WAT HET MAANTJE VERTELT. DE STAKING! - Maantje met je zilv'ren stralen, Die daar aan den hemel staat, - Och toe, wil mij eens vertellen, Wanneer jij toch slapen gaat! - Meisje, met je blonde haren. Ik ben heuse h ook wel eens moe - En dan ga ik zonder pruilen O. zoo graag naar bedje toe! - 'k Kruip dan in een wolkenwiegje En een nevel is 't gordijn. - Op die zachte, donzen wolken, Slaap ik rustigjes en fijn! - Ook de sterren gaan dan rusten, Kruipen stil in 't wolkenbed - Eén voor één dooven hun lichtjes. Heb je 't wel eens opgelet? - Maar als 's avonds aan de kimme, Zacht de zonne is gedaald, - Word ik met haar laatste stralen Vlug m'n bedje uitgehaald 1 - Ik hervat m'n nachllijk werkje, G-luur dan vaak door een gordijn - Om te kijken, of de kind'ren Rustig al naar bed toe zijn! - Lieve Maan, je hebt gelijk, hoor! Ik zal ook gauw slapen gaan. - Dank je voor je mooi verhaaltje, Wel te rusten, lieve Maan! RO FRANKFORT. afgrond, vervolgens aan twee. Met geen mo gelijkheid echter kon hij zich optrekken boven zich zag hij 't gezicht van Langridge die deze gelegenheid niet te baat nam door te vluchten, doch de polsen van den jongen trachtte te grijpen. Hij lag plat op den grond, maar hoe hij zich ook inspande, hij kon er niet bij! Nu stond hij weer op en beet zich op de lippen. Angst, woede, en besluiteloos heid stonden op zijn gezicht te lezen. Het was maar al te duidelijk, dat hij een zwaren, inwendigen strijd streed. Zou het goede of het kwade overwinnen? De enkele seconden, die Dick in zijn hul- peloozen toestand aan het rotsblok hing, schenen hem uren te zijn. Hij wilde om thulp roepen, doch hield den kreet nog in. Op dit oogenblik scheen Langridge echter tot een besluit gekomen te zijn. Hij ging aan den rand van het pad zitten, sloeg zijn beenen er overheen en trachtte op die ma nier een steunpunt te vinden. Eindelijk scheen hij er een ontdekt te hebben en zakte hij langzaam een eindje af. Plotseling hoorde hij dicht bij zich een stem: ,,Ik sta op een rotsrand vlak onder je. Beweeg je niet en doe precies, wat ik zeg". Met een gevoel van oneindige verlichting voelde Dick zich nu gesleund, juist op het oogenblik, dat zijn vingertoppen hem" hun diensten schenen te weigeren. ..We moeten even wachten", zei Lang ridge. „Ik hoor je vrienden al komen. Zij zullen je verder helpen". Dick hoorde ze nu ook.Da^r riep Lex uil- „Oh!Dick! Kijk, Achmet! Kijk!" De slem onder Dick klonk gebiedend: „Vraag niets en talm geen oogenblik. Ik kan hem bijna niet meer houden. Buk zoo ver mogelijk, dan zal ik hem optillen". Het was Achmet zelf, die zonder te vra gen gehoorzaamde. Hij lag nu dwars over het paadje en stak zijn armen zoo ver mo gelijk naar beneden. De jongen voelde, dat de man onder hem, hem optilde. Zijn vingers lieten den rots- rand los, maar Ihij hield de handen nog omhoog. Steeds hooger tilde Langridge hem. Dick merkte aan zijn vlugge, ingehouden adem haling, welk een inspanning hem dit kostte. Plotseling voelde hij, dat Achmet hem bij de polsen greep. Het was nu nog slechts een zaak van enkele oogenblikken. Drie of vier Mooren hielpen Achmet den hulpeloozen jongen omhoog trekken. Langzaam rees hij boven den rotsrand uit en kwam geheel uitge put op het paadje terecht. Maar nu gebeurde er iets.'dat misschien voorzien, doch niet voorkomen had kunnen worden. Langridge verloor plotseling zijn evenwicht 1 Op het oogenblik, dat Dick in veiligheid gebracht werd, stortte Langridge omlaag. (Wordt vervolgd). Q „Neen, er komt vandaag weer niets van ons plannetje. Jullie zult het zien! We zit. ten hier weer een uur zoet aan tafel, vóór dat we kunnen ontbijten. Eerst leest vader natuurlijk weer aan moeder dat vervelende stuk uit het ochtendblad over-de-mijnwer- kers-diè-staken voor, en daarna kunnen wij aan onze boterhammen beginnen", fluis terde een meisje, van ongeveer elf jaar, haar een jaar jongere tweeling-zustjea toe. De tweelingen waren het volkomen met haar eens. Want Ansje, een der twee, fluis terde terug: „Ja, Nannie en ik dachten het ook wel, dat er vanmorgen wel niets van zou komen En vanmiddag, na de les, zijn misschien de boschbessen al door die bru tale kinderen van Moorsen geplukt..." Vanmiddag? Wat praat je toch voor onzin bvomde Nel, de oudste, die al twaalf was. „Dan hebben wij toch pianoles. En Riet kan een uur fidelen I" „Ach ja", zuchtte de elfjarige Hief. ..Zouden wij met dit mooie weer geen vrij kunnen krijgen V' stelde Nannie, één der tweelingen, voor. „Kun je begrijpen", zei Nel. ..Naar do leerkamer moeten we!" Üc vier meisjes, die zoo met elkander spraken, bewoonden met hun ouders een der oude kasteelen in Zuid-Limburg, dicht hij de steenkolen-mijnen, doch vrij ver van de stad gelegen. Ze hadden daarom een gouvernante, die niet alleen uitmuntend onderwijs gaf, doch ook schitterend viool speelde. Dit was wel een aanwinst, want de vier zusjes en ook hun ouders waven zeer muzikaal. Maar vandaag was er niets met het vier tal te beginnen! Ze hadden er zoo vast op gerekend dien morgen, vóórdat de lessen begonnen, in het dichtbij gelegen boseh een mand vol boschbessen te gaan plukken voor een arme vrouw. Niets hadden ze van hun plannetje aan de gouvernante, ja, zelfs niets aan hun moeder verteld. Heel ongemerkt zouden zij de mand vol bessen achter de arme. oude Stien neerzetten, als deze dien namiddag het overgebleven eten kwam halen. Nel zou dan tegen haar zeggen: ,,De kabouters heb ben deze bessen voor je geplukt, Stien. J5 moogt ze in het dorp verkoopen, en het geld mag je houden" Wat zou oude, sim pele Stien, die altijd alles geloofde, dan blij zijn, dat de kabouters, die voor hó&r écht bestonden, zóó goed waren geweest... Zoo had hét. viertal gedacht. Maar nu viel door die nare staking het gehcelè plan in duigen. Daar fluisterde op eens weer Nel tegen Riet: ,.Ik weet ér waf "op!" Doch wat dit was, kon zé nu nog niet vertellen, omdaü moeder binnenkwam met juf en... de courant! „Zoo dadelijlc komt vader", dachten de" vier meisjes, „én dan zul jè weer een verhaal over de staking hooren voorlezen..." Doch vóórdat dit kon gebeuren, begon Nel: „Moeder wii zouden van morgen zoö heel graag, vóórdat de lessen beginnen, naar het boseh eraan... Wo mogen dat. zeker "wel. nietwaar „Maar, Nel, over een uurtje moet jullie naar de leerkamer", zei moeder. „Hoe kun' je nu vragen naar het boseh te gaan..." „O, neen. Nel, dat gaat niet", sprak ook de gouvernante. „Als het niet gaat, juf, 'dan komen wij vandaag niet. in de leerkamer: dan sta ken wij", klonk Nel's stem beslist. „En jij, Riet?" vroeg moeder lachend. „Staak jij ook?" „Als Nel staakt, doe ik" zooals zij, moe der", was het antwoord. „U hoort het. juffrouw Bruins; Riet én Nel doen vandaag zooals de mijnwerkers",- sprak meviouw: „zij staken!" „En wij staken óók!" riepen de twee lingen. Heel vreemd keek de gouvernante haar vier leerlingen aan. Zij wilde iets tot hen zeggen. Maar voordat zij dit kon doen, be gon mevrouw lachende: „Wel, juffrouw Bruins, dan zullen wij vandaag ook maar 'eens vacantie nemen Het treft, juist prach tig! Want. mijnheer gaat straks naar Maas tricht en blijft daar twee dagen. En wii

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1930 | | pagina 14