KLEUR- EN KNIPPLAAT.
HOE EEN HAAN
DEN DIEF AANWEES.
Een vertelling die echt gebenrd is.
Sinds mijnheer Rudolf Reesing, die door
allen, die hem kenden, oom Ru werd ge
noemd, als administrateur op het koffie
land ,,Waroe-wanggi" heerschte, was er
noch in zijn huis, noch in één der andere
huizen op de onderneming, ooit iets weg
geraakt.
,.Ja, 't is wel prettig te weten, dat men
eerlijke bedienden in huis heeft", sprak
hi] dan ook op een morgen, toen hij met
één der andere heeren zijn dagelijkschen
inspectie-rit door de uitgestrekte tuinen
maakte.
Gewoonlijk was Oom Ru gekleed in een
wit-linncn pak, dat hoog aan den hals
sloot, zoodat hij boord noch das behoefde
te dragen Maar omdat hij dien namiddag
met de auto naar de stad moest en vóór
dien tijd nog zoo veel te bedisselen had,
besloot hij zich maar eens heel vr--g in
zijn ..stads-uitrusting", zooals hij het
noemde, te steken en zoo reed hij dus aJ
vroeg in den morgen met boord en das,
waarin een prachtige diamanten dasspeld,
van aanplant tot aanplant. Daarna ont
beet hij nog vlugger dan op andere dagen
en weldra zat hij in de auto op weg naar
Soerabaya.
't Was dien dag ontzettend warm. Op
het zeer hooggelegen koffieland was het
echter altijd heerlijk koel. Doch op do
vlakte was de hitte ondragelijk, zoodat,
nog vóór Soerabaya was bereikt, oom Ru
zijn reeds geheel doorweekte boord besloot
los te maken. Hij beeon daarom met het
ontknoop en van zijn das en bemerkte toen
1ot zijn hevigen schrik, dat daarvan de
zoo kostbare dasspeld was verdwenen!
Oogenblikkelijk liet hij den chauffeur
stoppen en doorzocht met dezen heel de
auto, zelfs onder de kussens en tusschen
alle reten; maar de speld vond hij niet.
Daar herinnerde oom Ru zich plotseling,
dat dien morgen aan het ontbijt zijn ser
vet. dat hij tusschen zijn halsboord had
gestopt, bij het afdoen aan de speld bleef
haken.
..Natuurlijk sloeg ik or toen geen acht
op", mompelde hij. ..Terwijl ik haastig het
servet afdeed, trok ik de speld mee! Wel,
dan is mijn angst haar te hebben verloren
alweer voorbij f Sidin of Amat zullen haar
wel tusschen het servet of op den grond
gevonden hebben en alles komt in orde.
(Want eerlijk zijn de jongens 'beiden
Welgemoed tufte oom Ru weer verder,
kocht bij aankomst, te Soerabaya een friscb
boövdje, knoopte daaronder zijn das in een
sierlijken knoop, en ging zonder dasspeld
zijn zaken afdoen. Dit laatste ging dien
'dag verbazend vlug. Ten eerste verlangde
hij zoo gauw mogelijk de gloeiend warme
stad te verlaten, en daarbij kwam boven
dien het verlangen naar de dasspeld, die
beslist thuis moest gevonden zijn.
't Was dan ook nog geen vijf uur, toen
oom Ru den rustig slapenden chauffeur
deed wakker schrikken, door een luid en
haastig: „Poelang Kromo!" (naar huis
terug. Kromo!).
.,Nij al naar huis, Toewan bèsaar (mé
neer) V' vroeg de chauffeur, die geeuwende
zijn slaperige oogen uitwreef.
..Zooals ik zeg", was het antwoord. „En
rijd wat vlug, ja
Kromo zette den motor aan en weldra
tufte in volle vaart de auto den weg naar
Malang op en oom Ru, die al spoedig even
slaperig werd als Kromo, sliep, heerlijk
heel den weg, en werd pas wakker, toen
hij den koelen bergwind door zijn haren
voelde.
..Hè, hè," geeuwde hij, „hier begin iïf
•weer op te levenEd Sidin zal wel dade
lijk met de dasspeld komen aanloopen!"
Groot- was evenwel oom Ru's verbazing,
toen bij zijn thuiskomst noch Sidin, noch
'Amat over de 6peld spTak. Wèl bracht
Amat hem dadelijk een koelen drank. En
Sidin kwam met huisjasje en muilen aan
dragen, maar geen van beiden zei iets over
het vermiste sieraad, totdat eindelijk oom
Ru zelf begon met hen te vragen„Hebt ge
één van beiden som9 iets gevonden, dat
«nij toebehoort?"
Ilier hebben we weer eens een paar
plaatjes om op te zetten. Eerst de plaatjes en
driehoekjes op doorschijnend papier over
trekken; ze dan op dun karton plakken en
de plaatjes kleuren. Kies daar zelf maar
vroolijke kleuren voor.
„Ik heb niets gevonden. Toewan bèsaar"
antwoordde Amat. En ook Sidin zeide.
niets te hebben gevonden.
Oom Ru vroeg toen niets meer. Doch
omdat hij nu wel zeker wist, dat hij ic
speld onmogelijk buiten verloren kon heb
ben, en haar zelfs nog had aangeraakt,
terwijl hij het servet wat meer instopte,
kreeg hij toch eenig vermoeden, dat eén
der jongens er meer van wist.. Hij begon
er dus niet meer over. dronk zijn gla-
leeg, nam daarna 'n bad en reed nog vóór
het avondeten, alsof hij een ritje voor zijn
genoegen wilde maken, te paard naar de
wat lager gelegen dessah (dorp). Déór
aangekomen bij het huis van den Wedono
(Javaansch dorpshoofd.) vertelde hij dezen
het geval van de verdwenen dasspeld.
„Laat. u eerst nocr eens de auto door
zoeken", raadde de Wedono oom Ru aan.
,,En wordt het sieraad daarin niet gevor-
den, wacht u dan rustig tot morgen. Tf
moet ook met niemand meer over het ge
val spreken. Want krijg ik morgen geen
bericht van u, dat de speld is gevonden,
dan kom ik in den namiddag met mijn
..mannetjes" 1) en den „Penghoeloe" 2)
bij u."
Toen de dasspeld ook den volgenden
morgen nog niet was teruggevonden, ver
scheen tegen vier uur in den namiddag de
Wedono met den Penghoeloe, gevolgd
door het Kamponghoofd en nog eenige
Javaantjes, in oom's Ru's huis.
Alle bedienden werden geroepen en hun
werd bevolen te wachten in de voorgalerij.
Terwijl ze daar allen waren neergehurkt en
zich afvroegen wat er toch wel kon gebeurd
zijn, zagen zij den Penghoeloe met een
zwarten haan onder den arm, de eenigê-
zine duistere binnenkamer binnengaan
1) Mei „mannetjes" bedoelde de Wedono
zijn gevolg van Javanen, waarvan één den
pajoeng (zonnescherm) boven het hoofd
van den Wedono draagt, al steeken zijner
waardigheid.
2) Mohammedaansch-priester, die de Ja-
yanen moet beêedigen.
Daarna plaatjes en driehoekjes uitknippen,
de driehoekjes op de stippellijnen omvouwen,
de smalle reepjes met lijm of gluton be
strijken en tegen den achterkant der plaatjes
plakken
Zijn hel aardige Volendammerljes ge
worden
Zoodra Amat den haan zag, werd hij wat
onrustig, doch op zijn bruin gelaat was
geen spoor van eenige onrust te ontdekken
Zelfs bleef hij uiterlijk zeer kalm bij het
afroepen der namen van alle bedienden,
die om beurten het vertrek, waar thans de
Penghoeloe zich bevond, moesten bin
nengaan om met de rechterhand op den
rug van den haan. den eed af te leggen, dat
zij aan den diefstal van de dasspeld on
schuldig waren. Zeer onder den indruk
schenen allen die het vertrek betraden,
vooral omdat onder het afleggen van den
eed de Tenghoeloe bad, dat de haan door
zijn gekraai den schuldige zou aanwijzen.
Doch nog geen enkel geluid had het dier
laten hooren. totdat Amat's naam werd'af
geroepen
Glimlachend, als van zijn onsehuid be
wust, ging hij binnen. En het scheen al zeer
toevallig, dat hij en Sidin de twee laatsten
waren Maar ook*bij hem had de haan
niet gekraaid, en hij liet ook geen gekraai
hooren, toen Sidin de bruine hand kalm
op zijn zwarte rugvecren legde
Reeds dachten toen alle Javaantjes:
„Geen van ons heeft de dasspeld wegge
nomen!" En Amat lachte zelfs vergenoegd.
Daar verscheen plotseling de Penghoeloe
met zijn haan in de voorgalerij.
„Weet ge reeds, of mijn dasspeld door
één mijner bedienden is weggenomen?"
vroeg hem toen fluisterend oom Ru. „Ik
heb uw haan nog niet hooren kraaien...."
„Hij heeft ook niet gekraaid." fluisterde
de priester terug. 'T
„Maar zoo er zich een dief onder uw be
dienden bevindt, zal ik dezen toch weldra
kunnen aanwijzen
„Laat mij allen uw hand zien, die ge
op den rug van mijn haan hebt gelegd, ter
wijl gij den eed aflegde", sprak hij daarna
tot de bedienden.
Allen voldeden aan dit verzoek en even
als zoovelcn der thans gerustgestelde Ja
vaantjes toonde óók Amat zijn bruine hand,
waaraan hij zelf niets bijzonders opmerkte.
Over alle handpalmen, die den rug van
den haan hadden aangeraakt, wreef toen
met zijn wijsvinger de Penghoeloe.