BILDERDIJK-HERDENKING [crustard] DE GEZONKEN SCHAT. 72ste Jaargang LEIDSCH DAGBLAD, Dinsdag 24 Maart 1931 Derde Blad No. 21784 GEMEENTEZAKEN. FEUILLETON. 1806 26 MAART 1931 BUderdijk is een belangrijke figuur, die heden ten dage nog bewonderd en nog verguisd wordt. De mensch Bilderdijk en zijn levensloop. Den 26en Maart 1806 keerde Willem Bil derdijk na een tienjarige ballingschap weer in Holland terug. 'k Heb dan met mijn strammen voet, Eind'lijk uit d'onstuimen vloed, Hollands vasten wal betreden! 'k Heb mijn kromgesloofde leden Op zijn bodem uitgestrekt, 'k Heb hem met mijn lijf bedekt; 'k Heb hem met mijn arm omvademd; •k Heb zijn lucht weer ingeademd; 'k Heb zijn hemel weergezien; God geprezen op mijn kniën; Al de doorgestane smarte Weggebannen uit mijn harte. En het graf van mijn geslacht Dit mijn rif, teruggebracht. Aldus stelt Bilderdijk zichzelf voor op dien gewichtigen dag, welken men thans gaat herdenken en in deze verzen komt hij opduiken „uit d'onstuimen vloed" eenigszins als een poedel, die links en rechts de druppels zijner woorden om ons dóet spatten, welke ons evenwel toch iets van zijn groote verrukking doen gevoelen. Niemand van de dichters na Vondel en vóór „tachtig" is zoo bekend als Bilderdijk en tevens zoo onbekend. Hij hoort tot de „klassieke" dichters dat zijn zij, waar iedereen over spreekt, maar die nie mand leest, althans niemand buiten de vakmenschen. Wij kunnen ons wel voorstellen, dat ge op een avond bij iemand binnenkomt en hem met een bundel van Boutens, Henriëtte Roland Holst, Gorter, Vondel, Hooft, Jan Luyken of middeleeuwsche liederen vindt, maar zou het ooit gebeuren dat ge op een vraag: „Wat lees je daar", ten antwoord krijgt Bilderdijk? En toch is Bilderdijk nog steeds een belangrijk probleem, toch heerscht - er omtrent niemand zooveel meeningsver- schil als omtrent dezen hartstochtelijken rerzenschrijver. die eens gezegd heeft, dat hij, als hij van een toren viel, dit in verzen zou doen. Met eenige overdrijving zou men haast kunnen zeggen, dat Bilderdijk het pro bleem van onze letterkunde is. Nog wordt hij bewonderd en verguisd, nog wordt zijn rethoriek als verstands- èn als gevoelsuiting geïnterpreteerd. Ja, iemands houding tegenover Bilderdijk, be- teekent tot op zekere hoogte zijn houding ten opzichte van het wezen der poëzie. Eén ding kan men dus in elk geval met zekerheid zeggen; Bilderdijk is een be langrijke figuur, van wien men zich maar niet even afmaakt en zijn groote intellec- tueele gaven staan wel ontwijfelbaar vast. Albert Verwey heeft hem in 1906 harts tochtelijk als dichter verguisd, Geerten Gossaert hem ln 1910 nobel en buitenge meen diepzinnig verdedigd en Kloos heeft liefdevol en geduldig tusschen al het waardeloozc gruis naar erts gezocht en dit in een bundeltje bijeen gebracht. Gos saert kan met dit laatste aestheticisme I geen genoegen nemen en zoekt naar een centrale ontwikkelingsidee die al wat bij een benadering van buitenaf, star lijkt, leven en inhoud geeft Hoe nobel deze po ging ook geweest is, wij kunnen zijn op vatting niet aanvaarden, zoolang Bilder- dijks verzen-zelf zooals ze voor ons liggen, slechts zoo zelden de bevruchting, de le vende, schoone vruchten van die idee blijken te zijn. Dat dit soms wél het ge val is, moge echter blijken uit de twee volgende mooie regels, die in hun verhe ven eenvoud aan Gezelle doen denken: Ach, leer mij God. het geen ik bidden mag: Bid zelf in mij, zoo is mijn bêe onschuldig. Den 18en December 1831 is Bilderdijk op 75-jarigen leeftijd gestorven: dit zal. too wil het ons voorkomen, een betere ge legenheid zijn, om hem als dichter te her denken en de balans van al het voor en tegen eens op te maken; na honderd jaren tal men toch wel voldoende de historische distantie hebben bereikt om zijn dichter lijke beteekenis te kunnen vast stellen; wat men thans gaat herdenken, is meer 8)n houding als vaderlander. Wie was de mensch-Bilderdijk? Men kent het verhaal van zijn ziekelijke jeugd: tien jaren moest hij, om een ge trek aan zijn voet, thuis liggen en deze jaren hebben alle jonge, natuurlijke le vensuitingen vervangen door abstract ge peins en door lezen van de classieken, hartstochtelijk lezen. Het is de groote verdienste van Gossaert, helder te heb ben aangetoond, dat het klassieke boeke- beeld hierdoor voor hem zóó primair werd, dat zijn vertalingen bijna dezelfde beteekenis hadden als de lyriek van andere dichters, die rechtstreeks hun beelden aan de natuur kunnen ontleenen. Het gaat evenwel te ver als men aldus het geheele wezen van dezen hoogmoedige verklaren wil en ook zijn gewaande af stamming van den Zwaanridder als een ideeële verwantschap gaat zien. Dit is in derdaad het goed recht van den dichter en al zijn beelden zijn „verwantschap", maar waarom heeft Bilderdijk dan zoo ijverig allerlei familiepapieren nagesnuffeld en onzekere afstamming naar de voor hem gunstige zijde vastgesteld, om zoo tot de graven van Teisterbant en Kleef te ko men en zijn stamboom tenslotte op te voe ren tot den geheimzinnigen ridder Elius of Helias, die de erfdochter van Kleef in 711 te Nijmegen kwam bevrijden in een boot, getrokken door een zwaan"5 Na eenigen tijd als boekhouder op het kantoor van zijn vader te hebben gewerkt, ging hij in 1780, op 24-jarigen leeftijd, te Leiden in de rechten studeeren. Hij was er een normale, zelfs brave, plichtmatige stu dent, die veel wist en er veel theorieën en principes op na hield. Twee jaar later ves tigde hij zich als advocaat in Den Haag, waar hij met Catharina Woesthoven trouwde. Reeds spoedig ontpopte hij zich als een vurig aanhanger van de Prinsge- zinden de bekende „Oranje-Ka" werd daar door hem verdedigd en door dit openlijk stelling nemen werd zijn naam veel ge noemd Ook kwam hij in persoonlijke aan raking met den Prins en hij, de „afstam meling" van de graven van Kleef en Teisterbant, voelde zich „als een ridder, die zijn bedreigden leenheer beschutten moet." In 1795 komt echter de omwenteling: Bilderdijk weigert openlijk de eed van erkenning van de „Rechten van den Mensch en den Burger" af te leggen en hij wordt uit Holland gebannen. In Londen tracht hij aan den kost te komen met het geven van lessen; zijn vrouw wil hem niet volgen, maar behalve haar. laat hij in Den Haag ook vele schulden achter. Katharina, die toch al niet zeer zachtzinnig was aangelegd, schrijft hem dan niet al te vriendelijke brieven. In- tusschen ontmoet hij in de dochter van zijn gastheer. Katharina Schweickhardt, een vrouw, die geheel bij zijn moeilijke, gecompliceerde natuur past en het komt reeds spoedig tot een intieme verhouding tusschen hen. Tocli is dit voor Bilderdijk een streng-principieele kwestie geweest: hij had zijn eerste vrouw gevraagd hem in zijn ballingschap te volgen en dit verzoek was door haar geweigerd; zij was dus eigenlijk degene, die ontrouw genoemd moest worden. Zoo was aldus de' visie, welke de scherp zinnige advocaat zichzelf trachtte voor te houden. Het wonderlijke is nu, dat een groote rest in zijn wezen deze eenvoudige beschouwing blijkbaar niet heeft kunnen aanvaarden en er vrat voor het eerst een onontkoombaar schuldgevoel aan zijn goed-sluitende, theoretische rechtvaardi ging van zijn moreele leven: de Calvinist in hem gaat steil overeind staan. In Februari 1802 is Bilderdijk van zijn eerste vrouw formeel gescheiden en daar op heeft hij Katharina Schweickhardt ook wettig tot zijn echtgenoote gemaakt. In Juni 1797 trekt hij naar Brunswijk, waar hij weer door les geven aan den kost tracht te komen. Katharina volgt hem spoedig en neemt haar intrek te Hildesheim, waar „Herr von Teisterband" haar af en toe komt troosten. De Hertog van Brunswijk en de Prins steunen hem in die jaren met een kleine toelage en in 1806 zien we hem dan ten slotte weer „Hollands vasten wal" betreden. Deze simpele feiten zijn de uiterlijke consequenties van zijn geestelijke ontwik keling en zijn streng-principieele levens houding, die een verzet inhield tegen het rationalistisch-revolutionnaire levensbe ginsel, dat het Frankrijk van dien tijd be- heerschte. In dit krachtige, mannelijke verzet was Bilderdijk typisch Hollandsch en hierin zette hij een traditie voort, die het stijlvolle aan vele groote figuren in onze geschiedenis heeft gegeven. De herdenking van Maart 1806 berust dus hoofdzakelijk op dezen principieelen kant van zijn wezen; de herdenking van zijn honderd-jarigen sterfdag moge Bil- derdijks volledige dichterschap in het licht stellen. H. J. S. BENOEMINGEN EN ONTSLAG. B. en W. stellen voor de heeren H P. Veldhuyzen, W. J. Simons, A. J. B. Poort man en J. A Schreuder te herbenoemen als schoolarts voor het tijdvak 1 April '31 —1932. B. en W. stellen voor eervol ontslag te verleenen aan dr. A. Querido, te Oegst- geest, wegens zijn benoeming te Amster dam. B. en W. stellen voor mej. P. M. Aleman, onderwijzeres aan de OL. school Vrouwen- kerkkoorsteeg A, over te plaatsen naar de opleidingsschool voor U.L.O. Langebrug B. in de vacature van mevr. J. G. van Swie- tenVlieland. MATHESIS SCIENTIARUM. B en W. stellen voor de benoodigde localiteiten der Stadszaal weer van 27 31 Mei a.s. kosteloos ter beschikking te stellen van Mathesis Scientiarum voor de alg. jaarl. vergadering en tentoonstelling van werkstukken der leerlingen. VERPACHTING. Op 30 April a.s. eindigt de pacht van den tol aan het Zijlhek en van de brug gelden aan de Spanjaardsbrug. Pachter van genoemden tol is de heer L Tyhuis voor f. 4336per jaar, te betalen aan de gemeente. In verband met de aanhangige onder handelingen met de Provincie Zuid-Hol land inzake overdracht van den Zijldijk en de Spanjaardsbrug, is het gewenscht verdere verpachting van beide objecten slechts voor korten termijn te doen plaats hebben en dan nog slechts op dien voet, dat degemeente zich het recht van tus- schentijdsche opzegging voorbehoudt Beide pachters hebben een aanbod tot continuatie gedaan, ieder zoowel voor elke pacht afzonderlijk als voor beide pachten tezamen Met de Commissie van Fabricage is het college van B. en W. van oordeel, dat het van den heer Hey ontvangen voorstel het meest aannemelijk is. Deze heeft zich bereid verklaard den tol aan het Zijlhek en de bruggelden van de Spanjaardsbrug gezamenlijk te pachten voor de som van f. 4400 en f. 300, gedu rende den tijd van eén jaar, met het recht der gemeente om de overeenkomst zoo- noodig met een termiin van drie maanden tusschentijds te beëindigen. Onder de pacht van de bruggelden zal niet meer be grepen zijn de brugwachterswoning aan den Lagen Rijndijk, omdat deze. zooals bekend is. moet worden afgebroken ten behoeve van de wegverbreeding ter plaatse. In plaats daarvan zal een tijde lijk. eenvoudig brugwachtersposthuisje worden beschikbaar gesteld. DE STEMBUREAUX. B. en W. stellen voor, waar verschillende stembureaux overbelast waren, het aantal stembureaux te brengen van 46 op 51. Daarmee gepaard gaat een nieuwe indee ling der gemeente, waarbij de begrenzing der kiesdistricten is gehandhaafd. Tevens doen B en W. voorstellen tot bezetting yan deze stembureaux. POLITIEZAKEN. Bij adres verzoekt de afdeeiing Leiden van den Algemeenen Bond van Politie personeel in Nederland om gelden be schikbaar te stellen voor een ten behoeve van het politie-personeel in te stellen cur sus in motorkennis en een cursus in de Nederlandsche en moderne talen De Burgemeester acht voor inwilliging van het verzoek geen termen aanwezig op grond van de volgende overwegingen. Het is voor een goede uitoefening van den politiedienst niet noodzakelijk, dat het geheele personeel kennis heeft van motoren (waaronder adressante naar ge bleken is ook het besturen van motor rijtuigen verstaat) en zeker thans niet, na de instelling van de verkeersbrigade. Het personeel van die brigade (omvat tende 14 man) heeft een cursus in motor kennis gevolgd en ontving ook onderricht in het besturen, zoodat dit personeel met motorrijtuigen voldoende bekend is. Bovendien is de dienst zoodanig inge richt, dat gedurende den geheelen dag over onderlegd personeel kan worden be schikt. Een en ander is voldoende. Het inrichten van bedoelden cursus voor het geheele corps, hetgeen met het oog op zijn sterkte, groote kosten en bezwaren zou medebrengen (de verworven kennis moet immers ook worden onderhouden) is daarom geheel overbodig. Evenmin bestaat er aanleiding tot in stelling van een cursus en de Nederland sche en moderne talen. Niet alleen, dat het bijbrengen van meerdere ontwikkeling in de eerste plaats ligt op den weg van de organisaties van belanghebbenden zelf, in onze gemeente komen de agenten ook niet zoo veelvuldig met vreemdelingen in aanraking, dat de kennis van de moderne talen voor de goede uitoefening van den dienst een onontbeerlijk vereischte zou zijn. Bovendien zou de kennis van die talen vrij uitgebreid moeten zijn, om vreemdelingen te woord te kunnen staan, dit vordert langdurige studie, terwijl ook deze kennis moet worden onderhouden, daar anders het uitgegeven geld is weg geworpen Dat een en ander voor een corps als het onze belangrijke kosten zou veroorzaken en groote practische moei lijkheden zou mede brengen is duidelijk. Het nut zou in geenen deele opwegen tegen de uitgaven. En wat de Nederlandsche taal betreft, naar mate de eischen van ontwikkeling bij aanstelling hooger worden gesteld, zal het euvel van onvoldoende kennis verminde ren. De toestand is te dezen aanzien in de laatste jaren reeds aanmerkelijk verbe terd. Tot 't bijbrengen van meerdere ont wikkeling hetgeen, naar werd opgemerkt, in de eerste plaats op den weg van de vakbonden ligt, mag zeker allereerst ver meerdering van de kennis van de eigen taal gerekend worden, zoo die onvoldoende blijkt. Voor aanvulling van een tekort in dit opzicht is een dankbare en mooie taak voor de bonden weggelegd, welke immers alle verheffing van den politiestand na streven. Ook het verzoek van de afdeeiing Leiden van den Algemeenen Bond van Politieper soneel in Nederland, om aan de hoofd agenten en agenten van politie als vergoe ding voor het gepresteerde bij den Stad huisbrand een bedrag van f. 25 uit te kee- ren, is naar het oordeel van B. en W. niet voor inwilliging vatbaar. Ter toelichting hiervan merken zij aller eerst op, dat het tot de natuurlijke, gewone taak van de politie behoort, bij brand te assisteeren en dat het in deze geenerlei verschil maakt, of brand uitbreekt in ge meente-gebouwen,. dan wel in particuliere gebouwen. Al moest bij den Stadhuisbrand door de politie onder inderdaad moeilijke omstandigheden worden gewerkt, hierop kan noch door de inspecteurs, noch dooi de agenten een beroep worden gedaan, om een gratificatie te ontvangen in den zin, zooals b.v. aan de ambtenaren van Ge meentewerken en van de Gemeente secretarie werd toegekend, omdat de extra werkzaamheden van laatstgenoemden, in tegenstelling met die van de politie, gedu rende langen tijd moesten worden verricht en een geheel buitengewoon karakter droegen. Dit geldt ook voor de Brandweer, en zoo als telkens geschiedt, wanneer overuren worden gemaakt, heeft het personeel van de Brandweer bij den Stadhuisbrand een extra-belooning ontvangen volgens de voor dat personeel geldende regeling van betaling van overuren. Wat nu de politie betreft, aan het la gere personeel werd, naar analogie van een voor den 3-Oetober-dag getroffen rege ling, als belooning voor extra-diensten in den vorm van vergoeding van overuren, een uitkeering naar den volgenden maat staf gedaan: hoofdagenten f.1. agenten le klasse f. 0.80 en agenten 2e klasse f.0.70 per uur. De inspecteurs hebben wel allen een ge lijk bedrag van f.25 ontvangen, doch ook aan de bepaling van dit bedrag ligt een belooning naar rato van gemaakte over uren ten grondslag. Vast stond, dat het aantal overuren van de inspecteurs groo- ter was, dan dat der agenten: waar ech ter het juiste aantal voor ieder niet meer kon worden vastgesteld, werd, overeen komstig den wensch van belanghebben den. voor allen een gelijk bedrag bepaald, dat derhalve als het gemiddelde van de hun toe te kennen vergoedingen moest worden aangemerkt. Het is alzoo onjuist, dat voor de inspecteurs een andere maat staf, dan voor de agenten werd aange nomen. Hoewel B. en W. allen lof hebben voor de door de politie bij den Stadhuisbrand onder zeer moeilijke omstandigheden ver richte diensten, zoo bestaat er nochtans op grond van het vorenstaande geenerlei aanleiding, om aan de hoofdagenten en agenten een vergoeding, als adressante vraagt, toe te kennen. VERKOOP STROOKJE GROND. De heer D. Stijger wil zijn perceel Haar lemmerweg 43a verbouwen en uitbreiden in dien zin, dat de Zuidelijke gevel aan de Groenoordstraat komt te staan. Ten einde een regelmatiger bouwterrein te verkrijgen, wenscht hij den gevel aan den Haarlemmerweg, die thans een knik vertoont, recht door te trekken. Daartoe behoeft hij een strook grond, dien hij voor f. 10 wil koopen. B. en W. hebben daartegen geen bezwaar. AANKOOP GROND. De gemeente heeft de hand kunnen leg gen op de perceelen bouwterrein aan de Cronesteinkade en de Roodenburgerstraat. Voor dit terrein, dat met inbegrip van den voor straat bestemden grond een op pervlakte heeft van rond 15800 M2„ wordt een prijs gevraagd van f. 35000. Met het oog op de ligging van de per ceelen in de onmiddellijke nabijheid van de bebouwing, achten B. en W. aankoop voor de gemeente gewenscht. STEUN AAN DE BLINDEN. Het bestuur van de afdeeiing Leiden der Vereeniging tot verbetering van het Lot der Blinden in Nederland en zijne Kolo niën verzoekt de haar bij raadsbesluit van 19 November 1928 toegekende subsidie ad f. 1500 per jaar, voor het jaar 1931 te ver- hoogen tot f. 5000, evenals voor het jaar 1930. Kennisneming van de door het bestuur overgelegde rekening over 1930 en be grooting voor 1931, doet zien, dat de ge vraagde verhooging ook thans gerecht vaardigd is. Het verdient volgens B. enW. aanbeveling van deze gelegenheid gebruik te maken, de verhooging van de subsidie niet te beperken tot het jaar 1931, maar deze tot wederopzeggens te doen plaats hebben. Uiteraard is het bedrag van f. 5000 een maximum, zoodat nimmer meer zal worden uitgekeerd dan het tekort der exploitatierekening. Het bestuur heeft voorts verzocht aan de vereeniging een geldleening te ver strekken. teneinde in de behoefte aan kasmiddelen te voorzien. Hoewel in den verkoop van de werkstukken een niet on- beteekenende verbetering is gekomen, zoo is toch in den voorraad niet-verkochtc werkstukken bij voortduring nog een vrij groot bedrag vastgelegd, waardoor de ver eeniging gebrek heeft aan bedrijfskapi taal. Met een bedrag van f. 2000 zal de vereeniging zijn geholpen, volgens B. en W.: de rente ware te bepalen op 4,/o. RECLAME. &A7PS {y lutee. pcJye* AJPs AMANDELTJES-, PUDDING PUDDINCFABR:* JPUAjAKtRONINCE 2113 "aar het Engelsch van LEO WALMSLEY. 18) En, redeneerden wij opgewekt verder, met w huidige N.-O. windrichting zouden »e weinig last hebben van de branding en n stond het regenseizoen voor de deur, ■oor werkelijk slecht weer behoefden we niet bang te zijn. Alles wees op een spoe- rj®, en een voorspoedig einde van onze oMerneming, en dus dronken we welge goed onze glazen leeg en maakten ons ge- nVm te gaan slaPen- l®"61 het praten door had Timms onze dat van miJ en hem, op korten af- van de groote tent opgezet, op een JJ' waar we de meeste kant hadden, dat ™l zeewind ons voor de zwermen rm b die slncts zonsondergang wa- komen opzetten, zou vrijwaren. Hij. !™s' 'a8 nauwelijks of hij sliep en na »«t minuut begon hij te snorken, stert 2achtjes maar allengs sterker en doft» L tot het regelmatige zagen het ,t. «onderen van de branding over- h Eea kwartier lang bleef ik naar me i k1 'fêteren, maar toen werd het "bat en dus stond ik op. verhuisde tans n '3ec' naar den kant. waar de wind i? aa? kwam en ging weer liggen. Maar huik de moeite.van het verhuizen blikt»n ?esParen; of hij in die paar oogen- nlet "arder was gaan snorken, weet ik als te11!-", *e loevert was het al even erg Kêtirr!»' Was een afschuwelijk geluid jk '„'teerde me zoo, dat ik, na een poos, der f*!' mÜn schoenen aantrok en zon- te denken bij wat ik deed, gedreven door een behoefte om te ontsnappen aan dat voortdurende zagende gesnork, tastend langs de rotswand het pad naar het strand afliep. Of het door de combinatie champagne- port kwam of door het feit, dat ik dood moe was en me daardoor in een soort van doezeligen toestand bevond, weet ik niet, maar na een poos kwam ik tot de ontdek king dat ik in den achtersteven van onze boot lagunewaarts zat te turen naar de voor anker liggende dhow, een donkere vlek in het onwerkelijke schemerlicht bo ven het gladde watervlak. De bemanning was aan het zingen,, het een ol' .andere barbaarsche lied waarschijnlijk om de geesten te bezweren Ik sloeg mijn armen om mijn knieën en luisterde met gesloten oogen toe. En ondertusschen overpeinsde ik suffig, wat ik zou doen: uit de boot klimmen en op het strand in het zand gaan liggen slapen of teruggaan naar het kamp en me ongevoelig maken voor de muziek van Timms door mijn ooren vol le stoppen met watten. In een poging om tot een besluit te ko men deed ik mijn oogen open. Maar on danks dien maatregel begon mijn behoefte aan slaap me de baas te worden, toen ik opeens door iets, wat ik zag, met een schok tot de werkelijkheid terugkwam. Door de grauwe schemering kwam een gedaante op me af. Ik sprong op en tuurdeWat was dat' Maar mèt dat ik de beweging maak, bleef de schaduwige figuur stil staan. Dat duurde een, twee oogenblikken, dan keerde de man want het leek me een man toe, naar de silhouet te oordee- len zich om en zette het op een loopen. Zoo slaperig en moe was ik dan toch niet, dan dat de beteekenis van die be weging niet onmiddellijk tot me door drong. De man had kwaads in den zin, anders was hij er niet van door gegaan. Met mijn handen op een van de zit-plan- ken zette ik me over den rand van de boot heen en ging hem achterna. De eerste vijftig meter koos hij zijn richting even wijdig met het water, maar toen hij merkte, dat ik op hem begon te winnen, boog hij naar rechts af, waarschijnlijk om bij de eerste de beste gelegenheid, op een plaats waar de taxus iets minder dicht opeengedrongen groeide, in de blauw zwarte schaduw tusschen de boomen weg te duiken. Ik betwijfel of hem dat gelukt zou zijn, want ik zat hem vlak op de hie len Maar opeens bleef mijn voet ergens achter haken en smakte ik in mijn volle lengte op het strand. De wortel van een broodboom had een einde aan de achter volging gemaakt. ZESDE HOOFDSTUK. We beginnen in ernst. Half verdoofd door den schok krabbelde ik overeind en keek om me heen. De man was verdwenen. En zooals ik me nu voelde, door mijn enkel, die me geweldig pijn deed, en door mijn hoofd, dat klopte en bonste of er ergens een smederij in de buurt was, begreep ik, dat ik de jacht op moest ge ven. Op geen dertig meter afstand voor me begon het moeras met zijn begroeiing van wortelboomen waaronder en waartus- schen een heel regiment menschen zich, zonder kans op ontdekking, dagen lang zou kunnen schuilhouden. Dus keerde ik me om en hinkte naar het kamp terug. In elk geval had ik nu tenminste een excuus om vriend Timms wakker te ma ken. Maar toen ik na een lange klimpartij op het plateau aankwam, merkte ik dat de storm bedaard was. Niets dan een zacht tevreden snorren verried dat de kapitein nog sliep. En dus trok ik den schoen van mijn pijnlijken voet, schopte den anderen schoen uit en ging, met den vurigen wensch, dat ik mocht slapen, voordat de storm opnieuw opstak, liggen. Mijn wensch werd vervuld. Bij het krie ken van den dag werd ik door den dokter wakker geschud. Ik ging overeind zitten en vertelde wat er gebeurd was. Timms wilde dadelijk op verkenning uit en daar 'mijn enkel alleen nog maar wat gevoelig was. ging ik met hem mee. De sporen bij de boot waren door den wind met een dun laagje droog zand bestrooid, maar verder op, vlak bij het water stonden de voet stappen van vluchteling en achtervolger beide nog in het natte zand afgedrukt. Nu bleek dat de nachtelijke wandelaar op bloote voeten aan het kuieren geweest was. De plek, waar ik gevallen was, lag nu onder water, maar het leed geen twijfel of de man had eerst een schuilplaats tus schen de wortelboomen gezocht en was later, toen de kust veilig was, tusschen de taxus door verdwenen. Maar de vraag waar hij zien op dat oogenblik schuilhield was niet half zoo belangrijk als het mysterie van zijn aanwezigheid 's nachts op het eiland. Te oordeelen naar hetgeen wij van onze Swahilis afwisten, zouden ze zich liever hebben laten vierendeelen dan, na zons ondergang een voet op Dondereiland zet ten. Maar misschien was het niet een van enze menschen geweest, misschien was het de een of andere stakker geweest, die maanden of jaren her schipbreuk geleden had en door misère en ontbering een van de vijf kwijt geraakt was. Ja, misschien' Maar hoe dan zijn angst voor mij en zijn zonderlinge sluipende manier van loopen te verklaren? En daarbij had ik een ver moeden absoluut ongemotiveerd, dat moet ik toegeven dat er in de silhouet zelf en ln zijn manier van bewegen iets geweest was, dat me bekend voorkwam. Na vijf minuten stilzwijgen kwam Timms, zenuwachtig grinnikend, met de veronder stelling dat de bijgeloovigheid van de nik kers wel eens een solidere basis kon heb ben dan wij gedacht hadden. Klinkklare nonsens natuurlijk, gezien het feit dat de vrij diepe afdruk in het mulle zand ge maakt was door een gewoon menschen- kind met een behoorlijk gewicht en niet door iets, zoo materie-loos dat je er door heen zou kunnen wandelen. We brachten de boot te water en roei den naar de dhow. Gezeten op een ton op het achterdek nam ik Hamsar een kruis verhoor af. Niemand had de dhow verla ten, nadat de Groote Meester met het roer weggegaan was Niemand had trouwens geslapen. De geesten van het eiland had den hem en de bemanning wakker gehou den. Ze waren verschrikkelijk geweest de geesten dan altijd! De geheele wes telijke lagune had ervan gekolkt!! Waar om hadden we het roer weggehaald? Was hij niet dienstknecht? Kon de Groote Blanke Meester hem, Hamsar, niet ver trouwen. Ik maakte van een kort mo ment van betrekkelijke stilte gebruik om hem te verzekeren, dat ons vertrouwen in hem nooit zoo hecht en sterk geweest was als op dat oogenblik en dat we overeen komstig de bevelen van den Grooten Blan ken Meester gekomen waren om het zeil weg te halen. ..De zon is daarboven nogal heet", voeg de ik er bij wijze van uitleg aan toe. „We hebben een tent noodig Hamsar haalde met een veelzeggend gebaar zijn schou ders op. „Het is billijk, dat de Groote Meesters het goed willen hebben, zelfs als sterven hun dienaren", zei hij filosofisch-gelaten. En dus gingen we na een half uur hard werken mèt het zeil naar den dokter terug. Nog vóóidat we de helft van ons ontbijt verorberd hadden begon dr. Flint op di plomatieke manier Timms te bewerken, 't Was duidelijk te zien, dat de oude heer het oogenblik, waarop de werkzaamheden zouden beginnen, bijna niet kon af wachten. (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1931 | | pagina 9