'agevnr's V. c. F. HUIS - raff HET GESTOLEN LUCHTBALLONNETJE of DE GESCHIEDENIS VAN TWEE DEUGNIETEN DE GEZONKEN SCHAT. 72ste Jaargang LEIDSCH DAGBLAD, Woensdag 25 Maart 1931 Derde Blad No. 21785 WONEN IN HET PARLEMENTAIR OVERZICHT FEUILLETON. XXV Dan om weder te keeren tot mijnen rroeden gastheer. Het huis, dat hij be woonde, stond een geweerschot ver van zijn dorp, hetwelk in een vlakte, aan alle zijden door bosch omringd, gelegen was. Hot huis was van zware balken gebouwd, dio in de langte opeen gelegd en in el kander geploegd waren en vervolgens dicht geDieeuwd niet mosch, zoodat er geen wind noch regen door kon dringen. Aan de binnenzijde waren de balken vol komen effen gemaakt en met fraai papie ren behangsel versierd. Het was ongeveer 25 a 26 vademen lang, 30 voeten breed en 20 voeten hoog, en op hetzelve stond een scherp dak ïnet boombasten gedekt. En daar het maar één verdieping had. geleek het veel naar een groote lang werpige schuur. De kamers volgden alle zoodanig op elkander, dat wanneer alle deuren open stonden, men het geheele huis door konde zien. Zij waren alle met smaak gemeubileerd. Het dorp, waarvan alle de huizen insge lijks van hout en met boombast gedekt waren, werd door zijne lijfeigenen bewoond: Deze menschen hadden IV2 dag in de week 0111 voor hun zelve te arbeiden. De overigen tijd moesten zij voor hunnen meester wer ken. Achter het huis was een klein meer, waarin veel visch gevangen werd. Hiertoe gebruikte men een uitgeholden boom, welke voor schuitje diende. Daar dit nu van on deren rond was, liep het ligtelijk gevaar van 0111 te slaan. Om dat te voorkomen, liet ik er door eenen timmerman eene kiel onderslaan. Op de boorden liet ik een hek, en binnenin banken maken, waarop wij met ons zessen zitten konden. Voorts voorzag ik hetzelve van riemen en een roer. Hoe gebrekkig dit alles ook door onkundigen was samengesteld, voldeed het toch aan Stefan Nikitsch, en hij was over zijnen scheepstimmermansbaas wel te vreden. Dit meer diende ook nog tot een ander zonder ling gebruik, doch hetgeen mij zeer doel matig voorkwam. Het strekte hun namelijk des winters tot eene dorschvloer. De sneeuw werd alsdan tot op eene genoegzame af stand weggeveegd, en het koren op het ijs gelegd en alzoo gedorscht. Hierdoor werd het, mijns bedunkens, veel zuiverder gewon nen dan van gewone dorschvloeren. Onder anderen vroeg hij mij ook, hoe men in Holland de paardestallen inrichtte. Ik gaf hem hiervan zooveel doenlijk een duidelijke beschrijving, welke hem zoo wei beviel, dat hij er dadelijk een voor 12 paarden liet maken. Dit kostte hem weinig, want hout en werklieden waren tot zijnen dienst. Ook legde ik een tuin aan met slingerpaden, omringde dezelve met een heining en plantte er verscheidene vrucht- boomen in, ofschoon juist geen perziken of abrikozen, want daartoe was het hier wat al te luchtig. Wanneer het slecht weer was, maakte ik binnenshuis strikken, of breidde netten en was dus altijd werkzaam. Daar wij gedurig over de jagt spraken, vernam ik, dat hier in het voorjaar vele kwartels waren. Ik begon dus een net te breien, dat men over het jonge koren legt. Dit kende Stefan Nikitsch niet, en het toe val wilde, dat wij, toen wij de eerste keer uitgingen, er een vingen. Dit deed hem zoo- veei vermaak, dat hij mij verzocht het hem te leren. Hiermede waren wij ten minsten 14 dagen bezig, eer hij den zuiveren toon gevat had. Dit net bleef in het vervolg zijn eigendom. Nu en dan ging Ik op de jagt met schietgeweer en dan was ik altijd verge zeld van Jacob, want Stefan Nikitsch was er geen liefhebber van. Indien ik nu een goed schutter ware geweest, zoude ik zeker lijk geen twee uren gejaagd hebben zonder met buit beladen tehuis te komen, want wild was hier in overvloed. Ik leefde hier dus zoo gelukkig als in mijne omstandigheden mogelijk was, en ge noot een voorrecht boven vele anderen. En echter kan ik niet ontkennen, dat de ge dachte van een gevangene te zijn, mij geduiig kwelde. Ik verlangde altijd naar mijne vrijheid, mijne bloedverwanten en mijn vaderland. En daar de uitkomst steeds onzeker bleef, was mijn geest als met een donker floers omtogen Geen wonder dus dat ik somtijds in een droefgeestige luim was. De goede Stefan Nikitsch en zijne vrouw bemerkten dat ras, en vernamen dan tel kens naar de reden van mijne somberheid. Zij vroegen mij of mij iets ontbrak, of soms de bedienden mij niet met behoorlijken eerbied behandeld hadden, of ik mij hier verveelde enz. Getroffen door hunne deel nemende vriendschap, zeide ik hun dat niets van dit alles de reden van mijne droefgeestigheid was, maar dat ik, hoe goed ik het bij hun ook had en hoe doordrongen ik was van dankbaarheid voor alle hunne weldaden, echter niet kon na laten soms mijne blikken naar mijn vader land ter werpen, waarnaar elk mensch ver langt, dat ik daar twee zusters en eenen broeder had, die van mijn lot onbewust, mij misschien reeds onder die vele dui zenden rekenden die in dezen verschrik kelijker! krijgstogt door het zwaard des vijands, door ziekte, of door koude waren omgekomen: dat daar en boven door mijne gevangenschap mijn fortuin, zoo al niet geheel vernietigd, althans aanmerkelijk ge stremd was, en meer andere akelige denk beelden die er van tijd Pot tijd in mijn ziel opkwamen. Zij deden dan alles, wat de teederste vriendschap kan ingeven 0111 mij te vertroosten, met de hoop op een betere toekomst, en zochten mijne droevige luim door aangename gesprekken of vrolijke spelen op te helderen. Het speet mij dan dat ik door mijn somberheid het genoegen van deze gmoede mennschen stoorde, en ik zocht mij zeiven zooveel mogelijk weder in een vroolijkc stemming te brengen. Gedurende mijn veblijf alhie ging ik ook eens met Stephan Nikitsch naar een Tar- taarsche kermis of bazar, 20 a 30 wersten van zijn dorp af. Deze kermis werd in het open veld gehouden, alwaar zij hutten van boomtakken gemaakt hadden, in de welke zij hunnen waren te koop veilden. Deze bestonden voornamelijk in bijlen, za gen, spijkers, linnen, enz. Hier zag ik ook verscheidene Tartaarsche dames, die op hare wijze al heel 'mooi opgeschikt waren. Vele hadden kringen van allerlei kleuren om haar oogen; anderen hadden hunne nagels en sommige ook de tanden zwart gemaakt, hetwelk zij voor een bijzonder sieraad houden. De Tartaren houden vele vrouwen; eenigc 263. De man bleef slapen met hangende lip, 't Was ook zoo warm, om te puffen. En 't was ook rustig aan den waterkan- Om er heerlijk bij te suffen Daar naderde Wim, den slapenden man, Rustig in elkaar gedoken, Wim nam de hengel en de dorre tak. Werd tusschen 'smans vinger gestoken. 264. En boven een schip dat een rookwolk uitblies. En op de ree lag te deinen, Zag de vliegenier, eensklaps tot zijn vreugd. Een donkere landstrook verschijnen „Land in zicht", riep hij Wim vol blijdschap toe, „Weldra kunnen wij landen". En Pim die ook zag de donkere streek, Klapte verheugd in zijn handen. hadden er vier tot zes. De meisjes droegen zijden doeken van verschillende kleuren om het hoofd, met gouden of zilveren versier selen in dezelve. Hun haar was in ver scheidene vlechten gestrengeld, waaraan soms stukjes geld hingen, die, wanneer zij hard liepen, tegen elkaar slingerend een aanmerkelijk geluid maakten. Zij droegen voorts een sluier op het hoofd, en een lang kleed, hetwelk onder de kin was toegemaakt, en tot op de voeten neder- hing. Onder verscheidene Aziatische spelen, waarmede de Tartaren zich vermaakten, zag ik ook eene harddraverij, welke na genoeg op dezelfde wijze geschiedde als bij ons in Holland. Alleenlijk zaten zij op een bloot paard, hetwelk niet dan een trens aan had. Nimmer zag ik op eene zoo behendige en losse wijze te paard rijden. De prijs bestond in eenen zijden doek, of muts. - Daar wij nu nog meer te bezien hadden, gingen wij tusschenbeide naar onze wagens om eenige ververschingen te gebruiken. Daar het in de maand Mei was, spreidde de knecht een tapijt op den grond, waarop wij ons neder zetten en eenige spijs ge bruikten. Een menigte Tartaren, zoo mannen als vrouwen, schaarden zich om ons heen, voor namelijk uit nieuwsgierigheid oni mij te zien, die voor hun een onbekend gezigt was, want Stefan Nikitsch kenden zij zeer goed. Toen zij ons nu in een vreemde taal hoorden spreken, vroegen zij, wie ik was. Stefan Nikitsch zeide Tiun, dat ik een ge vangene en een Hollander was. Hetgeen hun genoegen scheen te geven, dat zij iemand uit dat land zagen, want er waren verscheiden onder hun, die nogal iets van ons land wisten te vertellen. Daar dit nu door den eenen aan den anderen werd medegedeeld, waren wij weldra door een groote schare omringd, die elkander als 't ware verdrongen om hunne nieuws gierigheid te voldoen. Ik moest lachten, dat ik mij zoo op een kermis als een vreemd dier liet be kijken. Stefan Nikitsch lachte hartelijk mede, en zoo vermaakten wij ons met deze grap. Nadat wij nu alles bekeken hadden wat hier voor merkwaardigs te zien was, stap ten wij weder in ons rijtuig en keerden naar huis terug. (Wordt vervolgd). RECLAME. der Vrijz. Chr. Federatie Gerecht 10. Kamers vanaf f. 30. 19 Centraal verwarmd en geriefelijk ingericht EERSTE KAMER. BINNENLANDSCHE ZAKEN. De verdere behandeling der begrooting van Binnenlandsche Zaken heeft nog ver schillende sprekers op het slagveld ge bracht. Zoo hield de heer Diepenhorst een krach tig pleidooi voor meer hulp aan onzen noodlijdenden landbouw; critiseerde de heer De Savornin Lohman de houding van den Burgemeester van Nijmegen wegens het niet uitnoodigen van de Koningin bij de jubileumfeesten in die gemeente; be sprak de heer Janssen de Maastrichtsche relletjes, daarbij de entiek critiseerend, welke mr. Mendels de vorige week had ge geven; brak de heer Smcenge een lans voor meer steun aan het arme Drenthe; oefende de heer Hermans erltiek op ver schillende burgemeesters, die in bepaalde gevallen volgens hem waren te kort ge schoten en klaagde de heer Polak die, als steeds, op bescherming van natuur schoon aandrong over het veel te weinig benoemen van socialistische burgemees ters: van de 1050 gemeenten zijn er slechts 5 met een sociaal-democraat aan het hoofd. De Minister van Binnenlandsche Zaken, die 's middags nog niet aan het woord kon komen, heeft toen 's avonds zijn begroo ting verdedigd. Wij komen er op terug. TWEEDE KAMER. INTERPELLATIE-AANVRAAG. Bij den aanvang der vergadering vroeg de heer Kortenhorst verlof voor een inter pellatie over het niet-tot-stand-komen der Internationale Handelsconventie in Ge- nève en het standpunt der Regeering met betrekking tot de gevolgen die daaruit kunnen voortvloeien. Over deze aanvraag zal Woensdag worden beslist. AVEREEST. Hierna is een lange reeks wetsontwer- .pen behandeld en is vrijwel zonder debat en zonder hoofdelijke stemming, aange nomen. Bij het wetsontwerp inzake verhooging der Justitie-begrootmg voor 1930 ontwik kelde de heer Van der Heide ernstige be zwaren tegen de voorgenomen opheffing van het Rijksopvoedings-gestieht ..Veld zicht" te Avereest. Hij beriep zich daartoe op het getuigenis van verschillende des kundigen. Er blijven nu slechts 2 van zulke gestichten voor jongens over, en dit achtte hij te weinig. In de laatste jaren wordt het rijkstucht- en opvoedingswezen hoe langen hoe meer afgebroken. Vooral in dezen tijd, waarin de criminaliteit gevaar loopt toe te nemen, is de opheffing van „Veldzicht" verkeerd. Tot een dergelijke conclusie kwam de heer dr. Vos. Ook hij had tegen ophef fing van het gesticht te Avereest ernstige bezwaren. Evenzeer ontwikkelde de heer Duymaer van Twist dergelijke bezwaren, doch hij verklaarde de nadere verdediging des mi nisters te zullen afwachten, waarna de heer Wijnkoop ontkende, dat de godsdienst een element ten goede zou zijn in het leven der misdadige kinderen. De gods dienst is een klasse-middel en anders niet. Daarentegen heeft de heer Schokking enkele argumenten ten voordeele van de opheffing genoemd. Het cijfer van de hier bij betrokken jongens is dalende, en par ticuliere gestichten, waarvan eventueel ook gebruik kan worden gemaakt, hebben voordeelen boven de rijksgestichten. Nu het aantal jongens is verminderd en men Avereest kan opheffen, had spr. daartegen geen bezwaar. Zulk een opheffing is dan een vooruitgang. De heer Snoeck Henkemans heeft enkele opmerkingen gemaakt in verband met een goede samenwerking tusschen rijksgestich ten en particuliere instellingen op dit gebied. De ruimte van Rijksgestichten moet niet al te krap worden genomen. De Minister van Justitie heeft in zijn beantwoording nog eens gewezen op de cijfers van het aantal misdadige jongens, die geplaatst moesten worden. Deze zijn voortdurend teruggeloopen. Er zijn in de drie Rijksgestichten 580 plaatsen en daar van waren er 15 Januari j.l. 305 bezet. Met deze daling moet toch rekening worden gehouden? Nu 't cijfer sinds jaren schom melt over de 300, is het mogelijk een dei- gestichten op te heffen. Mocht het getal in de toekomst weer zeer oploopen, dan worden natuurlijk voorzieningen noodig, doch het is niet waarschijnlijk. Het wetsontwerp werd hierna zonder hoofdelijke stemming aangenomen: de heeren Van der Heide en dr. Vos vroegen aanteekening, dat zij tegen stemden. GELDLEENING. Na eenig debat tusschen de heeren Van Vuuren en den Minister heeft de Kamer eveneens goedgekeurd het wetsontwerp in zake conversie der ieening 1918 en het aangaan van een nieuwe leening daarvoor, tegen een lager rente-type. WONINGWET. Daarna is nog even gesproken over de conclusie op een adres en over het wets ontwerp tot wijziging der Woningwet, maar de Kamer bleef al spoedig in dit laatste ontwerp steken, nadat een amen dement-Van der Heyde op een der eerste artikelen was ingetrokken. HAGENAAR. Naar het Engelsch van LEO WALMSLEY. 19) „Wat dunkt u, kapitein, zou het er van- van komen?" vroeg hij op onte vreden toon. „Als het eenigszins kan zou ik f„aag Zlen van wel. Ik zou er heel wat voor Jjr hebben, als de kist met de schedels nnen de eerste paar dagen, binnen twee, oogstens drie dagen gevonden werd. Ik u niet gierig zijn, nee, ongetwijfeld, ik «iu met gierig zijn!" neeP ik graag an", gaf de kapi- ^S,antwoord- „Dat wist ik al van het genbhk af, dat ik u in het vizier kreeg, vinrii k°Pen. dat u me niet te vrijpostig vprc aar dien dacht ik al bij me zel- daï i7 zeg ouwe iongen dat was ik! bphh^n"™^ luistement de schipper, die jij tik-i» v!10!' !Tlet Je Io1 in alles wat 'n hniw enissig is. Niet, dat u zooveel mee ™?lgs vraaSt- nee. dat wil ik d'r niet aantr„i?i 1'Maar wat me badpakkie schien wti t; zou ik 200 zeggen, mis- kans v misschien nietmeer Werk h„i met dan van wel, met al het Daarom L6 o nog ,voo.r me te doen ligt. werk vr.Sb nu beginnen. Mijn motto is: Van j zon te Dard werkt... üieneer dorst. Maar als de jonge ik kniWo nie een handje wil helpen?" wens mi,toestemmend. Ik was trou wen wil fand.ers van plan geweest. Maar kregen samen wiIden weggaan, hü met den dokter aan den We met ons Hi-Sl zou mee' En dus gingen "v ons drieen naar de dhow. De kisten met de pomp en verdere „duik"-benoodigdheden stonden in de af geschutte en door bundels lang hard gras afgedekte ruimte midscheeps, waar de be manning gewoonlijk sliep. We waren geen takel rijk en dus besloten we ze op de plaats waar we stonden uit te pakken, 't Was geen plezierig karweitje. Ten eerste omzweeft den inboorling altijd een aroma, dat wij. westerlingen, niet graag ruiken en in dit geval werd dit geurtje nog een tikje penetranter gemaakt door het ruimwater, dat bij een dhow nu eenmaal anders riekt dan bij een gewoon schip. Des te flinker pakten we aan. Binnen het kwartier hadden we de kisten open en het grootste gedeelte van den inhoud aan dek Nu begon Timms aan de boot. Eerst werden er bij wijze van basis voor het apparaat, onderin een paar zware ber- koens vastgeschroefd. De dokter fungeerde daarbij als gangmaker, maar Timms bleef het phlegma in eigen persoon. Pas tegen twaalven werd de pomp geplaatst en daar na kwam het apparaat aan de beurt. Dit werk liep betrekkelijk vlot van stapel. Geen hall uur nadat ik het apparaat had laten zakken dook Timms voor de zoo- veelste maal in het logies midscheeps weg en kwam na een poosje met het duikers- pak weer boven, dat onder de tent op het achterdek uitgespreid en zorgvuldig ge ïnspecteerd werd. „Dat 's wei in orde", besliste hij, na een paar minuten, evreden, „maar gebruike kenne we het niet, tenminste nu niet. Met een springvloed als deze is 't niks gedaan. Wachten tot morge tot 't eb is, dat is de raad van kapitein Timms tijd genog om dan naar zeeslakken en ouwe haif-verteer- de botten gaan visschen Morgenochtend, eerder niet, zegt-ie." En bij dat besluit bleef hij, tegen alles wat wij, de dokter en ik, ten voordeele van onmiddellijk beginnen wisten aan te voeren, in. Dus zat er niet veel anders op dan teruggaan en ons voor het verdere van dien dag in het kamp weg-stouwen. 't Was snik-heet. Terwijl Timms vlijtig aan het kokkerellen toog, recruteerde ik de geheele bemanning van de dhow om hout te kappen en een soort van stellage te bouwen, waarover we, bij wijze van tent het zeil van de dhow konden trekken. Dan hadden we tenminste één plek, waar we onze maaltijden konden gebruiken, zonder dat we zelf tegelijkertijd door de bijna loodrecht neervallende zonnestralen gaai- gestoofd werden. De Swahili's werkten als lastdieren Binnen het uur was de geïm proviseerde tent gereed. Toen dit werk was afgeloopen. vertelde ik hun. dat ze nu wel weer naar de dhow mochten teruggaan. Achter elkaar gingen ze het pad af Hamzar sloot de rij. Bij gebrek aan iets beters te doen keek ik hen na tot ze, be neden aan de rotsmassa, die Lighthouse Hill heet, het strand dwars overstaken. Opeens was 't, of ik een schok kreeg. Iets in de manier van loopen van Hamzar had mijn aandacht getrokken dat eigenaardige slingeren met zijn voeten en nu opeens, die katachtige vlugheid van bewegen bij het te water duwen van de boot Nu begreep ik, waarom de mysterieuze nach telijke bezoeker me bekend voorgekomen was. 't Was Hamzar geweest, niemand anders! Positief, ik vergiste me niet! Maar om extra zeker van mijn zaak te zijn, als je iemand van iets dergelijks beschul digen gaat, is dat wel noodig daalde ik eveneens het pad af, wachtte achter een vooruitstekende rotspunt tot de heeren Swahili's aan boord gegaan waren en ging toen de voetafdrukken van vriend Hamzar bekijken Ik was gelukkig zoo verstandig geweest, om de voetafdrukken van het „spook" op te meten. En alle maten klop ten, klopten precies. Wat moest dat beteekenen? Wat had Hamzar in het holle van den nacht op het eiland uitgevoerd? Hoe was hij er geko men? En hoe was hij weer teruggegaan?.. Natuurlijk kon de man zwemmen, maar.1 Merkwaardig, buitengewoon merkwaardig! Maar niet alleen merkwaardig, verontrus tend en in hooge mate onaangenaam. Wat zou dr. Flint van deze nieuwe complicatie zeggen? Ik klom naar het plateau en bracht ver slag van mijn ontdekking uit. Voor de eerste maal sedert mijn kennis making met hem, zag ik hem geïntimi deerd. „Hm! Hm!", knorde hij met een beden kelijk gezicht. „Dat is geen prettige tij ding, Cleveland! Een buitengewoon onaan gename geschiedenis, buitengewoon on aangenaam! We zullen den man van stonde aan in het oog moeten houden. Maar hij mag niet merken, dat wij hem verdenken. Dat zou fataal voor onze plan nen zijn. Onthoud dat, Cleveland! Fataal' Gewoonweg fataal!" Maar na een paar minuten nadenken had hij zijn gewoon optimisme weer terug. „Maar daarom niet getreurd. Tobben heeft nog nooit iemand iets gegeven. En daarbij, feitelijk hebben we er ook geen reden voor. Zooals de zaak nu staat, heb ben we de schedels over twee, misschien drie dagen. Voor het eind van de week zijn we dus al weg. En dan.dan, beste Cle velanddan is het onze beurt om te lachen. Ik hoopte van harte dat hij gelijk mocht krijgen. Maar voor het oogenblik had ik niet den minsten lust in lachen. Ik voor mij had een voorgevoel, dat alles niet zoo van een leien dakje zou gaan als de dokter wel dacht. Ik besloot het eiland te gaan verken nen. Ik bevond me op het eerste plateau en dus lag het voor de hand, dat ik met Lighthouse Hill begon. Na een minuut of twintig klimmen had ik het plateau van de fortruïne bereikt. De ruïne zelf was een teleurstelling, maar het uitzicht van dit hooge punt af was schitterend. Ik wan delde het plateau dwars over en ging zit ten. Ondanks de vrij sterke lichaamsbewe ging ik had twintig minuten lang aan één stuk door, en in een vlug tempo ge klommen voelde ik me heel wat beha- gelijker dan in het kamp. Daar boven had je tenminste nog wat wind! De westelijke lagune leek van gepolijst zilver, 't Was of dat groote hei-glimmende vlak me hypnotiseerde. Het eiland veran derde in een reusachtig luchtschip, dat door de ruimte voort vloog, het donderen van de branding in het zware ronken van geweldige motoren Opeens merkte ik. dat ik zat te knik kebollen. Ik stond op. liep om het fort heen, zocht en vond het uiterst primitieve pad, dat van het fort-plateau naar de „Neck" loopt en ging op weg. Even voorbij het moeras hield het dalen op; ik had het smalle lage middengedeelte van het eiland bereikt. Maar van hier af werd het pad bijna onbegaanbaar. Met groote moeite baande ik me tusschen de weelderig- groeiende woekerplanten door een weg. Pas om over drieën bereikte ik Ras Ngombe, de puntige landtong, die onmid dellijk ten Westen van Sudi Hill in South Channel uitsteekt, 't Was eb Hoe ik opeens aan het plan kwam om op dat eiland een kijkje te gaan nemen, weet ik niet. In elk geval had mijn gezond verstand me moeten zeggen, dat het on uitvoerbaar was Wat bij eb begaanbaar terrein was, zou een half uur na het kee ren van het getij één stroom van kolkend en zuigend water zijn. Maar dat zag ik over het hoofd. (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1931 | | pagina 9