LEID5CH DAGBLAD
71«,e Jaargang
Donderdag 20 November 1930
No. 47
EEN H00GE LOSPRIJS.
Naar het Engelsch van V. M. METHLEY.
Beknopt bewerkt door
C. E. do Liïle Hogerwaard.
HOOFDSTUK XVII.
20)
De bedaarde en ernstige toon, waarop
Achmet gezegd had: „Je vader heeft je
niets verteld, want deze man is niet Sidi
Harland!" was meer overtuigend dan de
grootst^ welsprekendheid had kunnen zijn.
Eén oogenblik scheen kapitein Harland
als met stomheid geslagen. Daarna barstte
hij los
,,Dick! Lex!... hooren jullie die leu-
gons Maar je gelooft ze toch niet je
vertrouwt mij toch V'
„Natuurlijk!" antwoordde Dick oumid-
delliik, terwijl hij met vuurrood gezicht en
gebalde vuisten vóór den Moor stond. ,,We
gelooven er geen woord vanHoe durf u
zooiets zeggen, Achmet, hoe durft u V'
„Hij bedriegt jullie zooals hij reeds zoo-
velen bedrogen heeft!'" zei de MoOr nog
steeds even kalm* „Hij heult met beide
partijen en verraadt degene, van wie hij
het minste voordeel verwacht Ik ken hem
maar al te goed. Hij heet Langridge en
het beteekent niet veel goeds voor hem,
dat hij in onze handen gevallen is. Toch zou
hii bij de tegenpartij evenmin veilig zijn,
daar hij zoowel den Sultan als den kroon
pretendent verraden heeft."
Do beide jongens wisselden een vluchti-
gen blilr. In dien van Lex was een scha
duw van twijfel, doch Dick barstte woe
dend uit:
„Ik geloof het niet! Ik wil het niet ge
looven! Bewijs bet, als u leunt!"
„Ja, bewijs het!" zei nu ook kapitein
Harland uitdagend. ,,De jongens hebben
alle reden om mij te geloovenik leverde
hun het overtuigend bewijs, dat ik nnn
Vader ben."
„Ja, natuurlijk!" riep Lex verlicht uit.
„Hij wist allerlei dingen, die hij onmogelijk
bad kunnen weten, als hij niet onze vader
was allerlei over dat boekje, dat u ons
bracht en den schat..."
De Moor knikte ernstig, echter op een
manier, die maar al te duidelijk verried,
dat hij niet overtuigd was. Na een korte
pauze zei hij langzaam:
„Kan hij den naam noemen van juTIïe
oom den man van zijn eigen zuster
in wiens huis ik jullie aantrof V'
„Oom Tom, bedoelt u 1 Maar natuurlijk
weet hij dien! Ts het niet, Vader V' Dick
lachte verlicht, terwijl hij zich tot kapitein
Harland wendde, maar keek plotseling heel
ernstig, toen hij- een vreemde uitdrukking
op het gezicht van den ander zag.
Eén oogenblik was alles stil. Toen lachte
kapitein Harland op zijn beurt en zei hak
kelend
,,Je je Oom Tom... wel natuurlijk!...-
ehnatuurlijk weet ik, hoe hij heet...-
wat een dwaze vraag!'1
„Zeg hem dan!" klonk het kalm, doch
bevelend van Achmet's lippen.
„Thomas... eh... ik kan er op het oogen
blik niet opkomen, 't Is zoo lang geleden,
sinds we elkaar zagen... en ik heb altijd
heel slecht namen kunnen onthouden. Ik
heb hem eigenlijk nooit goed gekend..."
De geveinsd luchtige toon, waarop hij
dit zei, verried hem echter.
Onverbiddelijk klonk de stem van Ach
met
„Je hebt dus een slecht geheugen voor
naiuen, R,oumi 1 Dat is ongelukkig! Maar ik
wil niet, dat je je hersens te veel inspant
en zal je ee>n veel gemakkelijker vraag
doen een vraag, die iedere man zonder
eenig aarzelen onmiddellijk zou kunnen
beantwoorden. Zeg ons den naam van jé
vrouw, de moeder der jongens."
Weer lieerschte er een oogenblik diepe
stilte. .Het was Dick, die haar verbrak en
smeekend uitriep: „Vader!. Vader!... zeg
liet gauw! Natuurlijk kunt u Moeders naam
zeggen
Er kwam echter geen antwoord.
Doordringend keken beide jongens hem
nu aan. Zij lazen angst, schaamte en boos
heid op het gezicht va n den man en wisten
dat Achmet de waarheid gcsnrokcD had.
Dit hloek maar al te duidelijk!
Toch bleef de Moor volkomen kalm, terj
wij! hij tegen de jongens zei:
,.Me dunkt, dat ik nu duidelijk genoeg
bewezen heb, dat deze verrader onmogelijk
jullie Vader zijn kan."
Plotseling deed Langridge een sprong in
dc richting van het paadje, de cciligo kans,
welke hij had. om uit de spelonk te ont
snappen. Zelfs Achmet was hierop niet ver
dacht en slaaede er daardoor niet in hem
tegen te houden. Eén der Mooren, die den
weg naar de spelonk bewaakten, werd
tegen de rotsen geslingerd: de anderen lie
ten hem door. Tn een oogenblik was Lang
ridge hun voorbii en rende hij langs het
smalle paadje voort
Plotseling herinnerde Dick zich nu .iets.
„Lex... Achmet!" stamelde hij. ..Hij...
heeft het panier, waarop de weg aangege
ven wordt, die naar den schat voert... ik
ik gaf 't hem terug, toen ik dacht, dat
hij vader was..."
.,0. Dick!., hij zal er vóór ons zijn!...
hii zal den schat weghalen... en tot over
maat van ramp weten we niet eeDs precies,
waar we hem zoeken moeten f"
Achmet klemde de kaken stijf op elkaar,
nam zijn geweer en... wilde schieten, juist
op het oogenblik. toen Langridge stilstond
en omkeek.
Gevolg gevend aan een plotselinge, on
verklaarbare ingeving, sprong Dick echter
naar voren en* legde hij een hand op den
arm van den Moor.
„Nee nee! niet schietenriep hij uit.
Achmet fronste het voorhoofd, terwijl hij
den jongen aankeek en in die enkele se
conde verdween Langridge om een hoek
van het paadje.
„Je hadt mij moeten laten schieten",
zei Achmet en er klonk wrevel in zijn stem.
„Ik ik kon het niet..." zei Dick, half
beschaamd nu over zijn eigen zwakheid.
„Maar... misschien hadt u hein fcech niet
getroffen."
„Mijn schot zou niet gemist hebben", zei
de Moor, met volle overtuiging. „Maar de
gelegenheid is nu voorbij!"
„We moeten probeeren hem gevangen le
nemen!" Dick trachtte zich vastberaden en
zonder genade (e toonen. „En als hij wei
gert het papier le geven, kunnen we altijd
nog zien. Ik weet een paadje over de rotsen,
dat een heel sluk afsnijdt, 'k Heb het juist
gisteren ontdekt".
Dick ging nu voor en Lex, Achmet en do
andere Mooren volgden.
Er vormde zich een plan in het brein van
den oudsten jongen. Hij wist, dat wanneer
zij binnen enkele minuten een bepaald punt
bereikten, ze Langridge den pas zouden ai-
snijden en beletten te ontvluchten. Stellig
zou hij dan "het papier in ruil voor zijn
leven afstaan.
Dick was den anderen een eind voor. Dat
zou ook beter zijn, wanneer hij Langridgo
overrompelde. Als een aap klom hij tegen
een steile rots op, bereikte zonder onge
lukken den top, sprong over een smalle
spleet en klaulerd vlug tegen nieuwe sleilo
rotsen op.
Weldra had hij het hoogste punt bereikt,
daalde aan den anderen kant en kwam uit
op het pad. waarlangs Langridge trachtte
te ontvluchten.
Bij een booht werd dit pad heel smal en
aan één kant gaapte een diepe afgrond. Het
was dus onmogelijk, dat twee menschen
elkaar hier voorbij konden gaan. Op dit
oogenblik wist Dick, dat hij niet le laat was,
want.op nog geen honderd meter
afstand zag hij Langridge aankomen. Lang
ridge, die in volle vaart in den val liep!
Moedig siond Dick den man op te wach
ten. Deze nam een dreigende houding aan,
terwijl hij riep:
„Uit den weg, kwajongen! Het zal je
slecht vergaan, als je probeert mij op le
houden!"
,.Ik zal u ongemoeid laten, als u mij het
papier teruggeeft!" zei Dick.
„Je bent al heel edelmoedig!" klonk het
nu hoonend. „Laat me door! Je kunt mij
toch niet tegenhouden!"
„Achmet en de anderen komen er aan!"
„Maar ze zijn er nog niet! Ga uit den
weg, zeg ik je!"
Dick week echter niet. Hij was doods-
bleek.
„Alleen ais ik het papier krijg!" zei hij.
„Dat krijgt je nooit! Laat me door!
„Niet vóór ik verslagen ben!"
Dick ölond daar met gebalde vuisten en
versperde den ander den Aveg.
Hetgeen nu "Volgde, ging buitengewoon
snel. Langridge kwam met opgeheven arm
op hem af. Dick sprong op* zij om een klap
op zijn hoofd te ontloopen cn zette zijn Aroct
op een lossen steen, welke door zijn gewicht
naar beneden stortte. De jongen viel mee
trachtte zich vast te grijpen.kon zich
nog juist met zijn vingertoppen aan een
vooruitstekend stuk rots vastklemmen, hing
een oogenblik aan één hand boven den