71ste Jaargang
Donderdag 30 October 1930
No. 44
EEN H00GE LOSPRIJS.
Naar het Engelsch van V M METHLEY.
Beknopt bewerkt door
G. E. de Lille Hogerwaard.
Hoofdstuk XV.
17)
Tot nu toe waren ze weinig reizigers
tegengekomen en die weinigen hadden niet
veel acht geslagen op de armoedig gekleede
jodenjongens, die hun mondvoorraad in een
stuk grof inlandsch katoen droegen.
Plotseling naderde echter uit de richting
van Mulai Hafid's kamp.een aantal ruiters.
Zij droegen lange .witte kleeren, maar
aan de roode zadeldekken hunner paarden
en de lange, met zilver ingelegde geweren,
die ze over hun schouders droegen, kon
men zien, dat het soldaten waren. Zij reden
recht op de jongens af en Dick bleef stil
staan.
,,Ze hoeven ons niet te zien", zei hij. „Ik
geloof niet, dat ze ons al gezien hebben,
't Kunnen net zoo goed vijanden als vrien
den zijn,. eigenlijk weten we niet eens,
of we wel vrienden hebben".
Lex knikte en vroeg:
„Zouden we ons niet ergens kunnen ver
stoppen. tot zij voorbij zijn?"
Het was gemakkelijker met een dergelijk
voorstel voor den dag te komen dan het uit
te voeren, daar een paar ijle, alleen staande
struiken de eenige schuilplaats in den om
trek boden. Plotseling herinnerde Dick zich
edhter de oude spelletjes, welke zij aan het
strand deden, en riep hij uit:
„Ik weet wat! We zullen ons onder
zand begraven. Ga hier liggen in deze uit
holling en ik zal je begraven".
In enkele minuten waren Lex en de pro
visie geheel aan het oog ontrokken. Dick
bedolf zichzelf nu zoo goed en zoo kwaad
als het ging onder het zand en hoopte maar,
dat de Mooren hen in het voorbijgaan niet
zouden opmerken.
Al zijn werk zou echter weldra blijken
nutteloos te zijn geweest!
Het zachte hoefgetrappel in het zand
kwam steeds dichterbij, totdat het kleine
troepje soldaten vlak bij de jongens was.
Plotseling schrikte Dick van een woeslen
gil, dien zijn broertje slaakte en zag hij tot
zijn ontzetting, dat Lex overeind sprong,
terwijl het zand naar alle kanten stoof.
„Dick, Dick' zie je niet, wie het is?"
riep de jongste jongen opgewonden uit. „Kom
mee! Zie dan toch 't is Achmet!"
Op het geluid van Lex' stem had de aan
voerder der Mooren zijn paard ingehouden.
Hij leunde nu voorover in het zadel en
keek' heel verbaasd naar de beide jongens.
Dick zag onmiddellijk, dat hij maar één
arm had en de teugels in zijn linkerhand
hield. Maar ook zonder dit bewijs zou hij in
den Moor onmiddellijk den man herkend
hebben, die huns Vaders gids geweest was
en diens boodschap overgebracht had.
Achmet scheen de jongens echter niet
dadelijk te herkennen. Er was dan ook een
groot verschil tusschen deze twee armoedig-
gekleede. inlandsche knapen en de keurige
schooljongens, die hij bij hun Oom had. aan-
getrofffén.
Toch had de Engelsche uitroep van Lex
niet nagelaten indruk op hem te maken,
want hij vroeg in dezelfde taal:
„Wie zijn jullie?"
„Diek en Lex Harland de zoons van
Kapitein Harland. Herkent u ons niet.
Achmet?" riep Dick teleurgesteld uit. „Oom
Wilcox had ons van school laten komen,
toen u een boodschap van Vader bracht, een
boodschap en het kleine, bruine boekje. U
vertelde ons, hoe Vader gevangen genomen
was hoe hij u het leven gered had
en u op den losprijs wachten moest
O, we zijn het werkelijk. Achmet! Geloof
ons toch!"
De Moor.steeg nu vin zijn paard, kwam
vlak bij de jongens slaan en keek hen onder
zoekend aan. Eindelijk riep hij uit:
„Ja, nu herken ik jullie! Maar hoe kom
je hier en waarom ben je zoo vermomd?"
,.1-Iet zou vreeselijk lang duren, als we u
alles vertelden" zei Dick. „We kwamen in
Marocco om den schat te zoeken en daar
mee den losprijs voor Vader te kunnen be
talen maar we hebben iels veel
beters gevonden, Achmet! en dat is
Vader zelf?"
„je vadert Kapitein Harland?" klonk
het nu verbaasd en ongeloovig.
„Jal Hij vluchtte maar dat zal hij u
zelf wel vertellen. Kom toch dadelijk met
ons mee, Achmet! Wat zal Vader blij zijnl
'hij is dicht bij achter 'die struiken
daar".
Zelfs de kalme Moor werd door de op
winding der jongens aangestoken. Vol be
langstelling luisterde hij naar hetgeen zij
hem vertelden, terwijl hij zijn paard aan
den teugel leidend tusschen hen in liep.
De jongens waren in de wolken over hun
ontmoeting.
„Is het niet prachtig?!" riep Lex opge
togen uit. ,,A!le9 komt zóó goed terecht, dat
we -nu den schat nog maar moeten vinden
om rijk naar huis terug te keeren".
Dick was oogenschij'nlijk kalmer, al was
ook hij van een groote vreugde vervuld. Het
zag er werkelijk uit. alsof hun moeilijkheden
nu ten einde waren
De weg naar de plek, waar Kapitein Har
land op hen wachtte, scheen echter van
elastiek te zijn: er kwam geen einde aan.
Maar eindelijk naderden zij toch het
boschje. De jongens vergaten hun moeheid
en liepen het laatste eind hard., Lex vooruit,
die luid riep:
„Vader! Vader! Raad eens, wien wij mee
gebracht hebben! Ach
De naam bestierf echter op zijn lippen,
toen hij boven op het heuveltje stond en
naar de kleine kom beneden staarde. Ver
schrikt keerde hij zich om naar de anderen
en stamelde:
„Diek!Achmet!Vader
is weg!"
Dick stond onmiddellijk naast zijn
broertje enzag, dat Lex gelijk had.
Er was inderdaad geen spoor van Kapi
tein Harland te bekennen! Alleen het plat
getreden zand en een lomp van Lex' klee
ren loonden aan, dat de jongens op deze
plek hun Vader hadden achtergelaten!
Wat kon er gebeurd zijn? Dick en Lex
keken elkaar aan en ieder las op het ge
zicht van den ander dezelfde vrees.
Hij hij moet weer gevangen genomen
zijn!" stamelde Dick onlzt.
.,'1 Kan niet andersl" stemde Lex in At
zijn zelfbeheersching begaf hem plotseling
en hij barste in tranen uit.
„O, Dick! Dick! We hebben hem nog
maar pas gevonden!" snikte hij.
Dick sloeg een arm om den schouder van
zijn broertje en zei heesch:
„Misschien valt het nog wel mee! 't Kan.
best zijn. dat Vader een eindje de woestijn
ingewandeld is.
,,'t Zou natuurlijk kunnenl" beaamde Lex,
terwijl hij haastig met den rug van zijn
hand langs zijn oogen streek.
I De jongens wilden zich voor elkaar goed
houden, doch wisten maar al te best hoe
bang Kapitein Harland was, dat hij in han
den van één der beide partijen zou vallen
„Misschien* hebben Achmet's mannen hem
gevangen genomen." zei Lex hoopvol. „In
dat geval i9 hij natuurlijk dadelijk weer
vrij."
In tusschen had de Moor den grond nauw
keurig onderzocht. Hij schudde echter het
hoofd, toen de jongens hem wat vroegen,
„Ik zie geen sporen van paardenhoeven
en geen enkel teeken van een worsteling."
zei hij eindelijk. „Waarschijnlijk is Sidi
(meneer) Harland de woestijn ingeloopen en
daar gevangen genomen of misschien is
hij er verdwaald. We zullen beginnen met
te onderzoeken, of hij wellicht door onze
eigen voorposten ingerekend is Mocht dit
niet het geval zijn. dan zullen we hem
gaan zoeken."
Het kalme vertrouwen van den Moor
beurde de jongens op en hun hoop her
leefde.
Achmet .zond nu in aller ijl één van zijn.
mannen naar het hoofdkwartier van Mulai
Hafid en de boodschapper kwam weldra
terug met de tijding, dat Kapitein Harland
niet opnieuw gevangen genomen was,
Achmet verdeelde zijn troepje mannen nu
in vier groepen, die de woestijn in alle
richtingen moesten doorzoeken.
Hij zelf trok er met één ruiter en de jon
gens op uit. Dick zat bij hem en Lex bij den
ander op het paard. De heldere, donkere
oogen van den Moor keken 9piedend om
zich heen.
Nu en dan vertelde hij den jongens op
zijn kalme, waardige wijze iels van zijn
eigen geschiedenis. Zij maakten hieruit op,
dat hij in hooge gunst stond bij den kroon
pretendent. Mulai Hafid. die hem met het
commando over zijn bereden soldaten be
last had. Het was door de komst van Ach
met een zijn mannen toen het gevecht
den vorigen avond op een einde liep dat
de soldaten van Abdul Aziz op de vlucht
gedreven waren.
„Als we u maar eerder gevonden had
den, Achmet!" zuchtte Lex,.„zouden we niet
gevangen genomen zijn, want u zou Mulai
Hafid hebben kunnen zeggen, wie wij waren
en hij zou u natuurlijk geloofd hebben."
Achmet knikte.
Den geheelen dag werd er gezocht, echter
zonder eenig resultaat. Nu en dan ontmoet*