71ste Jaargang LEIDSCH DAGBLAD, Zaterdag 25 October 1930 Vierde Blad No. 21659 BOUWKUNSTIG SCHOON. HISTORISCHE FIGUREN FEUILLETON. De verloren Injectienaald. PIETERSKERK GRAC HT 9. III, We wijden thans nog een korte bespre king aan de rest van het complex, waar van we verleden week den hoofdgevel be spraken Daar is in de eerste plaats de conciërge woning met de poort uit 1689. De gevel van de woning is vlak met drie groote ramen. Of deze oorspronkelijk nog kruis kozijnen hebben gehad, zou ik niet durven beslissen. De poort is wel van typische Renaissan- ce-structuur. Het blokwerk met den rond boog kunt u ook elders te Leiden opmer ken, b.v. bij de Waag, het Pesijnshof, de Zijlpoort, enz. De deur is in rechthoeks- vorm hierin geplaatst, met zijlichten ter weerszijden. En in deze smalle zijlichten vindt u gesmeed ijzeren versieringen. In- tusschen verdient het nog wel even de opmerkzaamheid, hoe solide een en ander is geconstrueerd, zijposten en bovendorpel geven een indruk van kracht. Ook de deur zelf is van stevig dik eikenhout en de pa- neelen zijn versierd met beeldhouwwerk. Het halfronde bovenlicht is viervöudig halfrond en tevens straalsgewijze inge deeld, Vergeleken bij andere Renaissance bovenlicht-en ik noem als voorbeelden dat op de binnenplaats van het Weeshuis van een woning op de Breestraat en pen op de Hooigracht is dit zeer sober en eenvoudig. Boven het blokwerk van de poort rust op een geprofileerde band een jaartal steen met spreuk en ten slotte is dit allea bekroond met een gebogen fronton in 't midden doorgebroken, waarvan bij de door braak de randen naar binnen zijn omge kruld. In de doorbraak rust op een con sole een obelisk. Treden we de poort binnen, dan bemer ken we boven ons hoofd een aardig ge welfd plafond, langs de randen versierd 'en in de midden voorzien van een roset. Dit plafond met zijn medaljons en ver 3ere versiering is een aandachtige be schouwing waard. Door de poort komen we op een binnen plaats, waaraan ter rechterzijde verschil lende bijgebouwtjes staan uit lateren tijd én die onbelangrijk zijn. De zijgevel van het hoofdgebouw ver toont evenwel ten deelo nog de oude ge- daante ten minste boven de geprofileerde cordonband van de grondverdieping. De laatste is in den loop der tijden -belangrijk gewijzigd. Van het metselwerk is niets te zien, aangezien dit verborgen is onder vlak pleisterwerk. De groote vlakke ramen heb ben geen vlakken bovendorpel, maar zijn tudorboogvormig van boven afgesloten en bóven de ramen is een doorloopende fries- band van rondbogen, die doordat zij uit springen, de illusie wekken alsof zij de daarboven liggende cordon band dragen. Een en ander zal vermoedelijk gebeurd zijn in 1856 toen Kneppelhout hier de Tus- schenschool stichtte. Boven dezen cordonband of waterlijst is alles veel meer in zijn ouden staat ge bleven. Daar zien we weer den warmroo- den baksteen, die juist voor dit gebouw zoo karakteristiek is. Van de straatzijde af bemerken we eerst twee ramen, die geheel het karakter be zitten van de h^ide onderste ramen in den voorgevel, met dit voordeel, dat, de bijzon der zware kruiskozijnen zijn gespaard ge bleven. Ze worden ontlast door zware strek ken met vijf gemetselde sluitsteenen, waar van de middelste een barschen gebeeld- houwden kop draagt. Bij deze zware strek ken met hun forsehe zandsteenblokken komt ons onmiddellijk weer de naam Lie ven de Key in de gedachten, wiens in vloed hier in 1620 nog niet was uitgewerkt. Trouwens de meester stierf pas in 1627 te Haarlem, waar hij in de Bavo begraven ligt. Op genoemde ramen volgen er twee met geheel vlakke strekken in den trant als we vinden aan het Gemeenlandshuis, met- dit verschil dat de middelste der vijf sluit steenen een gebeeldhouwd kopje draagt. En eindelijk volgen weer vier ramen met ontlastinssbogen en ieder vijf vlanxe sluitsteenen. Van het laatste dezer ramen is het zwaar geconstrueerde kruiskozijn bewaard gebleven. Klaarbliikelijk wijst de zijsreve) op twee bouwperioden. Het hoofd gebouw is van buiten van het achterlig gende gedeelte gescheiden door een op gaande lijn van hoekblokken. Al is de zijgevel uit aesthetisch oogpunt niet zoo belangrijk als de voorgevel, er valt voor den minnaar van het oude toch nog wel iets aan op te merken, zooals we zagen. Aan de achterzijde wordt de binnen plaats afgesloten door een gevel met twee ramen, waarboven ongewoon hooge ontlas- tingsbogen zijn aangebracht, met ieder vtjf sluitsteenen. De onderste daarvan rusten ten overvloede nog op een vrij zwaar hoek- blok. Op deze hoekblokken ziet u nog I eens het jaartal 1619 vermeld. Een en ander doet ons vermoeden, dat dat achtergebouw oorspronkelijk hooger is i geweest. De oude bouwmeesters hadden te veel prac- tischen en aesthetisohen zin om de boven liggende ramen onmiddellijk met hun dor pel op deze bogen te doen rusten. Nu ma ken deze groot geconstrueerde bogen den indruk, dat zij eigenlijk weinig of niets dragen hetgeen oorspronkelijk wel niet i het geval zal zijn geweest. Hoe het dan van te voren wa-s Dat is natuurlijk nooit met zekerheid to zeggen als er geen bepaalde aanwijzin- I gen of oude teekeningen zijn. Maar ieder I die eenig gevoel voor architectuur heeft, i begrijpt gemakkelijk, dat de bovenbouw oorspronkelijk hooger moet zijn geweest. In dit achtergedeelte vinden we het trappenhuis met eenvoudige lantaarn. De marmeren treden en de eikenhouten leu- ningen met consoles op de hoeken maken een oud-Hollandsch soliden indruk. Op 't. oogenblik is men bezig het eikenhout eens j goed schoon te maken en waar noodig t$ restaureeren. Deze trap voert naar het magazijn v«p het Groene Kruis en verder naar de ten- toonstellingszaal van ,,De Kunst om de i Kunst", waar vroeger hét atelier was vau Van der Nat. Er achter liggen trouwens no.£ de ateliers van mej. Böhl en mevr. Van IteTson. We kunnen hier in de g^g, die naar de Tentoonstellingszaal leidt nog het zware kruiskozijn met gebeeldhouwde stijlen opmerken, dat we van buiten reeds j zagen. Aandacht verdient in de tentoonstellings- zaal nog de eikenhouten betimmering en vooral de zoldering, waarvan de balken on gewoon dicht bij elkaar liggen. Ik breng nog even in herinnering, dat in de Lakenhal twee fraai gebeeldhouwde kruiskozijnen zijn geplaatst uit 1543, die uit dit gebouw komen en er dus reeds waren vóór de verbouwing in 1619. Het is mijn gewoonte niet interieurs van gebouwen te bespreken, tenzij van kerken en andere openbare gebouwen, waarin iedereen vrijen toegang heeft. Pieterskerkgracht 9 is, doordat er ver schillende vereenigingen hun vergader- localiteiten hebben, een half openbaar ge bouw. Daarom heb ik enkele dingen uit het interieur genoemd. Er is evenwel nog meer: in de benedenkamer van bet achter gebouw een Louis XV-schoorsteen en in het hoofdgebouw nog een merkwaardige zijwand. Wij laten dat alles nu verder rusten. IN DE TUILERIEËN. Keizerin en Regentes. (Slot). Aan het eind der artikelen-reeks, waarin Napoleon 111 en keizerin Eugénie werden geschetst en die iets liet zien van wat er aan het hof van het Tweede Keizerrijk in zorgelooze of loszinnige uitingen van ge not kon plaats hebben, is het niet meer dan billijk, óók het licht te laten vallen op de persoon van de keizerin in de uit oefening van de plichten, die haar hooge positie haar oplegde. Geen leven is uitslui tend gewijd aan vermaak. Ook dat van keizerin Eugénie was dit niet. Daarbij zijn de tegenspoeden ook haar niet bespaard. Als vrouw van een monarch meermalen geroepen om aan het hoofd der regeenng te staan en als beproefde vrouw, die haar glans zag verbleeken en haar trots verne derd, heeft zij aanspraak op onpartijdig en rechtvaardig oordeel. Het is steeds moeilijk een groot deel van eens menschen levensloop in het kort te karakteriseeren. Des te moeilijker worut dit, wanneer hij, wien het geldt, gekend heeft de „hosannab's" en het kruist he-ml" van wie op.hooge plaat-s zijn gene teld. Keizerin Eugénie is bewierookt en gesmaad en niet steeds naar verdienste be wierookt noch rechtvaardig gesmaad. »Je politieke hartstochten zijn slechte beoor deelaars van goed of kwaad. Een jinac oordeel te vellen is alleeD mogelijk aan wien zonder vóóroordeel oordeelen wil. Ik heb getracht dit te doen door mij te laten voorlichten door de meest uiteenloo pende lectuur over haar, lectuur van histo rici en dilettanten, voorstanders en vijan den Ook heb ik nog eens doorgelezen de twee deelen: „Eugénie, keizerin van Frank rijk. Mijn gedenkschriften", die in 1920 bij A. W. Syfchoff's Uitgeversmaatschappij te Leiden verschenen, in de vertaling v.u dr. L. A. J, Burgersdijk Jr., al zoude ik niet durven beweren, dat we hier mét authentieke gedenkschriften der keizerin te doen hebben in weerwil van den posi tieven titel. Maar het een en het ander gaf mij indrukken, die mijn meening over haar vormden en daaraan althans eenigen vas ten grond gaven. Ik wil dan op den voorgrond stellen, hoe buitengewoon moeilijk haar positie wat als, niet van koninklijken bloede, geroe pene tot den keizerlijken troon. Haar af komst is nooit geheel vergeten, noch door de fouïtenlandsche hoven, noch dour are niet-Bonapartisten in Frankrijk, terwijl haar vrienden, de aanhangers der dynastie in dit land, van die niet-vorstelijke af komst gebruik maakten om, tegenover haai en mèt haar, andere allure, anderen con versatie-tóón, anderen gedachtenkring ie hebben dan het geval geweest zou zijn, indien zij geboren ware in Buckingham- palace of op den Hof brug. Zelf heeft zij dat nu en dan moeten gevoelen, want een enkelen keer hooren we haar klagen, dat zij voor velen steeds „mademoiselle de Montijo" bleef. Het feit dier afkoirist heeft zich ook gewroken in de sombere dagen van baar laatste regentschap en bij en na het slui- j ten van den vrede in 1871. Zij noch haar gemaal hadden sterke allianties met de re- i geerende huizen der machthebbende lan- j den va-n Europa. Had zij, in plaats van te stammen uit een oud adellijk Spaanscb geslacht, behoort tot een regeerend Huis, dan zoude zij wellicht voor haar land eeni gen- steun hebben kunnen vinden, die het leed getemperd en de vredesvoorwaarden minder zwaar gemaakt. Nu was er niemand die zich aan de zijde van den overwon nene schaarde en haar heengaan, haar vlucht, uit Parijs, toen een omwenteling de Republiek had gebracht, haar vfurht onder bescherming van den Amerikaanschen tandarts dr Evans, is een wel zeer weinig glorieus einde geweest van haar keizerlijke loopbaan. Zeker, Parijs was in handen der revolntionnairen. Maar haar heengaan was haar rang en haar naam onwaardig. Zij was bang en meende een lot als dat van Marie Antoinette te moeteD ondergaan. Dienzelfden dag verliet ook prinses Clo- tilde, de moeder van prins Victor Napo leon, de Fransche hoofdstad. Zij deed het met de bravoure van een vorstin: in open rijtuig, met koetsier, palfrenier en lakeien in groote livrei, reed zii dwars door Parijs naar het station van vertrek. Overal op den langen weg van de Tuilerieën naar de Gare du Nord werd zij eerbiedig ge groet; geen bcleedigende kreet werd geuit Maar Eugénie had dien moed niet, had slechte raadgevers in Metternich en den Ttaliaanschen gezant ridder Nigra Nu werd haar heengaan uit een achterdeurtje van het paleis, haar oponthoud in het huis van dr. Evans, waar zij den nacht doorbracht, om den voleenden dag als een onbekende dame, gedoken in een grooten hoed van mevrouw Evans, per huurrijtuig Parijs te verlaten en naar Deauville te gaan, «c jammerlijk einde, zonder eenige fierheid, van een levensperiode, waarin zij, alles te zamen genomen, in haar officieel optreden een niet. te ontkennen waardigheid had getoond. Want dit dient erkendin de lange re- geeringsjaren van Napoleon 111 is haar op treden' als keizerin, haar officieel optreden als keizerin, haar officieel optreden dus,, steeds gekenmerkt geworden door waardig heid en gratie. Haar aangeboren koelheid en haar bekoorlijkheid maakten dit gemak kelijk. Herhaaldelijk heeft zij Frankrijk op voortreffelijke wijze vertegenwoordigt: meer dan eenmaal trad zij op als Regentes en toonde zij zich, afgescheiden van de politiek, die zij voorstond en doordreef, een voorname vrouw, waard keizerin te zijn. Toen uit haar huwelijk met Napoleon III een kind, een zoon, geboren was, moesten er maatregelen getroffen worden voor een eventueel regentschap, zoolang de keizer lijke erfgenaam nog niet den leeftijd van achttien jaren had bereikt. In Juli 1856 werd door den Senaat vastgesteld, dat kei zerin Eugénie regentes zou zijn, doch haar rechten zou verliezen, indien zij een tweede huwelijk aanging. Ecd regentesseschap werd haar spoedi ger opgedragen dan men verwacht had. Ln 1859, tijdeos den oorlog in Italië, toen Na poleon 111 de Italiaansohe onafhankelijk heid ondersteunde, had zij voor het eerst gelegenheid haar taak als Regentes te ver vullen in 1865, tm*n NapoleoD een reis maakte naar Frankrijk's bezittingen in Afrika, herhaalde zich deze toestand. En uit dien tijd dateert een fei,t dat haar per soonlijkheid eer aandeed en haar paast vele vijanden vele vrienden (en speciaal vriendinnen) maakte: zij reikte aan Rosa Bonheur, de beroemde Fransohe schilderes, het Legioen van Eer uit, dat voor burger lijke verdiensten nog zeldeD aan een vrouw gegeven was. Haar laatste en moeilijkste regentesseschap was tijdens het begin van den Fransch-Duitschen oorlog in 1870, af gebroken door haar vlucht uit Parijs den dag na de uitroeping der Republiek Wanneer men naar beoordeelingen zoekt van de wijze waarop zij regentes was, zal men niets dan lof van haar hooren. Zij is ic hooge mate waardig; zeer nauwgezet vervult zij haar taak; zij presideert den ministerraad vijf uur aan één stuk; de ministers zijn er over uit, hoe goed zij pre sideert, hoe intelligent zij is; hoe gemak kelijk zij de moeilijkheden vat en tot de kern der vraagstukken doordringt. Haar optreden in het openb,aar verovert haar de harten van wie haar daarbij gadeslaan. In het aardige boekje, dat „Souvenirs d'une demoiselle d'honneur" heet, on dat ik reeds vroeger aanduidde, krijgen we daarover zoo heel onvoorzien het ver scheen pas twee jaar geleden de tref fendste mededeeldngen, speciaal over de reis vaD Eugénie naar Egypte, waar zij de opening van het Suez-kanaal bijwoonde. Bij die beschrijving zieD we, hoe ernstig en volledig zulk eeD reis werd voorbereid, door boeken en conferenties van deskundi gen, aan boord van het keizerlijk vaartuig, en óók leeren we er uit, dat de keizerin minder getroffen wordt door de klassieke schoonheid en waarde van Griekenland dan door de éclatante, eenigszins overdadige «n opdringerige weelde van Constantinopel. Elders, te Amiens bij een cholera-epide- mie; te Nancy, bij de herinneringsfeesten aan de hereeniging van Lotharingen bij Frankrijk; te Parijs, bij den aanslag van Orsini, toen een bom ontplofte, die raen- soheD en paarden uiteenscheurde en het keizerlijk rijtuig en het kleed der keizerin met bloed bespotte, telkens toont zij zich een waardige souvereine, die zich zelf beheerscht, de digniteit der hoogste macht gevoelt, daarvoor bij anderen eer bied wekt en zoowel haar innerlijk gebrek aan medeleven met anderen als haar frivo- len zin weet te verbergen en te doen vergeten. Dat alles is om het met oen popu- lairen term te zeggen een „mooie staat van dienst" voor een keizerin. En toch zal de geschiedenis niet in de eerste plaats aldus van haar getuigen. Hoe komt datHoe komt het, dat bij de be oordeelingen van haar de schaduwen meer dan de lichtzijden het publiek worden toe gekeerd 1 Door het futiele leven der hof kringen in den glorietijd van Napoleon Ill's regeering Voor een deel, ja! Maar ik geloof eveneens dat verschijn sel te mogen toeschrijven aan en te kun nen verklaren door den loop der zaken in 1870'71. Ware Frankrijk overwinnend uit dien oorlog gekomen, dan zou de glorie ook haar voor het nageslacht hebben over», straald, vooral haar, omdat men wist, dat zij dien oorlog vurig gewenscht had en bij zijn nadering, waarvoor Duitschland óók en Frankrijk niet alléén verantwoordelijk waren, dit niet onder stoelen en banken verBtopte. Dat zij ooit de onvoorzichtige woorden. „C'est ma guerre 1" „Dit is mijn oorlog 1" geuit zou hebben, gelijk men haar verwijt, wordt betwijfeld en door men schen, die haar van nabij kenaen, tegen gesproken. Maar zeker is het, dat zij, naar ooggetuigen verklaren, in een staat van enthousiastische opwinding was, toen de oorlogsverklaring was gedaan- ;,Dat en thousiasme imponeerde zij ons en maakte zich van alle jonge menschen om haar heen meester", schrijft de gravin des Ga/- rets. Deze, die dag in dag uit om en bij de keizerin was, zegt in een brief aan haar moeder: „iedereen hier, de keizerin voor aan, wenscht zóózeer den oorlog, dat het mij onmogelijk schijnt, dat wij dien niet zullen hebben." Maar zij geeft haar ook den lof: „Bij dit alles (n.l. nadat de krijg is uitgebroken en allen in zenuwachtige afwachting zijn) is zij van een bewonderenswaardige kalmte en moed". Komen dan de eerste groote tegen slagen, dan schildert zij de keizerin als ver steend in het leed; „het komt mij voor, dat zij nimmermeer zal glimlachen".... „Soms zendt ze mij naar Nolre-Dame-des-Victoires en zegt: ,,Ik kan er zelf niet heengaan, maar jij. ga jij er heen. Laten we bidden, bid den! Men veroordeelt sterk in de keizerin, dat zij zich met alle macht verzette tegen den terugkeer van den keizer en haar zoon van het oorlogslerrein en daardoor de situatie nog moeilijker maakte. Maar zij voorzag, welk een vernietigenden indruk het zou maken te Parijs, den keizer als een geslagen man te zien weerkeeren, terwijl daar ginds zijn leger vocht met den moed der wanhoop D&t zou de ineenstorting van zijn dynastie geweest zijn. Nu bleef er nog de flauwe hoop op een kentering der oorlogskansen of de eervolle krijgsmansdood op het slagveld. Wie zal zeggen, welke zienswijze de juiste was, die van den keizer of die van de regen tes? Men vergete niet, dat, waarheen men Van ALICE CAMPBELL. Geautoriseerde vertaling uit het Engels?.h door J. E. DE B. K. 16) Miss Clifford's lachje was er een van ver draagzaamheid. „Wat je zegt is volkomen juist. En niemand heeft meer een hekel aan dat type als je vader, maar hij kan het niet vergeten, dat Arthur een groot vnend was van Malcolm en om die reden heeft hij een zwak voor hem. Arthur komt bij hem zitten en vertelt hem van den oorlog en van Mal colm's dapperheid en je weet niet wat of dat voor Charles is. En dat amuseert natuur lijk Thérèse. die niet veel afleiding heeft, het arme kind." Voordat ze er op verdacht waren reed de auto door de oprijlaan van villa Firenze, de voordeur stond wijd open en omlijstte den keurig in het zwart gekleeden bottelier. Roger's gezicht straalde toen hij hem zag. „Wel Chalmers jongen, hoe gaat het met je? Je ziet er kostelijk uil" Een breede glimlach overtoog het strakke gezicht van Chalmers, waardoor een ont brekende tand in zijn bovenkaak zichtbaar werd Hij begroelte den jongen man zeer hartelijk. „Nu dot doel u zelf ook mijnheer Roger, u ziet er patent uit. Hebt u een goeien over tocht gehad?" „Beroerd, dank je wel. Ik zit vol blauwe plekken, alsof ik met Tunney aan het bok sen was geweest. Ik heb zeker mijn oude kamer? Dezelfde kamer mijnheer, ik zal uw bagage boven laten brengen." Met een arm geslagen om de breede ge stalte van zijn tante, ging Roger de trap pen op. „Ik ga me nu een beetje wasschen en dan mag ik zeker wel naar mijn vader gaan, denkt u niet?" „Dat is best, hij verlangt er naar je te zien en van alles te hooren. Ik hoop dat het goed nieuws is." „Voor 100 is het goed, zooals ze aan den overkant van de zee zeggen. Ik" Hier brak hij af, want boven aan de trap geko men, kreeg hij plotseling een alleraardigst jong meisje in het oog, gekleed in een licht bruin costuum, met witte boezelaar en wit mutsje. Zij kwam uit de kamer van zijn va der met een geëmailleerde kom in haar han den. Zij glimlachte vriendelijk tegen Miss Clifford en verdween door de gang naar de achtertrappen. Het was een kort oogenblik geweest, maar toch lang genoeg om vast te stellen, dat ze kinderlijke lichtbruine oogen had. frissehe roode wangen en fijne beenen en enkels. Roger bleef als getroffen zoo lang staan, dat zijn tante opkeek om de oorzaak te ontdekken. „Dat is zeker de dagverpleegster?" zei hij. „Ja. zoo'n lief meisje, zij heeft bij den dokter gewerkt. Zij is pa9 gisteren gekomen, maar ik ben overtuigd, dat zij een uitste kende verpleegster is." „Ik weet zeker, dat zij uitstekend danst," merkte haar neef op met het ernstige air van een connoisseur. .,Ik zou wel eens willen weten of zij wel eens vrij is." De oude dame begreep er niets van. Het gebeurde zoo dikwijls dat ze niet wist of Roger iets uit gekheid of uit ernst zeide. „Ga maar mee", zeide ze, hem zachtjes bij het oor trekkende. „Ik geloof dat je wéér een loopje met me neemt." HOOFDSTUK X. Een paar minuten later werd Roger in de kamer van zijn vader gelaten. De eerste blik van den ouden man, die plat op zijn rug le bed lag de magere armen onbewegelijk op het witte laken, het perkamentkleurig, witte, weggetrokken gezicht dat alles greep hem zeer aan. Dit duurde evenwel maar kort. De kamer vol zonlicht was kalm en vroolijk, heerlijke viooltjesgeur vervulde de lucht en de heele atmosfeer verdreef zijn vrees. De jonge zuster, die hij in de gang gezien had, kwam naar hem toe en begroette hem onge dwongen. „De dokter zegt dat u een half uur moogt blijven," zeide ze vriendelijk en eenvoudig. „Maar u moet beloven niet te veel te spre ken en hem niet op te winden. U zult wel heel voorzichtig zijn, niet wdar." „U kunt mij vertrouwen," verzekerde hij haar. Het speet hem toen zij stilletjes weg ging en hem alleen liet met den zieke. „Wel vader, dal is nu heelemaal niet goed van u." De doffe oogen werden helderder; een groote magere hand werd uitgestoken om de krachtige hand van den jongen man te schudden. „Roger, ik ben zoo blij je te zien. Wat een heerlijke verrassing. Ik dacht dat je niet vrij zoudt zijn voor over een paar maanden. Hoe heb je dat 'zoo gedaan gekregen?" „Och. ik slaagde spoediger dan ik dacht. Ik ben daar bijzonder blij om nu u het in uw hoofd hebt gekregen om ziek te worden. Laten wij niet over mij praten, neem een stoel en ga zitten." Roger gehoorzaamde. „En laat nu eens alle9 hooren van Ame rika. Je moet bekennen, dat je al heel weinig hebt verteld. Ik weet heelemaal niet wat je gedaan hebt." „Ik wou niet te veel vertellen, voordat alles in kruiken en kannen was. 't Had geen nut zoo vroeg te kraaien. Ik kan U nu heele maal gerust stellen Alles is in orde." De oude oogen weken niet van zijn gezicht „Dus je hebt een stuk of wat goede be stellingen gekregen?" „Een stuk of watl Een massa. Ik zeg u, dat we er nu zijn. U kunt er zeker van we zen, da t wij onze Amerikaansche markt ge vestigd hebben." HpI magere gezicht op het kussen gloeide triomfantelijk. Zijn levensdoel was het scheppen van een markt in de Vereenigde Staten voor de goederen van Seabrook en Clifford Tot nu toe hadden de koopkrachten in de Ver eenigde Staten weinig belangstelling gehad voor hun welbekend fabrikaat, ofschoon de eene verkooper voor en de andere na er heen gezonden was en zooveel geld aan adverteeren hadden besteed, dat de gedachte er aan hem deed trillen. En bitter had hij het betreurd, dat zijn levenswensch nooit in vervulling zou gaan en nu was het zoo ver. En dat alles door het oordeelkundig op treden van zijn zoon. Hij brandde van ver langen om alle détails te hooren. „En hoe is hel met die patronen, die je meegenomen hebt?" vroeg hij met gewilde onverschillighpid Roger staarde hem verbaasd aan en be gon toen te lachen. „Wel natuurlijk hebben die patronen het hem gedaan. Dat oude goed was verouderd, niemand keek er meer naar om. Heb ik dat niet altijd gezegd? Als er één plaats is op de wereld, die behoefte heeft aan nieuwe ideeën, dan is het Amerika. „Henri Seabrook zal tegen zijn wil moe ten bekennen, dat hij het bij het verkeerde eind had'was de nuchtere opmerking van den vader. „Weet je nog hoe hij raasde en te keer ging tegen de futuristische patro nen „En of. Je zou gedacht hebben dat er iets immoreels in was en dat het weefsel er door aangetast zou worden." Hij zeide er niet bij, dat zijn vader er ook zoo tegen was geweest en de zaak even sceptisch had beschouwd Laat alle blaam nu maar door dén ouden Seabrook getorscht worden. „Als u beter bent. zal ik u de heele zaak vertellen en kunnen we de becijferin gen maken. Maar nu wil ik uw krachten niet te veel op de proef stellen." „Ik geloof dat je gelijk hebt," gaf zijn vader al zuchlend toe. „Ik ga wel goed voor uit, maar de kleinste inspanning mat me zoo af. Die ellendige koorts heeft een slappe vaatdoek van me gemaakt Maar dat is niets Wat je hebt medegedeeld is het beste opwekkende medicament dal ik kon ver langen Tevreden «sloot hij de oogen en bleef rus tig liggen: de omtrek van zijn hoofd lee- kende zich scherp af tegen het kussen. (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1930 | | pagina 13