Uit den Leidschen Raad.
DE GEZONKEN SCHAT.
72ste Jaargang
LEIDSCH DAGBLAD, Dinsdag 31 Maart 1931
Derde Blad
No. 21790
FEUILLETON.
Na middernacht zijn de minderheidsvoorstellen inzake het
Bewaarschoolonderwijs aangenomen- De volgende
punten opnieuw uitgesteld.
De punten 1 tot en met 14 worden
z. h. st. goedgekeurd.
VERORDENING OP HET RIJDEN.
15o. Verordening, houdende wijziging
van de verordening van 23 Mei 1912 (Gem.-
blad No. 18), op het Rijden. (37)
De heer WILBRINK zag gaarne het
lijverbod in de Watersteeg opgeheven,
ilthans in één richting b.v. vanaf de
Hoogewoerd, gelet op de moeilijke toe
standen voor het verkeer, dat anders
heelemaal door de Burchtsteeg moet
worden geperst.
De VOORZITTER wil dit gaarne onder
dt oogen zien. Bedoeling van dit voorstel,
is echter alleen het verbodbordje beter
ziehtbaar te plaatsen.
De heer GROENEVELD wijst er op, hoe
deze verordening steeds incidenteel wordt
gewijzigd. Hij zag nu gaarne deze materie
eens geheel bekeken. Spr. mist b.v. een
regeling voor het Gangetje, waarvoor fei
telijk nog een rijverbod bestaat. Spr. is
vojr aanhouden opdat desbetreffende
commissie deze zaak geheel kan regelen,
bétalve voor enkele ondergeschikte pun-
tei, waarover geen verschil van meening
bestaat. Hij doet een voorstel in dien geest.
De VOORZITTER erkent de juistheid
vai hetgeen de heer Groeneveld zei „in
't algemeen". De commissie is trouwens
besig een algeheel onderzoek in te stellen,
waartoe deskundigen om oordeel zijn ge-
vrsagd. Hetgeen nu echter, wordt voorge
steld, is van. vrij dringenden aard en
diarom ontraadt spr. het voorstel Groe-
mveld, opdat geregeld worde, wat voor-
zteping eischt.
De heer v. ECK zou met den voorzitter
rrede kunnen gaan, zoo er eenstemmig-
hdd bestond. Dat is echter niet het geval
et mede daarom steunt hij het voorstel
G.„ opdat ook in deze de deskundigen hun
nuening kunnen zeggen. Misschien draagt
dit uitstel ook wel bij tot spoed bij de des-
kuidigen.
Ee heer GROENEVELD verdedigt nog
eeni uitstel, opdat de commissie geheel
vrij de kwestie kan beoordeelen.
Dei VOORZITTER bevreemdt het, dat
de teer v. Eek, zelf lid der commissie, nu
met iet voorstel Gr. meegaat (al is dit zijn
goedrecht), daar hij in de commissie zich
bij leze voorstellen aansloot. Hij blijft
direce behandeling prefereeren met het
oog ip het dringende der voorstellen. Het
hoor>n der commissie zou te lang duren,
te neer, waar deze eerst het advies der
deskmdigen nog zou moeten vernemen.
Bedaling is bovendien door de commissie
de ^nsche kwestie te doen nagaan, niet
inciénteel regelingen te doen maken; dat
moe' de raad blijven doen.
D( heer GROENEVELD begrijpt dan de
taal der deskundigen niet en waar hij zelf
daabij behoort, wil hij wel zeggen, dat hij
er -eel voor voelt dan maar als zoodanig
te ledanken, zoo de voorzitter geen nadere
veularing geeft over zijn bedoeling.
Ie heer v. ECK is voor behandeling van
die punten, waar eenstemmigheid heerscht
dah blijft voor uitstel van die punten,
wiar dit niet het geval is, opdat de des
kmdigen hun oordeel ook daarover kun-
nm geven.
De heer WILMER is van meening, dat
ni beslist moet worden in spoedgevallen
ei wat thans is voorgesteld, behoort daar-
t-e. De commissie wordt daardoor z.i. niet
Utgeschakeld.
De heer ZITMAN sluit zich daarbij aan.
Het voorstel Groeneveld wordt verworpen
net 2010 stemmen. Voor de S. D A. P.
Bij art. 1 bepleit de heer GROENEVELD
en omgekeerd richtingverkeer in de Kop-
pnhinksteeg, dan thans wordt voorge
steld.
ïén-richtingverkeer in de Leuvenstraat
wirdt voorgesteld, doch waarom dan ook
nit in de Potgieterslaan en andere stra
ta? Spr. is daarom voor uitstel. Ook hier
ovrigens wordt de verkeerde richting van
di: één-richting-verkeer voorgesteld.
'erder ontwikkelt spr. bezwaren tegen
devoorgestelde regeling op de Havenkade.
Dar zag hij dan het liefst een geheel
vebod.
)e VOORZITTER oordeelt de opmer-
kiigen van den heer Groeneveld theore-
tisch wel juist, doch wijst op andere be-
I langen die er ook mee zijn gemoeid. Zoo
1 b.v. de Koppenhinksteeg, die der Kaas-
markt. En waarom dit geldt voor de
opmerking inzake de Leuvenstraat
verder te gaan dan noodig is? Spr. ver
dedigt nader de keuze van richting van
I het verkeer.
De heer GROENEVELD. repliceerend,
klaagt, dat de voorzitter generaliseert.
niet argumenteert. Hij handhaaft zijn
bezwaren.
I De VOORZITTER dupliceert, de situatie
I nader uiteenzettend.
Art. 1 wordt aangenomen met 264
stemmen. Tegen de heeren Groeneveld,
I Verwey, Vallentgoed en mevr. Braggaar
de Does.
Bij art. 2 ontwikkelt de heer GROENE
VELD bezwaren tegen het voorgestelde
eenrichtingverkeer inzake den Middelweg.
Ook de heeren ZITMAN en WILBRINK
begrijpen niet, dat daar éénrichting-
verkeer noodig is, behalve op kaasmarkt
dag. Wethouder GOSLINGA en de VOOR
ZITTER verdedigen nader den maatregel.
Art. 2 wordt aangenomen met 1812
stemmen.
De verordening wordt daarop z. h. st.
aangenomen.
HET OUDE MANNEN- EN VROUWENHUIS
16o. Verordening, houdende wijziging
van de verordening van 11 Augustus 1864
(Gem. Blad No. 11), houdende Reglement
voor het Geref. Minne- of Arme Oude
Mannen- en Vrouwenhuis binnen Leiden.
(62)
Art. 1. Mevr. BRAGGAAR—DE DOES
heeft met genoegen de verlaging van den
leeftijdsgrens van 70 op 65 jaar gezien,
die echter h.i. nog hoog genoeg is, doch
het spijt haar, dat geen gelegenheid wordt
gegeven voor het opnemen van gehuwde
paren, dat zij nader verdedigt. Gelukkig is
ook de bepaling vervallen, dat men arm
lastig moet zijn om in de termen voor op
nemen te vallen, doch zij stelt nog een
redactie-verandering voor om dit nog
scherper te accentueeren.
Wethouder GOSLINGA zegt, dat de
medewerking van den raad niet noodig is
om gehuwde paren op te nemen. Dat is
een interne zaak van heeren regenten, die
dit trouwens overwegen. De voorgestelde
redactiewijziging kan zoo niet worden
aanvaard, regenten zouden daarover ge
kend moeten worden. Bovendien gelooft
hij deze in strijd met de stichtingsacten.
Wil de raad echter in dien geest gaan,
dan zal hij B. en W. moeten verzoeken
zich met de regenten in verbinding te
stellen.
Mevrouw BRAGGAAR heeft geen be
zwaar per motie dan zoo'n verzoek tot B.
en W. te richten
De VOORZITTER raadt aan dit artikel
dan liever aan te houden in plaats van
te komen met een motie.
Wethouder GOSLINGA oordeelt de mo
tieven van mevr. Braggaar alleen gevoels
argumenten en ontraadt daarom aan
houden.
De heer v. ECK: Gevoelsargumenten
kunnen ook belangrijk zijn.
Mevr. BRAGGAAR verdedigt nader haar
„gevoelsargumenten" en stelt aanhouding
van art. 1 voor en zoodoende van deze
verordening.
Wethouder GOSLINGA wijst nogmaals
er op, dat de stichtingsacte zich verzet.
Het voorstel van mevr. Braggaar wordt
verworpen met 1812 stemmen.
Vóór de S. D, A P. en de heeren Zitman
en Van Tol.
De verordening wordt dan z. h. st. goed
gekeurd.
GEEN KUNSTSUBSIDIES.
I
17o. Praeadvies op het voorstel van den
heer Groeneveld, in zake beschikbaarstel- -
ling van gelden ten behoeve van de bevor
dering van het geven van goede volksvoor
stellingen op het gebied van zang. muziek
en tooneel, tevens praeadvies op het ver
zoek van het Mannenkoor „De Vereenigde
Zangers", om een subsidie in de kosten
van een te geven concert. (57»
De heer GROENEVELD gaat op de ge
schiedenis in om aan te toonen, hoe z.i.
B. en W. een vreemde buiteling hebben
moeten maken om tot hun voorstel te ko
men. Hij herinnert er aan, hoe ook de
heer Spendel destijds een voorstel van
plm. gelijke strekking deed, door den heer
Wilmer later verdedigd. Beide voorstellen
gingen naar B. en W. voor praeadvies. Nu
onthouden B. en W. zich echter van een
principieel oordeel, al waren zij destijds
principieele tegenstanders. Blijkbaar den
kend: 10 S. D. A. P.7 R. K. dat is een
meerderheid! Spr. zal in de toekomst voor
zichtig worden met dat in praeadvies ge
ven van voorstellen, gelet op het nu ein
delijk afgekomen praeadvies, waarin al
leen wordt gezegd, dat de gemeente-fïnan-
ciën het niet toelaten, zonder eenige prin
cipieele beschouwing. Dat stelt spr. zeer
teleur. En daarvoor was een jaar noodig!
Het gaat om f. 5000. Zeker, de financiën
zijn niet krachtig, doch zoo'n bedrag is al
tijd nog wel te vinden als het noodig is
voor iets goeds. Het gaat er alleen om, of
de zaak het waard is. Dat durven B en
W. principieel blijkbaar niet aan om te be
oordeelen, doch zij zullen z. i daaraan toch
niet kunnen ontkomen
Amsterdam trekt ruim 4 ton uit voor
kunstsubsidies, Leiden, 1/10 gedeelte van
Amsterdam, zou de f 40.000 kunnen ge
ven. doch dit durfde spr. niet aan en van
daar zijn voorstel ad f. 5000. Wel niet veel.
doch er is toch iets mee te doen om Lei
den meer bewoonbaar te maken en gezel
liger. Nu groeit de stad als bijkans eenige
uitzondering niet en een van de oorzaken
ziet spr. in het duffe hier.
Wethouder TEPE kan zich voorstellen,
dat de heer Gr. teleurgesteld is over het
praeadvies. Maar dit beteekent niet, dat B.
en W. de kwestie onbezien hebben gelaten
en niet onderzocht. Doch de gemeente-
finantiën waren van dien aard dat inwil
ligen onmogelijk bleek en daarom is de
principieele kwestie niet aangeroerd. Spr.
wil wel zeggen dat B. en W. thans niet ge
heel afzijdig staan van het beginsel van
bevorderen der kunst, hoe vroeger het col
lege ook heeft geoordeeld. Doch er worden
dringender dingen gevraagd naar hun
oordeel en vandaar dit afwijzend prae
advies.
De heer GROENEVELD is verheugd, dat
het college haar principieel oordeel heeft
herzien. Het gaat er dus nu nog alleen om
of men f. 5000 over heeft als noodig voor
dit doel.
De heer WILMER sluit zich aan bij den
heer Tepe. Uitsluitend om de firtantiën
der stad zal hij den heer Gr. nu niet steu
nen. Hij hoopt op betere tijden.
Het praeadvies van B. en W. wordt aan
genomen met 2110 stemmen.
Tegen de S. D A. P.
HET BEWAARSCHOOLONDERWIJS.
18o. Voortzetting van de behandeling
van de voorstellen in zake de reorganisatie
van het bewaarschoolonderwijs enz.
(266 en 1930)
Wethouder TEPE vervolgt zijn rede.
Den heer Meynen merkt spr. nog op, dat
ook het bew. schoolonderwijs wel hulp
leerkrachten gebruikte.
Spr. wil dan de andere sprekers beant
woorden. De heer Romijn heeft als licht
bezwaar geopperd, 'dat bij het minder
heidsstandpunt het gevaar dreigt van het
vragen van subsidie door schooltjes van
betere gesitueerden. Spr. oordeelt dat ge
vaar gering, doeh ook volgens het meer
derheidsstandpunt bestaat dat, zij het in
gematigden vorm.
Spr. wijst er dan op, hoe zoowel de heer
Meynen als de heer v. Es zich losmaakten
van de bewering in het meerderheidsrap
port, dat het bew. schoolonderwijs geen
enderwijs is. Dat verheugt spr.
Den heer v. Es merkt spr. op, dat geen
argument kan zijn, dat het openb. onder
wijs zich niet uitbreidde, want rechts ging
dit steeds tegen, zij het later om finan-
tieele redenen.
Wat de leeftijd betreft, nog geen 10 pet. j
van alle leerlingen van het bew. school
onderwijs in ons land is beneden de 31/':
jaar. Verhooging van den leeftijd tot dien
grens wordt paedagogisch ook door velen
noodig geoordeeld.
De heer v. Es spreekt verder over het I
gevaar der minderheidsvoorstellen als links j
eens de meerderheid kreeg. Zou dat ge- j
vaar niet bestaan, bij de meerderheids-
voorstellen? Evenzeer, als links dan on- j
recht wilde.
Spr. komt dan tot den heer WiiDrink,
die reeds half bekeerd bleek, daar hij al
leen finantieel bezwaar had. Onjuist is,
dat de minderheid het raadsbesluit om
den leeftijd op 3 jaar te handhaven, wille
keurig los liet. Het college was geheel vrij
om het geheele vraagstuk te bezien en ge
let op het nieuwe gezichtspunt der min
derheid, mocht deze wijziging voorstel
len. Een volmaakte gelijkstelling wordt
niet bereikt, dat is waar, doch a priori te
rugwerkende kracht te eischen, om goed te
maken, wat vroeger is verzuimd, zou ieder
voorstel onmogelijk maken. Een volkomen
redelijke gelijkstelling in de toekomst ligt
in het voorstel der minderheid.
Inzake het cijfer 72 als minimum aantal
leerlingen voor het recht op subsidie voor
het bijz. bew. schoolonderwijs wijst spr. er
op. dat dit cijfer geldt voor het openb.
en hef bijz. bewaarschoolonderwijs, dus in
dit opzicht is er gelijkstelling. Spr. erkent,
dat er echter geen reden is een jaar te
wachten met de subsidie bij den bouw en
in dit opzicht stelt hij een redactiewijzi
ging in uitzicht. Nooit zal een reden tot
wering van een bijz. 'bew. school mogen
zijn de aanwezigheid van een openb. of
omgekeerd, doch z. i. behoeft dat niet te
staan in de voorstellen, al heeft hij daar
tegen geen bezwaar.
De finantieele bezwaren van den heer
de Reede kan spr. niet als argumenten er
kennen.
Den heer Verwey verzekert spr. dat ook
z.i. het stichten van een bewaarschool
commissie nuttig kan zijn, waarvan de sa
menstelling nader onder de oogen is
te zien.
Voor de vrees van den heer Groeneveld
dat hij met het openb. bew. schoolonder
wijs echter nu zou komen in den strijd
tusschen beide soorten bew. schoolonder
wijs is z. i. geen reden.
Nu nog een spreker, die niet aan het
woord is geweest wethouder Goslinga.
die een nota deed verschijnen, die op hem
echter weinig indruk maakte. De cijfers
zeggen toch niets, daar zij slaan op iets,
dat niet voorgesteld is door de meerder
heid. Men moet tegenover elkaar stellen
de voorstellen van meerderheid en min
derheid, niet hoe het zou zijn. a 1 s een de
basis der andere aannam, wat toch niet
het geval is. Daarmee is deze nota van
zelf afgedaan.
Tot slot geeft spr. nog een korte samen
vatting te willen geven.
Opvalt, dat de minderheidsvoorstellen
noch rechts noch links volkomen bevredi
ging schenken, hoewel dit juist de bedoe
ling was. Dat ligt alleen aan het niet be
vredigd zijn der partijen, die ieder voor
zich 100 pCt. vragen, hetgeen onmoge
lijk is.
De heer GOSLINGA: Behalve dan de
R.-K. partij.
Wethouder TEPE: Ik spreek alleen van
voorstanders van openb. en bijz. onder
wijs; bij beide is gedeeltelijk bevrediging,
zooals hij reeds verklaarde. Een compro
mis is echter alleen in staat een toekomst
te scheppen, die rust kan geven in alle
kampen.
De schoolstrijd is geheel gebaseerd op
zoo'n compromis en daarom verbaast het
spr., dat de A.-R. fractie een motie aan
nam verklarend dat de R.-K. een sinds
jaren gevolgde politiek verliet. Juist het
tegenovergestelde is het geval. Het meer
derheidsstandpunt heeft de altijd gevolg
de politiek verlaten. Zeker, rechts huldigt
nog steeds het standpunt der vrije school,
doch de wet. van hoog tot laag, geeft de
gelijkstelling met zekere voorrang voor
het openb. onderwijs in de bestaansmoge
lijkheid. maar dat is door geheel rechts
aanvaard. En is de houding der A.-R. in
zake het bew schoolonderwijs daarmede
niet in strijd?
Iets minder groot zou de onjuistheid
der A.-R. zijn, zoo in 't bijzonder in de
motie gestipuleerd was, dat het alleen het
bew.schóolonderwijs betrof, doch is de
houding daartegenover wel gedefinieerd?
Wel bleek er steeds een streven naar ge
lijkheid ook op dit terrein, zie b.v. naar
Den Haag en Haarlem, al kan het daar
niet halen bij wat de minderheid hier nu
voorstelt.
Het verwijt der A.-R. kiesvereeniging
wijst spr. dan ook verre van zich als vol
komen ongemotiveerd. Spr. onderschrijft
den heer Colijn dat er een concurrentie-
wedstrijd moet zijn. tusschen het bijz. en
het openb. onderwijs, doch dan moet het
zijn een eerlijke strijd, niet afhankelijk
van toevallige meerderheden. Ook dan al
leen is de overwinning de moeite waard.
De stemming der A.-R. en der S.D.A.P. is
niet die, noodig voor de pacificatie. Beide
richtingen moeten gelijke kans hebben
en dit is alleen mogelijk door het wette
lijk compromis te aanvaarden. Anders zou
alleen gelden het recht van den sterksete.
Het minderheidsstandpunt huldigt er
kenning van dezen eerlijken concurren-
tenstrijd. Spr. eindigt met aan te dringen
synthese in plaats van antithese zooals op
16 Juli 1930 wethouder Goslinga zich uit
sprak in den Leidschen Raad, spr. citeert.
(Applaus).
Hierna schorsing.
AVOND ZITTING.
Wethouder REIMERINGER heeft slechts
weinig toe te voegen aan het betoog van
zijn collega Tepe, De drie openb. bestaan
de scholen wil men wel dulden, doch aan
uitbreiden denkt men niet. hetgeen spr.
zeer betreurt. Zie, wat elders gebeurt. Hij
sluit zich aan bij het betoog van den heer
Romijn' ieder's opvatting wil hij eerbie
digen, er is in de liberale opvattingen een
wending gekomen, in dezen, doch in an
der opzicht zijn zij gelijk gebleven: opko
men voor de vrije ontwikkeling van alle
stroomingen, dus ook van die, die mee-
nen. dat godsdienst etc. van zulke kleine
kinderen nog verre moet worden gehou
den. Ieder moet worden bevredigd, dat is
de ware pacificatie.
Spr. laakt in dezen de A.-R. motie. Zou
het voorstel der meerderheid van B. en W.
worden aangenomen, dan is het openb.
bew.school-onderwijs dood, daaraan is
geen twijfel. Men kan zeggen: laat het
part. initiatief ingrijpen, doch dat gebeurt
I niet voor het arbeiderskind, voor wie juist
I extra zorg moet zijn weggelegd.
Voor het gemeentebestuur van Leiden
is in dezen een taak weggelegd.
Het meerderheidsstandpunt.
Wethouder GOSLINGA verdedigt het
I meerderheidsstandpunt. Men kan op ver-
l schillende wijze staan tegenover het bew-
schoolonderwijs. Eén is: absoluut geen
overheidsbemoeiing. Twee: openb. scholen
en geen subsidie voor bijz. Zoo was 't hier
sinds 1842. Vele bijz. scholen zijn zoo dood
gedrukt. Eerst vanaf 1910 komt het derde
standpunt: openb. met subsidie aan bijz.,
doch dit bevredigt niet, daar het subsidie
laag is en anderzijds stelselloos, zooals spr.
nader aantoont. Geen wonder, dat dit
vraagstuk geheel op de helling is geko
men. Het standpunt der meerderheid is:
houden der openb. scholen doch uitge
breider subsidie aan het bijz, De meerder
heid heeft drieërlei bezwaren tegen de
minderheid: principieele, financieele en
politieke. Bij de minderheid neemt de
overheid de taak der ouders geheel over
en bevordert een centrale opvoeding.
Verwonderlijk is het meegaan der R.K.
met dit standpunt, gezien hun actie voor
eigen instellingen. Spr. citeert enkele
persuitingen in dezen.
Spr. zet uiteen, hoe de wethouder van
onderwijs zou staan tegenover neutrale,
R.K. en Chr. ouders, waarbij de twee laat
ste categoriën verre in het nadeel zijn
door allerlei risico's. Dat noemt de heer
Tepe gelijke kans geven! Spr. noemt dat
een besliste voorrang voor het neutrale.
Bij het L.O. is er tenminste nog de steun
van het hooger gezag, hier is geen enkel
beroep mogelijk.
Dan de financieele bezwaren. Spr. vindt
het wat grof van den heer Romijn te
zeggen op spr's opvattingen in dezen
geen prijs te stellen, deze kan zijn cijfers
toch toetsen. Subsidieeren is toch nooit
zoo duur als het dragen van alle kosten,
zooals de minderheid aanvoert voor het
openb. bewaarschoolonderwijs. Dat de
meerderheidsvoorstellen duurder zijn, is
slechts schijn en komt door het verschil
in leeftijdsgrens. Daarom heeft zijn nota
wel degelijk beteekenis. Die leeftijd is een
belangrijke kwestie, waarbij de meerder
heid zoo fatsoenlijk was zich te houden
aan het raadsbesluit in dezen tot hand
having van drie jaren. De minderheid legt
ook geen enkele rem aan, noch voor de
stichting van openb., noch van bijz. scho
len. Er is geen enkel criterium.
De heer ROMIJN: het gezond verstand
van den raad.
De WETHOUDER: makkelijk te zeggen.
Spr. vreest, dat 'n eenvoudig adres maat
gevend zal zijn. Door de verhooging van
den leeftijdsgrens zullen er z.i. ook niet
minder scholen komen, alleen minder
goed bezette. En volgens het minderheids
stelsel zal het onderwijs ook van mindere
kwaliteit zijn.
Spr. waarschuwt evenals vele sprekers
voor de financieele gevolgen, dit op grond
van practische ervaring.
De heer ROMIJN vraagt matiging bij
het bijz. onderwijs. Het zal dit uit den
aard der zaak altijd zijn, gelet op het ri
sico, doch het kan toch niet achterblij
ven. Na de pacificatie is bovendien de
offervaardigheid voor het bijz. onderwijs
gedaald, een logisch gevolg. Alles komt
dan neer op den wethouder!
Wordt het te duur, dan breekt men met
het stelsel! Mogelijk bij het meerderheids
stelsel, niet bij dat der minderheid. Zie
ook naar Utrecht. Dan de politieke ge
volgen. Feitelijk is er geen meerderheid
voor de minderheid op dit punt in den
raad. De R.K. zijn er voor, maar de Vrijh.
Bond is in erkenning der rechten van 't
Niar het Engelsch van LEO WALMSLEY.
20
Hij stak me een hand met keurig gema-
r.cuurde nagels toe, kuchte een paar maal
ei begon:
„A. .a. .a. .a. .ngenaam! B b b..uiten-
lewoon a. .a. .ngenaam! Al veel van u ge-
ïoord. L. .1. .1. .lamme boel, ditErg
.iek, zou ik zeggen."
Ik weet niet wat ik hem ten antwoord
gaf, want ik was zoo verontwaardigd, dat
het me niet kon schelen wat ik zei. Wat
verbeeldde dat meisje zich wel? Om zich
zoo in te dringen, om te doen of Timms en
ik een paar onnoozele jongens waren.
Niet, dat ze niet handig was, dat ze de
zaak niet goed, niet.... deskundig aan
pakte! Ze hielp den ouden man met een
zorg en een zachtheid, die niet bepaald in
overeenstemming waren gedachtig de
manier waarop ze zich bij ons laatste on
derhoud over hem uitgelaten had met
haar gevoelens ten opzichte van hem.
Maar ik kon al die dingen zelf doen. ik
had haar niet noodig, hoe eerder ze ver
dween hoe liever het mij was.
We maakten een draagbaar van een
Pa?.r. riemen en het zeil en legden onzen
patient er op. Toen dat gedaan was, keerde
ik me tot Miss Howard.
„U heeft me heerlijk geholpen.Dank
u we'". zei ik zoo vriendelijk mogelijk.
„Maar nu kunnen wij het verder wel alleen
af. 't Is trouwens hoog tijd dat u weggaat.
Over tien minuten is het donker en in het
donker komt u nooit veilig naar buiten.
Nog wel bedankt. Buitengewoon vriendelijk
van u, om ons zoo te helpen."
„O, maar ik laat hem niet in den
steekzooals hij nu is, zou ik het niet
kunnen," gaf ze alsof haar blijven iets heel
gewoons was, ten antwoord. „Hij moet zoo
gauw mogelijk kinine hebben en hij moet
behoorlijk verzorgd worden. Heeft u
medicamenten bij u? Ja....? Laten we
dan niet langer staan praten. Oppakken
en naar boven dragen, dat is het eerste
wat ons te doen staat."
Ik keek haar eerst wat onzeker aan. Als
ik mijn privé-gevoelens ten opzichte van
deze ongewenschte tusschenkomst buiten
beschouwing liet. moest ik toegeven dat
we haar hulp goed konden gebruiken.
Het pad was steil en op sommige punten
uiterst moeilijk begaanbaar; in zijn hart
had ik me al afgevraagd hoe Timms en ik
dat naar boven dragen zouden opknap
pen. Ik knikte dus, wat onbeleefd-kort
misschien, maar ten slotte voelde ik er
niets voor om enthousiasme te veinzen
We tilden de draagbaar op: met aan
iederen kant een van ons, ging het nu
langzaam plateau-waarts. Boven brachten
we hem tot voor de tent en droegen hem
naar binnen. Maar toen vond ik het
genoeg.
„Miss Howard. ik ben werkelijk,ten
zeerste erkentelijk voor de hulp door u en
uw broer verleendIk hoop daarom dat
u me niet onbeleefd zult vinden, maar ik
moet u dringend verzoeken, naar uw boot
terug te gaan."
„Ik ben wel geen gediplomeerd verpleeg
ster, maar een malaria-patiënt helpen, dat
kan ik toch nog wel
„Wees zoo goed dien thermometer neer
te leggen Terwijl ik sprak, had ze
nota bene den koortsthermometer uit het
nikkelen buisje gehaald en was ze in alle
kalmte bezig hem af te slaan.
„Leg dien thermometer neer! Maar, ka
pitein Cleveland! Hoe kunt u zoo egoïst
zijn? Dr. Flint is ernstig ziek. Bent u wer
kelijk van plan om uw vooroordeelen uw
achterdochtige gedachten
,,'t Gaat niet om mijn vooroordeelen,
enz., enz.", viel ik haar vrij ruw in de rede.
„De quaestie is, dat ik weet, dat u dr. Flint
geen goed hart toedraagt. Tot dusver bent
u heel vriendelijk en hulpvaardig ge
weest, maar nu ik u gezegd heb, dat ik het
alleen af kan, moet u weggaan. Doet u het
niet, dan ligt de conclusie voor de hand,
dat er iets anders achter zit. Wat, is niet
moeilijk te raden. Er is iets, dat u graag
zou willen wetenHij is degeen, van
wien u het te weten zou kunnen komen..
Door de koorts weet hij op het oogenblik
niet wat hij zegt.het zou kunnen
„O!" barstte ze verontwaardigd uit.
„Dus u denkt, dat ik van zijn ziek-zijn zou
willen profiteeren?O
„Zeg eens", viel haar broer haar gemoe
delijk bij, „dat is toch wel een beetje al
te bar. Alle gekheid op een stokje
„God beware, nu gaan we nog argumen
teeren!" riep ik buiten mezelf van geïrri
teerdheid. „Schei er mee uit en schiet op.
Neem me niet kwalijk, Miss Howard, zoo
bedoel ik het nietmaar doe me een
genoegen en ga weg. Ga asjeblieft weg!"
Met een gezicht dat niets van haar ge
voelens verried legde ze den koortsthermo
meter neer en ging, rakeling langs me
heen, de tent uit Buiten bleef ze staan en
keerde zich naai' me om.
„Die verontschuldiging tel ik niet, kapi
tein Cleveland. Ik vind uw houding bui
tengewoon onhebbelijk."
Howard was zoo verstandig om niets te
zeggen. Zonder groet gingen ze weg, dwars
het plateau over in de richting van het
zig-zag pad.
Maar het was nu bijna volslagen donker.
Van ons kamp af konden we nauwelijks de
lagune zien
„Zorg jij voor den dokter", beval Ik
Timms, „Ik moet .even met hen mee". In
het voorbij loopen nam ik mijn electrische
zaklantaarn van mijn veldbed en ging de
belde Howards achterna. Onderaan, bij het
strand, haalde ik hen in.
„We hebben geen hulp noodig", zei het
meisje op afgemeten toon, toen ze mijn
gestalte naast de figuur van haar broer
zag opduiken. „Mijn broer zal wel voor de
boot zorgen."
„Ik ben bang, dat dat gemakkelijker ge
zegd dan gedaan is", zei ik neerslachtig.
In onze bezorgdheid voor den dokter had
den we onze inboorlingen en hun vermale
dijd bijgeloof geheel en al vergeten. „Mis
schien weet u het en misschien weet u het
niet. maar het spookt op Dondereiland.".
„Waarachtig1 hoe vin-je dat!" hoor
den we Howard op eens roepen. „De boot
is weg.... Verduiveld zeg. dat is een
lamme boel."
„Misschien wilt u wel zoo goed zijn ons
te zeggen, waaraan we dat te danken heb
ben", zei Miss Howard scherp met een
minachtenden blik naar mij.
.Ik doe ongeveer niets anders", gaf ik
minstens even scherp ten antwoord. „Dit
eiland hier is een spook-eilandten
minste volgens de Swahili's van dit deel
van de kust. Voor geen geld zouden ze na
zonsondergang hier een voet aan wal zet
ten. 't Kan zijn dat uw bedienden het nog
niet wisten, maar dan zijn ze door de
onzen wel gauw wijs gemaakt
„Vooral als u ze gezegd hadt het te
doen", viel ze me in de rede. „Ik maak u
mijn compliment, dat heeft u knap be
dacht! Maar misschien wil u nu wel weer
zoo goed zijn ze te roepen en ze te zeggen,
terug te komen. We kunnen h'»r niet den
heelen nacht blijven staan."
„Neen, daar zegt u een waar woord",
gaf ik met overtuiging ten antwoord. „Dat
zou voor alle partijen niet bepaald aange
naam zijn. Maar of ze terug zullen komen
betwijfel ik
Ik praaide de diiow, die een kleine drie
honderd meter uit de kust voor anker lag.
Hamsar gaf me antwoord. Ja, de twee
sloepen lagen bij het schip. De roeiers wa
ren bang, ze durfden niet meer naar het
strand toe. We konden toch zelf wel be
grijpen hoe gevaarlijk het daar was? Ja,
het was erg jammer, dat de blanke dame
en haar broer niets bij zich hadden. Hij
begreep heel goed dat ze het niet zonder-
tent en dekens doen kondenOf haar
roeiers naar de motorboot wilden gaan om
alles te halen?.... Neen, dat wilden ze
niet. Ze waren bang voor het rifEr
was geen maan.ze konden de vaargeul
niet zien.
Ziezoo, dat wisten we alweer. Ik keerde
me naar de twee schipbreukelingen om en
gaf een resumé van het gesprek.
„Buitengewoon knap", gaf het meisje
koeltjes ten antwoord. Ik voor mij begreep
niet, waaraan ik die hatelijkheid te dan
ken had. Door mijn houding in het kamp
wist ze docht me, toch evengoed als ik dat
ik niets liever wilde dan haar met haar
broer in die ongelukkige sloep te zien weg-
roeien. Dat vertelde ik haar dan ook, in
wat beleefder bewoordingen natuurlijk
Maar het gaf me niets. Hoe langer ik
praatte, des te onredelijker werd ze. Op het
laatst hield ik van pure woede mijn mond;
als iemand je per se verkeerd begrijpen
wilde
„Zeg, als we ze eens vrat beloofden!" op
perde Charley, toen de stilte hem wat te
lang duurde.. Geld.... 'n flinke som
ineens zeg! Wie weet hoe het helpt!"
„Dat zou u in dit geval niets geven.
Tegen hun bljgeloovigheid legt alles het
af", zei ik verbeten. „Maar ik weet wat
anders. Als u zoo goed wilt zijn even te
wachten.,
(Wordt vervolgd), 1