aanspraak had ik al opgemerkt, dat de rimpels in het voor hoofd van Z. H. van tijd tot tijd ver meerderden. Na zich een tijdlang bedacht te hebben, zeide hij met de hand wijzende op de puinhoopen der stad, die uit het venster te zien waren, ziet daar het werk uwer handen en gij durft hier nog klag- ten komen inbrengen. Gijlieden zijt tegen het verbod in de stad gekomen. Ik zal order geven om u dezelve dadelijk te doen verlaten. Ik wil niets meer van u hooren. vertrekt. Kapitein de W. wilde hem nu beduiden dat hij geen Franschman. maar een Zwit ser was. doch hij kreeg geen gehoor, en alzoo begreep ik dat het mij ook niet ba ten zoude om te zeggen dat ik een Hol lander was. en daar ik bemerkte dat de drilt van den prins meer en meer toe nam, achtte ik het raadzaam zijn gezigt te ontwijken. Wij maakten dus al strij kende en buigende eene achterwaartsche beweging en toen wij buitenshuis waren, haasteden wij ons om het Kremlin te verlaten. Toen wij de zoogenaamde hei lige poort doorgingen, waar altijd eene brandende kaars hangt, en welke men blootshoofd moet passeeren, scheelde het weinig of de schildwacht had ons gepakt, wijl wij in onze confusie vergeten hadden om de hoeden af te nemen. We begrepen het 't best was om het op een loopen te zetten, ten einde niet achter het slot te geraken. Toen wij buiten schoots wa ren, namen wij weder een bedaarden pas aan, en spraken met elkander over onze mislukte ambassade en besloten nu onze kameraden eens te foppen. Wij traden dus met een schijnbaar vrolijk gelaat ons lo gement binnen, en gevraagd zijnde hoe het afgeloopen was, zeiden wij hun, dat alles welstond. Zij verheugden zich hier over, doch wij lieten hun niet lang in dien zoeten waan, maar ontdekten hun den v/aren toedragt der zaken, en zeiden hun dat het onzes inziens zaak was om schie lijk onzen bundel te pakken, daar het ligt mogelijk was dat wij spoedig zouden moeten vertrekken. Het duurde ook geen twee uren of er verschenen 4 kibetken voor onze deur, begeleid door kozakken en basckieren, waar wij gelast werden, twee aan twee in te stappen. Echter ver gunde men ons, op ons verzoek, om de paarden voor onze wagen te spannen. Nu ging de trein langzaam voort, voor, achter en ter weerszijde reed ons geleide. Daar wij gewend waren geweest hard te rijden kwam ons dit langzaam rijden vreemd voor. Wij reden de stad stapvoets door, zoodat deze togt wel drie uren duurde. Er verzamelde zich een hoop gemeen op de straat, hetwelk ons uitjouwde en ons Te Mojroü. ffA^6Joi3wb eecq van tijd tot tijd eenige steenen naar de ooren smeet, die gelukkig niemand raak ten, doch eenige paardevijgen moesten wij voor lief nemen. Eindelijk kwamen wij aan het andere einde van de stad. De slagboom werd geopend en dadelijk weder achter ons neergelaten. Wij reden nu na het dorp Pergonkowa 1/4 uur buiten de stad. Hier hielden wij stil en dronken een slokje, ons verheu gende, dat wij er nog heelshuids afge komen waren. Onze conducteur had ook duchtige schrobbering gehad, en beloofde plegtig, dat, zoo ik ooit weer te Moskou kwam (hetgeen evenwel niet licht ge beuren zal) ik geen complimenten weer aan den gouverneur zoude gaan maken. Nu onze tocht ten spoedigste voortzet tende kwamen wij den lsten Augustus in de stad Mosaiks. Hier dicht bij stroomt het kleine riviertje de Moskowa, hetwelk een zoo treurige vermaardheid in de ge schiedenis gekregen heeft door de gebeur tenissen van den laatsten oorlog, want hier viel de bloedige slag voor, welke den Franschen den toegang tot het hart van Rusland opende, een slag, waarin de maarschalk Neij zich met roem overlade en ter belooning daarvan den titel van Prins van de Moskowa verkreeg. Had hij toen kunnen denken dat hij drie jaren daarna als een misdadiger zijn leven zoude verliezen, hetwelk in zoo vele bloedige gevechten gespaard was! Tref fend voorbeeld van het vergankelijke eener wereldsche grootheid. Dat Neij in die merkwaardige dagen juist geen zeer goede rol gespeeld hebbe. zal wel niemand ontkennen. Maar wat zal de nakomeling schap denken van een gouvernement, hetwelk hem ter dood veroordeelde, terwijl het een Exelmans en anderen, die de zelfde misdaad hadden begaan, niet al leen weder vrij in Frankrijk laat komen, maar zelfs weder in dienst stelt. Doch de gerechtigheid moest een offer hebben, en hij moest voor de anderen het gelag be talen. Wij reden het vermaarde slagveld over en zagen er nog de overblijfselen van de verschansingen, die toen aldaar door de Russen waren opgeworpen. Bij deze gelegenheid herinnerde ik mij een belang rijke anecdote. Toen Napoleon na den slag revue hield over zijn troepen, kwam hij bij een regiment, het welk weer zoo verschrikkelijk geleden had.- dat van de vijf bataillons slechts zoo veel was over gebleven. dat men er te nauwernood een bataillon van had kunnen formeeren. Napoleon vroeg aan den colonel, waar zijn uw bataillons. Deze met den vinger op de Russische redouten wijzende antwoord de hem, Daar Sire! Napoleon begreep hem. wendde zijn paard om, en reed weg. Met aandoening verlieten wij deze merk waardige plek gronds, waar het stof van zoo velen onzer spitsbroeders rust. Wij passeerden vervolgens de steden Smolenks en Witepsk, welke ik met geheel andere gewaarwordingen betrad dan de eerste maal. Hoewel de sporen van de rampen, die haar getroffen hadden, nog zeer zigt- baar waren, zoo bespeurde ik toch met genoegen, dat zij zich langzamerhand uit dien vervallen staat begonnen op te beuren. Vele huizen waren weder opge bouwd en aan anderen was men nog bezig. Mogten dezelve eerlang weder tot hun vorige bloei geraken. (Wordt vervolgd.) RECLAME. 3018 Uitgesproken: Jan van der Dussen, koopman, Wad» dinxveen. Bloemendaalscheweg 4, post adres Bloemendaalscheweg 4, Gouda. R.-c. mr. B. F. Verveen; cur. mr. C. Jonker, Gouda. sloep te water. Een minuut of tien later waren we met het apparaat, dat ik den vorigen avond op de dhow had achterge laten en drie van de bemanning als roeiers, op weg naar de vaargeul. De motorboot had het anker laten vallen op dezelfde plaats, waar wij den vorigen avond met duiken opgehouden waren. Op het achterdek stonden de beide Howards. En vlak voor hen was een lange blonde man bezig een duikerpak aan te trekken. „Asjeblieft, kapitein", zei ik, terwijl ik hem op het schouwspel voor me uit wees. „Daar hebben we onze concurrenten. Wat denk je ervan.als je hem onder water mocht tegenkomen, zou je dan niet zijn luchtbuis kunnen afsnijden?" ...Dat zou niet gaan. 't Zou ons ongeluk aanbrengen", profeteerde onze duiker, „der zijn hier op dit verdeiland en overal waar je maar kijken wil al genoeg geesten. Wij hoeven der heusch niet bij te fabricee- ren. En dan, die man doet wat 'em gezegd wordt te doen, net als u en ik." ..Dat is waar", gaf ik toe. „Maar het zou ons zoo'n hoop schelen, aan moeite en zoo bedoel ikals jij hem daar beneden het hoekje om kon helpen. Stilletjes na tuurlijk, zonder drukte erbij te maken. Denk er nog maar eens over. Wie weet wat 'n kans je krijgt." „Hou-je waffel, jong mensch", berispte hij me. „Dat benne geen dingen om er gek heid van te maken. Dood gaan is heel erg en verdrinken is nog erger als doodgaan. Heb je whiskey meegebracht?" „Ja", zei ik. „Mijn veldflesch vol. meer niet. En er wordt alleen gedronken als de omstandigheden het rechtvaardigen Kijk, daar gaat hij! Precies op de plaats v/aar jij gisteren opgehouden bent. Wat moeten wij nu doen?" „Benoorden van hen beginnen. En net doen zooals gisteren. Met zoo'n karweitje als dit is het niks als geluk hebben. Of je van den eenen of van den anderen kant af begint op allebei de manieren hè-je j evenveel kans." We roeiden naar de motorboot toe. Onze i duiker had den vorigen avond goed ge- zien; het was een M. L„ een van de be trekkelijk kleine, snelle vaartuigen, die in den oorlog voor jacht maken op onder zeeërs gebruikt waren. Naderhand was ze blijkbaar verbouwd; tenminste, dien in druk kreeg ik door een extravagant gemo delleerde zeemeermin tegen haar voorste ven en haar naam: „Admiraal Beatty" en de plaats waar ze thuishoorde: „Mom basa" ernaast. Zoo, dat was dus de verkla ring van hun onverwachte komst. Ze had den de reis met een van de Suezbooten gemaakt en waren in Mombasa aan land gegaan. Miss Howard was doelmatig gekleed; rij broek, khaki shirt en grooten Ferai hoed. Maar het stond haar goed. Zooals altijd was ze mooi, heel mooi. „Hallo!" praaide ik. Howard keerde zich om en wuifde. „Goeien mórgen", begroette hij me. ,.'n Mooie ochtend, wat! Maar warm! On mogelijk warm als je het mij vraagt!" „Ja, 't valt niet mee", gaf ik ten ant woord. „Aan het visschen?" Howard lachte. „Nee maar. zeg! Die is goedNa gisteren!" Het meisje nam niet de minste notitie van ons ze was met haar aandacht bij de pomp, of beter, ze deed of ze voor niets anders oog had. „Een wispelturige jonge dame", stelde ik vast. „Wel, wel", zei Timms, nadat hij een paar minuten, weg in bewondering, naar de slanke meisjesfiguur had staan kijken, „geen kleinigheid een duiker die zijn leven aan een jong meissie toevertrouwt! Afijn, hij zal weten dat zij weet wat of ze doen moet. 'n Verduiveld knappe meid anders, wat?" „Je bent lichtelijk aan het overdrijven, Timms", riep üs hem tot de orde. Te» eer ste is dat jonge „meissie" een avonturier ster, die er geen been in zou zien om het een of ander in je whiskey te deponeeren, of je met een hoedepen te doorpriemen of den thermometer even stiekum in cyan- kali te doopen voor hem onder je tong aan te leggen. En ten tweede is ze fatsoen lijk. Begrepen?Laten we dan begin nen." We roeiden naar een plek, een honderd meter ten noorden van de „Admiral Beatty". Daar lieten we ons eerste anker vallen en togen aan het werk. Eerst hielp ik kapitein Timms in zijn pak en nadat ik hem een zorgvuldig afgemeten quantum whisky verdund met water toegediend had, schroefde ik den helm op. .Denk erom, kapitein", zei ik nog, voor dat ik zijn „patrijspoort" dichtdeed, „het is een race! Als je het wrak vindt, zeg dan nietsgeef geen enkel signaal bedoel ik, maar haal de kist eruit." „In orde, meneer", gaf hij met een grijns ten antwoord, ,,'t Zal gebeuren zooals uwedele bevolen heb. Maar doe mijn dan een genoegen en hou die juffrouw daar in de gaten. Uwé heeft het zooeven over luchtbuis afsnijden gehad. Maar als zij er zoo eentje is als u zegt, dan loop ik die kans en niet hij daar! Ze hebben een tele foon ook. Die dingen bennen gemakke lijkals je in iets verward raakt of zoo „Zorg jij maar dat je niet in het wrak verward raakt", zei ik streng, „en bekom mer je verder om niets. Als jij de kist vindt, ben je binnen de dokter heeft zooveel geld, dat hij er geen raad mee weet dus.O, ja. zeg. denk om de zeeslakken.als je er ziet, breng ze dan meeVoor den schijn moet je ook wat doen." Na dien goeden raad deed ik het raampje dicht en een halve minuut later zag ik zijn helm verdwijnen. De wedstrijd was begonnen. En het was een wedstrijd! Voor het uiterlijk niet, ten slotte zag je niets, of al thans heel weinig, maar wat innerlijke scanning betreft, zou ik er geen weten te noemen die opwindender was dan die on- derzeesche kamp. Stel u den toestand voor: Dat staan, in die hitte, met die lang zaam verder glijdende lijn in je hand, het weten, dat het signaal: „we hebben het" elk oogenblik kon komenen dat alles met de gedachte gesteld dat zij ons voor zijn, dat ik straks hun duiker boven water uit zie komen, dat ik het moet aanzien dat de kist daar aan boord wordt gehe- schen dat ik straks dr. Flint moet gaan vertellen: we hebben verloren je hebt voor niets plannen gemaakt, je droomen zullen nooit verwezenlijkt worden! Ik geloof stellig, als de Howards dien morgen de kist opgehaald hadden, dat ik ze met mijn revolver en „je geld of je le ven" tot afstaan aan ons gedwongen zou hebben. Een uur lang ging het zoo voort. Toen zag ik hun duiker bovenkomen, zag hoe Howard zijn helm losschroefde en hoe bei den, broer en zuster, hem ondervroegen. En aan hun houding daarna was het te zien wat zijn antwoord geweest was. Meteen daarop lieten ze het anker op halen, tsjuk-tsjukten langs ons en lieten, een honderd meter ten noorden van ons, het anker weer vallen, En vijf minuten daarna verdween hun duiker weer langs het laddertje onder water. Geen vijf minuten daarna kwam Timms boven. Hij transpireerde dat het een aard had en zijn dorst was phenomenaal. Ter wijl hij zich aan slappe whiskey-soda's laafde roeiden wij om de M. L heen en lieten weer een honderd meter ten noor den van hen ons ankei vallen. Ik nam het glas van Timms weg en onze duiker ver dween vloekend en klagend naar lagere regionen. Hij vond toch niets. (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1931 | | pagina 13