VAOERLANOSCHE BANK 72ste Jaargang LEIDSCH DAGBLAD, Zaterdag 28 Maart 1931 Derde Blad No. 21788 Buitenl. Weekoverzicht 8100 BRIEVEN UIT BERLIJN. DE AVONTUREN VAN ADAMS0N, INGEZONDEN. Europa opgeschrikt door een nieuw geluid. Een nieuwe lente en een nieuw geluid. Duitschland en Oostenrijk hebben er samen voor gezorgd, dat dit voor 1931 op waarheid berust! Zij hebben een nieuw geluid doen hooren op den eersten lente dag, waarvan ons werelddeel davert. Of men er om moet juichen dan wel weenen zie. dat zal de toekomst moeten aan wijzen. Onvoorbereid en meest onverwacht werd plotseling de wereld ingeslingerd, dat tus- schen beide Duitsche landen, die reeds lang een eenheid zouden vormen, zoo de vredesverdragen dit niet verboden, zij het dan niet direct in ieder geval indirect, een douane-verdrag tot stand was gekomen- waardoor op dit terrein de gewenschte „Anschluss" inmiddels is bereikt. Het be zoek van den Duitschen minister van bui- tenlandsche zaken Curtius aan Weenen vindt daarin zijn verklaring en meer dan dat! Spoediger dan wij zelf geloofden, is bewaarheid onze voorspelling, dat we te eeniger tijd wel meer zouden vernemen van dit z.g. beleefdheidsbezoek! De mededeeling was een volkomen ver rassing; zelfs voor de voornaamste staats lieden, al willen enkele het doen voorko men, alsof zij officieus wel op de hoogte waren. Was dit laatste juist, men zou in de pers, waarover iedere regeering beschikt, ongetwijfeld krachtige waarschuwingen hebben gelezen. Door het verrassend ka rakter draagt de jongste overeenkomst, die nog nader moet worden uitgewerkt, doch in groote lijn is uitgestippeld, op zich zelf een minder sympathiek cachet. Zij doet denken aan de duistere en ge heime politieke gestes van voor den oor log. die zooveel ellende over ons wereld deel hebben gebracht. En waartoe deze ge heimzinnigheid, zoo men overtuigd is van zijn goed recht? Los van iedere beschouwing doet der halve de wijze van optreden bij deze be langrijke kwestie niet bepaald sympathiek aan en ongetwijfeld is de vele en scherpe critiek, die niet op zich heeft doen wachten mede daardoor beinvloed. Dit althans was onnoodig geweest. Iedere staatsman van den huidigen tijd heeft o.i. de verplichting gelet op de vele moeilijkheden, die er nog hangen op ieder terrein van politiek en economie, zijn uiterste best te doen. niet noodeloos de atmosfeer te vertroebelen. En aan deze verplichting hebben Curtius en Schober zeker hierbij niet voldaan; zij zijn dus te kort geschoten! Wel toevallig is tevens, dat dit tolver drag juist komt na de groote mislukking ran de Volkenbondsconferentie op dit ge bied onder onzen landgenoot Colijn, in wiens lijn de overeenkomst overigens is en ongeveer tegelijkertijd met de bijeenkomst van de commissie, die te Parijs de confe rentie der Europeesche Unie zou voorbe reiden, Waarom Curtius niet naar Parijs ging, is nu meteen bijzonder duidelijk ge worden Een nieuw geluid is deze douane-over eenkomst tusschen Duitschland en Oos tenrijk onmiskenbaar en als zoodanig wordt zij algemeen erkend, zij het dat overigens de wijze van ontvangst zeer uit eenloopt. Nog trilde de kabel, waarlangs het groote nieuws wereldkundig was ge maakt of reeds deed Frankrijk een vlam mend protest hooren, officieel en niet officieel. De verrassing deed daar alle voorzichtigheid van oordeel verloren gaan! Dat men te hard van stapel is geloopen, zal men nu ook daar wel moeten erken nen, gelet op het verdere verloop van zaken. Van Fransche zijde had men het liefst oogenblikkelijk een scherp protest naar Berlijn en Weenen willen richten en dit laat zich denken, daar de Fransche Donau-politiek door dit tolverbond ge ducht in het gedrang komt; maar eigen belang levert op zich zelf geen grond daartoe. Voor zooiets moet men sterker in zijn schoenen staan. Er zijn een drietal kanten aan deze tol- overeenkomst: een juridische, een politieke en een economische. Beide laatstgenoemde kan men voorloopig uitschakelen, want al zun zij ook van nog zoo groote importan tie voor Europa, zij raken toch in de eerste plaats alleen de beide direct er bij betrok kenen. Ieder vrij land mag immers ver dragen sluiten zooals het dat zelf goed keurt, los van de vraag, welke uitwerking jut zal hebben. En Duitschland zoowel als Oostenrijk, al zuchten zij onder de gevol gen van den verloren oorlog en de daarop gevolgde vredesverdragen, moeten niette min als vrije en onafhankelijke landen worden beschouwd. Dat is hetgeen men 'n Frankrijk uit het oog heeft verloren bij den eersten schrik over hetgeen had plaats gevonden. Anders staat het met de juridi sche vraagstukken: ongetwijfeld is het een goed recht van ieder land de vraag te stellen of niet iets wordt gedaan, dat m strijd is te oordeelen met bestaande regelingen en conventies en in dit opzicht is het logisch, dat Frankrijk de vraag opwerpt, of het tolverdrag niet in strijd is ®et de vredesverdragen en met het pro tocol van 1922 betreffende de hulp aan Oostenrijk in den vorm van leeningen ver leend. Het is de verdienste van den Engel- schen minister Henderson de kwestie te hebben teruggebracht binnen de perken oer werkelijkheid en zijn voorstel, door den Volkenbondsraad de juridische vraag te doen onderzoeken is volkomen logisch en alleszins geëigend de scherpe kanten van de affaire af te vijlen. Duitschland en Oostenrijk, die hun goed recht onbetwist baar achten, zouden daarom verstandig handelen, zoo zij op het Engelsche voorstel ingingen. Dit onderzoek kunnen zij boven dien nimmer beletten, dit kan plaats heb ben met of zonder hun toestemming en waarom daarvoor dan teruggedeinsd, zoo zij inderdaad overtuigd zijn van hun recht? bit de antwoorden van beide landen op een polsen van Engeland of zij voor zoo danig juridisch onderzoek voelen, is nog met definitief op te maken hoe hun stand- Punt is Zij verwierpen onherroepelijk een onderzoek naar politieke en economische gevolgen, maar de juridische zijde is te hag beroerd, om een oordeel te vellen. Moge het verstand, nuchter en koel, zegevieren! Met Frankrijk staat Tsjecho-Slowakije h vijzend tegenover het tolverdrag; v?„; i,1^: Polen en enkele landen der leine Entente vreezen de gevolgen, al SZU ,-met 200-11 fel afwijzend stand- trekkpPiU ngsland en Amerika zijn be- Dro dl» „™?verï?mig- zÜn zelfs eerder lijk wiSttÜ?^.3" Dlfntehgevolge kan moei den beoordeeld, wat de gevolgen zullen zijn, zoo juridisch de bezwaren wegvallen. Doch voorloopig lijkt er eerder reden tot weenen dan tot juichen, gelet op de animositeit, die er is ontstaan en in hoofdzaak wel berust op de vrees, dat de „Anschluss" langs dezen weg wordt bin nengehaald, die men totdusver heeft we ten te keeren, zij het ook in strijd met het zelfbeschikkingsrecht der volkeren. Alleen als dit douaneverdrag kan leiden tot een algemeen neerhalen der tolbarrieres in ons werelddeel, zou er reden tot juichen zijn En wie durft daarop hopen? RECLAME. VOOR BELASTE WAARDEN •«-GRAVE VHAGE 60 Tegen beurskoers JL p OBUGATIÈN m. faarl. aitloting 6353 Overdreven sportverlieerlijking. (Van onzen Correspondent). Berlijn, 22 Maart. Een zeer, zeer eigenaardig deel van het uitgaande Berlijnsche publiek treurt in volle oprechtheid over de omstandigheid, dat een zesdaagsche wielerwedstrijd de 25ste, die Berlijn tot nu toe organiseerde alweer tot het verleden behoort. Wie zulke vertooningen nimmer lpijgevvoond heeft, wat nu eenmaal met liet overgroote deel van de menschheid het geval is, kan zich van de met niets anders te verge lijken stemming varr deze „sport"-demon- stratie, die we aan Amerikaansch voor beeld te danken hebben, geen voorstelling maken Schrijver dezes is zelf in jonger jaren een hartstochtelijk „wielrenner" geweest, herinnert zich nog gaarne de periode tus schen 1898 en 1900, toen hij geen grooter genot kende dan het onveilig maken van deftige, stille Haagsche straten door „plaatselijke training" op rijwiejen met ongewoon „hoogc gearing" en ongemakke lijk diep-gebogen stuur, wat dan ten slotte op meer of minder officieele wedstrijden op den toen reeds tamelijk kapot-geréden en in de bochten gevaarlijk weinig op gehoogde „Scheveningsche Wielerbaan" pleegde uit te loopen. Slechts de H.B.S.'ers van 1900 zullen zich die door ons liart- stochtelijk-beminde „wielerbaan"" nabij Cel lulaire gevangenis en Watertoren, te midden van de duinen en toch den „Nieuwen Weg" zoo nabii, met stellig een glimlach van verre genoegens nog herinneren. Wij wiel renners waren hcusch geen bloedige dilet tanten. We hielden het „achter levende gangmaking" twee tot drie uren met een tempo van gemiddeld 18 K.M aardig vol. Wij hadden „lange baan"-specialisten als vriend Viruly, die zich naam wisten te maken. En den koning te rijk waren we, als de „quint-Mulder" ons de eer van een paar demonstratie-rondjes aandeed! Dit alles alleen ten bewijze, dat uw briefschrijver zich om den drommel niet als een huisjes zittende, geestelijk-arme vijand van bijvoorbeeld de wi?l:rsport be schouwd wenscht te zien. Hij heeft nog jaren daarna in de groote dagen van Mathieu Cordang, Jaap Eden en zoovele anderen geen wielerwedstrijd, noch op de nieuwere banen noch op de wegen, over geslagen. Tot deze sport verzakte in een beroepsgedoe van de hinderlijkste afme tingen De „zesdaagsche", waar aan vele groote Duitsche steden langzaam maar zeker verslaafd schijnen te zijn, is wel het laagste niveau dat op dit „sporf'-gebied bereikt kon worden. Al dadelijk de grondgedachte: waarom zes dagen en nachten (zoogenaamd onaf gebroken met ononderbroken aflossing der paren, in werkelijkheid steeds in de ochtenduren oogluikend „geneutraliseerd"), waarvoor bijna een week rondtollen op belachelijke kleine baantjes, in een atmos feer van stof en rook, herrie die vaak tot minuten-lang gebrul aanzwelt, geparfumeer de „dames", vloekende begeleiders, totaal en halfdronken habitués en om drank be delende engelenbak-bezoekers? Natuurlijk, omdat in zulk een afbeulen van jonge menschen ten aanzien van een blèrende menigte nietsdoeners een zekere „prikkel" schuilt, die in Spaanscbe lan den door stierengevechten, in Indië door den strijd van karbouwen of hanen, in de oudheid door het loslaten van wilde dieren op onschuldige menschelijke slacht offers bereikt werd en wordt. De zes daagsche wielerwedstrijden, die zoo onge veer het maximum beteekenen van- wat een wielrenner lichamelijk kan uithouden, zijn geen sportdemonstratic maar een re cord-onderneming met het einddoel, veel geld te verdienen. Daarom alleen reeds behooren beschouwingen over zulke wed strijden, die geen sport en geen strijd beteekenen, in de sportrubrieken onzer bla den m i. ook niet thuis. Het moge voorkomen, dat elkaar werke lijk sportief-vijandig gezinde paren ernstig hun best dóen, elkanders prestaties te overtreffen en zoo mogelijk een zesdaag- schen wielerwedstrijd te winnen. De inge wijde weet, dat zulke eerlijke sportconcur- rentie niet al te vaak te bewonderen is. Er kan nu eenmaal door nog zoo goed getrainde menschen, die elkaar twee-aan- twee aflossen, niet 6 maal 24 uur aan één stuk op een miniatuur houten «straat weg' in slechte lucht en onder zoo nu en dan onbeschrijflijke opwinding van duizenden toeschouwers werkelijk „hard ge reden" worden. Het overgroote deel van den tijd wordt getreuzeld, in de ochtend uren is zoo nu en dan zelfs geen renner op de baan meer zichtbaar, 's middags wordt niet zelden zoo langzaam gereden, dat 8 K.M. per uur al opvalt, en vverkeleijke snelheden en pogingen elkaar te „lappen" worden bewaard tot 's avonds na tien uur tol s nachts twee of drie uur. Omdat dan eerst de dure loge's bezet worden, de men schen uit de theaters komen, veel geld voor een plaats en de noodige flesschen zure „Sekt' over hebben en daarom ook „waar voor hun geld" willen krijgen. Deze indeeling van wat zich een „wedstrijd" noemt, bewijst alleen reeds, dat de „zes daagsche" een parodie op alles wat sport is, genoemd moet worden. Maar zelfs het laatste schijntje van spor tieve waarde wordt weggenomen door de omstandigheid, dat een „zesdaagsche" zon der omkooperij op groote schaal, tusschen de paren onderling, de paren en de in dustrie, de paren en de trainers, de trainers en de fabrieken van fietsen, onderdeelen en banden, enz. enz in alle mogelijke variaties eenvoudig ondenkbaar is. En toch zijn er altijd weer tienduizen den, die elkaar bijna dooddrukken om voor den „zesdaagschen" een plaatsje te veroveren. En toch moeten wij arme jour nalisten altijd weer aan het werk om van de successen of nederlagenn van onze be roemde" landgenooten op dit speciale ge bied te vertellen. Een Piet van Kempen, en in den laatsten tijd vooral een Pijnen burg, dwingen ons, zes avonden en nachten op de perstribune te zitten om den onzin van zulke, „prestaties" voor dc belangstel lende lezers (zijn er die voor deze parodie op een eerlijk sportgebeuren werkelijk nog?) vast te houden. Er is tegenwoordig een streven bemerk baar, ook in de groote buitenlandsche pers in Duitschland in het bijzonder in de conservatieve om wat minder belang stelling te wekken voor moderne beroemd heden, die hun wereldreputatie minder aan werkelijk internationaal genie dan wel aan mode of aan de reclame-mogelijkheden van drukpers, kiektoestell, radio en film te danken hebben. Is het met deze mogelijk heden eigenlijk nog wel een kunst, be roemd te zijn? Men wordt door de zaken- menschen beroemd gemaakt, voila tout. En wenschen deze, dat er een einde aan de beroemdheid komt, dan wordt men een voudig verder doodgezwegen. Tenzij men, wat ook wel eens gebeurt, den managers over het hoofd gegroeid is. We zien het aan den wereldroem van een Charley Chaplin, die zeer zeker een groot, voor mijn part een geniaal komiek is, met alle tragische achtergronden, die van werkelijke komische genialiteit niet te scheiden zijn; maar die een kwart eeuw geleden het hoogstens tot een variété-bekendheid la „Groc" of Rastelii zou gebracht hebben. Slechts de verbrei ding van zijn werk door de film naar alle uithoeken der aarde maakte een wereld reputatie mogelijk, die zich dan boven dien in rijkdom, dus en macht over zekere publicisten en publiciteitsmogelijkhe'len kris talliseerde. Maar we zien het ook in het klein aan charmante en zeker niet talent- looze landgenootjes als Truus van Aalten, Lien Deyers en andere, die uitsluitend dank zij de filmtechniek na weinige maanden „presteeren" reeds grooter bekendheid ge nieten dan werkelijk geniale kunstenaars, vaak na 50 jaren zwoegen nog volkomen roemloos gebleven zijn. Er is tegenwoordig een streven zei ik bij ernstige journalisten om einde lijk eens een stokje te steken voor zulken onverdienden roem met behulp van tech nische mogelijkheden. En stellig kan de invloedrijke pers er veel aan doen om een eind te maken aan dc zotte bewierooking van eenvoudige talenten, wier werk door massaproductie wereldnaam krijgt. Jaren laag heeft in zulke gevallen de pers niet de publieke meening „geleid" oi „verte genwoordigd" maar omgekeerd. Men heeft dapper meegeholpen voor eendags vliegen of doorsnee-talenten publieke geestdrift te wekken, omdat men aannam (en. helaas terecht), dat een zekere domme massa daarin heftig belang stelt. Een „zesdaagsche", een Charley Chaplin- ontvangst (van de filmprestatie spreek ik in dit verband niet), een Piet van Kempen, een Truus van Aalten, een Amanoella zou den binnen verstandige grenzen gezien en behandeld zijn, indien „de pers" bereid te vinden geweest ware, van deze „sterren" niet meer ophef te maken dan ze in ver gelijking met werkelijk-groote vrouwen en mannen nu eenmaal verdienen. In Sparta ik weet het was de overwinnende speer- of discuswerper een nationale held. Maar da't waren andere tijden en dat was een ander volk. Toen stond de sportgedachte zoo hoog, bij uit voerenden en toeschouwers, dat in dien vorm en volksmoreei bereikbaar was. In onze dagen zijn de garderobevrouwen van het Sportpaleis waarschijnlijk de eenjgen onder het zesdagen-dak, die meenen, dat men zijn geld uitgeeft om verheffende sport te genieten! ROLAND ADAMSON "HEEFT PECH BIJ HET PANNEKOEK-BAKKEN Van onzen Londenschen Correspondent. De Bank herrijst uit haar puin. Het merkwaardige is, dat niemand de Bank van Engeland in puin heeit zien vallen, dat niemand de brekers bezig heeft gezien zooals men hen bezig heeft gezien op zooveel andere oude en groote en be langrijke gebouwen van Londen, die dan later gloednieuw en grijs-op-wit-af hoog oprezen op de plek waar ze eens nederiger en vuiler hadden gestaan. De oude Bank van Engeland, reeds in het laatste deel van de achttiende eeuw opgezet (de on derneming was al in 1694 gesticht i. was een laag gebouw dat misschien door de over- overgrootouders der tegenwoordige Lon- denaars wel is gezien maar dat voor latere geslachten aan 't gezicht was onttrokken door een hoogen stevigen muur, in het begin van de negentiende eeuw er omheen gezet voor bescherming van deze voor naamste geldveste des lands tegen moge lijke aanvallen van door ellende teugel loos geworden burgers en hun leiders. Die muur. voorzien van blinde ramen, klaarblijkelijk om de vier straten, die om het Bank-vierkant loopen aan den Bank- kant niet alle aanspraken op architectu raal bezit te doen verliezen, is intact ge bleven en belooft intact te blijven. Het oude gebouw rees niet boven dezen muur uit. Daarom kon het slooperswerk, dat in het vierkant plaats had. onopgemerkt blijven. Een half dozijn jaren heeft men er gewerkt zonder dat de Londenaars (en hoeveel Londenaars gaan niet per dag over het plaveisel van „The Bank", dat is het plein tusschen Mansion House, de Royal Exchange en de Bank van Enge land! er iets van konden merken. Alleen van uiterlijkheden aan het op en neer gaan van werklieden, het komen en gaan van wagens met materiaal, kon men zien dat daar binnen de kolossale muren groot en gewichtig werk aan den gang was. Maar de muren hielden het geheim van den aard van het werk verborgen. Men moest zich vergenoegen met de gedeelte lijk gefantaseerde, gedeeltelijk op verkre gen feiten berustende artikelen in de dagbladen, die gewaagden van de diepe diepten, waarin werd gewroet voor het leggen der fundeeringen en voor het bouwen der gewelven, waarin goud en an dere waarden zouden worden opgeborgen. Eén ding was zeker. De safes van de Ban», zouden de meest inbraakvrije ruimten van Engeland worden. Geen kluizen konden zoo ..burglar proof" zijn als die van het nieuwe bankgebouw. Zelfs artillerie van de modernste vindingen zou ze nooit bloot kunnen leggen. Maar al die verhalen hadden het effect, dat zij de brandende nieuwsgierigheid bij de Londenaars nog wat aanwakkerden in plaats van die tevreden te stellen. En toen na jarenlang wachten tenslotte de steenen van de nieuwen aanbouw boven de onverbiddelijke muren verrezen werd dit feit rondgebazuimd in alle kranten van het land en trokken zij, die niet vanzelr eiken dag in de City moeten zijn, in drom men naar dit centrum van het hart van het Britsche Rijk om getuigen te zijn van het historisch feit, dat „The Old Lady of Threadneedle Street" bezig was zich in een ander gewaad te steken. „The Old lady of Threadneelde Street". Dat is de spotnaam, waaronder de Bank van Engeland sinds jaar en dag bekend is geweest. Nu zij zich ging verjongen kon de spotnaam niet meer gelden. En toen de Bank steeds hooger en hooger uitrees boven de muren en ten slotte bekroond werd met een topgevel, die in de fries een beeld droeg van een vrou wenfiguur, was men er gauw bij deze dame in steen „The New Lady of Thread needle Street" te doopen. In haar uiterlijk is de Bank nu wel moderner geworden dan de modernste stichtingen van het land. Maar innerlijk, dat wil zeggen in de ge voelens en opvattingen van de heeren, die haar hebben vernieuwd en voor haar wel zijn moeten blijven zorgen, gaat zij aller minst met den tijd mee. Indien 'n vooruit strevend handelshuis een nieuw gebouw had opgericht en een symbool van zijn activiteit, vervaardigd door een vermaard beeldhouwer, in zijn gevel had gezet, zou het voor een gepaste onthullingsplechtig heid hebben gezorgd, de grooten des lands hebben uitgenoodigd, de vertegenwoordi gers der pers hebben bijeengeroepen en er in het algemeen een prachtig reclame slaatje uit hebben geslagen. Maar dat is niet voor de heeren van de Bank van Engeland. Zoo stond de ..Young Lady" nog in zakkendoek gehuld in den top en zoo verscheen zij op een goeden dag in al haar massieve vormen en in de schaar- sehe kleeren, die men symbQlische figu ren aandoet, open voor de oogen van een verbaasde wereld. Toen zij daar eenmaal te kijk stond mochten de pers-photogra- ven wel komen om er een kiekje van te nemen, „indien zij er plezier in hadden". En dat deden zij met bekwamen spoed. „The Young Lady" zelf viel niet bijster in den smaak van het publiek. Zij way Epstein-achtig van postuur. En daarmede was zij veroordeeld. Want Epstein is de moderne beeldhouwer, die in zijn werk at buitengewoon slecht den populairen smaak behaagt, met het gevolg, dat vandalen zoo nu en dan zijn in het openbaar ge plaatst werk met teer hebben besmeerd en van veeren hebben voorzien, of er kle verige groene verf op hebben gestreken, of het met steenen of zelf kogels uit pistolen hebben gebombardeerd in de hoop het onherstelbaar te beschadigen. En het beeldhouwwerk van Wheeler, die veel van de ornamentiek van het nieuwe bankge bouw heeft vervaardigd, was „Epsteinish". ..The Young Lady" werd ien is) voorwerp van spot en hoon Maar zij staat er hoog en veilig en zal veeren en teer en groene verf wel ontgaan. De naar de Royal Exchange gekeerde gevel, dat is de hoofdgevel, heeft inmiddels veel meer laten zien. Onder het vrouwen beeld in de fries van den topgevel is hal verwege de hoogte van het gebouw een rij mannen- en vrouwenfiguren in diep relief aangebracht. Die stonden ook eerst gedu rende eenige weken in zakkendoek gehuld. En zonder een schijn van waarschuwing (en blijkbaar met volledig gebrek aan in zicht in publiciteitswaarde bij de bestuur ders van de Bank, waren zij op een goeden ochtend in al hun man- en vrouwhaftig- heid te zien. Zelfs de vrouwen in steen, die daar plotseling in het stadsschap van de Bank waren verschenen, waren echte mannetjesputters. Met zulk een lijfwacht kon „The New Lady" hoogerop gerust zijn. En de kranten en de menschen ging voort te hoonen, de enorme kuiten en de enorme biceps en de vierkantige anatomie van deze reuzen en reuzinnen in steen. Hoe wel deze beelden op indrukwekkende wijze de macht en de kracht van Engelands „super"-geldstempel vertolken, doen de poorten, die toegang moeten geven tot de voorhal, dat zoo mogelijk nog beter. Het zijn bronzen deuren, een grooten mid dendeur van het porte-brisée-type en kleinere deuren aan eiken kant er van. De ornementiek is van de hand van denzelf den beeldhouwer, die de steenen beelden heeft vervaardigd. De middendeur heeft als middenstuk een schip uit den tijd van Willem van Oranje. Het symboliseert den tijd waarin de Bank werd gesticht. Er boven houdt de hand van Zeus den bliksem in bedwang; dit kan worden uit gelegd als een zinnebeeldige voorstelling van de macht van het geld. Boven deze voorstellingen heeft de eene helft van de deur het Zuiderkruis en de andere helft dc Groote Beer; dit beteekent dat de Bank in haar werkzaamheid de gansche wereld omvat. Het geheel is verre van harmonisch, maar het diepe relief en het zware en fraaie materiaal, waaruit deze hoofdpoort is vervaardigd, maken 't nochtans impo sant. Een, der zijdeuren heeft een voor stelling van twee klimmende leeuwen, die de klauwen hebben geslagen in een steilen berg Engelsche geldstukken. De andere zijdeur vertoont drie leeuwen van even eens heraldieke voorstelling. Al deze zaken zijn terstond tot bezienswaardigheid van Londen verheven. De lang opgekropte nieuwgierigheid krijgt nu lucht: en den laatsten tijd ls het toch al overdrukke plein voor de Bank vol „sight seeers". die naar den laatsten tooi van „The New Lady" komen kijken. (Buiten verantwoordelijkheid der Red.l Copie van al of niet geplaatste stukken wordt niet teruggegeven. HOE HET VOORAL NIET MOET. Gisteravond hebben eenige leden van de Leidsche Kunstvereeniging een lezing met lantaarnplaatjes bijgewoond, over „Brugge, (die scone)". Allergenoeglijkst werden wij rondgeleid, en er werden interessante mededeelingen gedaan. Al dadelijk, bij het begin van de lan taarnplaatjes, kwam 'tnaar voren, hoe er „geknoeid" is aan de oude gebouwen, om ze toch vooral maar mors-dood te houden. Hoe er aan een waardigen ouden kerke- toren. een „hoed" werd gegeven, die een- voudig-weg vloekte, met het religieuse karakter van dien toren. Dat zien de Bel gen niet. die, verblind, door de adoratie van de Engelsche misses (die soms thea traal hun geldstukken in een vaart wer pen, vanwege 't bijgeloof aan liefdesge luk) maar voortgaan aan den waarach- tigen luister van 't verleden, panopticum poppen toe te voegen, of dien luister te „repareeren" met onderdeelen van die poppen. Maskerade Net echt! Menschen van adel (hetgeen nog niet wil zeggen, dat hun geest datzelfde preadicaat ver dient) die in optochten meedoen (waarmee is de Belg gelukkiger dan dat hij een vaan draagt (lees Guido Gezelle) en dan ver kleed zijnnet echt", deze menschen „houden den moed er maar in", d.w.z. „houden den dood er maar in". En alsof dat nog niet erg genoeg is, bouwt men „Ouderwetsche huisjes", of 'n dito brug, die misleidende, de monumentencommissie op een dwaalspoor brengt. Men bouwt als tijdens burgemeester Zimmerman, in Rot terdam de Deiftshavensche uitbreiding, in Renaissance-gevels. 't Toppunt van on macht in artistieken zin (muzikalen zini is het verschrikkelijke monument, op het graf van Guido Gezelle. Ietwat Romaan- sche tralala. Neen 'n Luna-park inrichten, of een Dud-België te Antwerpen, dat gaat den Belg beter af. Doch van hoogere dingen van Bouwkunst moest hij afblijven. Een flinke orkaan kan in Brugge veel goeds verrichten. Slotsom is: Die 't oude aanbidt, is een vloek voor het heden. En in Leiden moet een Raadhuis gebouwd worden. WILLEM C. BROUWER, „Vredelust". Leiderdorp, 27/3/3L

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1931 | | pagina 9