VADERLANDSCHE BANK
IE GEZONKEN SCHAT.
LEIDSCH DAGBLAD, Zaterdag 21 Maart 1931
Vierde Blad
No. 21782
BOUWKUNSTIG SCHOON.
■Vanzelfsprekend
CENTRALE
FEUILLETON.
m* Jaargang
XXI.
POORTJES.
U de Pieterskerkstraat tegenover den
l-ang van cie Doopsgezinde Kerk vindt
I-bovenstaand eenvoudig welonderhouden
Ijertie. Dit poortje is uit het laatst der
I -, eeuw en wel uit 1687; ofschoon de
Ipvlsteen er boven het jaartal 1610 aan-
léett. In 1687 werd het hofje gesticht door
■^juffrouw Catharian Geschier, een rijke
likhe koopmansweduwe. Architect Jesse
leuoedt, dat de gevelsteen oorspronkelijk
li tobben gezeten in het huis van haar
Ijtileden echtgenoot. Zekerheid daarom-
Ijxit bestaat er evenwel niet.
I o ziet hoe het poortje bestaa^uit twee
Iteaie imposten gedekt door een lagen
psboog. De natuursteen is bedekt met
■pi verf, wat meer gebeurde om de in
itialen van het weer te beperken. Op een
Irnrt van de hoogte begint een aardig
Ijl profiel. U ziet hoe de imposten aan de
latenzijden met de hopsche lengte van
i baksteen zijn uitgesneden. Zoo lijkt
tenminste. In werkelijkheid bedekt
f verflaag de voegen tusschen de steen-
iken, die ongelijk van lengte zijn. De
■ïir ls modern.
I Dit poortje trok behalve om den aar-
Iqen eenvoudig Hollandschen vorm mijn
laidacht vooral door den gevelsteen, die
l-aj in zijn eenvoudigen vorm karakte-
|.4tek lijkt voor 't begin van de 17de
lew 't Is een jaartalsteen met een-
I roadlg rolwerk-ornament als cartouche.
Ik hoofdvorm lijkt hij geinspireerd op
l'tn vimder met uitgespannen vleugels.
I De klaverbladvormen boven en beneden
lltenweer geen twijfel over, of de steen-
I houwer kende het werk van Vredeman
1 de Vries. Daarop wiizen ook de'vier half-
Itnlvomlge verheffingen in de klaver-
lliidvonnen en beneden in de, vleugels
Inardoor de illusie wil worden gewekt,
lilsof de cartouche met nagels aan den
muur was bevestigd. Ook dit is typisch
voor den stijl van hen die hun vormen
leer ontleenden aan Vredeman de Vries.
Het poortje, dat U hierbij vindt afge
beeld is uit het midden der 17de eeuw. U
Vindt het bij de woning Kraaierstraat 4.
U ziet hoe aardig de imposten rij is sa
mengesteld. De onderste natuursteen
blokken hebben door den tijd zoo geleden,
dat van de oorspronkelijke behakking
niet veel meer is overgebleven, daarom heb
ik die vlak gelaten.
U merkt op, hoe de baksteen lagen re
gelmatig afwisselen met zandsteenblok-
ken, om de beurt voorzien van ruitvormig
ornament en van een diamantkop. De
middelste sluitsteen draagt een gebeeld
houwd kopje. De imposten en de boog zijn
geprofileerd. Het bovenlicht is in de
eenigszins aangespitste boog opgenomen.
Het is voorzien van gesmeed ijzeren krul
len bij wijze van traliewerk. Gewoonlijk
bevindt zich het bovenlicht boven de poort.
We zullen daarvan ook een paar voor
beelden geven. En waar dan het boven
licht ontbreekt heeft men op de plaats
daarvan een cartouche, gedenksteen of
wat dan ook. Het eerst besproken poortje
van het Jan Michielshofje is daarvan een
voorbeeld.
Beide poortjes welke we nu besproken
hebben zijn in het muurwerk van huizen
van veel lateren tijd opgenomen en men
kan waarlijk niet zeggen, dat ze daar mis
staan, evenmin als dat van Nieuwe Rijn 50.
^Nu zijn die huizen niotc bijzonders wat
hun architectuur betreft. Maa. ook ingeval
ze van werkelijk bouwkundige beteekenis
waren, zouden ze niet misstaan. Integen-
deel! Hoe zuiverder twee bouwkunstige
i stijluitingen zijn, des te bruikbaarder zijn
ze ingeval van nood naast elkaar. In tal
j van oude kerken in 't Oosten en Noorden
I des lands wonen Romaansche en Gothische
stijlbegrippen zusterlijk naast elkaar
alleen stijlloosheid slaat de harmonie
kapot.
Het Raadhuis te Gent vertoont naast
elkaar een zuiver Gothischen vleugel en
een Renaissancevleugel' uit veel lateren
tijd. Men aanvaardt die verschillende vor-
menspraken als ééne harmonie, omdat zij
zuivere uitingen van de architectonische
gedachten van twee tijdperken zijn.
Stijl sluit zich altijd aan bij stijl als hij
maar zuiver is. Alleen stijllooze bouwerij
en in 't algemeen stijllooze rommeligheid
is onharmonisch. Daarom past een antieke
Chineesche vaas op een oud-Hollandsche
Renaissancekast, waarop een 19de eeuwsch
fabrieksprul misstaat, al komt dat uit
Holland.
Daarom past in een modern intérieur
een goede schilderij uit welken tijd ook,
terwijl een bonte oliegrafie de omgeving
schendt.
Uit de rommeligheid van de 19de eeuw-
sche stijlloosheid komen de aardige 17de
eeuwsche poortjes altijd te voorschijn als
uitingen van zuiver gevoel. Daarom be
hoeft men m.i. ook nooit bevreesd te zijn
dat de mooie poortjes van 't oude Stadhuis,
gerestaureerd, vermoord zouden worden
door een aanbouw geheel volgens moderne
stijlbegrippen, zelfs niet door die van den
heer Dudok, die naast het oude zich een
geheel andere compositie denkt, volgens
een stijlbegrip, dat op 't oogebnlik vrijwel
internationaal is en dus meer dan per
soonlijke willekeur, al geeft het nog ruimte
genoeg aan de persoonlijkheid om zich te
uiten.
Er is maar een ding waar wij te Leiden
voor moeten oppassen, n.l. dat wij onze
mooie poortjes niet verliezen. Zij behooren
bij het stadsbeeld en bepalen met de
oude gevels en de boogbruggen de sfeer
waarin wij wonen.
RECLAME.
TOOR BELASTE WAARDEN
'«•GRAVENHAGE
601 Tegen beurskoers X 400
ƒ- OBLIGATIES 3 I
'0 m. janrl. uitloting U ,UU
6353
XXIV.
Ten 4 of 5 uren werd er thee of koffie
gedronken en daarna werd er een wande
ling voorgeslagen, hetwelk naar verkie
zing, geschiedde in een rijtuig of te paard,
des winters dikwijls in de maneschijn.
Vervolgens werd er kaart gespeeld, meestal
Boston Russe; en ik moest mij gewennen
om gedurig van de partij te zijn, waarin ik
mij wel kon schikken. Het spel afgelopen
zijnde, gebruikte men een avondmaaltijd,
en na dezelve praatten wij nog wat over
koetjes en kalfjes, onder het faveur van
een lekker pijpje; eindelijk wenschte men
elkander goeden nacht, en ieder begaf
zich naar zijne legerstede. Zoo sleet ik
hier zeer genoeglijke dagen en dit genoe
gen vermeerderde van dag tot dag, daar
wij hoe langer hoe meer vrienden werden.
O, hoe gelukkig gevoelde ik mij toen, voor
al wanneer ik mijn voorgaand treurig lot
met mijnen tegenwoordigen toestand ver
geleek!
Nadat ik eenige dagen hier geweest was,
werd er voorgeslagen om een bezoek bij
den vader van mijnen gastheer af te leg
gen. Dit nam ik met genoegen aan. Nu
werden de sleden in orde gebracht (want
Mevrouw en de kinderen zouden ook van
de partij zijn), ten einde des anderen
daags ons voornemen ten uitvoer te
brengen.
De tijd van ons vertrek daar zijnde, ging
mevrouw met hare dochters in de ééne
slede, en wij in de andere, en zoo ging het,
naar de Russische wijze, snel voorwaarts,
zoodat wij in korten tijd bij den ouden
heer waren. Ik werd door zijn zoon aan
hem voorgesteld, en zeer minzaam door
hem ontvangen. Het bleek uit alle zijne
houdinge, dat hij een zeer welopgevoed
man was.
Hier zag ik ook de stiefmoeder van den
majoor, die reeds 1)8 jaren met den
Wanneer het laatste plaats had, werden
er dunne stokjes in de sneeuw gestoken,
en daar aan de netten opgehangen, waar
in de hazen, door de honden opgejaagd,
zich verwarden en dus gevangen wierden.
Om zoodanig net te zetten, was het noodig
sneeuwschoenen aan te hebben, waarvan
ik hier vroeger gesproken heb. Ik heb ook
geleerd die te gebruiken, doch het kostte
mij in het eerst veel moeite, en wanneer
ik de balans kwijtraakte, had men veel
werk om mij weer op de been te krijgen.
De jagt is hier over het algemeen wel
de moeite waardig, want hazen, patrijzen,
korhoenders, ganzen en eenden zijn hier
in overvloed en niet wild, daar Stefan Ni-
kitsch de eenigste in 5 uur in het rond
was, die een schietgeweer had. zoodat de
jagt meest met netten of honden ge
schiedt. Wanneer wij op de lange jagt gin
gen waren wij alle te paard en de honden
werden gekoppeld door de jagers gebragt
ter plaats waar de jagt beginnen zoude.
Deze jagers waren alle met waldhoorns,
zweepen en ponjaarden voorzien. Eene
slede of wagen met levensmiddelen bela
den, werd naar eene daartoe uitzochte
plaats gezonden, alwaar men voornemens
was na eenigen tijd gejaagd te hebben,
uit te rusten en eenige ververschingen te
gebruiken. Eens, toen wij op de jagt zou
den gaan, had mijn Jacob een windhond
aan het rad van den provisiewagen ge
bonden. Dewijl hij nu naar het huis ging
om nog iets te halen deed het paard
eenige stappen voorwaarts, en daar het
touw, waaraan de hond gebonden was. om
de as van den wagen liep, zoude het arme
dier zekerlijk omgekomen zijn, indien wij
niet schielijk toegeschoten waren. Wijl dit
nu een van de beste loopers was, kwam
hier veel over t^e doen. En toen de hond
een haas vervolgde en dien niet naar ge
woonte ving, herinnerde Stefan Nikitsch
zich het gebeurde, en weet de schuld daar-
kolonel getrouwd geweest was. Zij scheen
mij toe een zeer goede vrouw te zijn.
Den derden dag keerde ik weder huis
waarts en ik moest den goeden oude belo
ven, mijn bezoek spoedig te zullen herha
len. De gastvrijheid in Rusland en voor
namelijk in deze streken, is zeer groot, en
men bezoekt zelden zijne vrienden of bu
ren op het land, of men blijft er eenige
dagen vertoeven.
Daar wij nu reeds op eenen gemeenza-
men voet met elkander leefden, werd ik
ook door hun naar de Russische wijze om
gedoopt, want de Russen noemen elkan
der nooit bij hunnen familienaam, maar
altijd bij hunnen doopnaam, waarbij die
van hunnen vader gevoegd wordt, hetwelk
zelfs in officieele stukken plaats heeft.
Dus werd ik door hun Carl Iwanowitsch,
Karei Jan genaamd, wijl mijn vaders
voornaam Johannes was, en ik noemde
hem, Stefan Nikits. Hij was een groot
liefhebber van de jagt, en daar dit juist
ook in mijne smaak viel, zoo gingen wij
dikwijls, met eikanderen, hetzij met de
honden, hetzij met de netten, om hazen te
vangen.
zullen uitblijven, en in de slede wilde stap
pen, bevond ik, dat dezelve met allerlei
soorten van levensmiddelen, als meel,
boonen, vleesch, spek, gevogelte, enz., vol
geladen was. Ik vroeg waar dit alles heen
moest. Breng dit aan uw kameraden, zeide
Stefan Nikitsch, die zullen het wel noodig
hebben. Geef het hun uit mijnen naam,
en zeg hun, dat het mij aangenaam zal
zijn, wanneer zij dit willen aannemen, en
gij Carl Iwan zult wel de tolk van mijn
gevoelens jegens hun willen zijn; vaarwel,
goede reis. En hiermede vloog ik voor
waarts. Toen ik bij mijn kameraden kwam
vond ik hen allen tot mijn onuitsprekelijk
genoegen volkomen gezond. Ik was hun
allen hartelijk welkom, te meer toen zij
hoorden dat ik niet met ledige handen
kwam. Alles werd nu uitgepakt en met
groote blijdschap ontvangen. Men vroeg
mij hoe of ik het had en of ik wel
tevreden was, hetgeen ik natuurlijk
met ja beantwoordde. Ik bleef drie nach
ten bij hen en schoon ik nu weer op stroo
moest slapen, zoo hinderde het mij toch
niet, daar ik het genoegen had onder mijn
lotgenooten te zijn.
Den 4en dag kwam de knecht met de
slede om mij weder af te halen. Ik zeide
mijn kameraden vaarwel, die mij den last
opdroegen, om mijnen edelen gastheer uit
hunne naam voor zijne weldaden hartelijk
te bedanken, gelijk ik getrouwelijk deed;
den edelen man verhalende, hoe zeer zij
zich over zijn geschenken verblijd hadden.
Dit deed hem een onbeschrijflijk ge
noegen.
De Kolonel, der Majoor's vader, bij wien
ik eenige dagen had gelogeerd en van
wtiar ik mij naar Minslinski tot mijne ka-
I meraden zou begeven, had de edelmoedig
heid mij te verzoeken om eene slede, gela
den met schoenen, hemden, kousen en
handschoenen mede naar de stad te ne
men en dezelve onder de gevangenen te
verdeelen naar mate van een ieders be
hoefte, want zeide de goede grijsaard, het
is thans bitter koud, en dan zal hun dit
hoop ik van nut zijn. Gaarne wilde ik nog
meer doen, zeg mij maar Carl Iwan wat zij
noodig hebben en ik zal het geven, want
Ik reken het een voorregt voor mij aan
ongelukkigen te kunnen weldoen.
Nog iets, voegde hij er bij; hier hebt gij
nog een goed stuk vleesch (een brok ree
van ten minste 25 k.g.), geeft dit aan uwe
kameraden, en zeg hun, dat ik hartelijk
wensch dat het hun goed moge smaken.
Groet hen van mijnen wege, en zeg hun
dat ik, zoodra ik te Minslinski kom, hen
wil zien. Want gij spreekt met zooveel
deelneming van hen, dat ik verlang ken
nis met hen te maken.
Ik kwam dus wederom met een aange
name boodschap bij mijne kameraden, en
het was een streelend zielsgenoegen voor
mij het middel in de hand der voorzienig
heid te zijn, om de ellende mijner lotge
nooten te verlichten. En toen de kolonel,
bij gelegenheid van de kermis of bazar te
Minslinski kwam. liet hij hen allen bij
zich komen, want hij had aldaar een eigen
huis, hetwelk hij voor ruim 20 jaren, toen
hij stadhouder van Minslinki was, be
woond had. Ook bewees hij hun gedurende
zijn verblijf in de stad alle mogelijke
vriendschap.
(Wordt vervolgd).
van aan Jacob. Deze trachtte zich te ver
ontschuldigen, en wekte daardoor den
toorn van zijnen meester, welke hem
duchtig begon af te rossen.
De stem van Jacob hoorende, kwam ik
op dit geschreeuw aanloopen en stelde mij
voor den armen schelm in de bres, vergif
fenis voor hem verzoekende, welke ik ook
verkreeg. Daar ik nu het goedhartig,
maar driftig temperament van Stefan Ni
kitsch kende, verzocht ik hem, in het ver
volg Jacob in mijn bijzijn niet meer te
slaan, hetwelk hij ook beloofde en trouw
woord hield. Hiervoor was de goede vent
mij zoo dankbaar, dat hij naderhand op
mijne wenken vloog.
Toen ik op den 18en November Minsi-
linski verliet, en mijne kameraden vaar
wel zeide, had ik hun beloofd, dat ik hen
van tijd tot tijd zoude komen bezoeken.
Nu had ik van mijnen gastheer verlof be
komen om alle maanden 3 of 4 dagen naai
de stad te gaan. Toen ik nu voor de eerste
maal deze reis zoude doen, werd er eene
slede gereed gemaakt, om mij derwaarts te
voeren.
Nadat ik nu afscheid genomen had, met
de belofte van niet langer dan 4 dagen te
RECLAME.
Er kdn brand komen, van
zelfsprekend zijt ge tegen
brandgevaar verzekerd. Oe
dag van morgen kèn ook
Uw laatste zijn, hebt Gij
óók een levensverzekering
vanzelfsprekend geacht'
Zoo niet, dan sluit Ge ze
nu toch? En als modern ge
organiseerde vanzelfspre
kend bij
RIJNSTRAAT - DEN HAAG
1909
*hr het Engelsch van LEO WALMSLEY.
«I
k kapitein had bij het woord: „sche-
«5 z'n pijp uit zijn mond genomen en
,-iir mate het verhaal vorderde, zakte
4" mond wijder open en werden zijn
to Slaziger en starder van uitdrukking,
i h zel hij. toen de dokter zweeg,
•»at! 't Gaat dus niet om zeeslakken? U
me laten duiken naar hoofden van
rv.menschen?"
.Doode menschen!" lachte de dokter,
«ar dringt het wel goed tot u door, ka-
™\dat die menschen meer dan twee
.«end jaar geleden geleefd hebben.
menschen! Een mooie grap, wat!"
L~f) Srap, niks geen grap!" mopperde
jatejn Timms. ,,'t Is hooge ernst. Lijk-
"oovmg, zoo noem ik et. En ik ken niet
dat et mijn aanstaat, wat dat
et niet. Ik ben gehuurd op zeeslakke
tt»J? PPe van diere. Maar voor men-
fctl fde Pas Dc. Een man ziet onder
L.er toch al gekke dingen genog zónder
•■ie de vèrzienigheid verzoekt
■Jaar kapitein," viel ik hem verbaasd
i^ fede. „wat is dat voor gekkepraat!
wilt toch niet zeggen, dat jc voor een
-lol oude botten bang bent?"
van verontwaardiging, spuwde
™ms het aftreksel van een denkbeeldige
it n breter verder weg dan gewoon-
- .Bang! Nee. te deksel. Kapitein
®s rs voor niets bang! Maar als het op
sering aankomt, dan staak ik, dan
te»» JPbiet!Als ik vragen mag,
kolde w komt' u dan aan die
De dokter deed hem het verhaal van a
tot z, maar zelfs dat bevredigde onzen
duiker-kapitein niet.
,,'t Is niet in den haak nee, 't is niet
in den haak. En dat zeg ik niet, omdat ik
wat je noemt, geloovig ben, want dat ben
ill? om de dooie dood niet. Ik heb alle goeie
en slechte dingen gedaan, die een zee
man, om zoo te zeggen, bij instinct doet,
maarlijken berooven of graven schen
den, nee, dat is mij te bar, dat doe ik niet,
zelfs al betaalde je me het tiendubbele
van wat je me nou geeft.
„Sla asjeblieft niet zoo door", kalmeer-
de ik hem, „niemand heeft je iets derge
lijks gevraagd. Ik zou er zelf ook voor be
danken en ik ben in de R. F. C. geweest.
De quaestie is deze die vertlg sche
dels zijn nooit begraven geweest, tenmin
ste niet zooals jij en ik hopen eens be
graven te worden op een netjes aange
legd kerkhof met bloemetjes op elk graf.
't Waren doodgewoon oorlogstropheeën en
degeen die ze meebracht de man, die
toen koning was heeft ze in een soort
van museum laten neerzetten om telkens
als hij zin had, tegen zijn vrienden en ken
nissen te kunnen zeggen: zien jullie, zoo'n
kranige ouwe baas ben ik nou! En dat is,
zooals de dokter je zooeven verteld heeft,
een tienduizend jaar geleden gebeurd en
alles wat de dokter hier doen wil, is, die
dingen naar boven halen, ze meenemen
naar Engeland en ze daar aan British Mu
seum cadeau geven. Steekt daar nu
iets in?"
Dat was een andere voorstelling van het
geval. Timms wist nu niet meer hoe hij
het had en tot overmaat van ramp schoof
de dokter hem nog eens de flesch toe. Na
even aarzelen schonk hij zijn glas tot iets
over de helft vol, plonste er nonchalant
water bij en dronk het In één teug leeg.
En het scheen, dat de whisky zijn moed
deed herleven, want toen hij weer het
woord nam, was hij heel wat redelijker.
„Wel, dokter, ik geloof best, dat u ver
bazend knap bent en natuurlijk weet u als
dokter meer van zulke dingen af als ons
soort menschen. Maar, ziet u, als ik
's nachts wakker lig, denk ik wel eens na
over dood en leven en dat soort dingen
meerzeker, omdat ik in me tijd van
allebei zoo het een en het ander ge
zien heb.
„Kijk eens aan, dokter, as u me de ver
zekering geeft, dat deze hoofden niet van
een gewoon behoorlijk kerkhof komen,
nou, dan zou ik niet weten wat voor moei
lijkheden de wet ons in den weg zou
kenne leggen. Alleen begrijp ik niet, waar
om u het niet dadelijk, bij het begin, ver
teld heb."
De dokter boog zich wat voorover en
vertelde hem alles over de combinatie
Dusi Khan.
„Verdorie!" mopperde Timms, een en al
verontwaardiging. „Als ik dat maar ge
weten had. Dezelfde vent, waarmee ik den
godganschen dag heb zitten kletsen en
drinken. Of tie me wat gevraagd het! Hij
heeft niks anders gedaan. Van den vroe
gen morgen tot den laten avond dee-ie
niks anders. Ik kon me neus niet buiten
me hut steken of het was; kip ik heb je.
Donders jammer, dattu 't me niet eerder
verteld heb! Wat had ik 'm graag z'n ma
gere, bruine nek omgedraaid."
Dit was het einde van de bezwaren van
onzen kapitein-duiker. Voor mij was zijn
houding een geruststelling. Want van het
oogenblik af, waarop ik hem en Dusi Khan
op het dek van de tweede klasse in druk
gesprek gewikkeld had gezien, had ik ge
dacht dat hij dubbel spel speelde. Nu liet
alles zich veel gemakkelijker aanzien. Met
een goeden betrouwbaren duiker konden
we de kist met schedels binnen een week
gelicht en veilig opgeborgen hebben. Ten
minste als de omstandigheden meewerk
ten. Het weer hield zich goed, den tijd van
het jaar in aanmerking genomen. En zelfs
als het omsloeg de regentijd was al be
gonnen, dus elk oogenblik konden we ver
andering verwachten dan zou het na
deel van telkens een nat pak halen het af
moeten leggen tegen het voordeel van
zooveel goed drinkwater als we zelf wil
den, En dat was een van de problemen
geweest.
De voorspelling van onzen schipper
kwam uit. Tegen den middag van den vol
genden dag begonnen we het doel van
onze reis te naderen. Toen kregen we, als
luchtspiegeling den beboschten top van
Lighthouse Hill, den heuvel, die zich zoo-
als op de kaart te zien is, op den zuide
lijken gewrichtsknobbel van ons dijbeen
eiland verheft, in zicht. Dat was een
oogenblik van geweldige opwinding. Zelfs
een phlegmatiek iemand zou door het zien
van dien heuveltop, begroeid met slanke,
wuivende palmen, uit zijn gewone doen
gebracht zijn en de dokter was niet be
paald phlegmatiek.
„Ah Cleveland!" riep hij verrukt uit,
toen ik hem het schouwspel beschreven
had, „eindelijk! Eindelijk! Ja, ik her
inner me nog alles! 't Is of ik het voor
me zie. En gaat het nu al verder? Heb
je het oude fort al? Dat staat tegen de
helling aan den anderen kantmaar
het schuilt weg achter de palmen
Ik keek nog wat scherper toe. En ja,
daar zag ik tusschen het groen iets gelig-
wits schemeren. Maar dat kon evengoed
afgebrokkelde rots of zand als de ruïne
van het fort zijn.
„Daar heb ik toen gekampeerd, Cleve
land Zoo goed en zoo kwaad als het ging
ten minste. Want mijn eenige bezit waren
de kleeren, die ik aan had.. Proviand
had ik natuurlijk niet. Drie dagen lang
heb lk toen niets gegeten of gedronken..
De honger was erg, maar de dorstIk
wist niet, dat er zoo'n gewaarwording be
stond."
Bij de herinnering bevochtigde hij her
haaldelijk zijn lippen met de punt van
zijn tong. Ik stond op en schonk hem bij
wijze van afleiding een whisky-soda in.
De wind was in ons voordeel, maar we
hadden het getij tegen en daardoor vor
derden we uiterst langzaam. Het duurde
langer dan een uur, voordat we Sudi HUI
in zicht kregen. En de zon stond al als
een dof-rood-gloeiende bol boven den ge
zichtseinder, voordat we dichtbij genoeg
waren om de lage beboschte strook land,
die de beide heuvelachtige uiteinden ver
bindt en Fish Island met z'n lange witte
strepen schuimige golfkoppen te kunnen
zien, om het geweldige donderen van de
groote brekers op de riffen van de Oost
kust te kunnen hooren.
Kapitein Timms en ik haalden de kaart
te voorschijn en staken de hoofden bijeen.
Na een minuut of vijf overleggen, riepen
we Hamzar en een van de Swahili's, die
ons den vorigen dag verteld had, dat hij
eens van zijn leven tijdens een hevigen
storm met z'n dhow in de lagune aan den
Westkant de wijk genomen had, te hulp,
met het gevolg, dat we besloten om de
baai binnen Long Reef, en onmiddellijk
beneden Lighthouse Hall als ankerplaats
uit te kiezen. Een plan, dat uitstekend
was, maar niet gemakkelijk ten uitvoer te
brengen.
Zelfs als de vaargeul behoorlijk door
boeien gemarkeerd geweest was, zou het in
veilige haven brengen van een vaartuig,
na een eindeloos manoeuvreeren tusschen
de even onder water liggende koraalriffen
door, nog een knap staaltje van zeemans
kunst geweest zijn. Maar nu moesten we
het zelfs zonder die soort hulpmiddelen
doen.
(Wordt vervolgd).