VADERLANDSCHE BANK IE GEZONKEN SCHAT. LEIDSCH DAGBLAD, Zaterdag 21 Maart 1931 Vierde Blad No. 21782 BOUWKUNSTIG SCHOON. ■Vanzelfsprekend CENTRALE FEUILLETON. m* Jaargang XXI. POORTJES. U de Pieterskerkstraat tegenover den l-ang van cie Doopsgezinde Kerk vindt I-bovenstaand eenvoudig welonderhouden Ijertie. Dit poortje is uit het laatst der I -, eeuw en wel uit 1687; ofschoon de Ipvlsteen er boven het jaartal 1610 aan- léett. In 1687 werd het hofje gesticht door ■^juffrouw Catharian Geschier, een rijke likhe koopmansweduwe. Architect Jesse leuoedt, dat de gevelsteen oorspronkelijk li tobben gezeten in het huis van haar Ijtileden echtgenoot. Zekerheid daarom- Ijxit bestaat er evenwel niet. I o ziet hoe het poortje bestaa^uit twee Iteaie imposten gedekt door een lagen psboog. De natuursteen is bedekt met ■pi verf, wat meer gebeurde om de in itialen van het weer te beperken. Op een Irnrt van de hoogte begint een aardig Ijl profiel. U ziet hoe de imposten aan de latenzijden met de hopsche lengte van i baksteen zijn uitgesneden. Zoo lijkt tenminste. In werkelijkheid bedekt f verflaag de voegen tusschen de steen- iken, die ongelijk van lengte zijn. De ■ïir ls modern. I Dit poortje trok behalve om den aar- Iqen eenvoudig Hollandschen vorm mijn laidacht vooral door den gevelsteen, die l-aj in zijn eenvoudigen vorm karakte- |.4tek lijkt voor 't begin van de 17de lew 't Is een jaartalsteen met een- I roadlg rolwerk-ornament als cartouche. Ik hoofdvorm lijkt hij geinspireerd op l'tn vimder met uitgespannen vleugels. I De klaverbladvormen boven en beneden lltenweer geen twijfel over, of de steen- I houwer kende het werk van Vredeman 1 de Vries. Daarop wiizen ook de'vier half- Itnlvomlge verheffingen in de klaver- lliidvonnen en beneden in de, vleugels Inardoor de illusie wil worden gewekt, lilsof de cartouche met nagels aan den muur was bevestigd. Ook dit is typisch voor den stijl van hen die hun vormen leer ontleenden aan Vredeman de Vries. Het poortje, dat U hierbij vindt afge beeld is uit het midden der 17de eeuw. U Vindt het bij de woning Kraaierstraat 4. U ziet hoe aardig de imposten rij is sa mengesteld. De onderste natuursteen blokken hebben door den tijd zoo geleden, dat van de oorspronkelijke behakking niet veel meer is overgebleven, daarom heb ik die vlak gelaten. U merkt op, hoe de baksteen lagen re gelmatig afwisselen met zandsteenblok- ken, om de beurt voorzien van ruitvormig ornament en van een diamantkop. De middelste sluitsteen draagt een gebeeld houwd kopje. De imposten en de boog zijn geprofileerd. Het bovenlicht is in de eenigszins aangespitste boog opgenomen. Het is voorzien van gesmeed ijzeren krul len bij wijze van traliewerk. Gewoonlijk bevindt zich het bovenlicht boven de poort. We zullen daarvan ook een paar voor beelden geven. En waar dan het boven licht ontbreekt heeft men op de plaats daarvan een cartouche, gedenksteen of wat dan ook. Het eerst besproken poortje van het Jan Michielshofje is daarvan een voorbeeld. Beide poortjes welke we nu besproken hebben zijn in het muurwerk van huizen van veel lateren tijd opgenomen en men kan waarlijk niet zeggen, dat ze daar mis staan, evenmin als dat van Nieuwe Rijn 50. ^Nu zijn die huizen niotc bijzonders wat hun architectuur betreft. Maa. ook ingeval ze van werkelijk bouwkundige beteekenis waren, zouden ze niet misstaan. Integen- deel! Hoe zuiverder twee bouwkunstige i stijluitingen zijn, des te bruikbaarder zijn ze ingeval van nood naast elkaar. In tal j van oude kerken in 't Oosten en Noorden I des lands wonen Romaansche en Gothische stijlbegrippen zusterlijk naast elkaar alleen stijlloosheid slaat de harmonie kapot. Het Raadhuis te Gent vertoont naast elkaar een zuiver Gothischen vleugel en een Renaissancevleugel' uit veel lateren tijd. Men aanvaardt die verschillende vor- menspraken als ééne harmonie, omdat zij zuivere uitingen van de architectonische gedachten van twee tijdperken zijn. Stijl sluit zich altijd aan bij stijl als hij maar zuiver is. Alleen stijllooze bouwerij en in 't algemeen stijllooze rommeligheid is onharmonisch. Daarom past een antieke Chineesche vaas op een oud-Hollandsche Renaissancekast, waarop een 19de eeuwsch fabrieksprul misstaat, al komt dat uit Holland. Daarom past in een modern intérieur een goede schilderij uit welken tijd ook, terwijl een bonte oliegrafie de omgeving schendt. Uit de rommeligheid van de 19de eeuw- sche stijlloosheid komen de aardige 17de eeuwsche poortjes altijd te voorschijn als uitingen van zuiver gevoel. Daarom be hoeft men m.i. ook nooit bevreesd te zijn dat de mooie poortjes van 't oude Stadhuis, gerestaureerd, vermoord zouden worden door een aanbouw geheel volgens moderne stijlbegrippen, zelfs niet door die van den heer Dudok, die naast het oude zich een geheel andere compositie denkt, volgens een stijlbegrip, dat op 't oogebnlik vrijwel internationaal is en dus meer dan per soonlijke willekeur, al geeft het nog ruimte genoeg aan de persoonlijkheid om zich te uiten. Er is maar een ding waar wij te Leiden voor moeten oppassen, n.l. dat wij onze mooie poortjes niet verliezen. Zij behooren bij het stadsbeeld en bepalen met de oude gevels en de boogbruggen de sfeer waarin wij wonen. RECLAME. TOOR BELASTE WAARDEN '«•GRAVENHAGE 601 Tegen beurskoers X 400 ƒ- OBLIGATIES 3 I '0 m. janrl. uitloting U ,UU 6353 XXIV. Ten 4 of 5 uren werd er thee of koffie gedronken en daarna werd er een wande ling voorgeslagen, hetwelk naar verkie zing, geschiedde in een rijtuig of te paard, des winters dikwijls in de maneschijn. Vervolgens werd er kaart gespeeld, meestal Boston Russe; en ik moest mij gewennen om gedurig van de partij te zijn, waarin ik mij wel kon schikken. Het spel afgelopen zijnde, gebruikte men een avondmaaltijd, en na dezelve praatten wij nog wat over koetjes en kalfjes, onder het faveur van een lekker pijpje; eindelijk wenschte men elkander goeden nacht, en ieder begaf zich naar zijne legerstede. Zoo sleet ik hier zeer genoeglijke dagen en dit genoe gen vermeerderde van dag tot dag, daar wij hoe langer hoe meer vrienden werden. O, hoe gelukkig gevoelde ik mij toen, voor al wanneer ik mijn voorgaand treurig lot met mijnen tegenwoordigen toestand ver geleek! Nadat ik eenige dagen hier geweest was, werd er voorgeslagen om een bezoek bij den vader van mijnen gastheer af te leg gen. Dit nam ik met genoegen aan. Nu werden de sleden in orde gebracht (want Mevrouw en de kinderen zouden ook van de partij zijn), ten einde des anderen daags ons voornemen ten uitvoer te brengen. De tijd van ons vertrek daar zijnde, ging mevrouw met hare dochters in de ééne slede, en wij in de andere, en zoo ging het, naar de Russische wijze, snel voorwaarts, zoodat wij in korten tijd bij den ouden heer waren. Ik werd door zijn zoon aan hem voorgesteld, en zeer minzaam door hem ontvangen. Het bleek uit alle zijne houdinge, dat hij een zeer welopgevoed man was. Hier zag ik ook de stiefmoeder van den majoor, die reeds 1)8 jaren met den Wanneer het laatste plaats had, werden er dunne stokjes in de sneeuw gestoken, en daar aan de netten opgehangen, waar in de hazen, door de honden opgejaagd, zich verwarden en dus gevangen wierden. Om zoodanig net te zetten, was het noodig sneeuwschoenen aan te hebben, waarvan ik hier vroeger gesproken heb. Ik heb ook geleerd die te gebruiken, doch het kostte mij in het eerst veel moeite, en wanneer ik de balans kwijtraakte, had men veel werk om mij weer op de been te krijgen. De jagt is hier over het algemeen wel de moeite waardig, want hazen, patrijzen, korhoenders, ganzen en eenden zijn hier in overvloed en niet wild, daar Stefan Ni- kitsch de eenigste in 5 uur in het rond was, die een schietgeweer had. zoodat de jagt meest met netten of honden ge schiedt. Wanneer wij op de lange jagt gin gen waren wij alle te paard en de honden werden gekoppeld door de jagers gebragt ter plaats waar de jagt beginnen zoude. Deze jagers waren alle met waldhoorns, zweepen en ponjaarden voorzien. Eene slede of wagen met levensmiddelen bela den, werd naar eene daartoe uitzochte plaats gezonden, alwaar men voornemens was na eenigen tijd gejaagd te hebben, uit te rusten en eenige ververschingen te gebruiken. Eens, toen wij op de jagt zou den gaan, had mijn Jacob een windhond aan het rad van den provisiewagen ge bonden. Dewijl hij nu naar het huis ging om nog iets te halen deed het paard eenige stappen voorwaarts, en daar het touw, waaraan de hond gebonden was. om de as van den wagen liep, zoude het arme dier zekerlijk omgekomen zijn, indien wij niet schielijk toegeschoten waren. Wijl dit nu een van de beste loopers was, kwam hier veel over t^e doen. En toen de hond een haas vervolgde en dien niet naar ge woonte ving, herinnerde Stefan Nikitsch zich het gebeurde, en weet de schuld daar- kolonel getrouwd geweest was. Zij scheen mij toe een zeer goede vrouw te zijn. Den derden dag keerde ik weder huis waarts en ik moest den goeden oude belo ven, mijn bezoek spoedig te zullen herha len. De gastvrijheid in Rusland en voor namelijk in deze streken, is zeer groot, en men bezoekt zelden zijne vrienden of bu ren op het land, of men blijft er eenige dagen vertoeven. Daar wij nu reeds op eenen gemeenza- men voet met elkander leefden, werd ik ook door hun naar de Russische wijze om gedoopt, want de Russen noemen elkan der nooit bij hunnen familienaam, maar altijd bij hunnen doopnaam, waarbij die van hunnen vader gevoegd wordt, hetwelk zelfs in officieele stukken plaats heeft. Dus werd ik door hun Carl Iwanowitsch, Karei Jan genaamd, wijl mijn vaders voornaam Johannes was, en ik noemde hem, Stefan Nikits. Hij was een groot liefhebber van de jagt, en daar dit juist ook in mijne smaak viel, zoo gingen wij dikwijls, met eikanderen, hetzij met de honden, hetzij met de netten, om hazen te vangen. zullen uitblijven, en in de slede wilde stap pen, bevond ik, dat dezelve met allerlei soorten van levensmiddelen, als meel, boonen, vleesch, spek, gevogelte, enz., vol geladen was. Ik vroeg waar dit alles heen moest. Breng dit aan uw kameraden, zeide Stefan Nikitsch, die zullen het wel noodig hebben. Geef het hun uit mijnen naam, en zeg hun, dat het mij aangenaam zal zijn, wanneer zij dit willen aannemen, en gij Carl Iwan zult wel de tolk van mijn gevoelens jegens hun willen zijn; vaarwel, goede reis. En hiermede vloog ik voor waarts. Toen ik bij mijn kameraden kwam vond ik hen allen tot mijn onuitsprekelijk genoegen volkomen gezond. Ik was hun allen hartelijk welkom, te meer toen zij hoorden dat ik niet met ledige handen kwam. Alles werd nu uitgepakt en met groote blijdschap ontvangen. Men vroeg mij hoe of ik het had en of ik wel tevreden was, hetgeen ik natuurlijk met ja beantwoordde. Ik bleef drie nach ten bij hen en schoon ik nu weer op stroo moest slapen, zoo hinderde het mij toch niet, daar ik het genoegen had onder mijn lotgenooten te zijn. Den 4en dag kwam de knecht met de slede om mij weder af te halen. Ik zeide mijn kameraden vaarwel, die mij den last opdroegen, om mijnen edelen gastheer uit hunne naam voor zijne weldaden hartelijk te bedanken, gelijk ik getrouwelijk deed; den edelen man verhalende, hoe zeer zij zich over zijn geschenken verblijd hadden. Dit deed hem een onbeschrijflijk ge noegen. De Kolonel, der Majoor's vader, bij wien ik eenige dagen had gelogeerd en van wtiar ik mij naar Minslinski tot mijne ka- I meraden zou begeven, had de edelmoedig heid mij te verzoeken om eene slede, gela den met schoenen, hemden, kousen en handschoenen mede naar de stad te ne men en dezelve onder de gevangenen te verdeelen naar mate van een ieders be hoefte, want zeide de goede grijsaard, het is thans bitter koud, en dan zal hun dit hoop ik van nut zijn. Gaarne wilde ik nog meer doen, zeg mij maar Carl Iwan wat zij noodig hebben en ik zal het geven, want Ik reken het een voorregt voor mij aan ongelukkigen te kunnen weldoen. Nog iets, voegde hij er bij; hier hebt gij nog een goed stuk vleesch (een brok ree van ten minste 25 k.g.), geeft dit aan uwe kameraden, en zeg hun, dat ik hartelijk wensch dat het hun goed moge smaken. Groet hen van mijnen wege, en zeg hun dat ik, zoodra ik te Minslinski kom, hen wil zien. Want gij spreekt met zooveel deelneming van hen, dat ik verlang ken nis met hen te maken. Ik kwam dus wederom met een aange name boodschap bij mijne kameraden, en het was een streelend zielsgenoegen voor mij het middel in de hand der voorzienig heid te zijn, om de ellende mijner lotge nooten te verlichten. En toen de kolonel, bij gelegenheid van de kermis of bazar te Minslinski kwam. liet hij hen allen bij zich komen, want hij had aldaar een eigen huis, hetwelk hij voor ruim 20 jaren, toen hij stadhouder van Minslinki was, be woond had. Ook bewees hij hun gedurende zijn verblijf in de stad alle mogelijke vriendschap. (Wordt vervolgd). van aan Jacob. Deze trachtte zich te ver ontschuldigen, en wekte daardoor den toorn van zijnen meester, welke hem duchtig begon af te rossen. De stem van Jacob hoorende, kwam ik op dit geschreeuw aanloopen en stelde mij voor den armen schelm in de bres, vergif fenis voor hem verzoekende, welke ik ook verkreeg. Daar ik nu het goedhartig, maar driftig temperament van Stefan Ni kitsch kende, verzocht ik hem, in het ver volg Jacob in mijn bijzijn niet meer te slaan, hetwelk hij ook beloofde en trouw woord hield. Hiervoor was de goede vent mij zoo dankbaar, dat hij naderhand op mijne wenken vloog. Toen ik op den 18en November Minsi- linski verliet, en mijne kameraden vaar wel zeide, had ik hun beloofd, dat ik hen van tijd tot tijd zoude komen bezoeken. Nu had ik van mijnen gastheer verlof be komen om alle maanden 3 of 4 dagen naai de stad te gaan. Toen ik nu voor de eerste maal deze reis zoude doen, werd er eene slede gereed gemaakt, om mij derwaarts te voeren. Nadat ik nu afscheid genomen had, met de belofte van niet langer dan 4 dagen te RECLAME. Er kdn brand komen, van zelfsprekend zijt ge tegen brandgevaar verzekerd. Oe dag van morgen kèn ook Uw laatste zijn, hebt Gij óók een levensverzekering vanzelfsprekend geacht' Zoo niet, dan sluit Ge ze nu toch? En als modern ge organiseerde vanzelfspre kend bij RIJNSTRAAT - DEN HAAG 1909 *hr het Engelsch van LEO WALMSLEY. «I k kapitein had bij het woord: „sche- «5 z'n pijp uit zijn mond genomen en ,-iir mate het verhaal vorderde, zakte 4" mond wijder open en werden zijn to Slaziger en starder van uitdrukking, i h zel hij. toen de dokter zweeg, •»at! 't Gaat dus niet om zeeslakken? U me laten duiken naar hoofden van rv.menschen?" .Doode menschen!" lachte de dokter, «ar dringt het wel goed tot u door, ka- ™\dat die menschen meer dan twee .«end jaar geleden geleefd hebben. menschen! Een mooie grap, wat!" L~f) Srap, niks geen grap!" mopperde jatejn Timms. ,,'t Is hooge ernst. Lijk- "oovmg, zoo noem ik et. En ik ken niet dat et mijn aanstaat, wat dat et niet. Ik ben gehuurd op zeeslakke tt»J? PPe van diere. Maar voor men- fctl fde Pas Dc. Een man ziet onder L.er toch al gekke dingen genog zónder •■ie de vèrzienigheid verzoekt ■Jaar kapitein," viel ik hem verbaasd i^ fede. „wat is dat voor gekkepraat! wilt toch niet zeggen, dat jc voor een -lol oude botten bang bent?" van verontwaardiging, spuwde ™ms het aftreksel van een denkbeeldige it n breter verder weg dan gewoon- - .Bang! Nee. te deksel. Kapitein ®s rs voor niets bang! Maar als het op sering aankomt, dan staak ik, dan te»» JPbiet!Als ik vragen mag, kolde w komt' u dan aan die De dokter deed hem het verhaal van a tot z, maar zelfs dat bevredigde onzen duiker-kapitein niet. ,,'t Is niet in den haak nee, 't is niet in den haak. En dat zeg ik niet, omdat ik wat je noemt, geloovig ben, want dat ben ill? om de dooie dood niet. Ik heb alle goeie en slechte dingen gedaan, die een zee man, om zoo te zeggen, bij instinct doet, maarlijken berooven of graven schen den, nee, dat is mij te bar, dat doe ik niet, zelfs al betaalde je me het tiendubbele van wat je me nou geeft. „Sla asjeblieft niet zoo door", kalmeer- de ik hem, „niemand heeft je iets derge lijks gevraagd. Ik zou er zelf ook voor be danken en ik ben in de R. F. C. geweest. De quaestie is deze die vertlg sche dels zijn nooit begraven geweest, tenmin ste niet zooals jij en ik hopen eens be graven te worden op een netjes aange legd kerkhof met bloemetjes op elk graf. 't Waren doodgewoon oorlogstropheeën en degeen die ze meebracht de man, die toen koning was heeft ze in een soort van museum laten neerzetten om telkens als hij zin had, tegen zijn vrienden en ken nissen te kunnen zeggen: zien jullie, zoo'n kranige ouwe baas ben ik nou! En dat is, zooals de dokter je zooeven verteld heeft, een tienduizend jaar geleden gebeurd en alles wat de dokter hier doen wil, is, die dingen naar boven halen, ze meenemen naar Engeland en ze daar aan British Mu seum cadeau geven. Steekt daar nu iets in?" Dat was een andere voorstelling van het geval. Timms wist nu niet meer hoe hij het had en tot overmaat van ramp schoof de dokter hem nog eens de flesch toe. Na even aarzelen schonk hij zijn glas tot iets over de helft vol, plonste er nonchalant water bij en dronk het In één teug leeg. En het scheen, dat de whisky zijn moed deed herleven, want toen hij weer het woord nam, was hij heel wat redelijker. „Wel, dokter, ik geloof best, dat u ver bazend knap bent en natuurlijk weet u als dokter meer van zulke dingen af als ons soort menschen. Maar, ziet u, als ik 's nachts wakker lig, denk ik wel eens na over dood en leven en dat soort dingen meerzeker, omdat ik in me tijd van allebei zoo het een en het ander ge zien heb. „Kijk eens aan, dokter, as u me de ver zekering geeft, dat deze hoofden niet van een gewoon behoorlijk kerkhof komen, nou, dan zou ik niet weten wat voor moei lijkheden de wet ons in den weg zou kenne leggen. Alleen begrijp ik niet, waar om u het niet dadelijk, bij het begin, ver teld heb." De dokter boog zich wat voorover en vertelde hem alles over de combinatie Dusi Khan. „Verdorie!" mopperde Timms, een en al verontwaardiging. „Als ik dat maar ge weten had. Dezelfde vent, waarmee ik den godganschen dag heb zitten kletsen en drinken. Of tie me wat gevraagd het! Hij heeft niks anders gedaan. Van den vroe gen morgen tot den laten avond dee-ie niks anders. Ik kon me neus niet buiten me hut steken of het was; kip ik heb je. Donders jammer, dattu 't me niet eerder verteld heb! Wat had ik 'm graag z'n ma gere, bruine nek omgedraaid." Dit was het einde van de bezwaren van onzen kapitein-duiker. Voor mij was zijn houding een geruststelling. Want van het oogenblik af, waarop ik hem en Dusi Khan op het dek van de tweede klasse in druk gesprek gewikkeld had gezien, had ik ge dacht dat hij dubbel spel speelde. Nu liet alles zich veel gemakkelijker aanzien. Met een goeden betrouwbaren duiker konden we de kist met schedels binnen een week gelicht en veilig opgeborgen hebben. Ten minste als de omstandigheden meewerk ten. Het weer hield zich goed, den tijd van het jaar in aanmerking genomen. En zelfs als het omsloeg de regentijd was al be gonnen, dus elk oogenblik konden we ver andering verwachten dan zou het na deel van telkens een nat pak halen het af moeten leggen tegen het voordeel van zooveel goed drinkwater als we zelf wil den, En dat was een van de problemen geweest. De voorspelling van onzen schipper kwam uit. Tegen den middag van den vol genden dag begonnen we het doel van onze reis te naderen. Toen kregen we, als luchtspiegeling den beboschten top van Lighthouse Hill, den heuvel, die zich zoo- als op de kaart te zien is, op den zuide lijken gewrichtsknobbel van ons dijbeen eiland verheft, in zicht. Dat was een oogenblik van geweldige opwinding. Zelfs een phlegmatiek iemand zou door het zien van dien heuveltop, begroeid met slanke, wuivende palmen, uit zijn gewone doen gebracht zijn en de dokter was niet be paald phlegmatiek. „Ah Cleveland!" riep hij verrukt uit, toen ik hem het schouwspel beschreven had, „eindelijk! Eindelijk! Ja, ik her inner me nog alles! 't Is of ik het voor me zie. En gaat het nu al verder? Heb je het oude fort al? Dat staat tegen de helling aan den anderen kantmaar het schuilt weg achter de palmen Ik keek nog wat scherper toe. En ja, daar zag ik tusschen het groen iets gelig- wits schemeren. Maar dat kon evengoed afgebrokkelde rots of zand als de ruïne van het fort zijn. „Daar heb ik toen gekampeerd, Cleve land Zoo goed en zoo kwaad als het ging ten minste. Want mijn eenige bezit waren de kleeren, die ik aan had.. Proviand had ik natuurlijk niet. Drie dagen lang heb lk toen niets gegeten of gedronken.. De honger was erg, maar de dorstIk wist niet, dat er zoo'n gewaarwording be stond." Bij de herinnering bevochtigde hij her haaldelijk zijn lippen met de punt van zijn tong. Ik stond op en schonk hem bij wijze van afleiding een whisky-soda in. De wind was in ons voordeel, maar we hadden het getij tegen en daardoor vor derden we uiterst langzaam. Het duurde langer dan een uur, voordat we Sudi HUI in zicht kregen. En de zon stond al als een dof-rood-gloeiende bol boven den ge zichtseinder, voordat we dichtbij genoeg waren om de lage beboschte strook land, die de beide heuvelachtige uiteinden ver bindt en Fish Island met z'n lange witte strepen schuimige golfkoppen te kunnen zien, om het geweldige donderen van de groote brekers op de riffen van de Oost kust te kunnen hooren. Kapitein Timms en ik haalden de kaart te voorschijn en staken de hoofden bijeen. Na een minuut of vijf overleggen, riepen we Hamzar en een van de Swahili's, die ons den vorigen dag verteld had, dat hij eens van zijn leven tijdens een hevigen storm met z'n dhow in de lagune aan den Westkant de wijk genomen had, te hulp, met het gevolg, dat we besloten om de baai binnen Long Reef, en onmiddellijk beneden Lighthouse Hall als ankerplaats uit te kiezen. Een plan, dat uitstekend was, maar niet gemakkelijk ten uitvoer te brengen. Zelfs als de vaargeul behoorlijk door boeien gemarkeerd geweest was, zou het in veilige haven brengen van een vaartuig, na een eindeloos manoeuvreeren tusschen de even onder water liggende koraalriffen door, nog een knap staaltje van zeemans kunst geweest zijn. Maar nu moesten we het zelfs zonder die soort hulpmiddelen doen. (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1931 | | pagina 13