71ste Jaargang
LEIDSCH DAGBLAD, Zaterdag 25 October 1930
Vierde Blad
No. 21659
BOUWKUNSTIG SCHOON.
HISTORISCHE FIGUREN
FEUILLETON.
De verloren Injectienaald.
PIETERSKERK GRAC HT 9.
III,
We wijden thans nog een korte bespre
king aan de rest van het complex, waar
van we verleden week den hoofdgevel be
spraken
Daar is in de eerste plaats de conciërge
woning met de poort uit 1689. De gevel
van de woning is vlak met drie groote
ramen. Of deze oorspronkelijk nog kruis
kozijnen hebben gehad, zou ik niet durven
beslissen.
De poort is wel van typische Renaissan-
ce-structuur. Het blokwerk met den rond
boog kunt u ook elders te Leiden opmer
ken, b.v. bij de Waag, het Pesijnshof, de
Zijlpoort, enz. De deur is in rechthoeks-
vorm hierin geplaatst, met zijlichten ter
weerszijden. En in deze smalle zijlichten
vindt u gesmeed ijzeren versieringen. In-
tusschen verdient het nog wel even de
opmerkzaamheid, hoe solide een en ander
is geconstrueerd, zijposten en bovendorpel
geven een indruk van kracht. Ook de deur
zelf is van stevig dik eikenhout en de pa-
neelen zijn versierd met beeldhouwwerk.
Het halfronde bovenlicht is viervöudig
halfrond en tevens straalsgewijze inge
deeld, Vergeleken bij andere Renaissance
bovenlicht-en ik noem als voorbeelden
dat op de binnenplaats van het Weeshuis
van een woning op de Breestraat en pen
op de Hooigracht is dit zeer sober en
eenvoudig.
Boven het blokwerk van de poort rust
op een geprofileerde band een jaartal
steen met spreuk en ten slotte is dit allea
bekroond met een gebogen fronton in 't
midden doorgebroken, waarvan bij de door
braak de randen naar binnen zijn omge
kruld. In de doorbraak rust op een con
sole een obelisk.
Treden we de poort binnen, dan bemer
ken we boven ons hoofd een aardig ge
welfd plafond, langs de randen versierd
'en in de midden voorzien van een roset.
Dit plafond met zijn medaljons en ver
3ere versiering is een aandachtige be
schouwing waard.
Door de poort komen we op een binnen
plaats, waaraan ter rechterzijde verschil
lende bijgebouwtjes staan uit lateren tijd
én die onbelangrijk zijn.
De zijgevel van het hoofdgebouw ver
toont evenwel ten deelo nog de oude ge-
daante ten minste boven de geprofileerde
cordonband van de grondverdieping. De
laatste is in den loop der tijden -belangrijk
gewijzigd. Van het metselwerk is niets te
zien, aangezien dit verborgen is onder vlak
pleisterwerk. De groote vlakke ramen heb
ben geen vlakken bovendorpel, maar zijn
tudorboogvormig van boven afgesloten en
bóven de ramen is een doorloopende fries-
band van rondbogen, die doordat zij uit
springen, de illusie wekken alsof zij de
daarboven liggende cordon band dragen.
Een en ander zal vermoedelijk gebeurd zijn
in 1856 toen Kneppelhout hier de Tus-
schenschool stichtte.
Boven dezen cordonband of waterlijst is
alles veel meer in zijn ouden staat ge
bleven. Daar zien we weer den warmroo-
den baksteen, die juist voor dit gebouw
zoo karakteristiek is.
Van de straatzijde af bemerken we eerst
twee ramen, die geheel het karakter be
zitten van de h^ide onderste ramen in den
voorgevel, met dit voordeel, dat, de bijzon
der zware kruiskozijnen zijn gespaard ge
bleven. Ze worden ontlast door zware strek
ken met vijf gemetselde sluitsteenen, waar
van de middelste een barschen gebeeld-
houwden kop draagt. Bij deze zware strek
ken met hun forsehe zandsteenblokken
komt ons onmiddellijk weer de naam Lie
ven de Key in de gedachten, wiens in
vloed hier in 1620 nog niet was uitgewerkt.
Trouwens de meester stierf pas in 1627 te
Haarlem, waar hij in de Bavo begraven
ligt.
Op genoemde ramen volgen er twee met
geheel vlakke strekken in den trant als we
vinden aan het Gemeenlandshuis, met- dit
verschil dat de middelste der vijf sluit
steenen een gebeeldhouwd kopje draagt.
En eindelijk volgen weer vier ramen
met ontlastinssbogen en ieder vijf vlanxe
sluitsteenen. Van het laatste dezer ramen
is het zwaar geconstrueerde kruiskozijn
bewaard gebleven. Klaarbliikelijk wijst de
zijsreve) op twee bouwperioden. Het hoofd
gebouw is van buiten van het achterlig
gende gedeelte gescheiden door een op
gaande lijn van hoekblokken.
Al is de zijgevel uit aesthetisch oogpunt
niet zoo belangrijk als de voorgevel, er
valt voor den minnaar van het oude toch
nog wel iets aan op te merken, zooals we
zagen.
Aan de achterzijde wordt de binnen
plaats afgesloten door een gevel met twee
ramen, waarboven ongewoon hooge ontlas-
tingsbogen zijn aangebracht, met ieder vtjf
sluitsteenen. De onderste daarvan rusten
ten overvloede nog op een vrij zwaar hoek-
blok. Op deze hoekblokken ziet u nog I
eens het jaartal 1619 vermeld.
Een en ander doet ons vermoeden, dat
dat achtergebouw oorspronkelijk hooger is i
geweest.
De oude bouwmeesters hadden te veel prac-
tischen en aesthetisohen zin om de boven
liggende ramen onmiddellijk met hun dor
pel op deze bogen te doen rusten. Nu ma
ken deze groot geconstrueerde bogen den
indruk, dat zij eigenlijk weinig of niets
dragen hetgeen oorspronkelijk wel niet i
het geval zal zijn geweest.
Hoe het dan van te voren wa-s
Dat is natuurlijk nooit met zekerheid
to zeggen als er geen bepaalde aanwijzin- I
gen of oude teekeningen zijn. Maar ieder I
die eenig gevoel voor architectuur heeft, i
begrijpt gemakkelijk, dat de bovenbouw
oorspronkelijk hooger moet zijn geweest.
In dit achtergedeelte vinden we het
trappenhuis met eenvoudige lantaarn. De
marmeren treden en de eikenhouten leu-
ningen met consoles op de hoeken maken
een oud-Hollandsch soliden indruk. Op 't.
oogenblik is men bezig het eikenhout eens j
goed schoon te maken en waar noodig t$
restaureeren.
Deze trap voert naar het magazijn v«p
het Groene Kruis en verder naar de ten-
toonstellingszaal van ,,De Kunst om de i
Kunst", waar vroeger hét atelier was vau
Van der Nat. Er achter liggen trouwens
no.£ de ateliers van mej. Böhl en mevr.
Van IteTson. We kunnen hier in de g^g,
die naar de Tentoonstellingszaal leidt nog
het zware kruiskozijn met gebeeldhouwde
stijlen opmerken, dat we van buiten reeds j
zagen.
Aandacht verdient in de tentoonstellings-
zaal nog de eikenhouten betimmering en
vooral de zoldering, waarvan de balken on
gewoon dicht bij elkaar liggen.
Ik breng nog even in herinnering, dat
in de Lakenhal twee fraai gebeeldhouwde
kruiskozijnen zijn geplaatst uit 1543, die
uit dit gebouw komen en er dus reeds
waren vóór de verbouwing in 1619.
Het is mijn gewoonte niet interieurs
van gebouwen te bespreken, tenzij van
kerken en andere openbare gebouwen,
waarin iedereen vrijen toegang heeft.
Pieterskerkgracht 9 is, doordat er ver
schillende vereenigingen hun vergader-
localiteiten hebben, een half openbaar ge
bouw. Daarom heb ik enkele dingen uit
het interieur genoemd. Er is evenwel nog
meer: in de benedenkamer van bet achter
gebouw een Louis XV-schoorsteen en in
het hoofdgebouw nog een merkwaardige
zijwand. Wij laten dat alles nu verder
rusten.
IN DE TUILERIEËN.
Keizerin en Regentes.
(Slot).
Aan het eind der artikelen-reeks, waarin
Napoleon 111 en keizerin Eugénie werden
geschetst en die iets liet zien van wat er
aan het hof van het Tweede Keizerrijk in
zorgelooze of loszinnige uitingen van ge
not kon plaats hebben, is het niet meer
dan billijk, óók het licht te laten vallen
op de persoon van de keizerin in de uit
oefening van de plichten, die haar hooge
positie haar oplegde. Geen leven is uitslui
tend gewijd aan vermaak. Ook dat van
keizerin Eugénie was dit niet. Daarbij zijn
de tegenspoeden ook haar niet bespaard.
Als vrouw van een monarch meermalen
geroepen om aan het hoofd der regeenng
te staan en als beproefde vrouw, die haar
glans zag verbleeken en haar trots verne
derd, heeft zij aanspraak op onpartijdig
en rechtvaardig oordeel.
Het is steeds moeilijk een groot deel van
eens menschen levensloop in het kort te
karakteriseeren. Des te moeilijker worut
dit, wanneer hij, wien het geldt, gekend
heeft de „hosannab's" en het kruist
he-ml" van wie op.hooge plaat-s zijn gene
teld. Keizerin Eugénie is bewierookt en
gesmaad en niet steeds naar verdienste be
wierookt noch rechtvaardig gesmaad. »Je
politieke hartstochten zijn slechte beoor
deelaars van goed of kwaad. Een jinac
oordeel te vellen is alleeD mogelijk aan
wien zonder vóóroordeel oordeelen wil.
Ik heb getracht dit te doen door mij te
laten voorlichten door de meest uiteenloo
pende lectuur over haar, lectuur van histo
rici en dilettanten, voorstanders en vijan
den Ook heb ik nog eens doorgelezen de
twee deelen: „Eugénie, keizerin van Frank
rijk. Mijn gedenkschriften", die in 1920
bij A. W. Syfchoff's Uitgeversmaatschappij
te Leiden verschenen, in de vertaling v.u
dr. L. A. J, Burgersdijk Jr., al zoude ik
niet durven beweren, dat we hier mét
authentieke gedenkschriften der keizerin
te doen hebben in weerwil van den posi
tieven titel. Maar het een en het ander gaf
mij indrukken, die mijn meening over haar
vormden en daaraan althans eenigen vas
ten grond gaven.
Ik wil dan op den voorgrond stellen,
hoe buitengewoon moeilijk haar positie wat
als, niet van koninklijken bloede, geroe
pene tot den keizerlijken troon. Haar af
komst is nooit geheel vergeten, noch door
de fouïtenlandsche hoven, noch dour are
niet-Bonapartisten in Frankrijk, terwijl
haar vrienden, de aanhangers der dynastie
in dit land, van die niet-vorstelijke af
komst gebruik maakten om, tegenover haai
en mèt haar, andere allure, anderen con
versatie-tóón, anderen gedachtenkring ie
hebben dan het geval geweest zou zijn,
indien zij geboren ware in Buckingham-
palace of op den Hof brug. Zelf heeft zij
dat nu en dan moeten gevoelen, want een
enkelen keer hooren we haar klagen, dat
zij voor velen steeds „mademoiselle de
Montijo" bleef.
Het feit dier afkoirist heeft zich ook
gewroken in de sombere dagen van baar
laatste regentschap en bij en na het slui- j
ten van den vrede in 1871. Zij noch haar
gemaal hadden sterke allianties met de re- i
geerende huizen der machthebbende lan- j
den va-n Europa. Had zij, in plaats van
te stammen uit een oud adellijk Spaanscb
geslacht, behoort tot een regeerend Huis,
dan zoude zij wellicht voor haar land eeni
gen- steun hebben kunnen vinden, die het
leed getemperd en de vredesvoorwaarden
minder zwaar gemaakt. Nu was er niemand
die zich aan de zijde van den overwon
nene schaarde en haar heengaan, haar
vlucht, uit Parijs, toen een omwenteling de
Republiek had gebracht, haar vfurht onder
bescherming van den Amerikaanschen
tandarts dr Evans, is een wel zeer weinig
glorieus einde geweest van haar keizerlijke
loopbaan. Zeker, Parijs was in handen der
revolntionnairen. Maar haar heengaan was
haar rang en haar naam onwaardig. Zij
was bang en meende een lot als dat van
Marie Antoinette te moeteD ondergaan.
Dienzelfden dag verliet ook prinses Clo-
tilde, de moeder van prins Victor Napo
leon, de Fransche hoofdstad. Zij deed het
met de bravoure van een vorstin: in open
rijtuig, met koetsier, palfrenier en lakeien
in groote livrei, reed zii dwars door Parijs
naar het station van vertrek. Overal op
den langen weg van de Tuilerieën naar
de Gare du Nord werd zij eerbiedig ge
groet; geen bcleedigende kreet werd geuit
Maar Eugénie had dien moed niet, had
slechte raadgevers in Metternich en den
Ttaliaanschen gezant ridder Nigra Nu werd
haar heengaan uit een achterdeurtje van
het paleis, haar oponthoud in het huis van
dr. Evans, waar zij den nacht doorbracht,
om den voleenden dag als een onbekende
dame, gedoken in een grooten hoed van
mevrouw Evans, per huurrijtuig Parijs te
verlaten en naar Deauville te gaan, «c
jammerlijk einde, zonder eenige fierheid,
van een levensperiode, waarin zij, alles te
zamen genomen, in haar officieel optreden
een niet. te ontkennen waardigheid had
getoond.
Want dit dient erkendin de lange re-
geeringsjaren van Napoleon 111 is haar op
treden' als keizerin, haar officieel optreden
als keizerin, haar officieel optreden dus,,
steeds gekenmerkt geworden door waardig
heid en gratie. Haar aangeboren koelheid
en haar bekoorlijkheid maakten dit gemak
kelijk. Herhaaldelijk heeft zij Frankrijk
op voortreffelijke wijze vertegenwoordigt:
meer dan eenmaal trad zij op als Regentes
en toonde zij zich, afgescheiden van de
politiek, die zij voorstond en doordreef,
een voorname vrouw, waard keizerin te
zijn.
Toen uit haar huwelijk met Napoleon III
een kind, een zoon, geboren was, moesten
er maatregelen getroffen worden voor een
eventueel regentschap, zoolang de keizer
lijke erfgenaam nog niet den leeftijd van
achttien jaren had bereikt. In Juli 1856
werd door den Senaat vastgesteld, dat kei
zerin Eugénie regentes zou zijn, doch haar
rechten zou verliezen, indien zij een tweede
huwelijk aanging.
Ecd regentesseschap werd haar spoedi
ger opgedragen dan men verwacht had. Ln
1859, tijdeos den oorlog in Italië, toen Na
poleon 111 de Italiaansohe onafhankelijk
heid ondersteunde, had zij voor het eerst
gelegenheid haar taak als Regentes te ver
vullen in 1865, tm*n NapoleoD een reis
maakte naar Frankrijk's bezittingen in
Afrika, herhaalde zich deze toestand. En
uit dien tijd dateert een fei,t dat haar per
soonlijkheid eer aandeed en haar paast
vele vijanden vele vrienden (en speciaal
vriendinnen) maakte: zij reikte aan Rosa
Bonheur, de beroemde Fransohe schilderes,
het Legioen van Eer uit, dat voor burger
lijke verdiensten nog zeldeD aan een vrouw
gegeven was. Haar laatste en moeilijkste
regentesseschap was tijdens het begin van
den Fransch-Duitschen oorlog in 1870, af
gebroken door haar vlucht uit Parijs den
dag na de uitroeping der Republiek
Wanneer men naar beoordeelingen zoekt
van de wijze waarop zij regentes was, zal
men niets dan lof van haar hooren. Zij is
ic hooge mate waardig; zeer nauwgezet
vervult zij haar taak; zij presideert den
ministerraad vijf uur aan één stuk; de
ministers zijn er over uit, hoe goed zij pre
sideert, hoe intelligent zij is; hoe gemak
kelijk zij de moeilijkheden vat en tot de
kern der vraagstukken doordringt. Haar
optreden in het openb,aar verovert haar de
harten van wie haar daarbij gadeslaan. In
het aardige boekje, dat „Souvenirs d'une
demoiselle d'honneur" heet, on dat ik
reeds vroeger aanduidde, krijgen we
daarover zoo heel onvoorzien het ver
scheen pas twee jaar geleden de tref
fendste mededeeldngen, speciaal over de
reis vaD Eugénie naar Egypte, waar zij
de opening van het Suez-kanaal bijwoonde.
Bij die beschrijving zieD we, hoe ernstig
en volledig zulk eeD reis werd voorbereid,
door boeken en conferenties van deskundi
gen, aan boord van het keizerlijk vaartuig,
en óók leeren we er uit, dat de keizerin
minder getroffen wordt door de klassieke
schoonheid en waarde van Griekenland dan
door de éclatante, eenigszins overdadige «n
opdringerige weelde van Constantinopel.
Elders, te Amiens bij een cholera-epide-
mie; te Nancy, bij de herinneringsfeesten
aan de hereeniging van Lotharingen bij
Frankrijk; te Parijs, bij den aanslag van
Orsini, toen een bom ontplofte, die raen-
soheD en paarden uiteenscheurde en het
keizerlijk rijtuig en het kleed der keizerin
met bloed bespotte, telkens toont zij
zich een waardige souvereine, die zich
zelf beheerscht, de digniteit der hoogste
macht gevoelt, daarvoor bij anderen eer
bied wekt en zoowel haar innerlijk gebrek
aan medeleven met anderen als haar frivo-
len zin weet te verbergen en te doen
vergeten.
Dat alles is om het met oen popu-
lairen term te zeggen een „mooie staat
van dienst" voor een keizerin.
En toch zal de geschiedenis niet in de
eerste plaats aldus van haar getuigen. Hoe
komt datHoe komt het, dat bij de be
oordeelingen van haar de schaduwen meer
dan de lichtzijden het publiek worden toe
gekeerd 1 Door het futiele leven der hof
kringen in den glorietijd van Napoleon
Ill's regeering Voor een deel, ja!
Maar ik geloof eveneens dat verschijn
sel te mogen toeschrijven aan en te kun
nen verklaren door den loop der zaken in
1870'71. Ware Frankrijk overwinnend uit
dien oorlog gekomen, dan zou de glorie
ook haar voor het nageslacht hebben over»,
straald, vooral haar, omdat men wist, dat
zij dien oorlog vurig gewenscht had en bij
zijn nadering, waarvoor Duitschland óók
en Frankrijk niet alléén verantwoordelijk
waren, dit niet onder stoelen en banken
verBtopte. Dat zij ooit de onvoorzichtige
woorden. „C'est ma guerre 1" „Dit is
mijn oorlog 1" geuit zou hebben, gelijk men
haar verwijt, wordt betwijfeld en door men
schen, die haar van nabij kenaen, tegen
gesproken. Maar zeker is het, dat zij, naar
ooggetuigen verklaren, in een staat van
enthousiastische opwinding was, toen de
oorlogsverklaring was gedaan- ;,Dat en
thousiasme imponeerde zij ons en maakte
zich van alle jonge menschen om haar
heen meester", schrijft de gravin des Ga/-
rets. Deze, die dag in dag uit om en bij
de keizerin was, zegt in een brief aan haar
moeder: „iedereen hier, de keizerin voor
aan, wenscht zóózeer den oorlog, dat het
mij onmogelijk schijnt, dat wij dien niet
zullen hebben."
Maar zij geeft haar ook den lof: „Bij dit
alles (n.l. nadat de krijg is uitgebroken en
allen in zenuwachtige afwachting zijn) is
zij van een bewonderenswaardige kalmte en
moed". Komen dan de eerste groote tegen
slagen, dan schildert zij de keizerin als ver
steend in het leed; „het komt mij voor, dat
zij nimmermeer zal glimlachen".... „Soms
zendt ze mij naar Nolre-Dame-des-Victoires
en zegt: ,,Ik kan er zelf niet heengaan, maar
jij. ga jij er heen. Laten we bidden, bid
den!
Men veroordeelt sterk in de keizerin, dat
zij zich met alle macht verzette tegen den
terugkeer van den keizer en haar zoon van
het oorlogslerrein en daardoor de situatie
nog moeilijker maakte. Maar zij voorzag,
welk een vernietigenden indruk het zou
maken te Parijs, den keizer als een geslagen
man te zien weerkeeren, terwijl daar ginds
zijn leger vocht met den moed der wanhoop
D&t zou de ineenstorting van zijn dynastie
geweest zijn. Nu bleef er nog de flauwe
hoop op een kentering der oorlogskansen of
de eervolle krijgsmansdood op het slagveld.
Wie zal zeggen, welke zienswijze de juiste
was, die van den keizer of die van de regen
tes? Men vergete niet, dat, waarheen men
Van ALICE CAMPBELL.
Geautoriseerde vertaling uit het Engels?.h
door J. E. DE B. K.
16)
Miss Clifford's lachje was er een van ver
draagzaamheid. „Wat je zegt is volkomen
juist. En niemand heeft meer een hekel aan
dat type als je vader, maar hij kan het niet
vergeten, dat Arthur een groot vnend was
van Malcolm en om die reden heeft hij een
zwak voor hem. Arthur komt bij hem zitten
en vertelt hem van den oorlog en van Mal
colm's dapperheid en je weet niet wat of dat
voor Charles is. En dat amuseert natuur
lijk Thérèse. die niet veel afleiding heeft,
het arme kind."
Voordat ze er op verdacht waren reed de
auto door de oprijlaan van villa Firenze, de
voordeur stond wijd open en omlijstte den
keurig in het zwart gekleeden bottelier.
Roger's gezicht straalde toen hij hem zag.
„Wel Chalmers jongen, hoe gaat het met
je? Je ziet er kostelijk uil"
Een breede glimlach overtoog het strakke
gezicht van Chalmers, waardoor een ont
brekende tand in zijn bovenkaak zichtbaar
werd Hij begroelte den jongen man zeer
hartelijk.
„Nu dot doel u zelf ook mijnheer Roger,
u ziet er patent uit. Hebt u een goeien over
tocht gehad?"
„Beroerd, dank je wel. Ik zit vol blauwe
plekken, alsof ik met Tunney aan het bok
sen was geweest. Ik heb zeker mijn oude
kamer?
Dezelfde kamer mijnheer, ik zal uw
bagage boven laten brengen."
Met een arm geslagen om de breede ge
stalte van zijn tante, ging Roger de trap
pen op.
„Ik ga me nu een beetje wasschen en dan
mag ik zeker wel naar mijn vader gaan,
denkt u niet?"
„Dat is best, hij verlangt er naar je te zien
en van alles te hooren. Ik hoop dat het goed
nieuws is."
„Voor 100 is het goed, zooals ze aan den
overkant van de zee zeggen. Ik" Hier
brak hij af, want boven aan de trap geko
men, kreeg hij plotseling een alleraardigst
jong meisje in het oog, gekleed in een licht
bruin costuum, met witte boezelaar en wit
mutsje. Zij kwam uit de kamer van zijn va
der met een geëmailleerde kom in haar han
den. Zij glimlachte vriendelijk tegen Miss
Clifford en verdween door de gang naar de
achtertrappen. Het was een kort oogenblik
geweest, maar toch lang genoeg om vast te
stellen, dat ze kinderlijke lichtbruine oogen
had. frissehe roode wangen en fijne beenen
en enkels. Roger bleef als getroffen zoo lang
staan, dat zijn tante opkeek om de oorzaak
te ontdekken.
„Dat is zeker de dagverpleegster?" zei hij.
„Ja. zoo'n lief meisje, zij heeft bij den
dokter gewerkt. Zij is pa9 gisteren gekomen,
maar ik ben overtuigd, dat zij een uitste
kende verpleegster is."
„Ik weet zeker, dat zij uitstekend danst,"
merkte haar neef op met het ernstige air van
een connoisseur. .,Ik zou wel eens willen
weten of zij wel eens vrij is."
De oude dame begreep er niets van. Het
gebeurde zoo dikwijls dat ze niet wist of
Roger iets uit gekheid of uit ernst zeide. „Ga
maar mee", zeide ze, hem zachtjes bij het
oor trekkende. „Ik geloof dat je wéér een
loopje met me neemt."
HOOFDSTUK X.
Een paar minuten later werd Roger in de
kamer van zijn vader gelaten. De eerste blik
van den ouden man, die plat op zijn rug le
bed lag de magere armen onbewegelijk op
het witte laken, het perkamentkleurig, witte,
weggetrokken gezicht dat alles greep hem
zeer aan. Dit duurde evenwel maar kort. De
kamer vol zonlicht was kalm en vroolijk,
heerlijke viooltjesgeur vervulde de lucht en
de heele atmosfeer verdreef zijn vrees. De
jonge zuster, die hij in de gang gezien had,
kwam naar hem toe en begroette hem onge
dwongen.
„De dokter zegt dat u een half uur moogt
blijven," zeide ze vriendelijk en eenvoudig.
„Maar u moet beloven niet te veel te spre
ken en hem niet op te winden. U zult wel
heel voorzichtig zijn, niet wdar."
„U kunt mij vertrouwen," verzekerde hij
haar. Het speet hem toen zij stilletjes weg
ging en hem alleen liet met den zieke.
„Wel vader, dal is nu heelemaal niet goed
van u."
De doffe oogen werden helderder; een
groote magere hand werd uitgestoken om de
krachtige hand van den jongen man te
schudden.
„Roger, ik ben zoo blij je te zien. Wat een
heerlijke verrassing. Ik dacht dat je niet vrij
zoudt zijn voor over een paar maanden. Hoe
heb je dat 'zoo gedaan gekregen?"
„Och. ik slaagde spoediger dan ik dacht.
Ik ben daar bijzonder blij om nu u het in
uw hoofd hebt gekregen om ziek te worden.
Laten wij niet over mij praten, neem een
stoel en ga zitten."
Roger gehoorzaamde.
„En laat nu eens alle9 hooren van Ame
rika. Je moet bekennen, dat je al heel weinig
hebt verteld. Ik weet heelemaal niet wat je
gedaan hebt."
„Ik wou niet te veel vertellen, voordat
alles in kruiken en kannen was. 't Had geen
nut zoo vroeg te kraaien. Ik kan U nu heele
maal gerust stellen Alles is in orde."
De oude oogen weken niet van zijn gezicht
„Dus je hebt een stuk of wat goede be
stellingen gekregen?"
„Een stuk of watl Een massa. Ik zeg u,
dat we er nu zijn. U kunt er zeker van we
zen, da t wij onze Amerikaansche markt ge
vestigd hebben."
HpI magere gezicht op het kussen gloeide
triomfantelijk.
Zijn levensdoel was het scheppen van
een markt in de Vereenigde Staten voor de
goederen van Seabrook en Clifford Tot nu
toe hadden de koopkrachten in de Ver
eenigde Staten weinig belangstelling gehad
voor hun welbekend fabrikaat, ofschoon
de eene verkooper voor en de andere na er
heen gezonden was en zooveel geld aan
adverteeren hadden besteed, dat de gedachte
er aan hem deed trillen. En bitter had
hij het betreurd, dat zijn levenswensch nooit
in vervulling zou gaan en nu was het zoo
ver. En dat alles door het oordeelkundig op
treden van zijn zoon. Hij brandde van ver
langen om alle détails te hooren.
„En hoe is hel met die patronen, die je
meegenomen hebt?" vroeg hij met gewilde
onverschillighpid
Roger staarde hem verbaasd aan en be
gon toen te lachen.
„Wel natuurlijk hebben die patronen het
hem gedaan. Dat oude goed was verouderd,
niemand keek er meer naar om. Heb ik dat
niet altijd gezegd? Als er één plaats is op de
wereld, die behoefte heeft aan nieuwe
ideeën, dan is het Amerika.
„Henri Seabrook zal tegen zijn wil moe
ten bekennen, dat hij het bij het verkeerde
eind had'was de nuchtere opmerking van
den vader. „Weet je nog hoe hij raasde en
te keer ging tegen de futuristische patro
nen
„En of. Je zou gedacht hebben dat er iets
immoreels in was en dat het weefsel er door
aangetast zou worden."
Hij zeide er niet bij, dat zijn vader er ook
zoo tegen was geweest en de zaak even
sceptisch had beschouwd Laat alle blaam
nu maar door dén ouden Seabrook getorscht
worden. „Als u beter bent. zal ik u de heele
zaak vertellen en kunnen we de becijferin
gen maken. Maar nu wil ik uw krachten
niet te veel op de proef stellen."
„Ik geloof dat je gelijk hebt," gaf zijn
vader al zuchlend toe. „Ik ga wel goed voor
uit, maar de kleinste inspanning mat me
zoo af. Die ellendige koorts heeft een slappe
vaatdoek van me gemaakt Maar dat is
niets Wat je hebt medegedeeld is het beste
opwekkende medicament dal ik kon ver
langen
Tevreden «sloot hij de oogen en bleef rus
tig liggen: de omtrek van zijn hoofd lee-
kende zich scherp af tegen het kussen.
(Wordt vervolgd).