ttkcM oss HERINNERINGEN VAN EEN OUDEN HOED. ZWANENBEPGS BOTERHAMWORST VERMEED S&O50H SIGAREN in alle prijzen, le kwal Sigarenwinkeliers tegen fabrieks Steenstraat 43. Tel. 1845. Voorn Aida, Abonné, Karei I, V. Hugo, Amst. Bank, Brazilian! Ritmeester, Due George, Mille Fleurs, Ned. Munt-, ITorma, IS JxU en met Woensdag. a.s. -Sif Va poadspak JAec tea JJieeBus [Ttïet paleatsluUUig ia oudziCvec uitvoeciag- qcaiis. f. de Qcuylet <fc Zooa. 12 diverse modellen vanaf 9^® door C. E. DE LILLE HOGERWAARD. Ja, ik ben oud, versleten en helaas niet mooi meer. Ik zie mijn gebreken maar al te goed in, want wat helpt het mij, of ik er al mijn oogen voor sluit en me ver beeld, dat ik nog jong, sterk en mooi ben? Voor mezell weet ik toch wel, dat het niet zoo is en ik zou daardoor het verschil maar des te meer voelen. Waar om zou ik mij er dus akelig over maken? Laat ik liever eens mijn herinneringen vertellen. O, mijn rand ik ben een deukhoed van vilt krult van plezier en trots, als ik nog aan dien goeden tijd: mijn jeugd- en jongelingsjaren terug denk! Dat was nog eens een mooie tijd! Niet dat ik met mijn tegenwoordig leven ontevreden ben! Neen, ik heb waarlijk nog veel reden tot dankbaarheid. Luister maar, dan kun je er zelf over oordeelen. Ik werd dan geboren in een hoedenfa- briek en een aardig meisje maakte mijn eerste jasje: een zwart lint met platten strik. Het belemmerde mij niet het minst in mijn bewegingen en dat vond ik er eigenlijk 't mooiste man. In gezelschap van talrijke broers en neven ging ik naar een hoedenwinkel en daar kreeg ik 'n plaatsje vóór het raam. Dat beviel me best! Je dacht toch niet, dat ik nieuwsgierig was? Heelemaal niet, hoor! Ik wist alleen graag alles! Dat kun je zeker wel begrijpen? Vóór het raam nu kon ik alles zien, wat er op straat gebeurde. Menschen allen met een hoed op kwamen voor bij :heeren met mijn broers of neven op hun bol en dames metnee, die die vreemde dingen, welke zij op het hoofd droegen, konden toch onmogelijk familie van mij, deftige deukhoed zijn! De meeste menscnen liepen haastig voorbij. Dames keken nog niet met een half oog naar ons en veel heeren ook niet. Alleen een enkele wierp een blik naar binnen, maar die had er dan ook verstand van, dat zag je dadelijk. Op zekeren dag stond er een aardige, jonge man met studie naar ons: één of twee neven, een broer en mijn persoon, te kijken. En dat het niet bij kijken bleef, bewees het feit, dat hij in den winkel kwam en 'n gesprek met mijn baas voer de, die mij daarop van mijn plaatsje vóór het raam wegnam. De jonge man bekeek me nu van dicht bij, zette mij op zijn hoofd, liep naar een hoek van den winkel, waar we in een soort glas, maar dat toch anders 'was dan de winkelruit, nog eens naar elkaar konden kijken en zei: „Ik neem 'm, meneer!" Hij haalde nu een beurs uit zijn zak, betaalde mij en ik was dus van hem. Gek, dat zooiets eigenlijk heelemaal buiten mij omging. Of ik het goed vond, werd niet gevraagd, 't Was wel een vreemde behandeling, maar daar ik mij onmiddellijk tot mijn nieuwen baas aan getrokken voelde, besloot ik mij in 't on vermijdelijke te schikken, 't Leek wel, of ik er een soort voorgevoel van had, dat het mij toch niet helpen zou, als ik mij verzette en dus hield ik de eer aan mij en stribbelde niet tegen. Even speet het mij, dat ik niet dade lijk met mijn nieuwen baas mee mocht, maar zoodra ik hoorde, dat ik aan zijn adres bezorgd zou worden, was ik tevre den en toen ik een uurtje later in een auto gezet werd, was ik zelfs bijzonder in mijn schik. Dat was een goed begin van het leven, dat mij wachtte! Al heel spoedig ondervond ik echter mijn eerste teleurstelling. Bij mijn nieu wen baas kreeg ik geen plaatsje vóór het raam, maar in een donkere kast, waar allerlei deftige, zwarte en andere jassen mij met den rug aankeken. O, wat lieten ze mij voelen, dat zij zich veel voorna mer voelden dan ik was. Maar toch was ik het, die het meest met mijn baas uitging. O zoo! Ik was zijn lieveling en vanaf het oogenblik, dat ik dit wist, konden al die zwarte jassen en andere kleedingstukken voor mijn part op den stoffigen grond vallen als straf voor hun hoogmoed. Wat maakten mijn baas en ik prettige wandelingen! Soms nam hij mij in de hand en ik merkte al spoedig, dat een ander hetzelfde met z'n hoed deed. Later heb ik begrepen, dat die beiden elkaar goedendag zeiden. Grappige manier, niet? Maar toch kun je mij gelooven: ik vertel O kijk eens! Onder 't loopen Verlies je heel.wat Piet! Je lijkt veel op Klein-Duimpje Je kent het sprookje, niet?? Jij strooit geen brood, maar knikkers. Waar doe je dat toch voor?? Nee, maar! Een gat in 't zakje! Daar rollen knikkers door! Straks zijn, als je zoo voortstapt, Vast alle knikkers v/eg. Dan sta je raar te kijken! 'k Geloof, dat 'k raad weet, zeg! Ik zal je eens vlug helpen, Bind handig 't gaatje dicht Ziezoo! dat 's klaar! - 'k Denk: knikken Verlies je nu niet licht! En loop den weg naar huis toe Maar één-twee-drie terug! Verzamel alle knikkers. Ja, doe het maar heel vlug! Want als er hondjes komen, Die ook eens knikk'ren gaan. Dan zijn je mooie knikkers Heel gauw, Piet, naar de maan! Tot ziens dus, hoor Klein-Duimpje, Jij, kleine sprookjes-held! Ik hoop! er mist geen knikker, Als je ze strakjes telt! (Nadruk verboden). de waarheid, niets anders dan de zuivere waarheid Soms bleef hij langen tijd met mij in de hand loopen. Dat was als het zonnetje zoo lekker scheen en de bloemen zoo heerlijk bloeiden. Zeker wilde de baas mij die bloemen eens laten ruiken. Heb ik te veel gezegd, toen ik hem een aardigen baas noemde? Op nagenoeg alle tochten vergezelde ik hem. Soms keken wij tegelijk omhoog, als het zoo vreemd snorde in de lucht en een soort reuzelvogel zich daar plotse ling vertoonde. Later heb ik geleerd, dat het een vliegmachine was, waarin je zit ten kon en meevliegen. Ik vond die dingen prachtig en kon er niet genoeg naar kijken. Mijn baas ging het al net zoo en het gevolg? Ja, nu kwam er iets in mijn leven, waaraan ik mijn avonturen die lang niet allemaal prettig waren! te danken heb. De baas dan begon het loger hoe ster ker het plan te koesteren; eens met zoo'n grooten vogel te vliegen. Op zichzelf zou ik hem dit natuurlijk niet kwalijk geno men hebben, ten minsteals hij mij meegenomen had! Doch daaraan scheen hij helaas niet te denken. Op een keer kwam hij thuis met een hoofddeksel, als ik nog nooit gezien had. 'n Hoed kon je 't niet noemen, zelfs geen gewone pet en pas toen hij het leelijke ding opzette, zag ik, dat het een hoofd deksel was. „Morgen ga ik vliegen!" zei hij tegen de juffrouw,' die hem koffie bracht en van schrik haar blaadje bijna vallen liet. 't Was of ze mij medelijdend aankeek, maar ik geloof toch eigenlijk niet, dat ze zooveel gevoel had. Ik was echter vast besloten mijn ver ontwaardiging aan niemand te laten merken. Drie dagen lang bleef ik in de kast. Wat er in dien tijd gebeurd is, weet ik niet en ik wilde het ook niet weten, maar het zal wel niemand verwonderen, dat ik boos den anderen kant uitkeek, toen dat vreemde hoofddeksel een plaats je in mijn buurt kreeg. Je kunt je toch maar niet alles laten welgevallen en zelfs den verstandigsten hoed kunnen ze htt ten slotte al te moelijk maken. Maar juist toen ik op het punt was, dien vreemden sinjeur mijn meening te zeggen, werd ik door mijn baas gegrepen en op het hoofd gezet. Ik was hierdoor zóó blij verrast, dat ik mijn boosheid er heelemaal door vergat. We gingen weer als vanouds samen wandelen. Alleen beviel het mij niet, dat mijn baas weer vol aandacht naar een vliegmachine keek. Dat nam ik hem wer kelijk kwalijk, want daardoor werd ik tel kens opnieuw aan mijn teleurstelling her innerd. Och, wat had ook ik graag willen vlie gen! Dat denkbeeld wilde mij maar niet loslaten en toen wij nu op een goeden - eigenlijk moet ik zeggen: op een slechten dag weer samen uit waren en het hard woei, dacht ik plotseling: „Nu of nooit!" en ik huppelde weg! De wind scheen mij daarbij graag een handje te willen helpen. Jammer al leen, dat ik maar niet hooger komen kon Integendeel: weldra holde ik over den grond. Maar dót was toch mijn bedoeling niet geweest! Bah! zóó laag bij den grond had ik niet willen zijn! Veel liever gingik de lucht in, maar 't was net. alsof ik door onzichtbare handen omlaag geduwd werd. Ik holde maar voort in één richting steeds. Mijn baas mij achterna, maar hij kon mij toch niet inhalen en dat nog wel iemand die gevlogen had! Even smaakte ik eenige voldoening, maar ik had nu geen tijd om lang daarover na te denken. Steeds verder spoedde ik mij, tot ik ein delijk met schrik bemerkte, dat ik in het water lag! Zoo'n onverwacht bad beviel me heele maal niet. Maar hoe kwam ik er mi- Plotseling stak een hulpvaardige jon gen jongens kunnen wel eens,.3J„? zijn! een stok naar mij uit. Ik liet Ml maar al te graag naar den kant haien, maar juist toen ik doodmoe op den oeve lag, kwam een groote hond, die zijn tan den in mijn rand durfde zetten. Dat was kras! Ik rukte om los te - men en kreeg een pijn, als ik nog noo De Perceelen, op 6 Maart 1931, door Xots. TROOST, te Leiden geveild, staan in bod als volgt 1. De perceelen te Leiden Noordeinde 11 en Sliksteeg 5, respectievelijk op f. 10600.— en f. 300.— 2. Het perceel te Oegstgeest, Terweeweg 58, op f. 5000. Afslag op 13 Maart a.s. f BOTERMARKT 19 LEIDEN Telefoon 3094. I ■iiiniiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiimiiiiiiimiiiiiu»1111"""""

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1931 | | pagina 14