71sle Jaargang
Donderdag 2 October 1930
No. 40
EEN KGOGE LOSPRIJS.
Naar het Engelsch van V. M. METFILEY.
Beknopt bewerkt door
C. E. de Lille Hogerwaard.
Hoofdstuk XII.
13)
Dick en Lex slaakten tegelijk een kTeet
en Langridgc schrikte zóó hevig, dat hij bijna
zijn brandende toorts liet vaWen. Daarop
draaide hij zich om. beschutte de vlam met
zijn hand en keek de jongens aan.
De grootste verbazing stond op zijn ge
zicht te lezen:
..Jullie?! Hoe hoe komen jullie hier?"
Zijn stem klonk ruw en bijna boos. Hij
greep Lex bij zijn schouder en schudde hem
ongeduldig heen en weer. vóór Dick nog tijd
had te antwoorden.
..De Joden hebben ons dienzelfden avond
weer gevangen genomen en hierheen ge
bracht." zei bij. ..En het is dezelfde put, als
waarin onze steen verborgen was. Ze heb
ben 'm gevonden en wilden weten, wat er
op stond Maar natuurlijk hebben wij hun
dal niet verleid!"
,,En nu laten ze ons hier den hongerdood
sterven!" zei Lex met bevende stem. Hij had
ergen honger en dorst en was uitgeput van
ellende. Bovendien was de houding van
Langridge een teleurstelImg. de man scheen
de ontmoeting vervelend te vinden. Toen
hij echter weer sprak, waren zijn stem en
de uitdrukking van zijn gezicht veranderd.
„Jullie heht me leelijk laten schrikken!"
zei hij. ,.Tk wist een oogenblik niet. of ik
waakte of droomde, al had ik eigenlijk hee-
lemaal niet moeten schrikken, want ik heb
jullie gevolgd vanaf het oogenblik, waaróp
jo verdwenen was".
„Hebt u dat werkelijk?" riep Dick ont
daan uit.
„Ja, naluurlijk! Ik had toch beloofd je te
helpen! En ik raadde onmiddellijk, dat die
onverlaten je weer gevangen genomen had
den. Ik informeerde en hoorde, dat zij nog
dienzelfden avond Mogador in allerijl ver
laten hadden. Ik volgde hel 9poor, dat ik
nu en dan verloor, maar gelukkig terugvond,
totdat ik eindelijk hier aankwam."
..Hoe wist u. dat ze ons hierheen gebracht
hadden?" "vroeg Lex.
„Ja. dat vond ik uit. Jullie weet nog niet
eens. wat voor een Sherlock Holmes ik
ben!"
„We zijn u erg dankbaar", zei Dick har
telijk.
„O, ik deed het met plezier, want ik mag
juilie heel graag lijden!" antwoordde Lang
ridge.
„Daar boffen we bijl" zei Djck weer. „Kijk
hier is de steen, precies zooals het in orrs
boekje slaat. Wat een geluk eigenlijk, dat
ze ons hierheen gebracht hebben!"
„Ja. AU het in een boek stond, zou je het
niet gelooven! Dit i9 dus de beroemde
steen. Het lijkt mij het beste: de letters en
teekens over te 9chrijven om daarna zoo
vlug mogelijk uit dit onhergbergzame oord
weg zien te komen".
„Zouden we eerst niet wat kunnen eten?"
vroeg Dick nu.
„Jullie hebt dus honger! Wacht maar
even!"
Langridge klom nu vlug langs het touw
omhoog en kwam even later met een stuk
brood, wat vijgen en een flesch rozijnenwijn
terug.
„Eet en drink zooveel je wilt", zei hij gul.
„Intusschen zal ik het overschrijven".
Hij haalde nu een zakboekje en een pot
lood te voorschijn en schreef alles nauw
keurig over
„Ziezoo! dat kunnen we gemakkelijker
meenemen dan den steenI" zei hij eindelijk
lachend. „En ik geloof, dat we verstandig
zouden doen met het opschrift uit te krab
ben. Die onverlaten zullen stellig terug
komen en zij mochten nog eens ontdekken,
wat het beteekent en ons tenslotte nog vóór
zijn!"
Dick en Lex gaven hun vriend gelijk, na
eerst nauwkeurig het door Langridge ge
schrevene met den oorspronkelijken tekst
vergeleken te hebben. Daarna maakten zij
met behulp van een groot mes de teekens op
den steen onleesbaar.
Toen zij hiermee klaar waren, klommen
zij naar boven en haalde Langridge het
touw in. Het was heerlijk weer vrij te zijn
en de frissche lucht in te ademen. Aan een
paar boomen stonden twee muildieren vast
gebonden-. liet ééne was gezadeld en het
andere met een zwaar pak beladen.
„We moeten maar onmiddellijk maken,
dat we wegkomen", zei Langridge. „Als de
Joden weer mochten verschijnen, zou de
ontmoeting wel eens heel onaangenaam
kunnen zijn!"
Dick en Lex waren het hiermede geheel
eens en het kleine gezelschap zette zich in
beweging Langridge liep en de jongens re
den om beurten op het ééne muildier.
Na eenige uren besloot Langridge te kam
peeren.
„Ik heb maar een kleine tent", zei hij.
„Maar jullie kunnen er best samen in; dan
zal ik builen de wacht houden".
Dick's protest was slechts zwak en vóór
er een kwartier verstreken was. waren de
beide jongens vast in slaap.
Het leek hun nauwelijks een paar minu
ten la Ier, toen zij door Langridge wakker ge
maakt werden.
Hun vriend keek angstig, terwijl hij kortaf
zei:
Sta onmiddellijk op! We moeten verder.
Er dreigt gevaar!"
,,Wat voor gevaar T' vroeg Dick, die
evenals Lex plotseling helder wakker was.
„We zijn bespied en de tijden zijn heel
onrustig. Er is verdeeldheid tusschen den
tegenwoordige Sultan Abdul Aziz en zijn
broer, Mulai Hafid, den kroonpretendent.
Ik kan jullie die heele geschiedenis niet
met een enkel woord uitleggen, maar als
het mannen van Mulai zijn, verkeeren wij
in groot gevaar. Zij weten, dat ik de tegen
partij steun, en stellen alles in het werk
j om mij in handen te krijgen. Ze kwamen
van de bergen en wij moeten dus in de
I richting der rivier trekken."
Onder het spreken had Langridge haastig
de tent en het kleed opgerold. Hij scheen
erg onrustig te zijn en zijn angst deelde
zich aan do jongens mee.
Hij laadde nu zijn beide geweren, hield
er één in de hand en liep weer door. terwijl
de jongens om beurten reden.
„We gaan in de richting van Rabat", zei
Langridge. ,,Als we het er dus goed afbren-
i gen, zullen we jullie schat op het spoor
komen."
Hij sprak op eenigszins spottenden toon,
doch dit ontging den jongens. Zijn woor-
I den monterden hen bepaald op en daar zij
niet van de binnenlandsche twisten in
Marocco op de hoogte waren, drong het
gevaar, waarin zij en hun metgezel ver
keerden, niet tot hen door. Zij waren
slechts vervuld van hun eigen belangen.
Er gebeurde echter niets bijzonders vóór
zij stilhielden om te eten. Plotseling uitte
Lex een kreet van schrik en wees hij in de
richting, waar zij vandaan kwamen.
Lick on Langridge keken om en konden
duidelijk een ruiter onderscheiden. In het
volgend oogenblik was hij echter ver
dwenen.
,,Ze zijn ons op het spoor 1" riep Lang
ridge somber uit. ,,'t Is één van Mulai's
mannen. We moeten de rivier oversteken.
Aan den anderen kant ligt een dorpje, waar
we veilig zullen zijn."
Zwijgend vervolgden zij hun weg. Ns
eenigen tijd hadden zij de rivier bereikt,
die niet diep, maar zeer verraderlijk was.
„We moeten een doorwaadbare plaats
zoeken", zei Langridge. „Onze eenige kans
is: den overkant te bereiken, vóór zij ons
ingehaald hebben ze schijnen niet veel
haast te hebben."
Plotseling riep hij echter ontzet uit:
„We zijn aan alle kanten omringd en
verloren !Het eenige, wat wij doen kunnen
is: langs den oever voortloopen en een
eind verder de rivier oversteken, al is onze
kans om te ontsnappen, dan ook uiterst
gering."
Van alle kanten zagen de jongens nu
gewapende lieden. Er wa9 werkelijk geen
ontkomen aan
Terwijl hij 'n half-gesmoorden kreet uitte,
gaf Langridge een ruk aan de teugels en
trok de muildieren naar den oever der
rivier. Zij snoven zenuwachtig en secenen
niet veel lust te hebben het water over
te trekken. De stroom was hier dan ook
veel te sterk.
Het kleine gezelschap werd nu dooT do
hooge oevers aan het oog van hun vervol-»
gers ontrokken. Hun vervolgers meenden
misschien, dat zij de rivier overgestoken
waren om echter aan den anderen kant in
de handen van hun partijgenootcn te
vallen.
Zij hielden zooveel mogelijk den oever
der rivier, doch hier en daar was deze zóó
steil, dat de muildieren door het water
moesten waden.
Zoo kwamen zij met moeite vooruit en
juist toen zij begonnen te hopen, dat zij hun
vijanden ontloopen waren, slaakte Dick een
kreet van schrik. Langridge volgde zijn blik
en zag op den anderen oever een ruiter, dio
dreigend met zijn geweer rwaaide.
Hij verloor echter geen oogenblik zijn
kalmte en legde op den ruiter aan Deze viel
onmiddellijk uit het zadel
Langridge gooide het pak. dat het tweede