VAOERLANOSCHE BANK
72ste Jaargang
LEIDSCH DAGBLAD, Zaterdag 28 Maart 1931
Derde Blad
No. 21788
Buitenl. Weekoverzicht
8100
BRIEVEN UIT BERLIJN.
DE AVONTUREN VAN ADAMS0N,
INGEZONDEN.
Europa opgeschrikt door een nieuw
geluid.
Een nieuwe lente en een nieuw geluid.
Duitschland en Oostenrijk hebben er
samen voor gezorgd, dat dit voor 1931 op
waarheid berust! Zij hebben een nieuw
geluid doen hooren op den eersten lente
dag, waarvan ons werelddeel davert. Of
men er om moet juichen dan wel weenen
zie. dat zal de toekomst moeten aan
wijzen.
Onvoorbereid en meest onverwacht werd
plotseling de wereld ingeslingerd, dat tus-
schen beide Duitsche landen, die reeds
lang een eenheid zouden vormen, zoo de
vredesverdragen dit niet verboden, zij het
dan niet direct in ieder geval indirect, een
douane-verdrag tot stand was gekomen-
waardoor op dit terrein de gewenschte
„Anschluss" inmiddels is bereikt. Het be
zoek van den Duitschen minister van bui-
tenlandsche zaken Curtius aan Weenen
vindt daarin zijn verklaring en meer dan
dat! Spoediger dan wij zelf geloofden, is
bewaarheid onze voorspelling, dat we te
eeniger tijd wel meer zouden vernemen
van dit z.g. beleefdheidsbezoek!
De mededeeling was een volkomen ver
rassing; zelfs voor de voornaamste staats
lieden, al willen enkele het doen voorko
men, alsof zij officieus wel op de hoogte
waren. Was dit laatste juist, men zou in de
pers, waarover iedere regeering beschikt,
ongetwijfeld krachtige waarschuwingen
hebben gelezen. Door het verrassend ka
rakter draagt de jongste overeenkomst,
die nog nader moet worden uitgewerkt,
doch in groote lijn is uitgestippeld, op
zich zelf een minder sympathiek cachet.
Zij doet denken aan de duistere en ge
heime politieke gestes van voor den oor
log. die zooveel ellende over ons wereld
deel hebben gebracht. En waartoe deze ge
heimzinnigheid, zoo men overtuigd is van
zijn goed recht?
Los van iedere beschouwing doet der
halve de wijze van optreden bij deze be
langrijke kwestie niet bepaald sympathiek
aan en ongetwijfeld is de vele en scherpe
critiek, die niet op zich heeft doen wachten
mede daardoor beinvloed. Dit althans was
onnoodig geweest. Iedere staatsman van
den huidigen tijd heeft o.i. de verplichting
gelet op de vele moeilijkheden, die er nog
hangen op ieder terrein van politiek en
economie, zijn uiterste best te doen. niet
noodeloos de atmosfeer te vertroebelen.
En aan deze verplichting hebben Curtius
en Schober zeker hierbij niet voldaan; zij
zijn dus te kort geschoten!
Wel toevallig is tevens, dat dit tolver
drag juist komt na de groote mislukking
ran de Volkenbondsconferentie op dit ge
bied onder onzen landgenoot Colijn, in
wiens lijn de overeenkomst overigens is en
ongeveer tegelijkertijd met de bijeenkomst
van de commissie, die te Parijs de confe
rentie der Europeesche Unie zou voorbe
reiden, Waarom Curtius niet naar Parijs
ging, is nu meteen bijzonder duidelijk ge
worden
Een nieuw geluid is deze douane-over
eenkomst tusschen Duitschland en Oos
tenrijk onmiskenbaar en als zoodanig
wordt zij algemeen erkend, zij het dat
overigens de wijze van ontvangst zeer uit
eenloopt. Nog trilde de kabel, waarlangs
het groote nieuws wereldkundig was ge
maakt of reeds deed Frankrijk een vlam
mend protest hooren, officieel en niet
officieel. De verrassing deed daar alle
voorzichtigheid van oordeel verloren gaan!
Dat men te hard van stapel is geloopen,
zal men nu ook daar wel moeten erken
nen, gelet op het verdere verloop van
zaken. Van Fransche zijde had men het
liefst oogenblikkelijk een scherp protest
naar Berlijn en Weenen willen richten en
dit laat zich denken, daar de Fransche
Donau-politiek door dit tolverbond ge
ducht in het gedrang komt; maar eigen
belang levert op zich zelf geen grond
daartoe. Voor zooiets moet men sterker in
zijn schoenen staan.
Er zijn een drietal kanten aan deze tol-
overeenkomst: een juridische, een politieke
en een economische. Beide laatstgenoemde
kan men voorloopig uitschakelen, want al
zun zij ook van nog zoo groote importan
tie voor Europa, zij raken toch in de eerste
plaats alleen de beide direct er bij betrok
kenen. Ieder vrij land mag immers ver
dragen sluiten zooals het dat zelf goed
keurt, los van de vraag, welke uitwerking
jut zal hebben. En Duitschland zoowel als
Oostenrijk, al zuchten zij onder de gevol
gen van den verloren oorlog en de daarop
gevolgde vredesverdragen, moeten niette
min als vrije en onafhankelijke landen
worden beschouwd. Dat is hetgeen men
'n Frankrijk uit het oog heeft verloren bij
den eersten schrik over hetgeen had plaats
gevonden. Anders staat het met de juridi
sche vraagstukken: ongetwijfeld is het
een goed recht van ieder land de vraag
te stellen of niet iets wordt gedaan, dat
m strijd is te oordeelen met bestaande
regelingen en conventies en in dit opzicht
is het logisch, dat Frankrijk de vraag
opwerpt, of het tolverdrag niet in strijd is
®et de vredesverdragen en met het pro
tocol van 1922 betreffende de hulp aan
Oostenrijk in den vorm van leeningen ver
leend. Het is de verdienste van den Engel-
schen minister Henderson de kwestie te
hebben teruggebracht binnen de perken
oer werkelijkheid en zijn voorstel, door den
Volkenbondsraad de juridische vraag te
doen onderzoeken is volkomen logisch en
alleszins geëigend de scherpe kanten van
de affaire af te vijlen. Duitschland en
Oostenrijk, die hun goed recht onbetwist
baar achten, zouden daarom verstandig
handelen, zoo zij op het Engelsche voorstel
ingingen. Dit onderzoek kunnen zij boven
dien nimmer beletten, dit kan plaats heb
ben met of zonder hun toestemming en
waarom daarvoor dan teruggedeinsd, zoo
zij inderdaad overtuigd zijn van hun recht?
bit de antwoorden van beide landen op
een polsen van Engeland of zij voor zoo
danig juridisch onderzoek voelen, is nog
met definitief op te maken hoe hun stand-
Punt is Zij verwierpen onherroepelijk een
onderzoek naar politieke en economische
gevolgen, maar de juridische zijde is te
hag beroerd, om een oordeel te vellen.
Moge het verstand, nuchter en koel,
zegevieren!
Met Frankrijk staat Tsjecho-Slowakije
h vijzend tegenover het tolverdrag;
v?„; i,1^: Polen en enkele landen der
leine Entente vreezen de gevolgen, al
SZU ,-met 200-11 fel afwijzend stand-
trekkpPiU ngsland en Amerika zijn be-
Dro dl» „™?verï?mig- zÜn zelfs eerder
lijk wiSttÜ?^.3" Dlfntehgevolge kan moei
den beoordeeld, wat de gevolgen
zullen zijn, zoo juridisch de bezwaren
wegvallen. Doch voorloopig lijkt er eerder
reden tot weenen dan tot juichen, gelet
op de animositeit, die er is ontstaan en in
hoofdzaak wel berust op de vrees, dat de
„Anschluss" langs dezen weg wordt bin
nengehaald, die men totdusver heeft we
ten te keeren, zij het ook in strijd met het
zelfbeschikkingsrecht der volkeren. Alleen
als dit douaneverdrag kan leiden tot een
algemeen neerhalen der tolbarrieres in
ons werelddeel, zou er reden tot juichen
zijn En wie durft daarop hopen?
RECLAME.
VOOR BELASTE WAARDEN
•«-GRAVE VHAGE
60 Tegen beurskoers JL
p OBUGATIÈN
m. faarl. aitloting
6353
Overdreven sportverlieerlijking.
(Van onzen Correspondent).
Berlijn, 22 Maart.
Een zeer, zeer eigenaardig deel van het
uitgaande Berlijnsche publiek treurt in
volle oprechtheid over de omstandigheid,
dat een zesdaagsche wielerwedstrijd de
25ste, die Berlijn tot nu toe organiseerde
alweer tot het verleden behoort. Wie
zulke vertooningen nimmer lpijgevvoond
heeft, wat nu eenmaal met liet overgroote
deel van de menschheid het geval is, kan
zich van de met niets anders te verge
lijken stemming varr deze „sport"-demon-
stratie, die we aan Amerikaansch voor
beeld te danken hebben, geen voorstelling
maken
Schrijver dezes is zelf in jonger jaren
een hartstochtelijk „wielrenner" geweest,
herinnert zich nog gaarne de periode tus
schen 1898 en 1900, toen hij geen grooter
genot kende dan het onveilig maken van
deftige, stille Haagsche straten door
„plaatselijke training" op rijwiejen met
ongewoon „hoogc gearing" en ongemakke
lijk diep-gebogen stuur, wat dan ten slotte
op meer of minder officieele wedstrijden
op den toen reeds tamelijk kapot-geréden
en in de bochten gevaarlijk weinig op
gehoogde „Scheveningsche Wielerbaan"
pleegde uit te loopen. Slechts de H.B.S.'ers
van 1900 zullen zich die door ons liart-
stochtelijk-beminde „wielerbaan"" nabij Cel
lulaire gevangenis en Watertoren, te midden
van de duinen en toch den „Nieuwen Weg"
zoo nabii, met stellig een glimlach van
verre genoegens nog herinneren. Wij wiel
renners waren hcusch geen bloedige dilet
tanten. We hielden het „achter levende
gangmaking" twee tot drie uren met een
tempo van gemiddeld 18 K.M aardig vol.
Wij hadden „lange baan"-specialisten als
vriend Viruly, die zich naam wisten te
maken. En den koning te rijk waren we,
als de „quint-Mulder" ons de eer van een
paar demonstratie-rondjes aandeed!
Dit alles alleen ten bewijze, dat uw
briefschrijver zich om den drommel niet
als een huisjes zittende, geestelijk-arme
vijand van bijvoorbeeld de wi?l:rsport be
schouwd wenscht te zien. Hij heeft nog
jaren daarna in de groote dagen van
Mathieu Cordang, Jaap Eden en zoovele
anderen geen wielerwedstrijd, noch op de
nieuwere banen noch op de wegen, over
geslagen. Tot deze sport verzakte in een
beroepsgedoe van de hinderlijkste afme
tingen
De „zesdaagsche", waar aan vele groote
Duitsche steden langzaam maar zeker
verslaafd schijnen te zijn, is wel het
laagste niveau dat op dit „sporf'-gebied
bereikt kon worden.
Al dadelijk de grondgedachte: waarom
zes dagen en nachten (zoogenaamd onaf
gebroken met ononderbroken aflossing der
paren, in werkelijkheid steeds in de
ochtenduren oogluikend „geneutraliseerd"),
waarvoor bijna een week rondtollen op
belachelijke kleine baantjes, in een atmos
feer van stof en rook, herrie die vaak tot
minuten-lang gebrul aanzwelt, geparfumeer
de „dames", vloekende begeleiders, totaal
en halfdronken habitués en om drank be
delende engelenbak-bezoekers?
Natuurlijk, omdat in zulk een afbeulen
van jonge menschen ten aanzien van een
blèrende menigte nietsdoeners een zekere
„prikkel" schuilt, die in Spaanscbe lan
den door stierengevechten, in Indië door
den strijd van karbouwen of hanen, in
de oudheid door het loslaten van wilde
dieren op onschuldige menschelijke slacht
offers bereikt werd en wordt. De zes
daagsche wielerwedstrijden, die zoo onge
veer het maximum beteekenen van- wat
een wielrenner lichamelijk kan uithouden,
zijn geen sportdemonstratic maar een re
cord-onderneming met het einddoel, veel
geld te verdienen. Daarom alleen reeds
behooren beschouwingen over zulke wed
strijden, die geen sport en geen strijd
beteekenen, in de sportrubrieken onzer bla
den m i. ook niet thuis.
Het moge voorkomen, dat elkaar werke
lijk sportief-vijandig gezinde paren ernstig
hun best dóen, elkanders prestaties te
overtreffen en zoo mogelijk een zesdaag-
schen wielerwedstrijd te winnen. De inge
wijde weet, dat zulke eerlijke sportconcur-
rentie niet al te vaak te bewonderen is.
Er kan nu eenmaal door nog zoo goed
getrainde menschen, die elkaar twee-aan-
twee aflossen, niet 6 maal 24 uur aan
één stuk op een miniatuur houten «straat
weg' in slechte lucht en onder zoo nu
en dan onbeschrijflijke opwinding van
duizenden toeschouwers werkelijk „hard ge
reden" worden. Het overgroote deel van
den tijd wordt getreuzeld, in de ochtend
uren is zoo nu en dan zelfs geen renner
op de baan meer zichtbaar, 's middags
wordt niet zelden zoo langzaam gereden,
dat 8 K.M. per uur al opvalt, en vverkeleijke
snelheden en pogingen elkaar te „lappen"
worden bewaard tot 's avonds na tien uur
tol s nachts twee of drie uur. Omdat dan
eerst de dure loge's bezet worden, de men
schen uit de theaters komen, veel geld
voor een plaats en de noodige flesschen
zure „Sekt' over hebben en daarom ook
„waar voor hun geld" willen krijgen. Deze
indeeling van wat zich een „wedstrijd"
noemt, bewijst alleen reeds, dat de „zes
daagsche" een parodie op alles wat sport
is, genoemd moet worden.
Maar zelfs het laatste schijntje van spor
tieve waarde wordt weggenomen door de
omstandigheid, dat een „zesdaagsche" zon
der omkooperij op groote schaal, tusschen
de paren onderling, de paren en de in
dustrie, de paren en de trainers, de trainers
en de fabrieken van fietsen, onderdeelen
en banden, enz. enz in alle mogelijke
variaties eenvoudig ondenkbaar is.
En toch zijn er altijd weer tienduizen
den, die elkaar bijna dooddrukken om
voor den „zesdaagschen" een plaatsje te
veroveren. En toch moeten wij arme jour
nalisten altijd weer aan het werk om van
de successen of nederlagenn van onze be
roemde" landgenooten op dit speciale ge
bied te vertellen. Een Piet van Kempen,
en in den laatsten tijd vooral een Pijnen
burg, dwingen ons, zes avonden en nachten
op de perstribune te zitten om den onzin
van zulke, „prestaties" voor dc belangstel
lende lezers (zijn er die voor deze parodie
op een eerlijk sportgebeuren werkelijk
nog?) vast te houden.
Er is tegenwoordig een streven bemerk
baar, ook in de groote buitenlandsche pers
in Duitschland in het bijzonder in de
conservatieve om wat minder belang
stelling te wekken voor moderne beroemd
heden, die hun wereldreputatie minder aan
werkelijk internationaal genie dan wel aan
mode of aan de reclame-mogelijkheden van
drukpers, kiektoestell, radio en film te
danken hebben. Is het met deze mogelijk
heden eigenlijk nog wel een kunst, be
roemd te zijn? Men wordt door de zaken-
menschen beroemd gemaakt, voila tout. En
wenschen deze, dat er een einde aan de
beroemdheid komt, dan wordt men een
voudig verder doodgezwegen. Tenzij men,
wat ook wel eens gebeurt, den managers
over het hoofd gegroeid is.
We zien het aan den wereldroem van
een Charley Chaplin, die zeer zeker een
groot, voor mijn part een geniaal komiek
is, met alle tragische achtergronden, die
van werkelijke komische genialiteit niet
te scheiden zijn; maar die een kwart
eeuw geleden het hoogstens tot een
variété-bekendheid la „Groc" of Rastelii
zou gebracht hebben. Slechts de verbrei
ding van zijn werk door de film naar alle
uithoeken der aarde maakte een wereld
reputatie mogelijk, die zich dan boven
dien in rijkdom, dus en macht over zekere
publicisten en publiciteitsmogelijkhe'len kris
talliseerde. Maar we zien het ook in het
klein aan charmante en zeker niet talent-
looze landgenootjes als Truus van Aalten,
Lien Deyers en andere, die uitsluitend dank
zij de filmtechniek na weinige maanden
„presteeren" reeds grooter bekendheid ge
nieten dan werkelijk geniale kunstenaars,
vaak na 50 jaren zwoegen nog volkomen
roemloos gebleven zijn.
Er is tegenwoordig een streven zei
ik bij ernstige journalisten om einde
lijk eens een stokje te steken voor zulken
onverdienden roem met behulp van tech
nische mogelijkheden. En stellig kan de
invloedrijke pers er veel aan doen om een
eind te maken aan dc zotte bewierooking
van eenvoudige talenten, wier werk door
massaproductie wereldnaam krijgt. Jaren
laag heeft in zulke gevallen de pers niet
de publieke meening „geleid" oi „verte
genwoordigd" maar omgekeerd. Men
heeft dapper meegeholpen voor eendags
vliegen of doorsnee-talenten publieke
geestdrift te wekken, omdat men aannam
(en. helaas terecht), dat een zekere domme
massa daarin heftig belang stelt.
Een „zesdaagsche", een Charley Chaplin-
ontvangst (van de filmprestatie spreek ik in
dit verband niet), een Piet van Kempen,
een Truus van Aalten, een Amanoella zou
den binnen verstandige grenzen gezien en
behandeld zijn, indien „de pers" bereid te
vinden geweest ware, van deze „sterren"
niet meer ophef te maken dan ze in ver
gelijking met werkelijk-groote vrouwen en
mannen nu eenmaal verdienen.
In Sparta ik weet het was de
overwinnende speer- of discuswerper een
nationale held. Maar da't waren andere
tijden en dat was een ander volk. Toen
stond de sportgedachte zoo hoog, bij uit
voerenden en toeschouwers, dat in dien
vorm en volksmoreei bereikbaar was.
In onze dagen zijn de garderobevrouwen
van het Sportpaleis waarschijnlijk de
eenjgen onder het zesdagen-dak, die
meenen, dat men zijn geld uitgeeft om
verheffende sport te genieten!
ROLAND
ADAMSON "HEEFT PECH BIJ HET PANNEKOEK-BAKKEN
Van onzen Londenschen Correspondent.
De Bank herrijst uit haar puin.
Het merkwaardige is, dat niemand de
Bank van Engeland in puin heeit zien
vallen, dat niemand de brekers bezig heeft
gezien zooals men hen bezig heeft gezien
op zooveel andere oude en groote en be
langrijke gebouwen van Londen, die dan
later gloednieuw en grijs-op-wit-af hoog
oprezen op de plek waar ze eens nederiger
en vuiler hadden gestaan. De oude Bank
van Engeland, reeds in het laatste deel
van de achttiende eeuw opgezet (de on
derneming was al in 1694 gesticht i. was een
laag gebouw dat misschien door de over-
overgrootouders der tegenwoordige Lon-
denaars wel is gezien maar dat voor latere
geslachten aan 't gezicht was onttrokken
door een hoogen stevigen muur, in het
begin van de negentiende eeuw er omheen
gezet voor bescherming van deze voor
naamste geldveste des lands tegen moge
lijke aanvallen van door ellende teugel
loos geworden burgers en hun leiders.
Die muur. voorzien van blinde ramen,
klaarblijkelijk om de vier straten, die om
het Bank-vierkant loopen aan den Bank-
kant niet alle aanspraken op architectu
raal bezit te doen verliezen, is intact ge
bleven en belooft intact te blijven. Het
oude gebouw rees niet boven dezen muur
uit. Daarom kon het slooperswerk, dat in
het vierkant plaats had. onopgemerkt
blijven. Een half dozijn jaren heeft men
er gewerkt zonder dat de Londenaars (en
hoeveel Londenaars gaan niet per dag
over het plaveisel van „The Bank", dat is
het plein tusschen Mansion House, de
Royal Exchange en de Bank van Enge
land! er iets van konden merken. Alleen
van uiterlijkheden aan het op en neer
gaan van werklieden, het komen en gaan
van wagens met materiaal, kon men zien
dat daar binnen de kolossale muren groot
en gewichtig werk aan den gang was.
Maar de muren hielden het geheim van
den aard van het werk verborgen. Men
moest zich vergenoegen met de gedeelte
lijk gefantaseerde, gedeeltelijk op verkre
gen feiten berustende artikelen in de
dagbladen, die gewaagden van de diepe
diepten, waarin werd gewroet voor het
leggen der fundeeringen en voor het
bouwen der gewelven, waarin goud en an
dere waarden zouden worden opgeborgen.
Eén ding was zeker. De safes van de Ban»,
zouden de meest inbraakvrije ruimten van
Engeland worden. Geen kluizen konden
zoo ..burglar proof" zijn als die van het
nieuwe bankgebouw. Zelfs artillerie van de
modernste vindingen zou ze nooit bloot
kunnen leggen.
Maar al die verhalen hadden het effect,
dat zij de brandende nieuwsgierigheid
bij de Londenaars nog wat aanwakkerden
in plaats van die tevreden te stellen. En
toen na jarenlang wachten tenslotte de
steenen van de nieuwen aanbouw boven
de onverbiddelijke muren verrezen werd
dit feit rondgebazuimd in alle kranten van
het land en trokken zij, die niet vanzelr
eiken dag in de City moeten zijn, in drom
men naar dit centrum van het hart van
het Britsche Rijk om getuigen te zijn van
het historisch feit, dat „The Old Lady of
Threadneedle Street" bezig was zich in een
ander gewaad te steken. „The Old lady of
Threadneelde Street". Dat is de spotnaam,
waaronder de Bank van Engeland sinds
jaar en dag bekend is geweest. Nu zij zich
ging verjongen kon de spotnaam niet meer
gelden. En toen de Bank steeds hooger
en hooger uitrees boven de muren en ten
slotte bekroond werd met een topgevel, die
in de fries een beeld droeg van een vrou
wenfiguur, was men er gauw bij deze
dame in steen „The New Lady of Thread
needle Street" te doopen. In haar uiterlijk
is de Bank nu wel moderner geworden
dan de modernste stichtingen van het land.
Maar innerlijk, dat wil zeggen in de ge
voelens en opvattingen van de heeren, die
haar hebben vernieuwd en voor haar wel
zijn moeten blijven zorgen, gaat zij aller
minst met den tijd mee. Indien 'n vooruit
strevend handelshuis een nieuw gebouw
had opgericht en een symbool van zijn
activiteit, vervaardigd door een vermaard
beeldhouwer, in zijn gevel had gezet, zou
het voor een gepaste onthullingsplechtig
heid hebben gezorgd, de grooten des lands
hebben uitgenoodigd, de vertegenwoordi
gers der pers hebben bijeengeroepen en er
in het algemeen een prachtig reclame
slaatje uit hebben geslagen. Maar dat
is niet voor de heeren van de Bank van
Engeland. Zoo stond de ..Young Lady"
nog in zakkendoek gehuld in den top
en zoo verscheen zij op een goeden dag in
al haar massieve vormen en in de schaar-
sehe kleeren, die men symbQlische figu
ren aandoet, open voor de oogen van een
verbaasde wereld. Toen zij daar eenmaal
te kijk stond mochten de pers-photogra-
ven wel komen om er een kiekje van te
nemen, „indien zij er plezier in hadden".
En dat deden zij met bekwamen spoed.
„The Young Lady" zelf viel niet bijster
in den smaak van het publiek. Zij way
Epstein-achtig van postuur. En daarmede
was zij veroordeeld. Want Epstein is de
moderne beeldhouwer, die in zijn werk at
buitengewoon slecht den populairen smaak
behaagt, met het gevolg, dat vandalen
zoo nu en dan zijn in het openbaar ge
plaatst werk met teer hebben besmeerd
en van veeren hebben voorzien, of er kle
verige groene verf op hebben gestreken,
of het met steenen of zelf kogels uit
pistolen hebben gebombardeerd in de hoop
het onherstelbaar te beschadigen. En het
beeldhouwwerk van Wheeler, die veel van
de ornamentiek van het nieuwe bankge
bouw heeft vervaardigd, was „Epsteinish".
..The Young Lady" werd ien is) voorwerp
van spot en hoon Maar zij staat er hoog en
veilig en zal veeren en teer en groene verf
wel ontgaan.
De naar de Royal Exchange gekeerde
gevel, dat is de hoofdgevel, heeft inmiddels
veel meer laten zien. Onder het vrouwen
beeld in de fries van den topgevel is hal
verwege de hoogte van het gebouw een rij
mannen- en vrouwenfiguren in diep relief
aangebracht. Die stonden ook eerst gedu
rende eenige weken in zakkendoek gehuld.
En zonder een schijn van waarschuwing
(en blijkbaar met volledig gebrek aan in
zicht in publiciteitswaarde bij de bestuur
ders van de Bank, waren zij op een goeden
ochtend in al hun man- en vrouwhaftig-
heid te zien. Zelfs de vrouwen in steen,
die daar plotseling in het stadsschap van
de Bank waren verschenen, waren echte
mannetjesputters. Met zulk een lijfwacht
kon „The New Lady" hoogerop gerust zijn.
En de kranten en de menschen ging voort
te hoonen, de enorme kuiten en de enorme
biceps en de vierkantige anatomie van
deze reuzen en reuzinnen in steen. Hoe
wel deze beelden op indrukwekkende wijze
de macht en de kracht van Engelands
„super"-geldstempel vertolken, doen de
poorten, die toegang moeten geven tot
de voorhal, dat zoo mogelijk nog beter.
Het zijn bronzen deuren, een grooten mid
dendeur van het porte-brisée-type en
kleinere deuren aan eiken kant er van. De
ornementiek is van de hand van denzelf
den beeldhouwer, die de steenen beelden
heeft vervaardigd. De middendeur heeft
als middenstuk een schip uit den tijd
van Willem van Oranje. Het symboliseert
den tijd waarin de Bank werd gesticht.
Er boven houdt de hand van Zeus den
bliksem in bedwang; dit kan worden uit
gelegd als een zinnebeeldige voorstelling
van de macht van het geld. Boven deze
voorstellingen heeft de eene helft van de
deur het Zuiderkruis en de andere helft
dc Groote Beer; dit beteekent dat de Bank
in haar werkzaamheid de gansche wereld
omvat. Het geheel is verre van harmonisch,
maar het diepe relief en het zware en
fraaie materiaal, waaruit deze hoofdpoort
is vervaardigd, maken 't nochtans impo
sant. Een, der zijdeuren heeft een voor
stelling van twee klimmende leeuwen, die
de klauwen hebben geslagen in een steilen
berg Engelsche geldstukken. De andere
zijdeur vertoont drie leeuwen van even
eens heraldieke voorstelling. Al deze
zaken zijn terstond tot bezienswaardigheid
van Londen verheven. De lang opgekropte
nieuwgierigheid krijgt nu lucht: en den
laatsten tijd ls het toch al overdrukke
plein voor de Bank vol „sight seeers". die
naar den laatsten tooi van „The New
Lady" komen kijken.
(Buiten verantwoordelijkheid der Red.l
Copie van al of niet geplaatste stukken
wordt niet teruggegeven.
HOE HET VOORAL NIET MOET.
Gisteravond hebben eenige leden van de
Leidsche Kunstvereeniging een lezing met
lantaarnplaatjes bijgewoond, over „Brugge,
(die scone)".
Allergenoeglijkst werden wij rondgeleid,
en er werden interessante mededeelingen
gedaan.
Al dadelijk, bij het begin van de lan
taarnplaatjes, kwam 'tnaar voren, hoe er
„geknoeid" is aan de oude gebouwen, om
ze toch vooral maar mors-dood te houden.
Hoe er aan een waardigen ouden kerke-
toren. een „hoed" werd gegeven, die een-
voudig-weg vloekte, met het religieuse
karakter van dien toren. Dat zien de Bel
gen niet. die, verblind, door de adoratie
van de Engelsche misses (die soms thea
traal hun geldstukken in een vaart wer
pen, vanwege 't bijgeloof aan liefdesge
luk) maar voortgaan aan den waarach-
tigen luister van 't verleden, panopticum
poppen toe te voegen, of dien luister te
„repareeren" met onderdeelen van die
poppen. Maskerade Net echt! Menschen
van adel (hetgeen nog niet wil zeggen,
dat hun geest datzelfde preadicaat ver
dient) die in optochten meedoen (waarmee
is de Belg gelukkiger dan dat hij een vaan
draagt (lees Guido Gezelle) en dan ver
kleed zijnnet echt", deze menschen
„houden den moed er maar in", d.w.z.
„houden den dood er maar in". En alsof
dat nog niet erg genoeg is, bouwt men
„Ouderwetsche huisjes", of 'n dito brug,
die misleidende, de monumentencommissie
op een dwaalspoor brengt. Men bouwt als
tijdens burgemeester Zimmerman, in Rot
terdam de Deiftshavensche uitbreiding, in
Renaissance-gevels. 't Toppunt van on
macht in artistieken zin (muzikalen zini
is het verschrikkelijke monument, op het
graf van Guido Gezelle. Ietwat Romaan-
sche tralala.
Neen 'n Luna-park inrichten, of een
Dud-België te Antwerpen, dat gaat den
Belg beter af. Doch van hoogere dingen
van Bouwkunst moest hij afblijven. Een
flinke orkaan kan in Brugge veel goeds
verrichten.
Slotsom is: Die 't oude aanbidt, is een
vloek voor het heden. En in Leiden moet
een Raadhuis gebouwd worden.
WILLEM C. BROUWER,
„Vredelust".
Leiderdorp, 27/3/3L