IOOGE LOSPRIJS.
agelsch van V. M. METHLEY.
eknopfc bewerkt; door
LILLE HOGERWAARD.
Hoofdstak VHI.
hadden nog niet lang geloopen,
keling tegen zijn broertje fluis-
ns! Een heele karavaan! Wat
schen en kameelen!"
ons achter deze struiken ver-
listerde Dick terug. ..Wat zien
ezelig uit!"
vel -wilden!" vond Lex.
nderdaad een lange rij ka-
lar beladen met koopwaar
oor een aantal woest-uitziende
sigen waren in lompen gehuld.
'Q tunieken. Zij maakten met
armen en beenen en donkere
zeer ongunstigen indruk op
er onder hen blijkbaar ver
van meer aanzien Zij droe-
itle gewaden met kappen, die
ïun gelaatstrekken verborgen,
eden op muilezels en paarden,
er één bij. die liep
iep Dick heel verbaasd uit:
eens naar dien langen man
:er. Hij is precies zoo gekleed
derdaad het geval. Vanaf zijn
ot aan zijn muilen zonder
bij in elk opzicht op den gids
het niet!' zei Lex. „Zijn
?l langer dan van dezen man!"
irlijk is hij het niet! Hoe zou
en. domme jongen! Ik bedoel
ar mee, dat we hier in Ach-
Marokko zijn!"
ijna een kreet van blijdschap,
zich nog bijtijds. „Is het
vroeg hij slechts,
het zeker," antwoordde de
ijk, die menschen zien er alle-
an de vriendelijke, innemende
Achmet dacht, was hij op
schuilplaats te verlaten en
ravaan te voegen, maar Dick
m er aan, dat waarschijnlijk
len zou kunnen verstaan. Bo-
!n de woest-uibziende mannen
en dreven, hem niet aan.
was de karavaan voorbij, of
:n tweede van den anderen
een derde en een vierde,
het een voorname veTkeers-
bleven de jongens naar de
le karavanen kijken, maar
nen ze toch te beseffen, dat
ri.oest worden.
„Kijk eens, Dick," zei Lex, „we kunnen
niet blijven wachten en wachten! Ik verga
van den hongerI"
„Ik ook!" zei Diok, „Als ik maar wist,
wat we doen moesten! De blik van die in
lompen gehulde mannen bevalt mij nietl
't Zal daarom 't beste zijn: hier te blijven,
totdat er iemand alleen voorbijkomt.
Dat is natuurlijk minder gevaarlijk!"
„Ja!" gaf Lex dadelijk toe. „Voor één
man kunnen we gemakkelijk wegloopen,
als tiij griezelig doet! Ik wou alleen maar,
dat hij kwam!"
Reeds stond de zon dicht bij den hori
zont en liep de dag ten einde. De laatste
karavaan was de stad binnengegaan, toen
Dick plotseling fluisterde:
„Kijk daar komt iemand aan! Ik geloof,
dat hij alleen is!"
Lex meende hel ook en hoopte het vurig.
„Laten we hem tegemoet gaan!" stelde hij
voor.
De jongens verzamelden nu al hun moed
en gingen op pad.
Het was een oude man, die naderbij
kwam en een zwaar beladen ezel aan den
teugel leidde. Hij had een langen, vuilen
baard, die bijna tot zijn middel reikte, een
haviksneus en het type van een Jood. Ach
ter hem liepen een paar kameelen, die door
een touw aan den ezel verbonden waren.
De jongens bleven staan wachten. Ver
baasd keek de oude man hen aan, terwijl
hij allerlei woeste gobaren maakte en een
taal sprak, welke zij niet verstonden. Ein
delijk dwong hij zijn ezel voort te loopen.
„Balak!" riep hij maar steeds. „Ba-lak 1
Balak!"
„Ga uit den weg!" bedoelde hij blijkbaar,
maar natuurlijk keilde Dick noch Lex een
woord Arabisch. Wel meenden zij het te
begrijpen, doch zij weken niet. De ezel vond
het best stil te staan; hij had geen haast
om zijn weg te vervolgen.
Eindelijk scheen iets in het uiterlijk der
jongens den man op te vallen. Hij stapte ten
minste af en nam hen van het hoofd tot de
veoten op. Hij sprak nog steeds, maar len
slotte drong het toch tot hem door, dat ze
hem niet verstonden en nam hij zijn toe
vlucht tot het maken van allerlei tcekens.
Doch ook deze werden niet begrepen en
de zaak begon er vrij hopeloos uit te zien.
toen de man op eens vroeg: „Inglie?"
(Engelsch).
Dick knikte heftig. „Ja, Engelsch!" ant
woordde hij en voegde er nog aan toe:
„Schipbreuk geledenI"
De oude man 9cheen echter alleen het
eerste te verstaan. „Tnglis, Tnglis," herhaalde
hij steeds voor zich heen op een toon.
alsof dit hem plezier deed. Het gesprek zou
naar alle waarschijnlijkheid op niets zijn
uitgeloopen, ale Lex plotseling niet een goe
den inval gehad en op zijn mond gewezen
had. Dick deed nu hetzelfde en zoo wisten
zij den ouden man Ie beduiden, dat ze hon
ger laadden.
Deze begreep hun taal zonder woorden
en bond zijn dieren aam de struiken vast
Daarna begon hij een vuurtje te 9token en
zijn maaltijd gereed te maken. De jongens
die niets liever wilden dan den ouden man
te vriend houden, hielpen hem een handje
door droog brandhout te zoeken en eenige
andere handreikingen te doen. De kameelen
moesten nu gaan liggen en werden gedeel
telijk van hun zwaren last bevrijd Hij
spreidde voor elk dier een kleed op den
grond uit en gaf hun te eten.
Eindelijk begon hij voor zichzelf en de
jongens te zorgen. Het water in den ketel
die boven het vuur hing, kookte en hij
maakte nu een eigenaardig brouwsel, dat
voor thee moest doorgaan. Hij gaf den jon
gens er een soort brood bij en hoewel Dick
zijn poriie critisch bekeek, viel Lex onmid
dellijk op de zijne aan.
„Vooruit, Dick! Je moet wat eten! Het
smaakt veel beter dan het ruikt!" zei hij.
De jongens knapten door het vreemde
maal toch wat op en de oude man herhaalde
9teeds het woord „Inglis,"
Dick en Lex gingen nu weldra slapen
zoo maar op den grond! De Jood scheen
niet van plan zijn dekens met hen te deelen.
Bij het aanbreken van den dag werd hun
weer een zeer eigenaardig maal verschaft.
De oude man bracht hen nu naar een
plek, waar hoog kreupelhout stond en gaf
hun door allerlei teekens te kennen, dat
zij daar op hem moesten wachten. Daarna
verdween hij met zijn dieren in de richting
'der stad.
„Laten we 't maar doen," zei Dick; „hij
ziet er wel erg vuil uit, maar hij geeJt ons
ten minste te eten. Ek zou me geen raad
weten, als hij ons in den steek liet!"
De jongens bleven dus wachten en daar
de oude man eten voor hen achtergelaten
had, begrepen zij, dat hij niet gauw terug
zou komen.
Dit bleek inderdaad het geval te zijn,
want het was reeds laat in den middag,
toen hij er eindelijk weer met zijn kameelen
en zijn ezel aankwam. Bovendien was hij
vergezeld van een jongen van een jaar of
vijftien. Deze droeg, evenals de oude man,
een lange, zwarte jas en een zwart mutsje
en zag er zeer sluw uit. Tot groote verba
zing der jongens waren zijn eerste woor
den „Bonjour M'sieurs!" Het klonk alleen
een beetje vreemd, daar zijn uitspraak verre
van zuiver was.
Nu hebben we reed9 gehoord, dat de
Moeder van Dick en Lex een Fransche van
geboorte geweest was. Zij hadden hierdoor
die taal vlot leeren spreken
„Bonjour," antwoordde Dick.
„Bonjour," zei de jongen weer. „Bonjour,
Anglais?" (Engelsch).
„Qui-Anglais," zei Dick, die voud, dat ze
hiervan nu toch langzamerhand wel over
tuigd moesten zijn. Zij schenen er echter
het grootste gewicht aan te hechten, al be
grepen de jongens de reden hiervan niet.
De oude man wreef zich vergenoegd in de
handen en de jongen babbelde van alles door
elkaar.
Van bet gesprek, dat nu volgde, ging
voor de jongens veel verloren; zij begrepen
er echter uit, dal de jongen Abbas heette