Uit den Leidschen Raad. DE GEZONKEN SCHAT. 72ste Jaargang LEIDSCH DAGBLAD, Dinsdag 31 Maart 1931 Derde Blad No. 21790 FEUILLETON. Na middernacht zijn de minderheidsvoorstellen inzake het Bewaarschoolonderwijs aangenomen- De volgende punten opnieuw uitgesteld. De punten 1 tot en met 14 worden z. h. st. goedgekeurd. VERORDENING OP HET RIJDEN. 15o. Verordening, houdende wijziging van de verordening van 23 Mei 1912 (Gem.- blad No. 18), op het Rijden. (37) De heer WILBRINK zag gaarne het lijverbod in de Watersteeg opgeheven, ilthans in één richting b.v. vanaf de Hoogewoerd, gelet op de moeilijke toe standen voor het verkeer, dat anders heelemaal door de Burchtsteeg moet worden geperst. De VOORZITTER wil dit gaarne onder dt oogen zien. Bedoeling van dit voorstel, is echter alleen het verbodbordje beter ziehtbaar te plaatsen. De heer GROENEVELD wijst er op, hoe deze verordening steeds incidenteel wordt gewijzigd. Hij zag nu gaarne deze materie eens geheel bekeken. Spr. mist b.v. een regeling voor het Gangetje, waarvoor fei telijk nog een rijverbod bestaat. Spr. is vojr aanhouden opdat desbetreffende commissie deze zaak geheel kan regelen, bétalve voor enkele ondergeschikte pun- tei, waarover geen verschil van meening bestaat. Hij doet een voorstel in dien geest. De VOORZITTER erkent de juistheid vai hetgeen de heer Groeneveld zei „in 't algemeen". De commissie is trouwens besig een algeheel onderzoek in te stellen, waartoe deskundigen om oordeel zijn ge- vrsagd. Hetgeen nu echter, wordt voorge steld, is van. vrij dringenden aard en diarom ontraadt spr. het voorstel Groe- mveld, opdat geregeld worde, wat voor- zteping eischt. De heer v. ECK zou met den voorzitter rrede kunnen gaan, zoo er eenstemmig- hdd bestond. Dat is echter niet het geval et mede daarom steunt hij het voorstel G.„ opdat ook in deze de deskundigen hun nuening kunnen zeggen. Misschien draagt dit uitstel ook wel bij tot spoed bij de des- kuidigen. Ee heer GROENEVELD verdedigt nog eeni uitstel, opdat de commissie geheel vrij de kwestie kan beoordeelen. Dei VOORZITTER bevreemdt het, dat de teer v. Eek, zelf lid der commissie, nu met iet voorstel Gr. meegaat (al is dit zijn goedrecht), daar hij in de commissie zich bij leze voorstellen aansloot. Hij blijft direce behandeling prefereeren met het oog ip het dringende der voorstellen. Het hoor>n der commissie zou te lang duren, te neer, waar deze eerst het advies der deskmdigen nog zou moeten vernemen. Bedaling is bovendien door de commissie de ^nsche kwestie te doen nagaan, niet inciénteel regelingen te doen maken; dat moe' de raad blijven doen. D( heer GROENEVELD begrijpt dan de taal der deskundigen niet en waar hij zelf daabij behoort, wil hij wel zeggen, dat hij er -eel voor voelt dan maar als zoodanig te ledanken, zoo de voorzitter geen nadere veularing geeft over zijn bedoeling. Ie heer v. ECK is voor behandeling van die punten, waar eenstemmigheid heerscht dah blijft voor uitstel van die punten, wiar dit niet het geval is, opdat de des kmdigen hun oordeel ook daarover kun- nm geven. De heer WILMER is van meening, dat ni beslist moet worden in spoedgevallen ei wat thans is voorgesteld, behoort daar- t-e. De commissie wordt daardoor z.i. niet Utgeschakeld. De heer ZITMAN sluit zich daarbij aan. Het voorstel Groeneveld wordt verworpen net 2010 stemmen. Voor de S. D A. P. Bij art. 1 bepleit de heer GROENEVELD en omgekeerd richtingverkeer in de Kop- pnhinksteeg, dan thans wordt voorge steld. ïén-richtingverkeer in de Leuvenstraat wirdt voorgesteld, doch waarom dan ook nit in de Potgieterslaan en andere stra ta? Spr. is daarom voor uitstel. Ook hier ovrigens wordt de verkeerde richting van di: één-richting-verkeer voorgesteld. 'erder ontwikkelt spr. bezwaren tegen devoorgestelde regeling op de Havenkade. Dar zag hij dan het liefst een geheel vebod. )e VOORZITTER oordeelt de opmer- kiigen van den heer Groeneveld theore- tisch wel juist, doch wijst op andere be- I langen die er ook mee zijn gemoeid. Zoo 1 b.v. de Koppenhinksteeg, die der Kaas- markt. En waarom dit geldt voor de opmerking inzake de Leuvenstraat verder te gaan dan noodig is? Spr. ver dedigt nader de keuze van richting van I het verkeer. De heer GROENEVELD. repliceerend, klaagt, dat de voorzitter generaliseert. niet argumenteert. Hij handhaaft zijn bezwaren. I De VOORZITTER dupliceert, de situatie I nader uiteenzettend. Art. 1 wordt aangenomen met 264 stemmen. Tegen de heeren Groeneveld, I Verwey, Vallentgoed en mevr. Braggaar de Does. Bij art. 2 ontwikkelt de heer GROENE VELD bezwaren tegen het voorgestelde eenrichtingverkeer inzake den Middelweg. Ook de heeren ZITMAN en WILBRINK begrijpen niet, dat daar éénrichting- verkeer noodig is, behalve op kaasmarkt dag. Wethouder GOSLINGA en de VOOR ZITTER verdedigen nader den maatregel. Art. 2 wordt aangenomen met 1812 stemmen. De verordening wordt daarop z. h. st. aangenomen. HET OUDE MANNEN- EN VROUWENHUIS 16o. Verordening, houdende wijziging van de verordening van 11 Augustus 1864 (Gem. Blad No. 11), houdende Reglement voor het Geref. Minne- of Arme Oude Mannen- en Vrouwenhuis binnen Leiden. (62) Art. 1. Mevr. BRAGGAAR—DE DOES heeft met genoegen de verlaging van den leeftijdsgrens van 70 op 65 jaar gezien, die echter h.i. nog hoog genoeg is, doch het spijt haar, dat geen gelegenheid wordt gegeven voor het opnemen van gehuwde paren, dat zij nader verdedigt. Gelukkig is ook de bepaling vervallen, dat men arm lastig moet zijn om in de termen voor op nemen te vallen, doch zij stelt nog een redactie-verandering voor om dit nog scherper te accentueeren. Wethouder GOSLINGA zegt, dat de medewerking van den raad niet noodig is om gehuwde paren op te nemen. Dat is een interne zaak van heeren regenten, die dit trouwens overwegen. De voorgestelde redactiewijziging kan zoo niet worden aanvaard, regenten zouden daarover ge kend moeten worden. Bovendien gelooft hij deze in strijd met de stichtingsacten. Wil de raad echter in dien geest gaan, dan zal hij B. en W. moeten verzoeken zich met de regenten in verbinding te stellen. Mevrouw BRAGGAAR heeft geen be zwaar per motie dan zoo'n verzoek tot B. en W. te richten De VOORZITTER raadt aan dit artikel dan liever aan te houden in plaats van te komen met een motie. Wethouder GOSLINGA oordeelt de mo tieven van mevr. Braggaar alleen gevoels argumenten en ontraadt daarom aan houden. De heer v. ECK: Gevoelsargumenten kunnen ook belangrijk zijn. Mevr. BRAGGAAR verdedigt nader haar „gevoelsargumenten" en stelt aanhouding van art. 1 voor en zoodoende van deze verordening. Wethouder GOSLINGA wijst nogmaals er op, dat de stichtingsacte zich verzet. Het voorstel van mevr. Braggaar wordt verworpen met 1812 stemmen. Vóór de S. D, A P. en de heeren Zitman en Van Tol. De verordening wordt dan z. h. st. goed gekeurd. GEEN KUNSTSUBSIDIES. I 17o. Praeadvies op het voorstel van den heer Groeneveld, in zake beschikbaarstel- - ling van gelden ten behoeve van de bevor dering van het geven van goede volksvoor stellingen op het gebied van zang. muziek en tooneel, tevens praeadvies op het ver zoek van het Mannenkoor „De Vereenigde Zangers", om een subsidie in de kosten van een te geven concert. (57» De heer GROENEVELD gaat op de ge schiedenis in om aan te toonen, hoe z.i. B. en W. een vreemde buiteling hebben moeten maken om tot hun voorstel te ko men. Hij herinnert er aan, hoe ook de heer Spendel destijds een voorstel van plm. gelijke strekking deed, door den heer Wilmer later verdedigd. Beide voorstellen gingen naar B. en W. voor praeadvies. Nu onthouden B. en W. zich echter van een principieel oordeel, al waren zij destijds principieele tegenstanders. Blijkbaar den kend: 10 S. D. A. P.7 R. K. dat is een meerderheid! Spr. zal in de toekomst voor zichtig worden met dat in praeadvies ge ven van voorstellen, gelet op het nu ein delijk afgekomen praeadvies, waarin al leen wordt gezegd, dat de gemeente-fïnan- ciën het niet toelaten, zonder eenige prin cipieele beschouwing. Dat stelt spr. zeer teleur. En daarvoor was een jaar noodig! Het gaat om f. 5000. Zeker, de financiën zijn niet krachtig, doch zoo'n bedrag is al tijd nog wel te vinden als het noodig is voor iets goeds. Het gaat er alleen om, of de zaak het waard is. Dat durven B en W. principieel blijkbaar niet aan om te be oordeelen, doch zij zullen z. i daaraan toch niet kunnen ontkomen Amsterdam trekt ruim 4 ton uit voor kunstsubsidies, Leiden, 1/10 gedeelte van Amsterdam, zou de f 40.000 kunnen ge ven. doch dit durfde spr. niet aan en van daar zijn voorstel ad f. 5000. Wel niet veel. doch er is toch iets mee te doen om Lei den meer bewoonbaar te maken en gezel liger. Nu groeit de stad als bijkans eenige uitzondering niet en een van de oorzaken ziet spr. in het duffe hier. Wethouder TEPE kan zich voorstellen, dat de heer Gr. teleurgesteld is over het praeadvies. Maar dit beteekent niet, dat B. en W. de kwestie onbezien hebben gelaten en niet onderzocht. Doch de gemeente- finantiën waren van dien aard dat inwil ligen onmogelijk bleek en daarom is de principieele kwestie niet aangeroerd. Spr. wil wel zeggen dat B. en W. thans niet ge heel afzijdig staan van het beginsel van bevorderen der kunst, hoe vroeger het col lege ook heeft geoordeeld. Doch er worden dringender dingen gevraagd naar hun oordeel en vandaar dit afwijzend prae advies. De heer GROENEVELD is verheugd, dat het college haar principieel oordeel heeft herzien. Het gaat er dus nu nog alleen om of men f. 5000 over heeft als noodig voor dit doel. De heer WILMER sluit zich aan bij den heer Tepe. Uitsluitend om de firtantiën der stad zal hij den heer Gr. nu niet steu nen. Hij hoopt op betere tijden. Het praeadvies van B. en W. wordt aan genomen met 2110 stemmen. Tegen de S. D A. P. HET BEWAARSCHOOLONDERWIJS. 18o. Voortzetting van de behandeling van de voorstellen in zake de reorganisatie van het bewaarschoolonderwijs enz. (266 en 1930) Wethouder TEPE vervolgt zijn rede. Den heer Meynen merkt spr. nog op, dat ook het bew. schoolonderwijs wel hulp leerkrachten gebruikte. Spr. wil dan de andere sprekers beant woorden. De heer Romijn heeft als licht bezwaar geopperd, 'dat bij het minder heidsstandpunt het gevaar dreigt van het vragen van subsidie door schooltjes van betere gesitueerden. Spr. oordeelt dat ge vaar gering, doeh ook volgens het meer derheidsstandpunt bestaat dat, zij het in gematigden vorm. Spr. wijst er dan op, hoe zoowel de heer Meynen als de heer v. Es zich losmaakten van de bewering in het meerderheidsrap port, dat het bew. schoolonderwijs geen enderwijs is. Dat verheugt spr. Den heer v. Es merkt spr. op, dat geen argument kan zijn, dat het openb. onder wijs zich niet uitbreidde, want rechts ging dit steeds tegen, zij het later om finan- tieele redenen. Wat de leeftijd betreft, nog geen 10 pet. j van alle leerlingen van het bew. school onderwijs in ons land is beneden de 31/': jaar. Verhooging van den leeftijd tot dien grens wordt paedagogisch ook door velen noodig geoordeeld. De heer v. Es spreekt verder over het I gevaar der minderheidsvoorstellen als links j eens de meerderheid kreeg. Zou dat ge- j vaar niet bestaan, bij de meerderheids- voorstellen? Evenzeer, als links dan on- j recht wilde. Spr. komt dan tot den heer WiiDrink, die reeds half bekeerd bleek, daar hij al leen finantieel bezwaar had. Onjuist is, dat de minderheid het raadsbesluit om den leeftijd op 3 jaar te handhaven, wille keurig los liet. Het college was geheel vrij om het geheele vraagstuk te bezien en ge let op het nieuwe gezichtspunt der min derheid, mocht deze wijziging voorstel len. Een volmaakte gelijkstelling wordt niet bereikt, dat is waar, doch a priori te rugwerkende kracht te eischen, om goed te maken, wat vroeger is verzuimd, zou ieder voorstel onmogelijk maken. Een volkomen redelijke gelijkstelling in de toekomst ligt in het voorstel der minderheid. Inzake het cijfer 72 als minimum aantal leerlingen voor het recht op subsidie voor het bijz. bew. schoolonderwijs wijst spr. er op. dat dit cijfer geldt voor het openb. en hef bijz. bewaarschoolonderwijs, dus in dit opzicht is er gelijkstelling. Spr. erkent, dat er echter geen reden is een jaar te wachten met de subsidie bij den bouw en in dit opzicht stelt hij een redactiewijzi ging in uitzicht. Nooit zal een reden tot wering van een bijz. 'bew. school mogen zijn de aanwezigheid van een openb. of omgekeerd, doch z. i. behoeft dat niet te staan in de voorstellen, al heeft hij daar tegen geen bezwaar. De finantieele bezwaren van den heer de Reede kan spr. niet als argumenten er kennen. Den heer Verwey verzekert spr. dat ook z.i. het stichten van een bewaarschool commissie nuttig kan zijn, waarvan de sa menstelling nader onder de oogen is te zien. Voor de vrees van den heer Groeneveld dat hij met het openb. bew. schoolonder wijs echter nu zou komen in den strijd tusschen beide soorten bew. schoolonder wijs is z. i. geen reden. Nu nog een spreker, die niet aan het woord is geweest wethouder Goslinga. die een nota deed verschijnen, die op hem echter weinig indruk maakte. De cijfers zeggen toch niets, daar zij slaan op iets, dat niet voorgesteld is door de meerder heid. Men moet tegenover elkaar stellen de voorstellen van meerderheid en min derheid, niet hoe het zou zijn. a 1 s een de basis der andere aannam, wat toch niet het geval is. Daarmee is deze nota van zelf afgedaan. Tot slot geeft spr. nog een korte samen vatting te willen geven. Opvalt, dat de minderheidsvoorstellen noch rechts noch links volkomen bevredi ging schenken, hoewel dit juist de bedoe ling was. Dat ligt alleen aan het niet be vredigd zijn der partijen, die ieder voor zich 100 pCt. vragen, hetgeen onmoge lijk is. De heer GOSLINGA: Behalve dan de R.-K. partij. Wethouder TEPE: Ik spreek alleen van voorstanders van openb. en bijz. onder wijs; bij beide is gedeeltelijk bevrediging, zooals hij reeds verklaarde. Een compro mis is echter alleen in staat een toekomst te scheppen, die rust kan geven in alle kampen. De schoolstrijd is geheel gebaseerd op zoo'n compromis en daarom verbaast het spr., dat de A.-R. fractie een motie aan nam verklarend dat de R.-K. een sinds jaren gevolgde politiek verliet. Juist het tegenovergestelde is het geval. Het meer derheidsstandpunt heeft de altijd gevolg de politiek verlaten. Zeker, rechts huldigt nog steeds het standpunt der vrije school, doch de wet. van hoog tot laag, geeft de gelijkstelling met zekere voorrang voor het openb. onderwijs in de bestaansmoge lijkheid. maar dat is door geheel rechts aanvaard. En is de houding der A.-R. in zake het bew schoolonderwijs daarmede niet in strijd? Iets minder groot zou de onjuistheid der A.-R. zijn, zoo in 't bijzonder in de motie gestipuleerd was, dat het alleen het bew.schóolonderwijs betrof, doch is de houding daartegenover wel gedefinieerd? Wel bleek er steeds een streven naar ge lijkheid ook op dit terrein, zie b.v. naar Den Haag en Haarlem, al kan het daar niet halen bij wat de minderheid hier nu voorstelt. Het verwijt der A.-R. kiesvereeniging wijst spr. dan ook verre van zich als vol komen ongemotiveerd. Spr. onderschrijft den heer Colijn dat er een concurrentie- wedstrijd moet zijn. tusschen het bijz. en het openb. onderwijs, doch dan moet het zijn een eerlijke strijd, niet afhankelijk van toevallige meerderheden. Ook dan al leen is de overwinning de moeite waard. De stemming der A.-R. en der S.D.A.P. is niet die, noodig voor de pacificatie. Beide richtingen moeten gelijke kans hebben en dit is alleen mogelijk door het wette lijk compromis te aanvaarden. Anders zou alleen gelden het recht van den sterksete. Het minderheidsstandpunt huldigt er kenning van dezen eerlijken concurren- tenstrijd. Spr. eindigt met aan te dringen synthese in plaats van antithese zooals op 16 Juli 1930 wethouder Goslinga zich uit sprak in den Leidschen Raad, spr. citeert. (Applaus). Hierna schorsing. AVOND ZITTING. Wethouder REIMERINGER heeft slechts weinig toe te voegen aan het betoog van zijn collega Tepe, De drie openb. bestaan de scholen wil men wel dulden, doch aan uitbreiden denkt men niet. hetgeen spr. zeer betreurt. Zie, wat elders gebeurt. Hij sluit zich aan bij het betoog van den heer Romijn' ieder's opvatting wil hij eerbie digen, er is in de liberale opvattingen een wending gekomen, in dezen, doch in an der opzicht zijn zij gelijk gebleven: opko men voor de vrije ontwikkeling van alle stroomingen, dus ook van die, die mee- nen. dat godsdienst etc. van zulke kleine kinderen nog verre moet worden gehou den. Ieder moet worden bevredigd, dat is de ware pacificatie. Spr. laakt in dezen de A.-R. motie. Zou het voorstel der meerderheid van B. en W. worden aangenomen, dan is het openb. bew.school-onderwijs dood, daaraan is geen twijfel. Men kan zeggen: laat het part. initiatief ingrijpen, doch dat gebeurt I niet voor het arbeiderskind, voor wie juist I extra zorg moet zijn weggelegd. Voor het gemeentebestuur van Leiden is in dezen een taak weggelegd. Het meerderheidsstandpunt. Wethouder GOSLINGA verdedigt het I meerderheidsstandpunt. Men kan op ver- l schillende wijze staan tegenover het bew- schoolonderwijs. Eén is: absoluut geen overheidsbemoeiing. Twee: openb. scholen en geen subsidie voor bijz. Zoo was 't hier sinds 1842. Vele bijz. scholen zijn zoo dood gedrukt. Eerst vanaf 1910 komt het derde standpunt: openb. met subsidie aan bijz., doch dit bevredigt niet, daar het subsidie laag is en anderzijds stelselloos, zooals spr. nader aantoont. Geen wonder, dat dit vraagstuk geheel op de helling is geko men. Het standpunt der meerderheid is: houden der openb. scholen doch uitge breider subsidie aan het bijz, De meerder heid heeft drieërlei bezwaren tegen de minderheid: principieele, financieele en politieke. Bij de minderheid neemt de overheid de taak der ouders geheel over en bevordert een centrale opvoeding. Verwonderlijk is het meegaan der R.K. met dit standpunt, gezien hun actie voor eigen instellingen. Spr. citeert enkele persuitingen in dezen. Spr. zet uiteen, hoe de wethouder van onderwijs zou staan tegenover neutrale, R.K. en Chr. ouders, waarbij de twee laat ste categoriën verre in het nadeel zijn door allerlei risico's. Dat noemt de heer Tepe gelijke kans geven! Spr. noemt dat een besliste voorrang voor het neutrale. Bij het L.O. is er tenminste nog de steun van het hooger gezag, hier is geen enkel beroep mogelijk. Dan de financieele bezwaren. Spr. vindt het wat grof van den heer Romijn te zeggen op spr's opvattingen in dezen geen prijs te stellen, deze kan zijn cijfers toch toetsen. Subsidieeren is toch nooit zoo duur als het dragen van alle kosten, zooals de minderheid aanvoert voor het openb. bewaarschoolonderwijs. Dat de meerderheidsvoorstellen duurder zijn, is slechts schijn en komt door het verschil in leeftijdsgrens. Daarom heeft zijn nota wel degelijk beteekenis. Die leeftijd is een belangrijke kwestie, waarbij de meerder heid zoo fatsoenlijk was zich te houden aan het raadsbesluit in dezen tot hand having van drie jaren. De minderheid legt ook geen enkele rem aan, noch voor de stichting van openb., noch van bijz. scho len. Er is geen enkel criterium. De heer ROMIJN: het gezond verstand van den raad. De WETHOUDER: makkelijk te zeggen. Spr. vreest, dat 'n eenvoudig adres maat gevend zal zijn. Door de verhooging van den leeftijdsgrens zullen er z.i. ook niet minder scholen komen, alleen minder goed bezette. En volgens het minderheids stelsel zal het onderwijs ook van mindere kwaliteit zijn. Spr. waarschuwt evenals vele sprekers voor de financieele gevolgen, dit op grond van practische ervaring. De heer ROMIJN vraagt matiging bij het bijz. onderwijs. Het zal dit uit den aard der zaak altijd zijn, gelet op het ri sico, doch het kan toch niet achterblij ven. Na de pacificatie is bovendien de offervaardigheid voor het bijz. onderwijs gedaald, een logisch gevolg. Alles komt dan neer op den wethouder! Wordt het te duur, dan breekt men met het stelsel! Mogelijk bij het meerderheids stelsel, niet bij dat der minderheid. Zie ook naar Utrecht. Dan de politieke ge volgen. Feitelijk is er geen meerderheid voor de minderheid op dit punt in den raad. De R.K. zijn er voor, maar de Vrijh. Bond is in erkenning der rechten van 't Niar het Engelsch van LEO WALMSLEY. 20 Hij stak me een hand met keurig gema- r.cuurde nagels toe, kuchte een paar maal ei begon: „A. .a. .a. .a. .ngenaam! B b b..uiten- lewoon a. .a. .ngenaam! Al veel van u ge- ïoord. L. .1. .1. .lamme boel, ditErg .iek, zou ik zeggen." Ik weet niet wat ik hem ten antwoord gaf, want ik was zoo verontwaardigd, dat het me niet kon schelen wat ik zei. Wat verbeeldde dat meisje zich wel? Om zich zoo in te dringen, om te doen of Timms en ik een paar onnoozele jongens waren. Niet, dat ze niet handig was, dat ze de zaak niet goed, niet.... deskundig aan pakte! Ze hielp den ouden man met een zorg en een zachtheid, die niet bepaald in overeenstemming waren gedachtig de manier waarop ze zich bij ons laatste on derhoud over hem uitgelaten had met haar gevoelens ten opzichte van hem. Maar ik kon al die dingen zelf doen. ik had haar niet noodig, hoe eerder ze ver dween hoe liever het mij was. We maakten een draagbaar van een Pa?.r. riemen en het zeil en legden onzen patient er op. Toen dat gedaan was, keerde ik me tot Miss Howard. „U heeft me heerlijk geholpen.Dank u we'". zei ik zoo vriendelijk mogelijk. „Maar nu kunnen wij het verder wel alleen af. 't Is trouwens hoog tijd dat u weggaat. Over tien minuten is het donker en in het donker komt u nooit veilig naar buiten. Nog wel bedankt. Buitengewoon vriendelijk van u, om ons zoo te helpen." „O, maar ik laat hem niet in den steekzooals hij nu is, zou ik het niet kunnen," gaf ze alsof haar blijven iets heel gewoons was, ten antwoord. „Hij moet zoo gauw mogelijk kinine hebben en hij moet behoorlijk verzorgd worden. Heeft u medicamenten bij u? Ja....? Laten we dan niet langer staan praten. Oppakken en naar boven dragen, dat is het eerste wat ons te doen staat." Ik keek haar eerst wat onzeker aan. Als ik mijn privé-gevoelens ten opzichte van deze ongewenschte tusschenkomst buiten beschouwing liet. moest ik toegeven dat we haar hulp goed konden gebruiken. Het pad was steil en op sommige punten uiterst moeilijk begaanbaar; in zijn hart had ik me al afgevraagd hoe Timms en ik dat naar boven dragen zouden opknap pen. Ik knikte dus, wat onbeleefd-kort misschien, maar ten slotte voelde ik er niets voor om enthousiasme te veinzen We tilden de draagbaar op: met aan iederen kant een van ons, ging het nu langzaam plateau-waarts. Boven brachten we hem tot voor de tent en droegen hem naar binnen. Maar toen vond ik het genoeg. „Miss Howard. ik ben werkelijk,ten zeerste erkentelijk voor de hulp door u en uw broer verleendIk hoop daarom dat u me niet onbeleefd zult vinden, maar ik moet u dringend verzoeken, naar uw boot terug te gaan." „Ik ben wel geen gediplomeerd verpleeg ster, maar een malaria-patiënt helpen, dat kan ik toch nog wel „Wees zoo goed dien thermometer neer te leggen Terwijl ik sprak, had ze nota bene den koortsthermometer uit het nikkelen buisje gehaald en was ze in alle kalmte bezig hem af te slaan. „Leg dien thermometer neer! Maar, ka pitein Cleveland! Hoe kunt u zoo egoïst zijn? Dr. Flint is ernstig ziek. Bent u wer kelijk van plan om uw vooroordeelen uw achterdochtige gedachten ,,'t Gaat niet om mijn vooroordeelen, enz., enz.", viel ik haar vrij ruw in de rede. „De quaestie is, dat ik weet, dat u dr. Flint geen goed hart toedraagt. Tot dusver bent u heel vriendelijk en hulpvaardig ge weest, maar nu ik u gezegd heb, dat ik het alleen af kan, moet u weggaan. Doet u het niet, dan ligt de conclusie voor de hand, dat er iets anders achter zit. Wat, is niet moeilijk te raden. Er is iets, dat u graag zou willen wetenHij is degeen, van wien u het te weten zou kunnen komen.. Door de koorts weet hij op het oogenblik niet wat hij zegt.het zou kunnen „O!" barstte ze verontwaardigd uit. „Dus u denkt, dat ik van zijn ziek-zijn zou willen profiteeren?O „Zeg eens", viel haar broer haar gemoe delijk bij, „dat is toch wel een beetje al te bar. Alle gekheid op een stokje „God beware, nu gaan we nog argumen teeren!" riep ik buiten mezelf van geïrri teerdheid. „Schei er mee uit en schiet op. Neem me niet kwalijk, Miss Howard, zoo bedoel ik het nietmaar doe me een genoegen en ga weg. Ga asjeblieft weg!" Met een gezicht dat niets van haar ge voelens verried legde ze den koortsthermo meter neer en ging, rakeling langs me heen, de tent uit Buiten bleef ze staan en keerde zich naai' me om. „Die verontschuldiging tel ik niet, kapi tein Cleveland. Ik vind uw houding bui tengewoon onhebbelijk." Howard was zoo verstandig om niets te zeggen. Zonder groet gingen ze weg, dwars het plateau over in de richting van het zig-zag pad. Maar het was nu bijna volslagen donker. Van ons kamp af konden we nauwelijks de lagune zien „Zorg jij voor den dokter", beval Ik Timms, „Ik moet .even met hen mee". In het voorbij loopen nam ik mijn electrische zaklantaarn van mijn veldbed en ging de belde Howards achterna. Onderaan, bij het strand, haalde ik hen in. „We hebben geen hulp noodig", zei het meisje op afgemeten toon, toen ze mijn gestalte naast de figuur van haar broer zag opduiken. „Mijn broer zal wel voor de boot zorgen." „Ik ben bang, dat dat gemakkelijker ge zegd dan gedaan is", zei ik neerslachtig. In onze bezorgdheid voor den dokter had den we onze inboorlingen en hun vermale dijd bijgeloof geheel en al vergeten. „Mis schien weet u het en misschien weet u het niet. maar het spookt op Dondereiland.". „Waarachtig1 hoe vin-je dat!" hoor den we Howard op eens roepen. „De boot is weg.... Verduiveld zeg. dat is een lamme boel." „Misschien wilt u wel zoo goed zijn ons te zeggen, waaraan we dat te danken heb ben", zei Miss Howard scherp met een minachtenden blik naar mij. .Ik doe ongeveer niets anders", gaf ik minstens even scherp ten antwoord. „Dit eiland hier is een spook-eilandten minste volgens de Swahili's van dit deel van de kust. Voor geen geld zouden ze na zonsondergang hier een voet aan wal zet ten. 't Kan zijn dat uw bedienden het nog niet wisten, maar dan zijn ze door de onzen wel gauw wijs gemaakt „Vooral als u ze gezegd hadt het te doen", viel ze me in de rede. „Ik maak u mijn compliment, dat heeft u knap be dacht! Maar misschien wil u nu wel weer zoo goed zijn ze te roepen en ze te zeggen, terug te komen. We kunnen h'»r niet den heelen nacht blijven staan." „Neen, daar zegt u een waar woord", gaf ik met overtuiging ten antwoord. „Dat zou voor alle partijen niet bepaald aange naam zijn. Maar of ze terug zullen komen betwijfel ik Ik praaide de diiow, die een kleine drie honderd meter uit de kust voor anker lag. Hamsar gaf me antwoord. Ja, de twee sloepen lagen bij het schip. De roeiers wa ren bang, ze durfden niet meer naar het strand toe. We konden toch zelf wel be grijpen hoe gevaarlijk het daar was? Ja, het was erg jammer, dat de blanke dame en haar broer niets bij zich hadden. Hij begreep heel goed dat ze het niet zonder- tent en dekens doen kondenOf haar roeiers naar de motorboot wilden gaan om alles te halen?.... Neen, dat wilden ze niet. Ze waren bang voor het rifEr was geen maan.ze konden de vaargeul niet zien. Ziezoo, dat wisten we alweer. Ik keerde me naar de twee schipbreukelingen om en gaf een resumé van het gesprek. „Buitengewoon knap", gaf het meisje koeltjes ten antwoord. Ik voor mij begreep niet, waaraan ik die hatelijkheid te dan ken had. Door mijn houding in het kamp wist ze docht me, toch evengoed als ik dat ik niets liever wilde dan haar met haar broer in die ongelukkige sloep te zien weg- roeien. Dat vertelde ik haar dan ook, in wat beleefder bewoordingen natuurlijk Maar het gaf me niets. Hoe langer ik praatte, des te onredelijker werd ze. Op het laatst hield ik van pure woede mijn mond; als iemand je per se verkeerd begrijpen wilde „Zeg, als we ze eens vrat beloofden!" op perde Charley, toen de stilte hem wat te lang duurde.. Geld.... 'n flinke som ineens zeg! Wie weet hoe het helpt!" „Dat zou u in dit geval niets geven. Tegen hun bljgeloovigheid legt alles het af", zei ik verbeten. „Maar ik weet wat anders. Als u zoo goed wilt zijn even te wachten., (Wordt vervolgd), 1

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1931 | | pagina 9