71sïe Jaargang
LEIDSCH DAGBLAD, Zaterdag 27 December 1930
Vierde Blad
No. 21711
DE VOLKSTELLING.
HET LAND MET VIER
VOLKSLIEDEREN.
r J r r r 9
ÉlpipStóÉ^fg
f- m i^rrr nf r
r
NADERE TOELICHTING.
Binnen enkala dagen zal op de geha.dj be
volking van Nederland een beroep worden
gedaan om mee fe werken aan de elfde volks
lolling Het Centraal Bureau voor dó Sta
üsLek doet ons daaromtrent onders aonde
mededeelingen.
Wanneer men ze bewaart en de volgende
'veek naast de in te vullen kaarten dan
zuilen ze het werk gemakkelijker kunu?i.
maken.
Het ondeelbare moment, waarop het jaar
1931 zijn voorganger opvolgt, is het tijdstip
der elfde volkstelling. Dit wil zeggen, dat
deze tplling beoogt, een overzicht te krijgen
van de bevolking, zooals zij op dat midder
nachtelijk* tijdstip is samengesteld
Het bevolkingscijfer, dat bij benadering
wel bt kend is, zoo nauwkeurig mogeliik vast
te steiien, is noodzakelijk, omdat het den
wettehjken grondslag vormt voor de bere
kening van de bijdragen van het Rijk in de
kosten der gemeentelijke huishoudingen.
De bevolkingsregisters vormen een niet
genoeg te waardeeren bron voor de kennis
van dit steeds veranderlijke cijfer, maar
gi:en menschenwerk is onfeilbaar en de be
volkingsregisters zijn afhankelijk van de
nauwgezetheid, waarmee de bevolking de
voorgeschreven aangiften doet. Een controle
eens in de tien jaren is niet te veel.
Maar bovendien heeft de nauwkeurige
vaststelling van het bevolkingscijfer nog
ander practise h en ook wetenschappelijk
belang, en wordt in alle landen de
Volkstelling benut om enkele gegevens te
verzamelen over de samenstelling der bevol
king, hare samenwoning, de beroepen, welke
ha re leden uitoefenen en zoo meer. Voor
het verkrijgen van gegevens voor belasting
aanslagen dient de Volkstelling niet.
"In de laatste dagen van December worden
de Volkstellingskaarten huis aan huis afge
geven. in omslagen, welke er één bevatten
voor afzonderlijk levende personen, een
aantal voor gezinnen. Aan de gezinshoof
den in dit laatste geval de taak om ze
in te vullen. Is een lid van het gezin afwe
zig, dan vult het gezinshoofd niettemin diens
kaart in. Heeft hij gasten of tijdelijk inwo-
nenden, dan worden hem, behalve de gele
en witte kaarten (mannen en vrouwen) ook
orajije en (of) rose kaarten voor tijdelijk
aanwezigen verstrekt. Is het geheelo gezin
afwezig en treft de teller dus als hij de
kaarten wil afgeven niemand aan, dan
zorgt het Gemeentebestuur voor de verdere
afwerking.
Begin Januari worden de kaarten weer
opgehaald. De invuller heeft dus een paar
dagen tijd om tc doen. wat van hem ver
langd wordt Zoo dikwijls hij zich voor een
vraag gesteld ziet. waarop het antwoord niet
eens voor al vaststaat, moet hij nagaan:
hoe is de toestand op 31 December te mid
dernacht: wie maken op dat moment de*d
uit van mijn gezin; wat zijn op dat moment
de beroepen van mij en van mijn gezins
leden en zoo verder. Ziehier de beleekenis
van het ..tijdstip der telling", het nul uur
tu?schen oud en nieuw.
T>e kaarten bevatten drieërlei.
Op de voorzijde, heel bovenaan, staan
vragen, welke reeds door het Gemeentebe
stuur zijn beantwoord: met moet ze nazien
en. waar noodig, duidelijk zichtbaar verbe
uren. Alleen de leeftijd moet er nog worden
bijgezet. Het ..onderdeel" der Gemeente,
waar men geboren is, heeft in hoofdzaak
belang voor de Friesche gemeenten.
Aan den zelfden kant is, onder de dubbele
streep, een reeks vragen gesteld, waarop
antwoord moet worden gegeven Vragen
beantwoorden is lastig, maar vragen stellen
niet minder. Om een en ander tc vergemak
kelijken. zijn aan de achterzijde der kaarten
toelichtingen gegeven.
Do eerste vragen betref fen het gezin.
Uit de toelichting blijkt, dat gezin is op te
vellen als ..huishouding". Met „inwonend"
dienstpersoneel wordt bedoeld personeel dat
nachtverblijf heeft in het huis van het ge
zinshoofd Bestaat dit personeel uit een ge
huwd paar, dan vormt dit paar (al of niet
met kinderen) een afzonderlijk gezin. Hun
kaarten behooren in een afzonderlijken om
slag !e liggen en door het hoofd van dit
gezin le worden ingevuld. Voor inwonende
familieléden wordt door het gezinshoofd
opgegeven in welke betrekking ze tot hem
slaan (moeder, schoonzuster, enz.)
Bij den burgerlijken staat moeten ge
huwden. ook als ze n:et in dezelfde woning
wonen, invullen ..gehuwd'. Zijn ze krach
tens rechterlijke uitspraak ..gescheiden van
tafel en bed", dan vullen ze dit laatste in.
Bij de vraag naar de kerkelijke gezindten
is een reeks officieel bekende kerkgenoot
schappen en zelfstandige kerkelijke gemeen
ten in de toelichting opgegeven Daaraan
moet nog worden toegevoegd het. na liet af
drukken van de kaarten bekend geworden
kerkgenootschap ..Gereformeerde Kerken in
hersteld verband." In geval van twijfel om
trent den juisten naam van het kerkgenoot
schap, waartoe men behoort, kan men op
geven. bij wien men (er kerke gaat of welke
kerk men bezoekt; de Gemeentesecretarie
zal er den jui-ten naam bij kunnen zetten.
Wie niet tot een kerkgenootschap gerekend
wil worden, geeft op: „geen kerkgenoot
schap". Beantwoording met ..onverschillig"
kan lot misverstand aanleiding geven, in
vulling met een streepje tot twijfel Het een
noch hst ander ie geoorloofd.
De beantwoording der vragen naar de
bezetting der beschikbare woonruimten ver-
eischt oplettendheid en juist inzicht.
De eerste van deze vragen is alleen voor
gezinshoofden bestemd; bij de aantallen, in
het antwoord in te vullen, en aangevende
d samenstelling van het gezin, hebben zij
zichzelf mee te feilen. De volgende vragen
zijn zoowel voor gezinshoofden als voor
alleen wonende personen.
Onder de voor bewoning bestemde ver
trekken moeten slaapvertrekken wel worden
meegeteld, die dan ook nog eens afzonder
lijk worden opgegeven, doch mogpn bijvoor
beeld bergzolders en -kelders niei worden
meegerekend, zelfs al is men door gebrek
aan voldoende woonruimte gedwongen zoo'n
bergzolder of -kelder als woon- of slaap-
ruimte te gebruiken. Men vindt in dit geval
twee afzonderlijke vragen daarvoor aan het
slot van deze rubriek.
Gangen, portalen, vestibules zijn even
min voor bewoning bestemde vertrekken;
dwingt te krappe behuizing bijvoorbeeld een
portaal al9 nachtverblijf in fe richten, dan
geldt hiervoor weer hetzelfde als voor de
bergzolders. Evenzoo wanneer een hall al9
wachtkamer wordt gebruikt.
Daarentegen moeten een badkamer waar
in geslapen wordt of die als linnenkamer
wordt gebruikt, of een serre die tot slaap
vertrek dient, wel bij de woonvertrekken
meegeteld. Het onderscheid is hier niet zoo
groot als bij een bergzolder of -kelder.
In het algemeen tellen badkamers mee
als woonvertrek, tenzij ze sle<Ats bestaan in
een afgeschoten ruimte, b.v. onder een
trap met douche of waschgelegenheid.
Bedsteden, welke als kast ol zoo worden
gebruikt tellen niet mee.
Een voorbeeld: een gezinshoofd heeft voor
zijn gezin beschikking over 3 voor bewoning
bestemde vertrekken, waarvan er 1 dient als
slaapvertrek; in zijn woning is 1 bedstede
als zoodanig in gebruik. Bovendien heeft
hij beschikking over 2 eigenlijk niet voor
woning bestemde ruimten, welke echter
noodgedwongen toch bewoond moeten wor
den en wel 1 daarvan als slaapvertrek. De
opvolgende vragen, geven gelegenheid al
deze cijfers in de genoemde volgorde in te
vullen.
Tot de lastigste vragen behooren die. wel
ke het beroep betreffen, omdat zich op dit
gebiod zooveel verscheidenheid voordoet en
het te doen is om een zoo gespecialiseerd
mogelijk overzicht le krijgen van alle be
roepen welke in ons land worden uitge
oefend.
Beoogd wordt bijvoorbeeld ten aanzien
van hen, wier werkzaamheid ligt op het
gebied van zaken, ondernemingen, bedrijven
of instellingen eert splitsing te maken in 4
zoogenaamde beroepsposities:
a. personen, die in hun beroep als ..zelf
standigen" moeten worden beschouwd; dit
zijn zij, die eigenaar zijn van een zaak, een
onderneming, een bedrijf, of een instelling,
of die voor eigen rekening zonder personeel
hun beroep uitoefenen;
b. personen, die als bednjfshoofden zijn
to beschouwen, b.v. Directeuren van Naam-
looze Vennootschappen of van Coöperatieve
instellingen, in het algemeen dus personen
die aan het hoofd van zaken, enz, staan,
zonder dat zij daarvan eigenaar zijn.
c. personen, die in meer ondergeschikte
positie in een zaak, enz. werkzaam zijn en
belast zijn met toezicht over het gewone per_
soneel (b.v. bedrijfsleider, opzichter, mee
sterknecht. depot- of filiaalhouder, winkel
dief, e.d.);
d. personen, die als het gewone personeel
zijn ie beschouwen en dus geen der onder
a, b en c beschreven posities innemen
(arbeiders, waaronder ook voormannen,
employés, beambten en dergelijke in een
zaak enz. werkzaam.)
Om het mogelijk te maken de ^verschil
lende door de bevolking uitgeoefende be
roepen in een aantal gVdbte bedrijfsklassen
en deze wederom in kleinere bedrijfsgroepen
in te deelen, wordt voorts gevraagd den
aard van de zaak. de onderneming, het be
drijf of de instelling op te geven, waarin
men werkzaam is. Vermelding van de afdee-
ling waarin men werkzaam is, is in vele
gevallen onmisbaar om een juiste kennis van.
den aard van het opgegeven beroep te ver
krijgen, b.v. in een machinefabriek de af-
decling bankwerkerij. Opgave van de bij
zondere, in gebruik zijnde benaming van
de werkzaamheid strekt al mede om het
juiste inzicht in den aard van het beroep
te bevorderen.
Naam en adres van de zaak. waar men
werkzaam is, worden gevraagd om gele
genheid le openen tot het vragen van nadere
inlichtingen, ingeval do beantwoording on
voldoende is voor een juiste rangschikking.
Beantwoording met a'.gemeene bewoor
dingen als ..arbeider*' of „werkman" is
het blijkt wel uit het bovenstaande ge
heel onvoldoende.
Wederom een voorbeeld een ..sterker" in
de N.V. Texliefmaalschappij ..Twente" heef',
op tc geven dat hij i9 „sterker", in dienst
van een ander? „ja" en wel bij „de N.V.
Texlielmaatschappy Twente*' te „Hengelo".
...Textielfabriek" afdeeling „weverij
Bestuurder. ..neen", belast met toezicht
„neen".
Personen, die meer dan één beroep uit
oefenen, vermelden alleen hun hoofdberoep,
namelijk dat hetwelk de voornaamste dag
taak vormt Gepensionneerden geven op:
zonder beroep" wanneer zij tenminste geen
beroepswerkzaamheden meer verrichten.
Doen ze dit wel, dan geven ze deze werk
zaamheden als beroep op. ook al vormen ze
geen volledige dagtaak.
Wie nitsluitend leeft van rente, uitkeerin
den en dergelijke, vermeldt- „zonder beroep"'
Wie hoofdzakelijk leeft van huizenbezit
(verhuren) geeft op: „huizenexploitant".
Bijzondere moeilijkheden geeft het tellen
van schippers en woonwagenbewoners. Een
afzonderlijke regeling is getroffen voor deze
personen zonder vaste woonplaats Wan
neer voor hen of door hen telkaarten zijn
ingevuld en ingeleverd, wordt hun daar
voor een ontvangbewijs uitgereikt, dat zij
gedurende de maanden Januari, Februari en
Maart 1931 moeten toonen aan eiken ambte
naar van bet Openbaar Gezag, die daarom
vraagl. Het is van belang dat zij er op letten
dit bewijs gedurende die maanden goed te
bewaren.
In de omslagen bevinden zich ook groene
kaarten. Deze dienen voor de Bedrijfstelling
welke gelijktijdig met de Volkstelling zal
worden gehouden. Hierover wordt nog een
afzonderlijke mededeeling uitgegeven.
Heeft Luxemburg, als zelfstandige natie,
ook een eigen volkslied?
Wanneer men die twee zaken: een zelf
standig bestaan als natie en een eigen
volkslied, als wederkeerige voorwaarden
aaneen zou willen koppelen dan ware
•het groothertogdom Luxemburg wellicht
bovenaan te stellen in de rij der souvereine
staten: het heeft er namelijk vier!
i Dat is geen grapje, maar een feit, met
de muziekboeken in de hand le staven
al moet daaraan toegevoegd worden, dat
één van die vier „hymnes nationaux"
dat trouwens al bizonder weinig met een
„hymne" gemeen heeft! bij vergissing
als officieel Luxemburgsch volkslied in de
muzikale verzamelingen van dien aard
telande is gekomen, of liever: verzeild is
geraakt. Het is de „Bokkenmarsch"
en de niet onvermakelijke historie daarvan
zullen wij aan het slot van dit artikel zoo
getrouw mogelijk vertellen.
De vier Luxemburgsche volksliederen zijn
1. Ons Ilémécht (Unsre Heimat
Ons vaderland).
2. De Feierwón (Der Feuerwagen
De vuurwagen, spoortrein).
3 Het Wilhelmus.
4. Den Hemmelsmarsoh (Der Ham-
melsmarsch De bokkenmarsch).
Bovenstaande rangschikking geeft wel
eenigszins de waarde aan, welke deze volks
liederen toekomt, maar zij is andererzijds
ook weer eenigszins willekeurig voor de
eerste drie
Het eigenlijke Luxemburgsche volkslied,
dat daar te lande de plaats inneemt van het
Wilhelmus in Nederland dat dus ge
zongen wordt in plechtige oogenblikken,
wanneer de gehechtheid aan eigen land en
volk, zeden en gewoonten, kortom: aan het
vaderland in den besten zin des woords
tot uiting dringt dat is „Ons Hémécht"
of „Ons vaderland". De woorden van dat
in de Luxenèburgsche taal gedichte volks
lied zijn van den daar te lande hoog ver
eerden vaderlandschen poëet Michel Lentz
(18201893) en de innig-mooie wijs ervan
dankt men aan den kapelmeester Anton
Zinnen. Prof. Nik. Weiter l) schrijft van dit
lied, dat het is „een melodie vol wijding...,
die in de plechtige vlucht van de laatste
strophe opbruist tot do kracht van een ker
kelijk koraal"; prof. M. Tresch5) wijdt er
nog hooggestemder woorden van lof aan,
eindigende:.... „het is zoo ongeveer een,
in meer vreedzamen vorm getransponeerde,
Marseillaise, zooals die vreedzaamheid
overigens ook betaamt aan ons kleine volk
met zijn bedachtzamen en gematigden
aard".
Inderdaad heeft ook voor hein, die de
wijze slechts hoort als buitenlander, en dus
niet met de associaties en gevoelskomplexen
welke bij den Luxemburger naar boven
komen, „Ons Hémécht" een groote bekoring,
en dat de Luxemburger, die voor vader
landse he gevoelens' eri',Vaderlandsliefde nog
toegankelijk is, door wijs en woorden van
dit lied in het hart gegrepen kan worden,
dat is wel buiten kijf.
Mede om den lezer een indruk van de
landstaal te geven, drukken we „Ons
Hémécht" hierbij af, met de tweestemmige
zangwijze erbij.
4.
O du do-uewen, dém sèng Hand,
Dürch d'Welt d'Natione lét,
Behitt du d'Letzeburger Land
Yum friéme Joch a Léd!
Du hues ons all, al» Kanner schon,
De freie Gêscht jo ginn,
Los9 viru blénken d'Freihêtssonn,
De mir so lAng gesin!
Ons HémécbT^
leralo./ An/. Zinoen.
Wod'Uel-zéchldu-réchd'Wl-seri zet, dOrch
m
d'Fiéf-zen d'Sau- er bréchf,*od'RiéfranscMd'Mu-<£l
"C
RECLAME.
TEGEN HARDLIJVIGHEID en AAMBEIEN
maag- en darmstoringeD, zwelling van lever
en milt, pijnen in rug en onderlij! ie hel
natuurlijke ,,Franz-JozeI"-bi(!enval,er, dage
lijks meermalen ingenomen een heerlijk
middel. Bij Apoth. en Drog. verkrijgb. 6223
1 1 r r v f j'
dof-lég bief, den Him-mel Wêir, ons méchf; dal
as onstLand. (tf dlimergef. bel-nie-deo al«f«f
won, ons Hé-méchis-fand. d3t mil so del «n
oa aeti Hiér-zer drdn. om Hé-méchls-Iand dli
J I ^_'poco ral!.
mis so def an on sen Hiér-zer drdn.
Hel lied telt vier coupletten; het eerale,
een schildering van het uiterlijk aanzien
des vaderlands, en het laatste, een innige
bede om behoud van vrijheid en zelfstan
digheid, volgen hier met een zoo woordelijk
mogelijke vertaling. Dat laatste om althans
een vluchtigen indruk van die taal te
krijgen.
1.
Wo d'Uelzécht duréch d'Wisen zei,
Dürch d'Fiélzen d'Sauer brécht,
Wo d'Riéf lanscht d'Musel doftég biet,
Den Himmel Wëin ons mécht;
Dit as onst Land, fir dat mer gef,
Heinieden alles won,
Ons Héméchtsland, dat mir so def[,js
An onsen Hiérzen drón.
1) Mundartliche und hochdeutschc Dich-
tung in Luxemburg 1929; p. 188.
2) La chanson populaire luxembourgeoise
1929; p, 230,
Deze woorden beleekenen dan ongeveer
het volgende:
1.
Waar de Alzelte door de weiden stroomt,
Door de rotsen de Sauer breekt
Waar de wijndruif langs de Moezel
(geurend bloeit,
De hemel wijn ons maakt;
Dat is ons land, voor dat (hetwelk) wij
(geven,
Hierbeneden alles wagen
Ons Heimatsland. dat wij zoo diep)
In onze harten dragen. I
O, Gij daarboven, Wien z'n hand
Door de wereld de volkeren leidt.
Behoed' Gij 't Luxemburger Land
Voor 't vreemde juk en leedl
Gij hebt ons allen, als kinderen reeds,
Den vrijen geest (ja) gegeven
Laat immer blinken de Vrijheidszonne
Die wij zoo lang gezienl (hebben).
De eerste vier regels teekenen ons geo
grafisch de hoofdkenmerken van Luxemburg:
in het zuidelijk deel de3 groothertogdoms,
„Goedland" geheeten, stroomt door de wei
landen het riviertje de Alzette; waaraan de
hoofdstad des lands ligt. Da grootere rivier
de Sauer breekt, in het woeste Noordelijke
deel „Oesling" geheeten, door de rotsen.
En in 't Z.O., waar de breede Moezel een
tjjdlang de natuurlijke grens tusschen
Duitschland en Luxemburg vormt, vindt men
aan do zonzijde der bergen den wjjnstok,
die een goede, schoon niet bijster zoete,
inheemsche Moezelwijn levert. Had de dich
ter met een enkel woord het zoo belangrijke
hoogovengebied der roode aarde in 't
Z.W. des lands erin gevlochten, dan ware
de aardrijkskundige teekening van het groot
hertogdom in deze enkele stropten kompleet
geweest!
Vergeleken wij „Ons Hémécht" met óns
Wilhelmus, dan zou het tweede Luxemburg
sche volkslied op één lijn te stellen wezen
met ons „Wien Neerlands Bloed".
„De Feierwón", het lied van den spoor
trein, is forscher en flinker, feestelijker en
vroolijker dan „Ons Hémécht" en, als men
het niet misverstaan wil, nationalistisch met
een héél klein chauvinistisch trekje. Of neen,
dat is misschien toch weer wat te kras
gezegd; het is een lied van het zelfbewust
zijn en van de stellig gerechtvaardigde
nationale trots der Luxemburgers. Want
het recht om trots op zjjn vaderland en
geboortegrond te zijn, is niet gebonden aan
een minimum-aantal vierkante kilometers
oppervlakte,
i Maar wat dat dan toch met een spoor
trein te maken heeft?
Het is niet altijd geweest zooals tegen
woordig, dat de internationale spoorlijnen
Luik—Luxemburg—Straatsburg en Brussel
LuxemburgTrier elkander in de hoofdstad
van het groothertegdom kruisen: in de eer
ste helft der negentiende eeuw nog leefde
men er van het groote wereldverkeer vrij
wel afzonderlijk. Maar in 1859, onder prins
Hendrik der Nederlanden, die door Willem
ill met den titel van .,orins-Iuitenant
des konings-groothertogs voor de luxem
burgsche zaken" met het feitelijke bestuur
des groothertogdoms belast was, verander
de dat: toen vond. de feestelijke inwijding
piaat3 van het centraal-station van de stad
Luxemburg, waar de spoorwegen naar Thion-
ville. Aarlen en Trier samenkwamen. De
opening van de ljjn LuxemburgTrier ge
schiedde het laatst van deze, op den 4en
October 1859, en dat werd gevierd met een
feestconcert op het Wiihefmsplein. En van
de trappen van het aan dat plein gelegen
Raadhuis werd toen op vliegende blaadjes
een lied in de moedertaal des volks onder
de menigte verspreid, gedicht door Michel
Lentz: dat was „De Feierwón". Het ging
er met z'n vlotte wijze in als gesneden koek
en een kwart-eeuw later schreef de voor
treffelijke Luxemburgsche staatsman Paul
Eyschen onder den „nom de plume" Taolo
een rechtmatige verheerlijking van dat een
voudige maar veel gezongen, met den geest
des volks volkomen eengeworden, volkslied.
Laten we één couplet ervan hier volgen:
De Feierwón. den ass berêt,
E peift durch d'Loft, a fort et gét,
Am Dausehen iwer d'Stróss vun Eisen,
An hie gét stolz den Noper weisen.
Dat mir nun och de Wé hu font,
Zum eweg grósse Völkerbond.
[Refrein
Kommt hiér a us Frankreich, Belgien.
[Preisen,
Mir wellen iéch ons Hémécht weisen:
Frot dir no alle Seiten hin
Wé mir eso zefridde sinn!
Overgezet zijnde, beteekent dut zoo onge
veer:
De spoortrein, die staat gereed.
Hij fluit door de lucht, en voort hij gaat,
Met grootgeraas over de straat-van ijzer,
En hij gaat trots, den buurman wijzen,
Oat wij nu ook den weg hebben gevonden
Naar den eeuwig grooten Volkenbond.
(Refrein:)
Komt hier uit Frankrijk, België, Pruisen,
Wij willen u onze Heimat toonen,
Hoe wij zoo tevreden zijn!
Verheugt u naar alle kanten henen bis.
In zijn volgende coupletten schildert het
lied verder de schoonheid des lands, om in
het zesde en slotcouplet ongeveer aldus -te
eindigen: „En hebt ge dan het kleine
„Luxemburger land naar waarde geschat,
„en ge moet weer van ons henen gaan, dan
„kunt ge in uw Heimat zeggen: het geluk
„ligt nu juist niet in ie grootte, want in
bis.
„land zijn gelukkige menschen." En dan
verandert het refrein trofsch aldus:
„Wij kunnen u onze Heimat toonen, ver
heugt u naar alle kanten henen, wij willen
blijven wat wij zijn."
Deze laatste woorden, in 't Luxem
burgsch: „Mir welle bleiwe wat mir sinn"
zijn als het ware de nationale spreuk van
den Luxemburger geworden, en de vele
malen, dat de zoo vurig beminde zelfstan
digheid van het landje bedreigd werd. heb
ben zij uit duizenden kelen als een vreed
zame gezongen strijdkreet geklonken niet
het minst, toen na den wereldoorlog zich
donkere onweerswolken samenspanden bo
ven het rijkje, dat tusschen drie mogend
heden verpletterd en opgeslokt dreigde le
worden
De uitdrukking van gepaste nationale
trots met de manifestatie van een gerecht
vaardigd zelfslandigheidsgevoel en den
zedelijk dwingenden eisch, dat deze zelf
standigheid onder alle omstandigheden be
houden moge blijven, dót is het, wat „De
Feierwón" tot een echt volkslied maakte.
Hémécht en Feierwón zijn twee volkflie*
deren, het Wilhelmus is het lied van het
vorstelijk huis.
In Nederland is 'fc Wilhelmus, ondank»
de voor dezen tijd verouderde en weinig
meer tot ons sprekende bewoordingen van
het bijna uitsluitend gezongen eerste vers,
niettemin geworden in de eerste pla&tn
tot ons volkslied, waarin wij uiting geven
aan ons gevoel van nationaal zelfbewust
zijn en gepasten trots op ons vrije Neder
landerschap; in Luxemburg echter werd tot
voor kort het Wilhelmus heelemaal niet ge
zongen, doch enkel maar gespeeld, op 't
orgel of door de muziek kapel, wanneer de
groothertogelijke familie in kerk of feest
zaal binnenschreed.
Dat is echter nu anders geworden.
Reeds de vorige groothertogin, Markt
Adelheid, had haar toenmaligen minister
van onderwijs, tevens een fijnzinnig litera^
tor, prof. Nik. Weiter, verzocht Luxemburg
sche woorden te maken op de oude Wilhel-
mus-melodie, haar lieveling6wijze. Aan dien
wensch voldeed de dichter na het huwe
lijksfeest van haar opvolgster groothertogin
Charlotte met prins Felix van Bourbon en
den 23 Januari, bij het Tedeum ter eerê
van den verjaardag der vorstin, heeft het
Luxemburgsche dom koor voor de eerste
maal gezongen ,,De Wilhelmus, en neit
Lidd op eng Al Weis vum Nik. Weiter".
De lezer kent nu de landstaal al reeds vol
doende, om dat zelf te vertalen?
Later is de vorm van een gelegenheids
vers omgewerkt tot dien van een loflied
van het Huis Luxemburg-Nassau-Bourbon
en in dien vorm vindt men het nu in de
liederenverzamelingen.
Ziethier 't eerste vers van het Luxem
burgsche Wilhelmus; wie het zou willen
zingen, denke eraan, dat het de oude
wijze isl
Zwê Kinnekskanner, de' trei sech le'f
Ko'men ausenanner weit an de'f
Zwê Kinnekskannor, de' trei sech le'f
Hu gebftngt ob d' Glëck nach ble'e ge'f
iïaut weisen si der ganzer Welt
An en gem Feld
d'Goldlilje mat dem Rode Kro'nele'w
Haut stêt ëm si voll Fred Hand an
(Hand
d'Vollek vun dem Letzeburger Land.
In onze taal beteekent dat ongeveer:
Twee Koningskinderen, die trouw
(elkander beminnen,
Kwamen uit-elkander ver en diep
Twee Koningskinderen, die trouw
(elkander beminnen,
Hebben gevreesd, of het geluk nog
(bloesem geven (zou)
Heden toonen zij de gansche wereld
Op één veld
De gouden lelie met den roode kronen
(leeuw.
Thans staat om Hen, vol vrede, hand
(in hand
Het volk van het Luxemburgsche land,
De voorlaatste regels duiden op den
huwelijksband, tusschen het Huis Bour
bon (gouden lelie) met dat van Luxem
burg-Nassau (een roode gekroonde leeuw)
gesloten.
Om der wille van de schoone Wilhel-
mu9wijze mogen wij hopen, dat dit lied
zich naast de andere twee volksliederen een
plaats moge veroveren; misschien kan het
tot de goede verstandhouding tusschen Ne
derland êh Luxemburg het zijne bijdragenl
En nu de vermakelijke historie van den
Bokkenmarsch.
Het i9 een vroolijke kermiswijze, do
Bokkenmarsch, en men zingt er een liedje
op ook. Wanneer voor den kermisdag do
dorps- en stadsjeugd een geldinzameling
houden wil voor een feestelijk doel, dan
gaat zij rond met muziek en.... een ver
sierd schaap, dat later als prijs verkegeld
zat worden. De muziek speelt daarbij dan
dit schoone lied:
1.
„De Bokkenmarsch, die is ons allegaar
(bekend,
Gedragen en geboren in het Luxemburger
(land,
Hij heeft ook wel geschald,
In eens vreemdelingen oor
Die zich wel eens bevond bij ons
Hier op do Schoberfoor 3)
Is dat niet waar?
(Tsching Boem! komt er dan nog achter.)
2.
Op Kermisdag, wanneer men 's morgens
(z'n koffie drinkt
Dan hoort men van verre, dat de muziofe
(ergens klinkt
Met een hamel (mann.-schaap) komen
(ze d'r An
Vol strikken en vol linten
Op zijne vette pels
Kokarden zonder tal
En door manvolk voortgedreven, etc.
En zoo nog een paar coupletten.
3) Van Schobermesse en folre; kermis-
jaannarki.