mmQ pepermunt DE GEZONKEN SCHAT. 72sle Jaargang LEIDSCH DAGBLAD, Zaterdag 28 Maart 1931 Vierde Blad No. 21788 BOUWKUNSTIG SCHOON. WAAROM DUURDE DE WINTER ZOO LANG. VOETANGELS EN KLEMMEN OP BELASTINGTERREIN. FEUILLETON. XXII. Poortjes. Het ligt niet in mijn bedoeling nu al de Leidsche Hofjes een voor een te bespre ken. Dat is van later orde. Maar enkele poortjes, tot die Hofjes behoorend, willen we toch wel even bezoeken. U vindt hierboven een schets van een der poortjes van het Hofje van Eva van Hogeveen. De hoofdpoort is, zooals u weet, aan de Doelensteeg. Bovengeschetst poort je bevindt zich aan de Doelengracht en geeft toegang tot de voormalige Regenten kamer. Eigenaardigheid van dit poortje het is van 1659 is, dat we op den grond vrij zwaar geprofileerde basementen voor pilasters vinden. Boven bemerken we eveneens vrij zwaar geprofileerde kapi- teelen. Maar de pilaster zelf ontbreekt. De imposten zijn geheel in het gewone muurwerk opgenomen. Alleen bemerken we ter halver hoogte een natuursteenblok met diamantkop. Bij nauwkeurig toezien is er alleen aan het metselwerk van de muren een kleine bizonderheid op te merken, die waar schijnlijk toen alles nog nieuw was, duide lijker heeft gesproken. We zien n.l. dat in elke kopsche laag van het metselwerk, na de eerste kop steeds een z.g. klisklesoor volgt, dat is een steen, die in de lengte, dus streksch, is middendoor gehakt. Timmerlieden, metselaars, aannemers, architecten, kortom allen die bij de bouw vakken betrokken zijn, weten wat deze technische termen beteekenen.-Het blijkt mij, dat vele anderen, en dat ligt voor de hand, deze termen niet zoo goed kennen. Daarom zij hier kortelijk in herinnering gebracht, dat men de lange zijde van een baksteen de strek noemt. De steen in de breedte is de kop. Een drieklesoor is een steen, waarvan het vierde gedeelte is af gehakt. Een klisklesoor is een steen in de lengte middendoor gehakt. Een handig metselaar heeft in het op de juiste wijze doorhakken van steenen en het behakken van de kanten een groote vaardigheid verkregen. Het metselvak is een zeer mooi vak. Het is alleen maar jammer dat tegen woordig van de menschen dikwijls niet gevraagd wordt, hoe ze metselen maar hoeveel steenen ze per uur verwerken. Wie eens een staaltje van kunstzinnige met- selkunst wil zien, neme eens een kijkje in de poort van het Jan Pesijnshof in de Kloksteeg. U ziet daarin een console waarop de schouw van de daarboven lig gende regentenkamer rust. Dat is zeld zaam mooi gemetseld. Maar de man, die dat gedaan heeft, had den tijd. Van hem werd geëischt: doe het goed! en niet: doe het gauw! En na deze uitweiding komen we op ons onderwerp terug. Op de kapiteelen van natuursteen rust de fraaie korfboog, met ter weerszijden en in de midden een sluitsteen voorzien van diamantkop. Boven den middelsten sluitsteen is een opschriftsteen. In de midden een gebombardeerd schild met het opschrift: 't Hof ken van Eva van HogeveenEn daaromheen een cartouche met rolwerkornament, haakvormig terug springende voluutvormen, ornamentale vormen, die weer de herinnering wekken aan de teekeningen van Hans Vredeman de Vries. Deze steen met cartouche bevindt zich weer op de plaats, waar anders in vele ge vallen het bovenlicht werd aangebracht. Wanneer U ter plaatse komt, kunt U opmerken, dat de hardsteenen dorpel nog al heeft geleden. Dan zit er verder op de deur een mooi gesmeed ijzeren slot. dat evenwel half onder stof en vuil is ver borgen. 't Is jammer, dat het er zoo vies uitziet, want 't is een aardig voorbeeld van hand smeedwerk. Bij de bespreking van verschillende poortjes houd ik mij niet nauwgezet aan de historisch volgorde. Ook breng ik U graag van het eene stadsgedeelte naar het andere. Daarom wandelen we thans naar de Hooglandsche Kerkgracht, waar heel veel belangwekkends valt op te merken. Het Weeshuis alleen heeft al drie mooie poortjes, waarover later nog wel een en ander. Er schuin tegenover, vlak bij de Remon- strantsche kerk vindt U het hierbij afge beelde poortje. Het behport tot het Hofje van Miereveld. dat paar ik meen, in den volksmond met een humoristisch bedoelde woordspelling het „Mierenest" heet. 't Is heel eenvoudig: twee geel geschil derde natuursteenen imposten met een ellipsboog. Daarboven is heel geestig een aardig bovenlicht, flink van constructie. Hoe aardig is de baksteenstrekken daar boven geplaatst. Hier is waarlijk het ornament wel tot het uiterste beperkt. De geheele constructie is zelf ornament, zoo als het in rationeele bouwkunst behoort te zijn. Wat is zoo'n eenvoudig, pretentieloos product van kleinarchitectuur toch veel zuiverder en mooier dan allerlei dingen uit de 19de eeuw, die men buiten con structieve redelijkheid om, opzettelijk mooi heeft willen maken. Gelukkig is de moderne bouwkunst weer in staat poorten en portieken te maken, die opvallen door zuiverheid van construc tie en waarbij 't sierend element hetzij een dragende, hetzij een beëindigende functie vervult. Ik noem U de poortjes in „De Kooi", het portiek van de Geref. School aan de „Os- en Paardelaan" een paar por tieken aan het nieuwe Elizabethszieken- huis; het portiek van de ijsfabriek aan de Nieuwstraat, enz. Geprofileerde bakstee- nen gebruikt men niet. Profiel brengt men hier en daaraan, door van het muurvlak af naar binnen toe, telkens den boeg iets terug te metselen. Daardoor ontstaat een hoekig begrensd profiel, dat strookt met het rationeele streven van onzen tijd en dat constructief volkomen is verantwoord. Al bespreken we hier het oude bouw kunstig schoon, het lijkt mij toch niet ondienstig om af en toe ook even te wijzen op het streven naar zuiverheid bij vele moderne architecten. Want ten slotte moet het groote publiek meer en meer tot het inzicht komen, dat de 19de eeuw ons weinig anders dan ondoordachte en wan smakelijke rommel heeft gebracht. Het oude, maar ook het radicaal nieuwe dat streeft naar logische ruimte omsluiting en logisch ornament, kunnen onze oogen openen en onze bedorven smaak genezen. De winter die zoo laat begon is een heel eind naar de lente verschoven. Dit ver schijnsel was niet plaatselijk. Integendeel, het beheerschte geheel Europa, met uit zondering van de Zuidelijke landen en het moet dus een diepliggende oorzaak hebben. Welke deze oorzaak is kan nog niet met zekerheid worden aangegeven, trouwens het gaat in de weerkunde gewoonlijk zoo, dat men wel de naastliggende oorzaak van een verschijnsel kan aangeven, maar dat men toch weer kan vragen naar de oor zaak van die oorzaak. Dit is zeer zeker in het bijzonder het geval bij den laten en vrij strengen winter, dien we nog gehad hebben. De naaste oorzaak is echter gemakkelijk ge noeg aan te wijzen en kan als volgt om schreven worden. Bestudeeren wij den weerstoestand die gedurende de maanden Februari en Maart in het grootste gedeelte van Europa heerschte. dan zien wij. dat over geheel Scandinavië zeer strenge vorst voorkwam. Aansluitend aan dit gebied van strengen vorst, lag over Lapland en Finland eer. gebied van iets minder sterke, over Polen en Centraal Europa van matige vorst en hoe meer men naar het Westen ging in de richting van ons land, hoe zwakker de vorst was, met uitzondering dan van Frankrijk, waar nu en dan sterke vorst voorkwam, terwijl ook Engeland niet vrij bleef van dit voor dat land vrij zeldzame verschijnsel. Het was alsof de vorst zich als een olievlek op papier vanuit N.O.- Europa over Centraal-Europa naar het Westen had uitgebreid. Inderdaad is dat ook het geval ge weest. Bestudeeren wij nl. de in dien tijd heerschende luchtstroomen (hier doet zich een geval voor, waarin wij den localen wind als resultaat van groote luchtstroo men moeten zien, zooals onlangs betoogd is) dan valt het op. dat tijdens de perio den van de sterkste vorst een krachtige luchtstroom uit het gebied van de scherp ste koude komende, over ons land trok. In het bijzonder was dit het geval gedu rende de eigenaardige vorstperiode, welke 1 Maart begon en die in den nacht van den lOden een record-minimum-tempera tuur bracht. De algemeene luchtdrukver- deeling in ons werelddeel (deze beheerscht nl. altijd de groorte luchtverplaatsingen) was toen zoodanig„.dat een breede en tot hoog in den darrfpkring reikende lucht stroom, afkomstig uit het vorstgebied in het Noord-Oosten van Europa, over de Oostzee. Noord-Duitschland en ons land naar het Westen stroomde Men herinnert zich dat de sterkste vorst ingeleid werd door een harden wind uit het Oosten, die drie dagen aanhield. Dat was de koude luchtstroom, die geweldige massa zeer koude lucht naar West-Europa transpor teerde. Deze koude luchtstroom was echter slechts een der naaste oorzaken van de sterke vorst. Een tweede oorzaak moet gezocht worden in het zeer uitgebreide sneeuwdek, dat vooraf door zwaren sneeuw in de landen rondom de Oostzee neerge legd was. Boven zulk een sneeuwdek koelt de lucht wel gemakkelijk door uit straling af. maar zij kan de warmte van den aardbodem onder het sneeuwdek niet aannemen De ervaring leert, dat strenge vorst in ons werelddeel altijd gepaard gaat met een uitgebreid sneeuwdek. Wanneer deze twee omstandigheden niet beiden tegelijk aanwezig zijn. kan het hier in ons land en in de omgeving niet tot sterke vorst komen. Het ligt dus voor de hand, dat strenge vorst bij ons veel minder zeldzaam zou zijn, wanneer zij slechts aan een dier twee voorwaarden gebonden was en dit geldt zooveel te meer omdat deze twee bijzondere omstan digheden eigenlijk niets met elkaar heb ben uit te staan, d.w z. dat de een. b.v. het sneeuwdek, niet het gevolg is van de andere, de bijzondere luchtdrukver- deeling. Ware dit wel het geval, dan zou strenge vorst bij ons veel meer voor komen. Het is echter zoo. dat als niet vooraf veel sneeuw in Midden- en Oost- Europa is gevallen, de vorst zich onder den invloed van sterken Oostelijken wind wel over het Westen uitbreidt, maar niet streng wordt. We kunnen dit dus zoo zeggen: de vorst breidt zich over ons land uit onder den invloed van een uit Oost- of Noord-Oost-Europa komenden kouden luchtstroom maar wordt pas streng, wanneer die koude luchtstroom over door sneeuw bedekte landen tot ons komt. De aandachtige lezer zal bij zichzelve de opmerking maken, dat hiermede geens zins verklaard is, waarom de vorst dit maal zoo laat kwam (in 1929 kwam zij onder nagenoeg gelijke omstandigheden een maand vroeger). Inderdaad verklaart de wijze, waarop de strenge vorst ontstond, niet waarom zij zoo laat kwam. Een ver klaring hiervoor is dan ook nog niet ge geven, maar ongetwijfeld zal men dien moeten zoeken in den weerstoestand. die heerschte in naastliggende werelddeelen, terwijl ook de bijzondere lage tempera turen in hoogere luchtlagen waarschijnlijk haar invloed deden gelden. Neemt men nl. in aanmerking, dat voor het door komen van een massalen luchtstroom uit het koude gebied in N.-O. Europa noodig is. dat de luchtdruk hoog is over Groen land en Noordelijke IJszee en de zee tus- schen IJsland en Scandinavië en dat in Zuid-Europa de barometers laag staan, dan is het gemakkelijk te begrijpen dat de luchtdrukking in het Noordpoolgebied en over Afrika wellicht iets met deze lucht- drukverdeeling in Europa te maken heeft, maar als men daarbij ook in het oog houdt, dat voorkomen van strenge vorst in West-Europa tegelijk beteekent, dat de warme luchtstroom uit den Atlantischen Oceaan, die gewoonlijk in dat gedeelte van Europa een milde temperatuur in den winter brengt, veraf blijft, dan zal het ook duidelijk zijn, dat de toestand boven den Oceaan iets met deze zaalT te maken heeft. Het probleem wordt dan zoo inge wikkeld, dat het alleen nog maar bestu deerd kan worden aan de hand van gege vens uit een groot deel van het Noorde lijk halfrond, die echter nu nog niet be schikbaar zijn. Vraagt men dus naar de oorzaak van den laten en kouden winter, dan moet de meteoroloog vooralsnog nog een beslissend antwoord schuldig blijven. C. N. (Nadruk verboden.). RECLAME. ONDER MEDISCHE CONTROLE Engros: Fa. C. J. KROMWIJK - LEIDEN. 2478 AFTREK VAN STUDIEKOSTEN IS NIET GEOORLOOFD. Er zijn menschen mét en zonder studie hoofd. Velen van de eerste categorie ma ken zich dit geschenk van Moeder Natuur ten nutte door inderdaad te gaan studee- ren. Zij worstelen met ingewikkelde vraag stukken en ondergaan de genotvolle ge waarwording steeds nieuwe gezichtsvelden voor zich te zien opengaan. Ook zijn er, die zich ten slotte niet zoo zeer interes seeren voor de uitbreiding van hun ge zichtskring. dan wel voor de financieele belooning, die hen na 't afgelegde examen wacht. Dat zijn feitelijk menschen, die de verpersoonlijkte efficiëntie voorstellen. Zij willen met zoo min' mogelijke offers het grootst mogelijke resultaat bereiken. Ge heel in de lijn ligt het dus, dat zij hun studiekosten in verband brengen met hun aanslag in de inkomstenbelasting, in dier voege, dat zij probeeren de studiekosten in mindering te brengen van het inkomen. Ik zeg hier expresselijk „probeeren", want in hoogere instanties is men in het alge meen met die pogingen niet accoord ge gaan. Toch is het wel eens interessant om na te gaan, hoever de redeneerkunst gaat als het de lieve duiten betreft. Daar is in de eerste plaats het geval van dien onderwijzer, die zoo juist een middel bare acte had gehaald en die op zijn eerst volgend aangiftebiljet f. 100 aftrok wegens afschrijving op gemaakte studiekosten. De Inspecteur kon met dezen aftrek niet in stemmen en de onderwijzer vond naast het tientje belasting zijn recht van genoef belang om de kwestie ook voor den Raaa van Beroep te doen uitmaken. Dies diende hij een beroepschrift in, waarin hij uiteenzette, dat hij naast zijn onderwijzersbetrekking wiskundelessen gaf en dat voor het geven van die lessen het bezit van een M. O.-acte noodzakelijk ls; dat de kosten ter verkrijging van die acte ca. f. 1000 hadden bedragen en dat de on zuivere opbrengst eener bron van inkomen verminderd mag worden met de afschrij vingen op zaken, die voor de uitoefening van het beroep worden gebruikt; dat strikt genomen een acte nu wel geen „zaak" is, doch dat toch ook op „goodwill" mag worden afgeschreven. De Inspecteur was het hiermede in het geheel niet eens en deelde dus in zijn vertoogschrift mede, dat bij het lesgeven niet zoozeer gebruik gemaakt werd van de papleren acte, doch dat daarbij meer speciaal de verworven kennis werd toe gepast. Voorts vond de Inspecteur dat ken nis, van hoe onschatbare waaarde ook, toch zeker niet te brengen is onder het begrip „zaak", waarop volgens de wet mag worden afgeschreven, en dat de wetgever dan nog alleen afschrijving toeliet uit overweging, dat de „zaak" door het ge bruik in waarde achteruit zou gaan. Een acte gesteld, dat hét een „zaak" ware in den zin der wet zou niet door het gebruik in waarde kunnen achteruitgaan, zoodat hier van afschrijving nimmer sprake zou kunnen zijn. De Raad van Beroep kon zich geheel met de zienswijze van den Inspecteur ac coord verklaren, zoodat de diep gewenschte aftrek niet werd toegestaan. Niet beter verging het een candidaat In disch onderwijzer. Deze ontving van het Departement van Koloniën een toelage onder beding, dat hij de hoofdacte behalen en dan als onderwijzer naar Indië zou vertrekken, terwijl hij de toelage, vermeer derd met 15 pCt. moest teruggeven, indien hij de begeerde acte niet verwierf. Naar aanleiding hiervan ontving de can didaat een aanslag over een inkomen van 1200 gulden (d.w.z. het bedrag der toe lage). Hij achtte deze aanslag niet juist en ging in beroep, daarbij naar voren bren gend, dat hij geen inkomen genoot, daar de ontvangen gelden slechts een voorschot waren, terug te geven bij eventueel niet slagen. De Raad van Beroep voelde iets voor deze zienswijze en vernietigde den aanslag op grond van de redeneering, dat, ofschoon de toelage is een uitkeering van het leven afhankelijk, de bepaling, dat deze uit keering in bepaalde omstandigheden moet worden teruggegeven, dezelve het karakter verleent van een voorschot, dat bij ver vulling van zekere voorwaarde niet behoeft te worden terugbetaald en dat niet valt onder het begrip „inkomen", volgens de wet op de inkomstenbelasting. De Minister ging evenwel in cassatie en had het succes de vermelde uitspraak te niet te zien doen door den Hoogen Raad, die uitmaakte, dat met de ontbindende voorwaarde geen re kening mag worden gehouden, zoolang zij niet is vervuld. Voor den candidaat was dus betalen, zonder eenige aftrek van studiekosten, de boodschap. Uit deze beslissingen kan voldoende blijken, dat men in hoogste instantie in dezen weinig voelt voor efficiëntie a outrance. Vragen op dit gebied zullen gaarne door onzen medewerker worden beantwoord. RECLAME. H. P. H. KEEREWESR BEGRAFENISSEN Tel. 861 AUTO-TRANSPORT Aalmarkt 16. CREMATIE 4762 Naar het Engelsch van LEO WALMSLEY. 22) Volgens dat plan gingen we dus te werk. We lieten het eerste anker op de aangegeven plek vallen, roeiden terug en terwijl de Swahili's nog met het tweede anker bezig waren, begon de kapitein zich te „kleeden". Ik schoof de sluiting van de koperen borst- en rugbedekking dicht en schroefde den helm op. En daarna, nadat de kapi tein zich ter dege ervan overtuigd had, dat ik mét de pompen, met de luchtbuis en handlijn kon omgaan en dat ik wist wat voor soort instrument de druk-meter was, stond hij genadiglijk toe dat ik het raampje sloot en hem over den rand hielp. Juma en zijn confrater, de twee Swahili's, die de pomp zouden bedienen, stonden al op hun post. Op een teeken van mij togen ze aan het werk. En ondertusschen liet ik. Wet mijn oogen op den drukmeter, de handlijn langzaam schieten Op een diepte van zeven en twintig voet ik kon de vorderingen die hij maakte van de handlijn en de luchtbuis aflezen raakte de kapitein grond en begon zich heel langzaam in horizontale richting voort te bewegen. Het zoeken was begonnen. Elk oogenblik konden we nu het sein erwachten. dat hij het wrak gevonden o. dat het avontuur tenminste wat eb!rfUrV,? £ke deel ervan betrof - go- vöors?evonaS' De dokter had zich in den CTomsS opgesloten- was aan de handzenuwachtigheid ten prooi. De zóó dft ik m°nverm«dehike sigaar trilde over eï onder het werken door verwonderde hoe die sigaar bleef waar zij was. Logisch geredeneerd had de sigaar Timms allang achterna gegaan moeten zijn. Maar ten slotte was ik er zeif niet veel beter aan toe. Mijn zenuwen wa ren tot het uiterste gespannen. Ik geloof zeker, dat ik bij het minste onverwachte geluid een meter de lucht in gesprongen zou zijn. Ten minste zoo voelde ik me en zoo bleef ik me voelen terwijl de hand lijn langzaam over den rand van de boot gleed en het zoeken doorging. Na een minuut of tien gaf Timms het sein om den voorstevenkabel in te halen. Tot dusver was het daar beneden blijk baar nul op het request. Langzaam gleden we op de plek van ons eerste anker toe. „Nog steeds niets, Cleveland?" vroeg de dokter, na een half uur zwijgend zich ver bijten. Ik had hem kunnen omhelzen De spanning was me bijna te veel van het goede geworden. „Nee. dokter, niets", gaf ik ten ant woord. „Maar dat kan toch eigenlijk ook nog niet, vindt u wel? Den eersten dag al dadelijk vinden.... dat zou zoo'n reuzen- bof zijn.... Nee, dat gaat niet... Maar hij begint weer. Als ik oplet merk ik of hij wat vindt. „Goed, jongen ga je gang Ik moet ook geduld hebben. Om kwart voor vijf signaleerde Timms, dat we weer met kabel inhalen moesten beginnen. Maar het tweede ankertouw stond strak: we bevonden ons dus aan de grens van het terrein dat afgezocht moest worden. Er schoot dus niet veel anders op over dan onzen duiker boven te laten ko men en de ankers een meter of vijftig te verleggen. Ik gaf het afgesproken sein en vijf minuten later klom hij. met'een stuk hout vol schelpen en schelpjes in zijn hand, de korte ladder langszij op. Zoo vlug ik kon, maakte ik het raampje open. „Potverblomme", begroette hij me, „haal dien helm derafIk ben gekookt Ik schroefde den helm los en nam hem van de koperen schouders met den hals van schroefdraad. Het' gezicht van den kapi tein, vuurrood en druipend van het zweet, werd zichtbaar. „Verdorie.... drinken, in godsnaam drinah. Gulzig-klokkend dronk hij het lauw-warme regenwater uit mijn veldflesch. „Zoo. dat 's beterGeen spoor van een schip benedenniets dan wier.... heele velden, bosschen dervanzonder een schijntje moeite zou je derin kennen verdwalen. Maar wat zeg je van dit'n fijn stukkie hout, wat? Ja, de ouwe kapi tein heb nog wel oogen in z'n hoofd, ook al valt-ie bijna van z'n stokkie van de dorst." „Maarde dhow?" mengde de dokter hijgend van opwinding zich in het gesprek, „de dhow heeft u iets gevonden? Een aanwijzing misschien?" „Een stukkie hout, anders niet, dokter.. maar dat 's het bewijs dat ze niet ver weg kan zijn. Ik zette de beide Swahili's aan het werk. De ankers werden opgehaald: we roeiden een vijftig meter verderop en lieten ze daar, elk op zijn aangewezen plaats, weer vallen. Terwijl mijn beide helpers nog met nu mero twee bezig waren, schroefde ik den helm weer op, herinnerde Timms nog eens, bij wijze van aanmoediging, aan de ge neugten die hem bij aankomst in het kamp te wachten stonden, deed het laampje dicht en posteerde me bij de lad der. Precies op dat oogenblik, toen al mijn aandacht bij het weer afdalen noodig was, schrok ik op door een kreet van een der negers Hij stond rechtop en wees naar iets dat zich ergens ten noorden van ons bevond. Ik richtte me op en keek over zijn schouder heen. En ik zag dit: een grijze motorboot, even ten zuiden van Fish Is land, die recht op de plaats waar wij lagen afkwam. "ZVENDE HOOFDSTUK. Dc grijze motorboot. „Wat is er, Cleveland?" vroeg dr. Flint ongerust. „Weet ik nog niet, dokter", gaf ik ten antwoord. „Wat denk jij dat het is, Timms?" Dadelijk, nadat ik de grijze vlek tegen het groen van Fish Island gezien had, had, ik het raampje weer open ge daan. „Een regeerings M. L.", stelde hij zonder een oogenblik aarzelen vast. „Een van die kleine schuitjes die in den oorlog gebruikt werden om op onderzeeërs te jagen... Voerden toen 'n mitrailleur en hadden als lading een stelletje mijnen om de vangst, zooveel vaam beneden de oppervlakte te laten springenZiet er verdacht uit dat die boot naar dit van God en goed mensch verlaten eiland toekomt. Als ik vragen mag, meneer.die geschiedenis met die hoofden heb toch niet wat je noemt wettelijke beteekenis, wat?om dat in dat geval. „Een regeeringsvaartuig zegt u. kapi tein", viel de dokter hem in de rede. Waar. „Nee, geen regeerings-vaartuig, dat heb ik niet gezegd tenminste niet zooals u denkt dat ik dermee bedoel, dat ze offi cieel van de regeering is. Ik heb gewone oogen in me hoofdgeen verrekijker. Ik zeg alleen wat ik zieen daarom heb ik gezegd: regeerings M. L. Een van de schuitjes, die ze na den oorlog, meer als de helft ervan voor plezier-vaartuigjes ver kocht hebbenMaar dit wou ik maar zeggen, als die M. L. aan die lompe, bru tale categorie van menschen die de Engel- I sche marine genoemd wordt, toebehoort en als dit visschen naar hoofden niet netjes bij de wet toegestaan is, dan zitten we der an, dan hangen we." „Je bent ver duiveld optimistisch, Timms!" zei ik, een beetje uit mijn humeur. „Dat ken zijn, maar ik ken me marine. Ze hebben een menier van optreden die ik, nou, niet bepaald beleefd zou noemen. Ophouën met werken totdat we weten wat voor vlag ze voert, zeg-ik." De bewuste motorboot was nu nog een vijftienhonderd meter van de plek waar wij lagen verwijderd. Ik begreep niet, hoe Timms zoo positief had kunnen zeggen: regeerings M. L„ want door de breede sehitter-streep van de ondergaande zon zag ik niet veel meer dan een donkere vlek met een scherpe zwarte streep als mast. Wat haar richting betreft, was er ech ter geen twijfel mogelijk. Ze kwam regel recht op ons af. En daarom voelde ik er veel voor om den raad van Timms op te volgen, om onze werkzaamheden op te schorten tot we wisten wat voor boot het was en wat ze hier kwam doen. Onze „chef" wilde echter van geen werk- staken weten. „Maar, mijn beste kapitein", betoogde hij, 't is bijna avond, we mogen geen tijd verloren laten gaan. Kom, Cleveland, dit is belangrijkmet die boot daar. Wette lijke eomplieaties zijn uitgeslotenmijn papieren zijn in orde. Als ik dus verzoeken mag.... Cleveland, kapitein Timms De kapitein begon te lachen. „Bestig, meneer", gaf hij ten antwoord. „Orders zijn orders en als de ouwe zegt: „ga!" dan zit der voor de duiker niet veel anders op als te zeggen: Ja. meneer, daar gaan we dan, meneer, vooruit. Vooruit, mr. Cleveland, kus me goeiendag en doe het raam dicht. Een kwartier geef ik jullie noggeen minuut langer, 't Begint don ker te worden en we kennen eik oogenblik verwachten dat het vloed wordt en ik heb 'li dorst (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1931 | | pagina 13