BILDERDIJK-HERDENKING
[crustard]
DE GEZONKEN SCHAT.
72ste Jaargang
LEIDSCH DAGBLAD, Dinsdag 24 Maart 1931
Derde Blad
No. 21784
GEMEENTEZAKEN.
FEUILLETON.
1806 26 MAART 1931
BUderdijk is een belangrijke figuur, die
heden ten dage nog bewonderd en nog
verguisd wordt. De mensch Bilderdijk
en zijn levensloop.
Den 26en Maart 1806 keerde Willem Bil
derdijk na een tienjarige ballingschap
weer in Holland terug.
'k Heb dan met mijn strammen voet,
Eind'lijk uit d'onstuimen vloed,
Hollands vasten wal betreden!
'k Heb mijn kromgesloofde leden
Op zijn bodem uitgestrekt,
'k Heb hem met mijn lijf bedekt;
'k Heb hem met mijn arm omvademd;
•k Heb zijn lucht weer ingeademd;
'k Heb zijn hemel weergezien;
God geprezen op mijn kniën;
Al de doorgestane smarte
Weggebannen uit mijn harte.
En het graf van mijn geslacht
Dit mijn rif, teruggebracht.
Aldus stelt Bilderdijk zichzelf voor op
dien gewichtigen dag, welken men thans
gaat herdenken en in deze verzen komt
hij opduiken „uit d'onstuimen vloed"
eenigszins als een poedel, die links en
rechts de druppels zijner woorden om ons
dóet spatten, welke ons evenwel toch iets
van zijn groote verrukking doen gevoelen.
Niemand van de dichters na Vondel en
vóór „tachtig" is zoo bekend als Bilderdijk
en tevens zoo onbekend. Hij hoort tot
de „klassieke" dichters dat zijn zij,
waar iedereen over spreekt, maar die nie
mand leest, althans niemand buiten de
vakmenschen.
Wij kunnen ons wel voorstellen, dat
ge op een avond bij iemand binnenkomt
en hem met een bundel van Boutens,
Henriëtte Roland Holst, Gorter, Vondel,
Hooft, Jan Luyken of middeleeuwsche
liederen vindt, maar zou het ooit gebeuren
dat ge op een vraag: „Wat lees je daar",
ten antwoord krijgt Bilderdijk?
En toch is Bilderdijk nog steeds een
belangrijk probleem, toch heerscht - er
omtrent niemand zooveel meeningsver-
schil als omtrent dezen hartstochtelijken
rerzenschrijver. die eens gezegd heeft,
dat hij, als hij van een toren viel, dit
in verzen zou doen.
Met eenige overdrijving zou men haast
kunnen zeggen, dat Bilderdijk het pro
bleem van onze letterkunde is.
Nog wordt hij bewonderd en verguisd,
nog wordt zijn rethoriek als verstands-
èn als gevoelsuiting geïnterpreteerd. Ja,
iemands houding tegenover Bilderdijk, be-
teekent tot op zekere hoogte zijn houding
ten opzichte van het wezen der poëzie.
Eén ding kan men dus in elk geval met
zekerheid zeggen; Bilderdijk is een be
langrijke figuur, van wien men zich maar
niet even afmaakt en zijn groote intellec-
tueele gaven staan wel ontwijfelbaar vast.
Albert Verwey heeft hem in 1906 harts
tochtelijk als dichter verguisd, Geerten
Gossaert hem ln 1910 nobel en buitenge
meen diepzinnig verdedigd en Kloos heeft
liefdevol en geduldig tusschen al het
waardeloozc gruis naar erts gezocht en
dit in een bundeltje bijeen gebracht. Gos
saert kan met dit laatste aestheticisme I
geen genoegen nemen en zoekt naar een
centrale ontwikkelingsidee die al wat bij
een benadering van buitenaf, star lijkt,
leven en inhoud geeft Hoe nobel deze po
ging ook geweest is, wij kunnen zijn op
vatting niet aanvaarden, zoolang Bilder-
dijks verzen-zelf zooals ze voor ons liggen,
slechts zoo zelden de bevruchting, de le
vende, schoone vruchten van die idee
blijken te zijn. Dat dit soms wél het ge
val is, moge echter blijken uit de twee
volgende mooie regels, die in hun verhe
ven eenvoud aan Gezelle doen denken:
Ach, leer mij God. het geen ik
bidden mag:
Bid zelf in mij, zoo is mijn bêe
onschuldig.
Den 18en December 1831 is Bilderdijk
op 75-jarigen leeftijd gestorven: dit zal.
too wil het ons voorkomen, een betere ge
legenheid zijn, om hem als dichter te her
denken en de balans van al het voor en
tegen eens op te maken; na honderd jaren
tal men toch wel voldoende de historische
distantie hebben bereikt om zijn dichter
lijke beteekenis te kunnen vast stellen;
wat men thans gaat herdenken, is meer
8)n houding als vaderlander.
Wie was de mensch-Bilderdijk?
Men kent het verhaal van zijn ziekelijke
jeugd: tien jaren moest hij, om een ge
trek aan zijn voet, thuis liggen en deze
jaren hebben alle jonge, natuurlijke le
vensuitingen vervangen door abstract ge
peins en door lezen van de classieken,
hartstochtelijk lezen. Het is de groote
verdienste van Gossaert, helder te heb
ben aangetoond, dat het klassieke boeke-
beeld hierdoor voor hem zóó primair
werd, dat zijn vertalingen bijna dezelfde
beteekenis hadden als de lyriek van
andere dichters, die rechtstreeks hun
beelden aan de natuur kunnen ontleenen.
Het gaat evenwel te ver als men aldus het
geheele wezen van dezen hoogmoedige
verklaren wil en ook zijn gewaande af
stamming van den Zwaanridder als een
ideeële verwantschap gaat zien. Dit is in
derdaad het goed recht van den dichter en
al zijn beelden zijn „verwantschap", maar
waarom heeft Bilderdijk dan zoo ijverig
allerlei familiepapieren nagesnuffeld en
onzekere afstamming naar de voor hem
gunstige zijde vastgesteld, om zoo tot de
graven van Teisterbant en Kleef te ko
men en zijn stamboom tenslotte op te voe
ren tot den geheimzinnigen ridder Elius
of Helias, die de erfdochter van Kleef in
711 te Nijmegen kwam bevrijden in een
boot, getrokken door een zwaan"5
Na eenigen tijd als boekhouder op het
kantoor van zijn vader te hebben gewerkt,
ging hij in 1780, op 24-jarigen leeftijd, te
Leiden in de rechten studeeren. Hij was er
een normale, zelfs brave, plichtmatige stu
dent, die veel wist en er veel theorieën en
principes op na hield. Twee jaar later ves
tigde hij zich als advocaat in Den Haag,
waar hij met Catharina Woesthoven
trouwde. Reeds spoedig ontpopte hij zich
als een vurig aanhanger van de Prinsge-
zinden de bekende „Oranje-Ka" werd daar
door hem verdedigd en door dit openlijk
stelling nemen werd zijn naam veel ge
noemd Ook kwam hij in persoonlijke aan
raking met den Prins en hij, de „afstam
meling" van de graven van Kleef en
Teisterbant, voelde zich „als een ridder,
die zijn bedreigden leenheer beschutten
moet."
In 1795 komt echter de omwenteling:
Bilderdijk weigert openlijk de eed van
erkenning van de „Rechten van den
Mensch en den Burger" af te leggen en
hij wordt uit Holland gebannen. In
Londen tracht hij aan den kost te komen
met het geven van lessen; zijn vrouw
wil hem niet volgen, maar behalve haar.
laat hij in Den Haag ook vele schulden
achter. Katharina, die toch al niet zeer
zachtzinnig was aangelegd, schrijft hem
dan niet al te vriendelijke brieven. In-
tusschen ontmoet hij in de dochter van
zijn gastheer. Katharina Schweickhardt,
een vrouw, die geheel bij zijn moeilijke,
gecompliceerde natuur past en het komt
reeds spoedig tot een intieme verhouding
tusschen hen. Tocli is dit voor Bilderdijk
een streng-principieele kwestie geweest:
hij had zijn eerste vrouw gevraagd hem in
zijn ballingschap te volgen en dit verzoek
was door haar geweigerd; zij was dus
eigenlijk degene, die ontrouw genoemd
moest worden.
Zoo was aldus de' visie, welke de scherp
zinnige advocaat zichzelf trachtte voor
te houden. Het wonderlijke is nu, dat een
groote rest in zijn wezen deze eenvoudige
beschouwing blijkbaar niet heeft kunnen
aanvaarden en er vrat voor het eerst een
onontkoombaar schuldgevoel aan zijn
goed-sluitende, theoretische rechtvaardi
ging van zijn moreele leven: de Calvinist
in hem gaat steil overeind staan.
In Februari 1802 is Bilderdijk van zijn
eerste vrouw formeel gescheiden en daar
op heeft hij Katharina Schweickhardt
ook wettig tot zijn echtgenoote gemaakt.
In Juni 1797 trekt hij naar Brunswijk,
waar hij weer door les geven aan den
kost tracht te komen. Katharina volgt
hem spoedig en neemt haar intrek te
Hildesheim, waar „Herr von Teisterband"
haar af en toe komt troosten. De Hertog
van Brunswijk en de Prins steunen hem
in die jaren met een kleine toelage en in
1806 zien we hem dan ten slotte weer
„Hollands vasten wal" betreden.
Deze simpele feiten zijn de uiterlijke
consequenties van zijn geestelijke ontwik
keling en zijn streng-principieele levens
houding, die een verzet inhield tegen het
rationalistisch-revolutionnaire levensbe
ginsel, dat het Frankrijk van dien tijd be-
heerschte. In dit krachtige, mannelijke
verzet was Bilderdijk typisch Hollandsch
en hierin zette hij een traditie voort, die
het stijlvolle aan vele groote figuren in
onze geschiedenis heeft gegeven.
De herdenking van Maart 1806 berust
dus hoofdzakelijk op dezen principieelen
kant van zijn wezen; de herdenking van
zijn honderd-jarigen sterfdag moge Bil-
derdijks volledige dichterschap in het
licht stellen. H. J. S.
BENOEMINGEN EN ONTSLAG.
B. en W. stellen voor de heeren H P.
Veldhuyzen, W. J. Simons, A. J. B. Poort
man en J. A Schreuder te herbenoemen
als schoolarts voor het tijdvak 1 April '31
—1932.
B. en W. stellen voor eervol ontslag te
verleenen aan dr. A. Querido, te Oegst-
geest, wegens zijn benoeming te Amster
dam.
B. en W. stellen voor mej. P. M. Aleman,
onderwijzeres aan de OL. school Vrouwen-
kerkkoorsteeg A, over te plaatsen naar de
opleidingsschool voor U.L.O. Langebrug B.
in de vacature van mevr. J. G. van Swie-
tenVlieland.
MATHESIS SCIENTIARUM.
B en W. stellen voor de benoodigde
localiteiten der Stadszaal weer van 27
31 Mei a.s. kosteloos ter beschikking te
stellen van Mathesis Scientiarum voor de
alg. jaarl. vergadering en tentoonstelling
van werkstukken der leerlingen.
VERPACHTING.
Op 30 April a.s. eindigt de pacht van
den tol aan het Zijlhek en van de brug
gelden aan de Spanjaardsbrug. Pachter
van genoemden tol is de heer L Tyhuis
voor f. 4336per jaar, te betalen aan de
gemeente.
In verband met de aanhangige onder
handelingen met de Provincie Zuid-Hol
land inzake overdracht van den Zijldijk
en de Spanjaardsbrug, is het gewenscht
verdere verpachting van beide objecten
slechts voor korten termijn te doen plaats
hebben en dan nog slechts op dien voet,
dat degemeente zich het recht van tus-
schentijdsche opzegging voorbehoudt
Beide pachters hebben een aanbod tot
continuatie gedaan, ieder zoowel voor elke
pacht afzonderlijk als voor beide pachten
tezamen Met de Commissie van Fabricage
is het college van B. en W. van oordeel,
dat het van den heer Hey ontvangen
voorstel het meest aannemelijk is. Deze
heeft zich bereid verklaard den tol aan
het Zijlhek en de bruggelden van de
Spanjaardsbrug gezamenlijk te pachten
voor de som van f. 4400 en f. 300, gedu
rende den tijd van eén jaar, met het recht
der gemeente om de overeenkomst zoo-
noodig met een termiin van drie maanden
tusschentijds te beëindigen. Onder de
pacht van de bruggelden zal niet meer be
grepen zijn de brugwachterswoning aan
den Lagen Rijndijk, omdat deze. zooals
bekend is. moet worden afgebroken ten
behoeve van de wegverbreeding ter
plaatse. In plaats daarvan zal een tijde
lijk. eenvoudig brugwachtersposthuisje
worden beschikbaar gesteld.
DE STEMBUREAUX.
B. en W. stellen voor, waar verschillende
stembureaux overbelast waren, het aantal
stembureaux te brengen van 46 op 51.
Daarmee gepaard gaat een nieuwe indee
ling der gemeente, waarbij de begrenzing
der kiesdistricten is gehandhaafd. Tevens
doen B en W. voorstellen tot bezetting
yan deze stembureaux.
POLITIEZAKEN.
Bij adres verzoekt de afdeeiing Leiden
van den Algemeenen Bond van Politie
personeel in Nederland om gelden be
schikbaar te stellen voor een ten behoeve
van het politie-personeel in te stellen cur
sus in motorkennis en een cursus in de
Nederlandsche en moderne talen
De Burgemeester acht voor inwilliging
van het verzoek geen termen aanwezig
op grond van de volgende overwegingen.
Het is voor een goede uitoefening van
den politiedienst niet noodzakelijk, dat
het geheele personeel kennis heeft van
motoren (waaronder adressante naar ge
bleken is ook het besturen van motor
rijtuigen verstaat) en zeker thans niet,
na de instelling van de verkeersbrigade.
Het personeel van die brigade (omvat
tende 14 man) heeft een cursus in motor
kennis gevolgd en ontving ook onderricht
in het besturen, zoodat dit personeel met
motorrijtuigen voldoende bekend is.
Bovendien is de dienst zoodanig inge
richt, dat gedurende den geheelen dag
over onderlegd personeel kan worden be
schikt. Een en ander is voldoende. Het
inrichten van bedoelden cursus voor het
geheele corps, hetgeen met het oog op
zijn sterkte, groote kosten en bezwaren
zou medebrengen (de verworven kennis
moet immers ook worden onderhouden) is
daarom geheel overbodig.
Evenmin bestaat er aanleiding tot in
stelling van een cursus en de Nederland
sche en moderne talen. Niet alleen, dat
het bijbrengen van meerdere ontwikkeling
in de eerste plaats ligt op den weg van de
organisaties van belanghebbenden zelf, in
onze gemeente komen de agenten ook
niet zoo veelvuldig met vreemdelingen in
aanraking, dat de kennis van de moderne
talen voor de goede uitoefening van den
dienst een onontbeerlijk vereischte zou
zijn. Bovendien zou de kennis van die
talen vrij uitgebreid moeten zijn, om
vreemdelingen te woord te kunnen staan,
dit vordert langdurige studie, terwijl ook
deze kennis moet worden onderhouden,
daar anders het uitgegeven geld is weg
geworpen Dat een en ander voor een
corps als het onze belangrijke kosten zou
veroorzaken en groote practische moei
lijkheden zou mede brengen is duidelijk.
Het nut zou in geenen deele opwegen
tegen de uitgaven.
En wat de Nederlandsche taal betreft,
naar mate de eischen van ontwikkeling bij
aanstelling hooger worden gesteld, zal het
euvel van onvoldoende kennis verminde
ren. De toestand is te dezen aanzien in de
laatste jaren reeds aanmerkelijk verbe
terd. Tot 't bijbrengen van meerdere ont
wikkeling hetgeen, naar werd opgemerkt,
in de eerste plaats op den weg van de
vakbonden ligt, mag zeker allereerst ver
meerdering van de kennis van de eigen
taal gerekend worden, zoo die onvoldoende
blijkt. Voor aanvulling van een tekort in
dit opzicht is een dankbare en mooie taak
voor de bonden weggelegd, welke immers
alle verheffing van den politiestand na
streven.
Ook het verzoek van de afdeeiing Leiden
van den Algemeenen Bond van Politieper
soneel in Nederland, om aan de hoofd
agenten en agenten van politie als vergoe
ding voor het gepresteerde bij den Stad
huisbrand een bedrag van f. 25 uit te kee-
ren, is naar het oordeel van B. en W. niet
voor inwilliging vatbaar.
Ter toelichting hiervan merken zij aller
eerst op, dat het tot de natuurlijke, gewone
taak van de politie behoort, bij brand te
assisteeren en dat het in deze geenerlei
verschil maakt, of brand uitbreekt in ge
meente-gebouwen,. dan wel in particuliere
gebouwen. Al moest bij den Stadhuisbrand
door de politie onder inderdaad moeilijke
omstandigheden worden gewerkt, hierop
kan noch door de inspecteurs, noch dooi
de agenten een beroep worden gedaan, om
een gratificatie te ontvangen in den zin,
zooals b.v. aan de ambtenaren van Ge
meentewerken en van de Gemeente
secretarie werd toegekend, omdat de extra
werkzaamheden van laatstgenoemden, in
tegenstelling met die van de politie, gedu
rende langen tijd moesten worden verricht
en een geheel buitengewoon karakter
droegen.
Dit geldt ook voor de Brandweer, en zoo
als telkens geschiedt, wanneer overuren
worden gemaakt, heeft het personeel van
de Brandweer bij den Stadhuisbrand een
extra-belooning ontvangen volgens de
voor dat personeel geldende regeling van
betaling van overuren.
Wat nu de politie betreft, aan het la
gere personeel werd, naar analogie van een
voor den 3-Oetober-dag getroffen rege
ling, als belooning voor extra-diensten in
den vorm van vergoeding van overuren,
een uitkeering naar den volgenden maat
staf gedaan: hoofdagenten f.1. agenten le
klasse f. 0.80 en agenten 2e klasse f.0.70
per uur.
De inspecteurs hebben wel allen een ge
lijk bedrag van f.25 ontvangen, doch ook
aan de bepaling van dit bedrag ligt een
belooning naar rato van gemaakte over
uren ten grondslag. Vast stond, dat het
aantal overuren van de inspecteurs groo-
ter was, dan dat der agenten: waar ech
ter het juiste aantal voor ieder niet meer
kon worden vastgesteld, werd, overeen
komstig den wensch van belanghebben
den. voor allen een gelijk bedrag bepaald,
dat derhalve als het gemiddelde van de
hun toe te kennen vergoedingen moest
worden aangemerkt. Het is alzoo onjuist,
dat voor de inspecteurs een andere maat
staf, dan voor de agenten werd aange
nomen.
Hoewel B. en W. allen lof hebben voor
de door de politie bij den Stadhuisbrand
onder zeer moeilijke omstandigheden ver
richte diensten, zoo bestaat er nochtans
op grond van het vorenstaande geenerlei
aanleiding, om aan de hoofdagenten en
agenten een vergoeding, als adressante
vraagt, toe te kennen.
VERKOOP STROOKJE GROND.
De heer D. Stijger wil zijn perceel Haar
lemmerweg 43a verbouwen en uitbreiden
in dien zin, dat de Zuidelijke gevel aan
de Groenoordstraat komt te staan. Ten
einde een regelmatiger bouwterrein te
verkrijgen, wenscht hij den gevel aan
den Haarlemmerweg, die thans een knik
vertoont, recht door te trekken. Daartoe
behoeft hij een strook grond, dien hij
voor f. 10 wil koopen. B. en W. hebben
daartegen geen bezwaar.
AANKOOP GROND.
De gemeente heeft de hand kunnen leg
gen op de perceelen bouwterrein aan de
Cronesteinkade en de Roodenburgerstraat.
Voor dit terrein, dat met inbegrip van
den voor straat bestemden grond een op
pervlakte heeft van rond 15800 M2„ wordt
een prijs gevraagd van f. 35000.
Met het oog op de ligging van de per
ceelen in de onmiddellijke nabijheid van
de bebouwing, achten B. en W. aankoop
voor de gemeente gewenscht.
STEUN AAN DE BLINDEN.
Het bestuur van de afdeeiing Leiden der
Vereeniging tot verbetering van het Lot
der Blinden in Nederland en zijne Kolo
niën verzoekt de haar bij raadsbesluit van
19 November 1928 toegekende subsidie ad
f. 1500 per jaar, voor het jaar 1931 te ver-
hoogen tot f. 5000, evenals voor het jaar
1930.
Kennisneming van de door het bestuur
overgelegde rekening over 1930 en be
grooting voor 1931, doet zien, dat de ge
vraagde verhooging ook thans gerecht
vaardigd is. Het verdient volgens B. enW.
aanbeveling van deze gelegenheid gebruik
te maken, de verhooging van de subsidie
niet te beperken tot het jaar 1931, maar
deze tot wederopzeggens te doen plaats
hebben. Uiteraard is het bedrag van
f. 5000 een maximum, zoodat nimmer meer
zal worden uitgekeerd dan het tekort der
exploitatierekening.
Het bestuur heeft voorts verzocht aan
de vereeniging een geldleening te ver
strekken. teneinde in de behoefte aan
kasmiddelen te voorzien. Hoewel in den
verkoop van de werkstukken een niet on-
beteekenende verbetering is gekomen, zoo
is toch in den voorraad niet-verkochtc
werkstukken bij voortduring nog een vrij
groot bedrag vastgelegd, waardoor de ver
eeniging gebrek heeft aan bedrijfskapi
taal. Met een bedrag van f. 2000 zal de
vereeniging zijn geholpen, volgens B. en
W.: de rente ware te bepalen op 4,/o.
RECLAME.
&A7PS
{y lutee. pcJye*
AJPs
AMANDELTJES-,
PUDDING
PUDDINCFABR:* JPUAjAKtRONINCE
2113
"aar het Engelsch van LEO WALMSLEY.
18)
En, redeneerden wij opgewekt verder, met
w huidige N.-O. windrichting zouden
»e weinig last hebben van de branding en
n stond het regenseizoen voor de deur,
■oor werkelijk slecht weer behoefden we
niet bang te zijn. Alles wees op een spoe-
rj®, en een voorspoedig einde van onze
oMerneming, en dus dronken we welge
goed onze glazen leeg en maakten ons ge-
nVm te gaan slaPen-
l®"61 het praten door had Timms onze
dat van miJ en hem, op korten af-
van de groote tent opgezet, op een
JJ' waar we de meeste kant hadden, dat
™l zeewind ons voor de zwermen
rm b die slncts zonsondergang wa-
komen opzetten, zou vrijwaren. Hij.
!™s' 'a8 nauwelijks of hij sliep en na
»«t minuut begon hij te snorken,
stert 2achtjes maar allengs sterker en
doft» L tot het regelmatige zagen het
,t. «onderen van de branding over-
h Eea kwartier lang bleef ik naar
me i k1 'fêteren, maar toen werd het
"bat en dus stond ik op. verhuisde
tans n '3ec' naar den kant. waar de wind
i? aa? kwam en ging weer liggen. Maar
huik de moeite.van het verhuizen
blikt»n ?esParen; of hij in die paar oogen-
nlet "arder was gaan snorken, weet ik
als te11!-", *e loevert was het al even erg
Kêtirr!»' Was een afschuwelijk geluid
jk '„'teerde me zoo, dat ik, na een poos,
der f*!' mÜn schoenen aantrok en zon-
te denken bij wat ik deed, gedreven
door een behoefte om te ontsnappen aan
dat voortdurende zagende gesnork, tastend
langs de rotswand het pad naar het
strand afliep.
Of het door de combinatie champagne-
port kwam of door het feit, dat ik dood
moe was en me daardoor in een soort van
doezeligen toestand bevond, weet ik niet,
maar na een poos kwam ik tot de ontdek
king dat ik in den achtersteven van onze
boot lagunewaarts zat te turen naar de
voor anker liggende dhow, een donkere
vlek in het onwerkelijke schemerlicht bo
ven het gladde watervlak. De bemanning
was aan het zingen,, het een ol' .andere
barbaarsche lied waarschijnlijk om de
geesten te bezweren Ik sloeg mijn armen
om mijn knieën en luisterde met gesloten
oogen toe. En ondertusschen overpeinsde
ik suffig, wat ik zou doen: uit de boot
klimmen en op het strand in het zand
gaan liggen slapen of teruggaan naar het
kamp en me ongevoelig maken voor de
muziek van Timms door mijn ooren vol le
stoppen met watten.
In een poging om tot een besluit te ko
men deed ik mijn oogen open. Maar on
danks dien maatregel begon mijn behoefte
aan slaap me de baas te worden, toen ik
opeens door iets, wat ik zag, met een schok
tot de werkelijkheid terugkwam. Door de
grauwe schemering kwam een gedaante
op me af. Ik sprong op en tuurdeWat
was dat' Maar mèt dat ik de beweging
maak, bleef de schaduwige figuur stil
staan. Dat duurde een, twee oogenblikken,
dan keerde de man want het leek me
een man toe, naar de silhouet te oordee-
len zich om en zette het op een loopen.
Zoo slaperig en moe was ik dan toch
niet, dan dat de beteekenis van die be
weging niet onmiddellijk tot me door
drong. De man had kwaads in den zin,
anders was hij er niet van door gegaan.
Met mijn handen op een van de zit-plan-
ken zette ik me over den rand van de boot
heen en ging hem achterna. De eerste
vijftig meter koos hij zijn richting even
wijdig met het water, maar toen hij
merkte, dat ik op hem begon te winnen,
boog hij naar rechts af, waarschijnlijk om
bij de eerste de beste gelegenheid, op een
plaats waar de taxus iets minder dicht
opeengedrongen groeide, in de blauw
zwarte schaduw tusschen de boomen weg
te duiken. Ik betwijfel of hem dat gelukt
zou zijn, want ik zat hem vlak op de hie
len Maar opeens bleef mijn voet ergens
achter haken en smakte ik in mijn volle
lengte op het strand. De wortel van een
broodboom had een einde aan de achter
volging gemaakt.
ZESDE HOOFDSTUK.
We beginnen in ernst.
Half verdoofd door den schok krabbelde
ik overeind en keek om me heen. De man
was verdwenen. En zooals ik me nu voelde,
door mijn enkel, die me geweldig pijn deed,
en door mijn hoofd, dat klopte en bonste
of er ergens een smederij in de buurt was,
begreep ik, dat ik de jacht op moest ge
ven. Op geen dertig meter afstand voor
me begon het moeras met zijn begroeiing
van wortelboomen waaronder en waartus-
schen een heel regiment menschen zich,
zonder kans op ontdekking, dagen lang
zou kunnen schuilhouden. Dus keerde ik
me om en hinkte naar het kamp terug.
In elk geval had ik nu tenminste een
excuus om vriend Timms wakker te ma
ken. Maar toen ik na een lange klimpartij
op het plateau aankwam, merkte ik dat
de storm bedaard was. Niets dan een zacht
tevreden snorren verried dat de kapitein
nog sliep. En dus trok ik den schoen van
mijn pijnlijken voet, schopte den anderen
schoen uit en ging, met den vurigen
wensch, dat ik mocht slapen, voordat de
storm opnieuw opstak, liggen.
Mijn wensch werd vervuld. Bij het krie
ken van den dag werd ik door den dokter
wakker geschud. Ik ging overeind zitten
en vertelde wat er gebeurd was. Timms
wilde dadelijk op verkenning uit en daar
'mijn enkel alleen nog maar wat gevoelig
was. ging ik met hem mee. De sporen bij
de boot waren door den wind met een dun
laagje droog zand bestrooid, maar verder
op, vlak bij het water stonden de voet
stappen van vluchteling en achtervolger
beide nog in het natte zand afgedrukt.
Nu bleek dat de nachtelijke wandelaar op
bloote voeten aan het kuieren geweest was.
De plek, waar ik gevallen was, lag nu
onder water, maar het leed geen twijfel
of de man had eerst een schuilplaats tus
schen de wortelboomen gezocht en was
later, toen de kust veilig was, tusschen de
taxus door verdwenen. Maar de vraag
waar hij zien op dat oogenblik schuilhield
was niet half zoo belangrijk als het
mysterie van zijn aanwezigheid 's nachts
op het eiland.
Te oordeelen naar hetgeen wij van onze
Swahilis afwisten, zouden ze zich liever
hebben laten vierendeelen dan, na zons
ondergang een voet op Dondereiland zet
ten. Maar misschien was het niet een van
enze menschen geweest, misschien was
het de een of andere stakker geweest, die
maanden of jaren her schipbreuk geleden
had en door misère en ontbering een van
de vijf kwijt geraakt was. Ja, misschien'
Maar hoe dan zijn angst voor mij en zijn
zonderlinge sluipende manier van loopen
te verklaren? En daarbij had ik een ver
moeden absoluut ongemotiveerd, dat
moet ik toegeven dat er in de silhouet
zelf en ln zijn manier van bewegen iets
geweest was, dat me bekend voorkwam.
Na vijf minuten stilzwijgen kwam Timms,
zenuwachtig grinnikend, met de veronder
stelling dat de bijgeloovigheid van de nik
kers wel eens een solidere basis kon heb
ben dan wij gedacht hadden. Klinkklare
nonsens natuurlijk, gezien het feit dat de
vrij diepe afdruk in het mulle zand ge
maakt was door een gewoon menschen-
kind met een behoorlijk gewicht en niet
door iets, zoo materie-loos dat je er door
heen zou kunnen wandelen.
We brachten de boot te water en roei
den naar de dhow. Gezeten op een ton op
het achterdek nam ik Hamsar een kruis
verhoor af. Niemand had de dhow verla
ten, nadat de Groote Meester met het roer
weggegaan was Niemand had trouwens
geslapen. De geesten van het eiland had
den hem en de bemanning wakker gehou
den. Ze waren verschrikkelijk geweest
de geesten dan altijd! De geheele wes
telijke lagune had ervan gekolkt!! Waar
om hadden we het roer weggehaald? Was
hij niet dienstknecht? Kon de Groote
Blanke Meester hem, Hamsar, niet ver
trouwen. Ik maakte van een kort mo
ment van betrekkelijke stilte gebruik om
hem te verzekeren, dat ons vertrouwen in
hem nooit zoo hecht en sterk geweest was
als op dat oogenblik en dat we overeen
komstig de bevelen van den Grooten Blan
ken Meester gekomen waren om het zeil
weg te halen.
..De zon is daarboven nogal heet", voeg
de ik er bij wijze van uitleg aan toe. „We
hebben een tent noodig Hamsar haalde
met een veelzeggend gebaar zijn schou
ders op.
„Het is billijk, dat de Groote Meesters
het goed willen hebben, zelfs als sterven
hun dienaren", zei hij filosofisch-gelaten.
En dus gingen we na een half uur hard
werken mèt het zeil naar den dokter terug.
Nog vóóidat we de helft van ons ontbijt
verorberd hadden begon dr. Flint op di
plomatieke manier Timms te bewerken,
't Was duidelijk te zien, dat de oude heer
het oogenblik, waarop de werkzaamheden
zouden beginnen, bijna niet kon af
wachten.
(Wordt vervolgd).