OPLOSSINGEN.
RAADSELS.
„KJaar", dacht Rawaar, „klaar, Hoe kon
l nu. De dag begint pas.
Och, kaboutertje Rawaar had heelemaal
rgeten, dat er kaboutertjes zijn, die nog
eten beginnen, als elftjes zich al -moe ge-
rkt hebben. Rawaar werkte ook heel
rd. maar hij deed het op andeTe uren van
n dag.
Toen, voordat Rawaar er op bedacht was,
md Wisla op en vloog het kamertje uit.
zweefde het trapje op. Rawaar liep haar
p achterna, maar hij kon haar niet meer
:aten. Ze hadden elkaar ook geen hand tot
cheid gegeven.
lij kon alleen nog roepen: „Groet de
dere elfjesl" en Wista riep terug: „Dank
wel,' Rawaar 1"
let kaboutertje ging weer naar zijn ka-
,-lje terug. Wat lag daar op den grond?
is dat een grijs steentje?
lij raapte hei op. Neen, het was geen
entje. Het was net een grijs stukje was.
1 rook geurig. Dat had Wista verloren,
waar zou het haar terugbrengen. Hii
ate het in de zak van zijn jasje.
lawaar zette zich weer op zijn stoeltje en
2 over Wista zitten droomen.
loe was zij toch gekleed geweest? Ra
ar wist het niet Haar oogen, die had hij
ien. Net avondwolkjes, die door de on-
gaande zon belicht worden.
Jaar wat voor een jurkje had zij toch aan-
ad? Rawaar had er niet op gelet,
laar stem. die was lief geweest. Maar,
:ht Rawaar. zij behoeft mij niet met zoo'n
iend stemmetje op dién grooten weg te
ken. Ik zal loopen waar ik wil. Dan mag
wel een groote reus komen, om mij tegen
houden.
ien paar dagen later, Rawaar had dien
ht slecht geslapen en was vroeg opge-
3ii, om wat te wandelen, vond hij in zijn
i. die om zijn holletje was aangelegd, een
3 chtige vuurrood© roos. Het was net of de
2 s geschreid had, zoo nat was zij van de
tenddauw.
Die is voor Wista", dacht Rawaar.
L laar Wista wist wel. dal Rawaar haar
roos alleen in gedachten gaf. Brengen
am Rawaar haar niet. Rawaar bleef maaT
M jen op dien donkeren weg en kreeg
sds meer leelijke gedachten.
a >e eene keer dacht hij: .,Ik ben niet mooi,
n u dat zwarte, magere kaboutertje is veel
111 ijker dan ik. Die lijkt wel een aap. Een
e ere keer zag hij een heel klein kabouter-
c, dje en toen zei Rawaar: „Och, wat is
'a kindje leelijk. Hij lijkt op zijn vader.
33 i neusje zit scheef aan zijn gezicht".
egen de kaboutertjes zei hij:. „Jullie zijn
ael knap. hoor!"
laar in zijn hartje dacht Rawaar: „Ik
het veel beter. Jullie zouden hel best
mij kunnen leeren." Van zich zelf zei
„Ik kan niet veel."
laar in zijn hartje dacht hij: „Jullie
>s slen maar eens weten, wat ik allemaal
a. En als hij aan Wista dacht, kon hij
r j anders denken, dan dat Wista net zoo
als bij.
ch, het kwam allemaal door dat donkere,
;ai! ikelende weggetje. En Wista kon er niets
ine doen. Zij hield zoo veel van boomen,
ag men, vogels, en de zon. Maar Rawaar
uoi wat plagerig. Als Wista op dien mooien
v zweefde, kwam Rawaar uit zijn hol-
of werkplaats en op een drafje holde
:lfc naar dat kronkelende paadje. Wista
.te: nu niet meer in de zon gaan vliegen,
bi bleef nu maar bij haar holle stammetje,
hel ten boom hing zij een stukje mooi glas.
zi het licht er op viel, kaatste alle licht-
1 altjes terug en dan was het stukje glas
eei een zonnetje. Maar de echte zon was
niet. Zij liet een speeldoosje spelen, «lat
iai ilemmetjes van de vogeltjes nabootste.
iou och, liet waren niet de echte vogel-
r mietjes.
zi! ij strooide bloemengeur in haar wo-
,us cje. Maar ook dat was niet de reuk van
nde bloemen. Maar Wista dacht: „Eens
ice it alles weer in orde." En dat was
d& zoo.
d ^ant op een avond liep Rawaar over zijn
1 paadje en in zijn hoofd woelde weer
a lei verkeerde gedachten. Toen dacht Ra-
li' r ineens:
ito JaaT Rawaar, ben jij nu hetzelfde ka-
lerlje van VToeger. Jij, die zoo wilde
Ken, dat alle kaboutertjes gelukkig zou-
worden. Heb je nu een reus noodig, om
je tegen te houden. Dat kun je toch wel
zelf!"
Toen nam Rawaar een kloek besluit. Dien
avond ging hij niet lezen, maar hij kroop
vroeg in zijn bedje. En den volgenden mor
gen heel vroeg, de kabouters en de elfen
sliepen nog, daar kroop Rawaar uit zijn hol
letje en stapte met flinken pas over dien
breeden, mooien weg. Net kwam de zon bo
ven den horizon.
Wat was het buiten heerlijk! De vogels
zongen hun ochlendliedje. De bloemen, nog
nat van den dauw, hieven hunne kopjes op
en de kelkjes openden zich. De weg zag goud
van liet zonnelicht. Aan den hemel waïen
wolkjes met gouden randjes. „Net de oogen
van Wista" dacht Rawaar. Toen viel zijn
oog op zijn jasje en dat jasje was van voren
nel van. goud. „O", dacht Rawaar, „wal zal
de weg dan mooi zijn, als ik me even om
draai". Hij keerde zich om enneen
maar, hoe prachtig was dc wég! Alles, alles
net goud: de wolkjes, de boomen, de strui
ken, het gras, de bloemen, de weg....
Maar toen moest Rawaar ineens lachen.
Wat zag hij daar? Van zijn voeten tot dicht
bij zijn holletje viel langs den weg zijn
schaduw. Wat een lange beenen had hij nu!
„Kijk, nu ben ik zelf de reus, die mij te
gen moet houden", dacht Rawaar. Vlug
keerde hij zich om en liep op een drafje
naar zijn werkplaats, nam latten, hamer en
spijkers en keerde weer naar den weg terug.
Voor beide ingangen van het kronkelende
paadje timmerde hij vlug een hekje. Zie
zoo, nu kon hij noch een ander er weer in.
Maar och, wat stonden die witte hekjes
nu leelijk in die mooie laan. Dat kon zoo
niet blijven. Vlug ging hij latten en gereed
schap opbergen en keerde terug met een
potje groene verf en een kwast. Toen schil
derde hij de beide hekjes mooi groen. Maar
het was nog niet naar den zin van Rawaar.
Toen de pot opgeborgen was, draafde hij
naar zijn tuintje en groef tien mooie rozen
struikjes uit den grond. Hij legde ze voor
zichtig op zijn kruiwagentje en reed het wa
gentje naar een der hekjes. Voor hel hekje
plantte hij vijf rozenstruikjes. Hier en daar
hechtte hij de takjes aan de latjes vast en
zoo werd hel hekje een prachtig rozen-
hegje van schitterende vuurroode rozen. Zoo
deed hij ook met het andere hekje.
Zie zoo. dat werkje was gedaan. Wal wa
ren die rozenhegjes mooi. Het was net, of er
een verborgen kasteel achter lag.
Maar nu zou hij ook naar Wista gaan. Hij
moest haar nog altijd het stukje was terug
brengen. Eerst sneed hij de mooiste roos af,
die aan de hegjes groeide. Die moest voor
Wista zijn.
Toen Rawaar bij den hollen boom kwam,
waar Wista woonde, kwam zij juist naar
buiten. Zij zag Rawaar.
„Dag Rawaar", zei Wista.
„Dag Wista" zei Rawaar en zij gaven
elkaar de hand.
Toen zei Rawaar: „Ik kom je dat grijze
stukje terug brengen, wat je laatst bij mij
verloren hebt. Wat ?uikt het lekker. Mijn
jasje geurt er van. Hier is het" en hij haalde
het geurende stukje uit zijn zakje.
..Vindt jij, dat het zoo fijn Tuikt", zei
Wista. ..dan mag je het houden".
..Dank je wel Wista", zei Rawaar, maar
deze roos is voor jou".
.,0. Rawaar. dank je wel", zei Wista.
„Wat ruikt zij heerlijk en wat is zij
prachtig. Zij is net zoo rood als vuur" en
Wista verborg haar neusje tusschen de fijne
blaadjes.
Toen vroeg Wista: „Kom je nu bij mij een
ei'k el napje dauwdroppeltjes drinken, of heb*
je liever wat honing?"
Rawaar ging graag naar binnen. Het liefst
wilde hij wat dauwdroppelljes drinken. Het
was een moeilijke ochtend geweest. Toen
vertelde Rawaar van den mooien weg en de
twee rozenhegjes.
Wista was blij. ..Ik kom gauw eens kij
ken", zei ze. Zij begreep dat alles nu in
erde was.
'Na een poosje namen ze met een stevige
Hand afscheid van elkaar. Wista kon weer
in de zon gaan vliegen en Rawaar zou weer
mooie gedachten krijgen en weer goede
bouwplannen kunnen maken.
Nog dikwijls ontmoetten Rawaar en Wista
elkaar op dien zonnigen weg en dan groetten
zij elkaar altijd als de beste vrienden.
A. VOORA,
OPLOSSINGEN DER RAADSELS UIT HET
VORIGE NUMMER.
1. Zaad, daad, naad, raad.
2. Wanneer zijn schip vastzit aan den
grond, want dan is varen de redding.
3. Een' schrikkeljaar.
4. Klok, kolk.
B. Heerlen.
6. Een ei.
7. J
lam
Jacob
Pop
b
8. Wie kaatst moet den bal verwachten.
RAADSELS VOOR ALLEN OM UIT TE
KIEZEN, DE GROOTEREN 4. DE
KLEINEREN 3.
I.
Ingezonden door Lena v. d. Lucht.
Welke peer kan men niet opeten?
II.
Ingezonden door Simon Wijnnobel.
Van 12 brandende .kaarsen worden er i
uitgeblazen, hoeveel kaarsen blijven er
over''
III.
Ingezonden door Ali Verdoorn,
x een medeklinker.
x wal kleine kinderen elen,
x een vrucht met pitjes.
X x x x x x x het gevraagde woord.
x een groote misdaad.
x een vaartuig.'
x een medeklinker.
Het gevraagde woord is iets, dat velen
nu meekregen voor de vacanlie, voor velen
goed, voor anderen minder goed.
IV.
Ingezonden door Willy de Neys.
Verborgen boomnamen.
De bal viel in de sloot.
Sparen doel garen, zegt het spreekwoord.
De kachel staat op zolder.
V.
Ingezonden door Marie van Veen.
Wie is het, die alleen maar gaat
Als men hel met een zweepje slaat?
VI.
Ingezonden door Koosje Nieboer.
Welk werk kan men het besle in donker
zien?
VII.
Ingezonden door Tinus v. d. Born. 5
Op twee beenen
Zonder voeten
Loopt zij over 't witte blad.
Zonder tongen
Kan zij spreken,
Deftig, sierlijk, rad en glad.
vra. i
Ingezonden door Jaap Koolhaas,
Voor oud en jong, voor groot en klein,
Zal 't eerste deel vaak nuttig zijn.
Als lood zoo zwaar i3 't tweede deel
Veel zwaarder zelfs dan 't geheel. ,i
a