NAJAAR IN HET BOSCH. VAN ALLES WAT BOOZE WOORDEN. PRIJSRAADSELS. OPLOSSINGEN. Forsch en fier prijkte Grootvader Eik op een klein heuveltje in een groot bosch. Alle boomen keken naar hem op, niet alleen, ornaat hij op een hoogste stond, maar nog moer, omdat Grootvader Eik bij alle boomen in het bosch in hoog aanzien was. Hij stond daar ook al zóó lang, dat zelfs de oudste boomen zich in het bosch niet zonder Groot vader Eik konden voorstellen en geen hun ner dan ook wist, wanneer hg daar gekomen was. zacht suisde de wind door de takken der boomen. Die grappige baas hield veel van een verzetje en vond het wét leuk, telkens weer opnieuw wat harder te blazen, zoodat de gele blaadjes vroolijk met elkaar begon nen te stoeien en krijgertje te spelen, maar.als ze éénmaal van hun post weg gelopen en op den grond gevallen war an, konden zg hun oude plaatsje nooit weer innemen Met een bedroefd gezicht en een beetje rillend, want zijn bladerdak begon al dun te worden, stond een Kastanje afkeurend naar dit spelletje te kiiken. „Bah, wat zjjn mijn b'aderen toch kinder achtig!" bromde hti eindelük. „Gelukkig, dat mjjn kastanjes wijzer zijn, al kan ik zelfs her niet vasthouden. Maar zij stoeien niet vroolgk, als ze mij te zwaar worden en ik hen wel loslaten moet! M°t een doffen plof vallen zg dan naar beneden en splijten van akeligheid open, zooals een kind, als het verdriet heeft, met open mond begint te huilen. Kastanjes zijn bedroefd, dat ze van huis moeten en die domme bladeren zeuren net zoo lang, tot ze van huis mogen gaan en dansen dan nog van plezier! Ondank is toch maar 's werelds loon! Ja, ja; wij, Kastanjes, zijn diep te beklagen!" ..Wij Beuken, soms niet?" liet nu een hooge stem zich hooren. „Doen onze kin deren niet precies hetzelfde en zijn wg dus niet evenzeer te beklagen?" „Maar jullie zit toch nog aardig in je blad 'Ht Igkt maar zoo! Eén windje en die ordenende rakkers van b'adTen fla^der^n weg! Soms suizen ze nog een enkel woordje tot afscheid <*n daarmee moeten wij het dan maar doen!" -.Net als wij!" zei een Eik. één der vele kleinzoons van Grootvader Eik. „Dan ziin de Dennen en Sparren er vrii wat beter aan toe In één enkel opzicht zijn ze misschien mi^deoid. omdat z<> s'ec^ts naalden in plaats van Wateren hebben, maar.zrifc in den winder blijven ze prachtig groen, als wij geen enkel hl a ad jo meer hebben om eens een praatje mee maken. Als ik hot voor het kiezen had, word ik een Denneboom." .Hoor d&t eens!" zei plotseling een Den met een stemmetje zóó fijn als een naald. ,.Wie is er nu jaloersch od ons eentonig hestean?! Altüd d^zri'de j°pon te moeten dragen, waaraan slechts éénmaal per iaar in Mei of Juni een nienw. groen kantie gezet wordt, komt hun benhdenawaardig v/v>r! Nu. ik wil dan wel weten, dat ik meer dan genoeg van mün altijd eroene japon heb! Wat zou ik graag een geel of een brnin ja^je aantrekken ter afwisseling! 'k Geloof dat die heide kl°uron best zou den staanr Maar of 't nu mode of geen mode is, ik moet groen dragen, altnd groen! Wat is hof Wen toch eentonig voor mij en m\jn familie"' „Jullie Naa'db^oraen zijn ten minste nog iets aparts, terwgl w'n, Loofboomen. soms zóóveel op elkaar lijken, dat die domme stadskinderen ons niet eens uit elkaar kun nen houden Me* deze woorden mengde zich een Lin deboom in het gesprek. ,,'t Is natuurlijk wel prettig elk jaar een nieuwe jurk te krijgen, maar onze stam is toch altijd groen of grgs. Wat zou ik graag een Berk willen zijn met een mooi wit ftam- metje! En dat de menschen er ook zoo over denken, bewijst wel het feit, dat er dikwijls schilders in het bosch komen om het Ber kenlaantje te schilderen, 't Ziet er dan na tuurlijk wel heel anders uit dan in werke lijkheid, maar het spreekt toch vanzelf, dat menschen zoo iets moois slechts gebrekkig kunnen namaken". Grootvader Eik bad al dat dom gemopper tak-schuddend aangehoord. Hg keek eens naar al die mopperaars om zich heen. Hoe kwamen ze toch zoo brommig? Hadden ze dat soms van de menschen geleerd? In zijn jeugd was hij misschien ook wel eens onte vreden met z'rjn lot geweest en had hg het gaarne met dat van een ander willen rui len, maar sinds hij door alle boomen in het bosch als Grootvader Eik" werd aange sproken en hij een oude, verstandige Eike boom geworden was, had hii veel over de diügen nagedacht en al was hij in z^n leven dan ook nooit van huis geweest, hij wist toch, dat het een voorrecht was, in het bosch een p'aats te moge"» innemen. Dat hadden de voge's hem vrteld. als zij na hun verre reis uit het Zuiden in zijn dichte takken ne^te'd^n. En de Wintervorst had het in zijn oor gehlaz^n. als hü kond en naakt stond te rillen. Zelfs de men schen hadden tegon elk°av gez^d, als zij op een warmen dag midden in den zomer in zijn schaduw rust en verkwikking vonden: „Wat jammer, dat wg het heerlijk mooie bosch niet kunnen meenem°n! Wat -uilen wij er in de stad naar terug verlangen!" Met één enkel tak-gebaar legde Groot vader Eik daarom dien ontevreden boomen het zwjigen op. Eerbiedig gehoorzaamden allen. Ze waren toch wel wat beschaamd, dat zii zoo door de mopperkoorts die besmettelijke z^'ekte! waren aangetast en namen z;ch stellig voor. er nooit meer aan toe te geven, als dat akeHce gevoel weer in hun merg wilde doordringen. En terwül zn langzamerhand s'anerig be gonnen te worden, suisde het in Grootvader Eik,s krnin Luistert niet, als domme afgunst Rit-e't door uw bladerdak! Wee«t tevreden met uw leven! Leert dit aan den kleinoten tak. Dan zult gij gelukkig wezen. Hebt ge 't allen goed verstaan? i-- Maar er nu ook steeds aan denken En niet weer aan 't mopn'ren gaan! ANNIE O. Water dat tegelijk warm en koud lijkt. Het volgende eenvoudige kunstje leert je, boe water tegelijk warm en koud kan lg- ken. Dat klinkt al heel eigenaardig en toch is het zoo. Je zet drie bakjes vóór je op tafel. Het ééne moet gevuld zijn met warm water, het middelste met lauw en het derde met koud water. Nu stroop je je mouwen een eind op en steek je je ééne hand in het koude en je andere hand in het warme water. Je houdt ze er eenige oogenblikken in en steekt daarna Ke;de handen vlug in het middelste bakje De hand, die je eerst in het warme water hie'd zal nu koud aanvoe'en. terwijl ds hand. die ie in het koude water gehou den hebt. warm zal worden. Ret water m het nrdd»'ste bakie is dus volgens de ééne hand koud en volgens de andere warm en toch heeft dit water na- tuurlgV maar één temperatuur. Het kan onmncelrik warm en koud tegelük zijn, al lijkt dit voor bet gevoel dan ook nog zoo duidelijk. Alles is slechts betrekkelijk! Booze woorden, lieve kind, 'k Hoop. dat je 't zult wetenI Worden o zoo vlug gezegd, O, zoo traagvergeten 1 Booze woorden doen zoo'n pijn, Brengen zoo'n verdrietl Wil je dus dat leed niet doen, Spreek ze dan toch nietl R. WINKEL. Prijsraadsels voor de grooteren. I. Mijn geheel wordt met 12 letters geschre ven en noemt pen <m«d man 10 3 A 11 is een meisjesnaam. 3.6, 7, 8 is een ioogpos- naam, 1, 4. 11, 9 is een verblijfplaats voor som mi «se. d-er^n, o o io. 4 ïc =a]m me streek. 9, 10, 5, 1 is een wapen. Wie ic die goede man? n. Ik ben een lichaamsdeel van mensch en dier, plaats een lpffpr voor mij en ik ben een verbindingsplants Plaats *u nop 2 let ters ach Ier mii dan word ik een stad in België. Welke stad is dat? III. En boer gaat met mijn eerste naar mijn tweede, waar bet geheel hem wacht dat ge daan moet worden. Ra, ra, wat is dat? IV. Maak 4 rivieren of wateren, 2 in Neder land en 2 buiten ons land, uit de 4 volgende rijen van letters, ieder rijtje is een water: e, e, e, d, m, r, w. a. i, i, e, 1. v, g, h, n, t. ao, u, n. d. e, e, i, h, 1, c. s, w. De grooteren moeten deze 4 raadsels oplossen. Prijsraadsels voor de kleinere*. I. Mel a ben ik een kant. met o heb ik nooit hoeken, met n behoor ik tot de viervoptige dieren. II. Eene bloem van 10 letters. 10. 2, 7, leeft in dpn grond. 6 8 3 krijgt men in sommige winkels als men iets koopt, 3. 5, 0, 4 een ontkenning, 1, 8, 3 staat aan den hemel. III. Het tegenovergestelde van: rijk, krom, leelijk, jóng, oneerlijk, knap, opzichtig. De beginletters van die 7 woorden maken een woord dat een toestand aanduidt, dip niet aangenaam is. IV. 1, 2, 3 waarschuwt knecht of meid, 4. 5, 6 smaakt goed, al is 't bereid, Van 't zoo veracht en morsig zwiin. 7, 8 kan een maat sleehts 'zijn. 't Gpbeel noemt l\em. dien ge als een piet Aan 't hoofd van twist en ruzie ziet. De kleineren moe*"* «i deze 4 raadsels oplossen. OPT.ncciNGr.N nup PAAncrLS TTTT HET VOPTfïE VTTMVF.p 1. Het oog van den meester paakt het paard vet. 2. Vos, mos. bos. gros, lo9. 3. Spit, bergen, Spitsbergen. 4. Een griffel op een lei 5. Jan. Frans, Wim. Johan. 6. In ..deze zin" staat geen enkel voor zetsel. 7. De letter m. 8. Staart, taart. o

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1930 | | pagina 17