OPLOSSINGEN. HAAR LAATSTE OORTJE VERSNOEPT. ZOEKPLAATJE. HET ZIEKE VOGELTJE. DE MORGENSTOND. SNEEUWGEVECH1 OPLOSSINGEN DER RAADSELS UIT HET VORIGE NUMMER. 1. De letter k. 2. Berkel. Lek, Rijn, Waal. 3. Een appelpitje. 4. Een gezellig rooker is geen onrust stoker. 5. Noordzeekanaal, Nora, laken, Kee, zoen, dak. 6. De wijzer van. een klok. 7. Een pen. 8. De ijsbaan. Rietje is uit haar humeur en heb ver velendste is, dat ze heelemaal niet weet, op wie ze eigenlijk boos moet zijn! Is 't ook niet doodjammer, dat do Kerstvacan- tie ten einde spoedt en er heelemaal geen sneeuw of ijs geweest is 11 Over een paar dagen moet zij weer naar school en de lucht ziet er niet uit, of zij nog iets van winterpret zal geven k Regen genoeg, maar dien kan Rietje wel missen. Ze kijkt allesbehalve opgewekt naar buiten en Moeder, die haar met een grapje over haar teleurstelling heen wil helpen, zegt lachend: ,,Maar Rietje, kind, kijk toch niet, alsof je je laatste oortje versnoept hebt! 'k Ge loof er niets van, dat al het lekkers van Sinterklaas al op zou zijn Rietje mompelt wat en Moeder vindt het maar verstandiger haar ontevreden dochtertje verder aan haar lot over te laten. Een oogenblik daarna komt haar kleine broertje Fred, een alleraardigst ventje, met een geheimzinnig snuifje naaT haar toe, stopt wat in haar hand en zegt: „Alsjeblieft Rietje, ik had nog een mar sepein oor van Sinterklaas. Dat mag jij hebben en dan hoef je niet meer boos te kijken Beschaamd omhelst Rietje het kleine broertje. Haar boos humeur is op eens ge vlucht. ,,Wat 'n dot, die Fred!" denkt ze en om het ventje plezier te doen, bergt zij het marsepein oor in haar kastje. Ze Iaat het daar heel lang liggen om hot eindelijk met Fred op te peuzelen. Eerst st.rihbelt de kleine baas tegen, maar als Rietje hem belooft, dat haar booze bui er niet door terug zal komen, laat hij zich overhalen er van mee te eten. En natuurlijk houdt Rietje woord! Er was eens een vogeltje, vroolijk en vlug, Dat d'aardigste wijsjes kon zingen. Met was al tijd lustig en "kon er zoo leuk Van takje naar takje steeds springen. Maar eens op een dag het was vreeselijk koudl Was 't juist uit zijn bedje gekropen, Toen deed er z'n keeltje zoo'n aak'lige pijn En 't diertje kon bijna niet loopenl Gelukkig maar zijn er kabouters in 't bosch Die ziek-zijnd© diertjes verplegen. Het vogeltje dacht: Wacht, ik kijk maar eens uit. Misschien kom 'k er wel eentje tegenI En ja, hoor! Daar zag hij zoo'n mannetje-klein Met z'n puntmutsje op en een baardje. Het vogeltje riep - Ilé, kaboutertje, stopl - En vloog naar hem toe met een vaartje! Kabouter zei daad'1 ijkJa, jij heb! d> Ik stop je heel vlug weer in tó Met 'n doek om je hoofd en een? warme I Het moet heusch, al is het m preij Daar lag nu de vogel en vond het t Hij liel zich heel kalmpjes verweai Ik dacht, dat het ziek-zijn veel aak'liger u Zoo moest het zichzelf wel bekeer? Want zie, de kabouters verzorgden hel Het kreeg steeds maar lekkere diij En na een paar dagen, toen kon hete Toch eventjes heel zachtjes zinp Nu is er die vogel gelukkig en blij En slikt heel verstandig zijn drad Daarvan wordt hij beter en straks l Dag lieve kabouter, ik dank jel - RO FRANK! Waar is de gans? Kleine Jelje's oudste zus Lidia, is een lajigslaapslcr en kan 's morgens maar met uit haar bed komen. Moeder heeft haar al een wekker gegeven, maar.het gebeurt toch nog wel eens, dat ze te laat aan het ontbijt komt. Vader, die zeer op orde gesteld is, vindt het heel onaangenaam, als niet de hecle familie op lijd beneden is en gezamenlijk ontbijt. Op een keer, dat Lidia weer te laat is en het zonnetje buiten zoo lekker schijnt, zegt Vader tegen haar: „Maar Lidia, sla dan toch eerder op! De morgenstond heeft goud in den mond1'' 's Middags komt er eon oude vriend van Vader op bezoek. Mij is langen tijd in het buitenland geweest, maar Jetje en de nieuwe oom zijn weldra de beste vrienden. Oom Jaap zoo noemen de kinderen den gast tilt Jetje op zijn knie en zegt: ,.En JeMekind, weet jij wel, wie ik ben?" Aandachtig kijkt het kleine ding 'hem aan. Vooral zijn mond schijnt haar aandacht te trekken. Eindelijk roept zij met een guitig ge zichtje uit: „Ik weet, wie u bent! Ik weet, wie u bentl" „Wie dan?" vraagt de nieuwe oom. „Oom Morgenstond!" antwoordt Jetje ,,U heeft een gouden tand m uw mond en Vader heeft vanmorgen zelf gezegd, dat de morgen stond goud in (K f mond had." „Zoo, zoo, kleine rakkert" zegt Oom Jaap lachend en vanaf dit oogenblik heeft hij bij zijn vrienden geen anderen naam dan: Oom Morgenstond, zooals kleine Jetje hem ge noemd heeft. door G. E. DE LILLE HOGERWAAJ Vier uur slaat de klok en op-a Gaan de deuren van de scb Jongens stuiven wild naar bail Jongen9 maken pret eri jo:L Is het wonder? 'n Dikke sneeuiï Ligt er over 't heele plein Vóór de school. Wie dat kotf Zou een koudkleum moeien* Zie, de jongens maken ballen, Niet to hard en niet te zac- Of ze zich ook danig weren, Niemand treuzelt, niemand i En het sneeuwgevecht is weldn Dan ook volop aan den ganp Jongens moeten ballen i Als er sneeuw ligt." Al zoo Als er sneeuw en jongens wan 'n Sneeuwgevecht hoort bijdei Die twee zijn toch on afscheid Leve due de wintervreugd! Maaralleen elkaar slechter* Niemand, die er buiten i Denk er aan, dat g' alle andij Ongemoeid steeds loopen la*1 Maak dan ballen, jongens, gooi Winter is weer in het land Bn wij vieren graag zijn in^ Met een sneeuwbal in de

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1931 | | pagina 16