71ste Jaargang
Dinsdag 30 December 1930
No. 52
HET HALVE HAANTJE.
EEN CUDEJ AARS-VERTELLING.
Plet halve haantje is een
sprookje, dat de moeders in
Zuid-Frankrijk op Oudejaars
avond aan hun kinderen ver
tellen.
Zij noemen het: ,,'t Sprookje
ran Half-haantje".
In den ouden sprookjeslijd
woonde op een boerenerf een
brave, zorgzame moeder Kip,
die op twaalf eieren zat. liet
waren prachtige, groote eieren,
en reeds dacht moeder Kip
aan de mooie, gele kuikentjes,
die weldra om haaT heen zou
den trippelen.
m Op den dag, toen de kui
kentjes uit het ei kropen, tel-
do dan ook de zorgzame
«noeder Kip dadelijk haar kin-
■dertjes, en zoo tellende merkte
■zij, dat één der kuikentjes
■maar één pootje, één vleu
geltje en één oogje had. en ook
dat het diertje héél klein en
héél mager was.
Doch wel het vreemdste was, dat het kui
kentje op dit ééne pootje vlug kon hinken;
met het ééne vleugeltje hoog kon vliegen-, en
met het ééne oogje heel ver kon zien.
Maar dit alles wist toen moeder Kip nog
niet, omdat het kuiketje, een haantje, nog
zoo heel klein was. Telkens keek ze daar
om droef naar het ongelukkige kuikentje, en
ze had zóó'n diep medelijden met haar
.Half-haantje", zooals zij het diertje noem
de, dat zij nog véél liever en zorgzamer voor
hem was. dan voor haar kuikentjes, die
allen twee pootjes, twee vleugeltjes en twee
oogjes hadden. Ja, ze verwende ,,Half-
haantje", zóó erg, dat het kuikentje al heel
laxm een boos, trolsch en zelfzuchtig haan
tje werd, dat altijd beter en lekkerder eten
wilde hebben dan de andere haantjes en
kippetjes.
Zoo kwam ook weldra de dag. dat „Half-
haantje" .groot genoeg was geworden om
het kippenvoer te kunnen eten. Dit vond
hij niet lekker, ja, hij werd zelfs heel boos,
omdat hij niets anders kreeg, en in zijn
boosheid pikte hij nijdig de goede moeder
Kip en kraaide heel luid:
„Ik heb het hier niets naar mijn zin;
Ik trek de wijde wereld in!"
Wat was moeder Kip diep bedroefd, toen
Half-haantje zóó tot haar sprak! Maar om
dat zij hem altijd in alles, wat hij wilde,
zijn zin had gegeven, begreep zij nu ook
wel, dat haar haantje, eigenwijs als hij
was, op één poot zou weghinken of met
één vleugel zou wegvliegen, zóó ver als hij
met zijn ééne oogje kon zien. Ze sprak
daarom heelemaal niet, over bij haar blij
ven, doch zoodra 't oogenblik van afscheid
nemer was gekomen, begon ze droef: ,,Tok-
nk-tok, luister nu eens naar mijn goeden
aad, mijn lief Half-haantje!
Wees niet meer zoo trotsch en zelfzucht
tig, en wees vriendelijk en hulpvaardig
voor allen, die je op je weg zult ontmoeten.
En vlieg je eens zóó hoog, dat je bij de
Hemelpoort komt, buig dan eerbiedig je
kopje, en kraai vooral niet.
Denk ook nog eens van tijd tot tijd aan
je broertjes en zusjes, en aanmij...
Meer kon moeder Kip niet zeggen. Daar
voor was zij veel te bedroefd.
Heei onverschillig had Half-haantje de
goedo en wijze woorden, die moeder Kip tot
hem sprak aangehoord. Even onverschillig
had hij afscheid van haar en de andere
kippetjes en haantjes genomen, en zonder
zelfs maar éénmaal naar zijn lieve moeder
om te kijken, was hij op zijn ééne pootje
weggehinkt.
Zoo ging toen Half-haantje de wijde we
reld in.
Vroolijk kraaiende hinkte hij over den
weg, totdat hij voorbij een zeer smalle grep-
ped vol water kwam. Dit water moest naar
een beekje stroomen, en van uit het beekje
vloeide het dan kabbelend naar een rivier.
Doch nü hield een bosje hooi dit greppel
water tegen, zoodat het niet naar het beekje
kon stroamen.
Zoodra nu het water uit de greppel Ilalf-
haantje zag aankomen, riep het hem toe:
„Liet Half-haantje, ach, neem toch het bosje
hooi weg, dat mij tegenhoudt en mij belet
verder te stroomen 1 Ach, ga toch niet voor
bij zonder mij te helpen 1"
Doch met trotsch opgeheven kopje liep Half-
haantje de greppel voorbij, terwijl het spot
tend kraaide: „Kukelekuku! Kukelekuku,
denk jij soms, dat ik de. wijde wereld in ben
gegaan om voor jou te werken, jij vuile
gieppel!'
Kraaiende zijn vroolijkste wijsjes, hinkte
toen Ilalf-haanlje weer verder en kwam
nu voorbij een houtvuur, dat juist nog even
met een kleine vlam oplaaide.
Nauwelijks had het houtvuur Half-haan
tje gezien, of het knetterden hern toe: „Lief
Half-haamje, ach, zoek toc'h wat droge
takjes bijeen, en worp die in mijn vlam
metje, zoodat ik lustig kan blijven branden
en niet behoef uit te dooven.
Ook nu weer liep het haantje heel trotsch
door. Hij deed zelfs eerst, alsof hij het hout
vuur niet zag. Maar hij wilde toc'h wel eens
laten hooren, dat hij het smeekend geknet
ter had verstaan. Hij kraaide daarom weer
spottend: „Kukelekuku! Kukelekuku, denk
jij soms. dat ik hier voorbijkom om jouw
knecht te zijn? Denk jij, dat ik voor jouw
genoegen lakkebossen ga sprokkelen?"
Kraaiende keerde daarna Half-haantje het
houtvuur den staart toe en hinkte weer ver
der. Hij kwam toen al gauw bij een open
vlakte, waar een oude man stond, die erg
vermoeid scheen te zijn, want hij hijgde,
zoodra hij Half-haantje zag naderen: „Ach,
lief haantje, help me even, met hier uit le
rusten, want ik ben de windl Straks moet
ik weer met blazen beginnen... Ach, houd
me toch even vast, opdat...."
Half-haantje liet den wind niet uitspre
ken, want hij viel boos kraaiende in: „Ku
kelekuku, Kukelekuku, ja, dat mogst er nog
bijkomen, dat ik jou hielp, akelige wind!
Kom, vraag aan een ander, ie te helpen
uitrusten.
Toen liet Half-haantje ook den vermoei
den wind aan zijn lot over en liep over
de vlakte naar het dorp. Daar moest hij
voorbij een kerk, en boven den ingang van
die kerk zag hij het beeld van één der Apos
telen. Ook nu volgde Ilall-haantje weer
niet mocder's wijzen raad op, want hij boog
niet eerbiedig zijn kopje voor den Apostei,
en dit wa9 nog wel Petrus, die de sleutels
van de Hemelpoort droeg. Ook begon toen
Half-haantje heel luid te kraaien, zóó luid,
dat alle hanen uit het dorp met hem mee
kraaiden. Doch aan dit gekraai van zijn
familieleden stoorde Half-haantje zich
heelemaal niet. Hij kraaide maar door,
zijn eigen wijsje, en hinkte, trots om zich
heenkijkende, verder. Zoo kwam hij voorhij
het huis van den burgemeester, waar het
keukenvenster openstond. De geur van al
lerlei heerlijk gebak, dat in de keuken werd.
gereedgemaakt, omdat het juist dien dag
Oudejaar was, kwam naar buiten, en met
dien geur ook het hoofd van het keuken
meisje, dat al heel gauw Half-haantje zag
en naar buiten kwam om het vreemde dier,
dat op één poot voorbijhinkte, wat beier te
kunnen zien. Ze liep ook dadelijk op Half-
haantje loe en wilde hem bij zijn ééifè vleu
geltje pakken Tn zijn angst vloog toen
Half-hnantje door het keukenvenster de
keuken binnen, waar hij midden op een
braadvuur terecht kwam.
„Vuur, mooi, lief vuur!" schreeuwde hij
toen angstig. „Ach schroei en brand mijn
veertjes toch niet! Ik ben maar een onge
lukkig Half-haantje I 'k Heb maar één
pootje, één vleugeltje en één oogje!"
Doch knetterend sprak het vuur. „De
keukenmeid zegt, dat ik branden moet. Ik
doodus mijn plicht, en schroei en brand.
Maar zeg eens, Half-haantje, heb jij straks