UW BOEKHOUDING IN ORDE
71gte Jaargang
LEIDSCH DAGBLAD, Zaterdag 28 Juni 1930
Derde Blad No. 21558
RUSTIEKE SCHOONHEID.
ANECDOTA LEIDENSIA.
EEN WANDELING DOOR
DEN LEIDSCHEN HORTUS.
NI.VA TA ND PASJA
m Buitenl. Weekoverzicht
li.
De weg naar ,,De Vink" is sinds onheug
lijke tijden een geliefde wandelplaats der
Leidenaars geweest, 't Behoeft geen ver
wondering te baren. Men was buiten de
[Witte Poort onmiddellijk in gezelschap van
water en weide en statig geboomte, ele
menten die in hun eidelooze variatie de
aantrekkelijkheid van het Hollandsche
landschap vormen. Intusschen heeft de stad
zich ook naar de Zuidzijde uitgebreid en
thans moet men zijn ter hoogte van Ter
Wetering, de bekende villa van wijlen Prof.
Kamerlingh Onnes, om tenminste links een
vrij uitzicht te krijgen, 't. Is hier evenwel
nog ma.r half landelijk. Een aardig weg
getje ter weerszijden begroeid met knot
wilgen voert het land in, maar er staat een
waarschuwend bord aan den ingang.
Rechts hebben we den houthandel van
'de firma Noordman, boven welk gebouwen
complex zich de gelukkig nog keurig onder
houden molen „De Heesterboom" verheft.
Het met riet bekleed© molenlichaam is
uiterst bevallig van vorm en de kleine
ruitjes in den molen maken een geestig
effect. Als we onze Hollandsche molens
nauwkeurig bekijken blijkt het, dat er
evenveel variatie in den bouw is als in die
van onze oud-Hollandsche gevels. We zul
len dit nog herhaaldelijk opmerken. Slechts
vergelijke men nu al vast deze „Heester-
(boom" in gedachten even met „De Valk",
idie zooals men weet geheel van gele bak
steen is en hooger moest zijn dan de eerste
met het oog op den vrijen windvang.
Zijn we het geheele terrein van den hout-
Handel gepasseerd, dan. hebben we links
.voor ons het gezicht op den flauwen bocht
van den Ouden Rijn prachtig afgesloten
'door het geboomte van Ter Wadding in
vollen zwaren zomertooi. Het Galgewater
.Wekt hier door zijn breedte nog even herin
neringen aan den ouden tijd, toen de groot
vorst van Europa'8 stroomen hier machtig
zijn wateren naar de Noordzee stuwde De
ranke gieken 'en wherries der roeiende
jeugd schieten licht en rhythmisch over
het. water. Ranke kano's huppelen over de
lichte deining. De fabrieksterreinen aan
'de overzijde brengen ons in herinnering
de uitgebreide rioleeringswerken welke
Leiden onderneemt en de depots van de
Shell herinneren er ons aan, hoe Nederland
ëen belangrijk aandeel heeft in de wereld-
voorziening van petroleum en haar bijpro
ducten.
Rechts van den weg ontdekken we wel
dra een rij moderne landelijke huizen en
de tijd is wellicht niet verre, dat de geheele
Haagweg tot „de Vink" bebouwd is. Nie
mand kan ons evenwel het gezicht op het
mooie water benemen, onder den helderen
of bewolkten hemel, altijd anders van toon
en stemming.
Bij de brug over den Kleinen Vliet"
blijven we even staan, om naar alle zijden
het landschap op te nemen. We ontdekken
niet ver van ons af in het land nog een
miniatuurmolentje: een z.g. „Aanbren-
gertje". Deze „Aanbrengertjes" vond men
vroeger in Friesland vele. Zij dienen slechts
om een heel klein poldert je of „krite" te
bemalen, dat slechts heel weinig in peil
verschilt met de omgeving. Het is eigen
lijk een „wipmolentje", dus van het type,
dat men aan den Maredijk en bij Poelgeest
vindt. Aan het draaibare bovendeel is een
vrij grooten „staart" bevestigd, welks ver
ticale vlak het molentje steeds op den
wind houdt gericht. Gewoonlijk hebben
deze „Aanbrengertjes" geen vijzel en ook
geen scheprad. Ze hebben meestal een
verticaal gestelde as met schoepen, die in
een kuip draait en door groote snelheid
het water centrifugeerend opvoert. Het
'exemplaar, dat u vanaf de brug over de
z.g. „Kleine Vliet" kunt zien, is wel bij
zonder klein.
Wij wandelen nu langs ,,'de Vink" en
slaan linksaf den weg in naar Voorschoten.
Onze bedoeling is, om over „Alleman*
geest" en de „Lammebrugnaar Leiden
terug te keeren. Bij „Ter Wadding" blij
ven we een oogenblik staan en genieten
van de prachtige boschpartij. Aan onzen
voet het stille spiegelende water van d°
,-Eine alte Geschichte".
Es ist ëine alte Geschichteeen joncman
minde een meisje... si conden malkander
niet crijghen... en dies kroop het bloed,
waar het niet gaan kon. In 't kort: een
verhaal van eene schaking.
Er was eens in Den Haag een zekere
Spanjaard het verhaal speelt in 1595
met name Alfonso Cacho de Cantoulo, die
verliefd was op de dochter van den Haag-
schen raadsheer Nicolaas Brunincks. Al
fonso en Catharina aldus de naam van
Bruninck's dochter mochten langs wet
tigen weg niet samen de groote stap wagen,
die men „huwelijk" noemt en derhalve
besloot de Spanjaard het meisken te scha
ken. Alfonso, „wezende zooals in de
stukken te lezen staat een jong man
van matelike stature, bruin van aangesigt
en van haar" had den I7en December
1595 des avonds tusschen 5 en 6 uur zijn
geliefde, mitsgaders een page en dienst
maagd, in een wagen van den wagenaar
Heinrich Hintgen, van Den Haag naar
Leiden vervoerd en was daar tusschen 7 en
8 uur gearriveerd. Mees Joostensz, de eige
naar van de Stads huizinge en herberge,
gelegen buiten de Witte Poort in de voor
stad binnen de vrydom der stad Leiden,
had, nadat hij de valbrug gelicht en ge
sloten had, den wagen zien aankomen,
waaruit een Jonker en Jonkvrouw stapten,
die voor hen, benevens voor den page, de
dienstmaagd en den voerman logies begeer
den, zeggende: „wyst ons een kamer,
maak goed vuur en het eten haast vaardig,
wij hebben grooten appetyt". Mees Joos
tensz kende den Jonker; hij had hem meer-
gTacht, die op deze stille en warme zomer
dagen in bijna roerlooze rust ligt. Er drijven
hier en daar wat kroostsliertener springt
een zilveren vischje omhoog.
Aan den overkant een breed gazon mee
bloemgewas bezoomt dat zich tegen de
stammen van het hoogopgaand geboomte
vleit. Achter het hout zeuren de kippen-
Omhoog koeren een paar ringelduiven. Mus-
schen kwetteren en spreeuwen kweelen. Een
merel kweelt een paar verliefde stTophen.
Een vinkenpaartje schiet in 't struikgewas
't Is anders opmerkelijk hoe weinig vinken
we dezen zomer, ook te Wassenaar zien.
Er schijnt een razzia onder deze vriende
lijke zangers te zijn gehouden.
„Ter Wadding" ligt prachtig tusschen
het geboomteeen echte ouderwetsche Hol
landsche buitenplaats. De 6tce zelf schijnt
heel oud te zijn. „Ter Wadding" wordt
reeds genoemd in een naamlijst van goe
deren, een z.g. blafferd, van de UtrechtscAc
Sint Maartenskerk, die dagteekent uit
omstreeks 800. Er lagen toen reeds mansi,
d.w.z. hoeven met 12 of meer morgen land,
wat niet behoeft te verwonderen als men
den huidigen toestand nagaat, zooals die
toen ongeveer was: De Rijn een breede
stroom, waarin vlak bij de bocht kleinere
rivieren uitmondden en langs den Rijn -.-u
de „Kleine Vliet" oorspronkelijk Romein-
sche heirwegen. Het huis, zooals het er
thans staat, dagteekent uit de 18de eeuw
en is van 1770. De gevelverdeeling is klas-
sicistisch met toepassing van barokvormen.
De middenpartij herinnert aan sommige
woningen op het Rapenburg met versie
ringen van baTokkrulwerk. De klassieke
limpan is hier op zeer origineele wijze uit
gevoerd, doordat de opgaande zijden van
den lagen driehoek geheel tot flauwge-
bogen lijnen van allerlei krulwerk zijn ver
vormd.
In den limpan ziet u als eenige versie
ring de klok met den naam van de buiten
plaats. Op de hoeken ziet u nog fraaie
gebeeldhouwde bekroningen van de dak
lijst.
Het landelijk karakter van dë buiten
plaats wordt nog versterkt door de daar
naast gelegen boerderij „Bouwlust", waar
van het voorste gedeelte is gemoderniseerd.
Het achterste met riet gedekte gedeelte
schijnt nog iet-s van den oorspronkelijken
staat te vertoonen. De bijgebouwen zijn
heel bevallig en doelmatig op het achtererf
gegroepeerd.
Daarna volgt de fraaie moderne boer
derij „Vredebest".
Op deze hoogte wenden we ons even öm
ën willen we even genieten van het ge
zicht, dat we hier op Leiden hebben met
zijn hooge statieuze kerken en vele kleine
torentjes. Als we nu verder wandelen komen
we voor een kort laantje van hoog op
gaand hout en struikgewas. We willen even
Van den weg afgaan, tien passen maar,
een ophaalbrug brengt ons voor 'n boeren
erf, waarop een oude woning met riet ge
dekt. De raamverdeelmg links is sober en
heel goed. Rechts is een „opkamer" boven
den kelder. Het water buigt er zich ter
zijden omheen, een aardig landelijk plekje.
Er valt bij zoo'n doodgewone wandeling
heel veel aardigs op te merken, als meü
maar nu en dan eens even stilstaat en be
wust waarneemt. Als we de huizengroep in
de buurt van „Ter Wadding" voorbij zijn
krijgt men plotseling een vrij gezicht over
de veldendaarbij valt het op hoe mooi dio
velden worden afgesloten door het ge
boomte van „Berbice" en de Zilverfabriek,
waarachter zich de torens van Voorschoten
verheffen.
Weldra evenwel groeit in de hermen weer
ter weerszijden het elzen hakhout met zijn
bronzen loover, de knotwilgen waarvan
het lancetvovmig blad meer zilverig is, het
esschenhoufc, waarvan het vinvormig sa
mengestelde blad een friseh groene kleur
heeft. Hier eD daar wordt het oog getrok
ken door vlierstruiken, die in overvloedi-
gen rij dom thans hun groote witte bloei-
schermen dragen. En zachtjes klinkt de
eolusharp van den zomerwind in 't rui-
echen van het ranke riet langs de slooten.
De namen van de Hollandsche boerde
rijen zouden op zicb zelf een studie waard
zijn. Heel oud moet zijn de boerderij „De
Hoogkamer", die verscholen ligt in hoog
geboomte en aan de zuidzij'de begrensd Je
door een heg van bloeiende vlierstruiken.
Een laantje van hooge populieren leidt er
heen. We zijn zoo vrij dit laantje even in
te loopen, waarvan de bodem in dezen tijd
bezaaid is met de afgevallen vruchten
trosjes, waarvan het zaadpluis uren ver
door den wind wordt medegedragen. Soms
ziet ge die boodschappertjes uw kamer
binnenzweven en ge weet niet, hoever ze
reeds hebben gereisd. Eindelijk staat ge
voor het huis en ge leest op den gevelsteen
„Dit huys is van ouds genaemt De Hoog
kamer 1651."
Een aardig smal laantje dat naaT links
afbuigt, brengt, u voor een ophaalbrug
over de „Kleine Vliet", waar de witte wa
terlelie droomt tusschen groote groene bla
deren. Komt ge in den namiddag, dan zijn
de prachtige bloemknoppen alweer geslo
ten, maar overdag in de stralende zon
prijkt de „Nymphea al ba" in haar volle
poëtische pracht.
Het is heusch de moeite waard, de laan
tjes die naar een boerderij of buitenhuis
leiden steeds een eindweegs op te loopen.
Men is dan ineens een heel eind verwijderd
van het geraas der auto's over den groote a
weg en ontdekt allerlei aardige plekjes. De
vreugde van één bloem of één vogel, vail
één mooi vergezicht loont reeds alle moeite.
We hebben nu ongeveer 4 K.M. afgelegd.
Een volgende maal verder.
RECLAME.
VANAF f.5.— PER MAAND.
Brieven Bur. van dit Blad onder No. 9334.
De Leidsche Hortus heeft in zijn uiterlijk
■wel de finishing touch ondergaan.
Het zaaisel voor zooverre niet door de
vogels voor hunne spijziging genuttigd, tot
flinke planten, met rijk beladen bloemste
len uitgegroeid, geeft in borders en andere
veel schoons te aanschouwen.
De potplanten waaronder velo cistus
soorten, hoofdzakelijk uit Zuid-Afrika ge
ïmporteerd, geven ons in hun bloementooi
een duidelijk beeld der heesterachtige Kaap-
sche flora.
De kuipplanten welke in de onmiddellijke
omgeving van deze groepeering zijn opge
steld behooren grootendeels tot onze tropi
sche woudreuzen.
Het zijn die palmen, welke door hun cli-
matisch aanpassingsvermogen, hier enkele
zomermaanden onder het schaduwrijke lover
der Crataegus monogyna, de Aesculus car-
nea, en de Fraxinus juglandi folia, het be
schuttend glasdek der kassen voor eenig»
maanden kunnen ontberen.
Wij treffen op den voorgrond enkele kleine
exemplaren van de Phoenix Sp. aan, waar
achter ruim uitsloelend in hun waaierach
tige bladerdos; de Phoenix canariensis en
Ph. rectinata, en de Washingtonia robusta
met hun forsche bladstelen de slanke gladde
stammen der bloeiende Areca Baueri mei
hunne typische bovengrondsche worlelvoet
aan ons oog onttrekken.
De Chamaerops soorten zijn vrij talrijk
vertegenwoordigd, wij zien mooie exempla
ren als Cham, gracilis en Cham, gracilis lo-
mentosa in hun bescheiden bloementooi.
Van de enkele Phormiums, los tusschen
deze groepeering geplaatst, zien wij de Ph.
alropurpureum, met een ettelijke meters
lange bloemstengel prijken.
Niet alle palmen kunnen het Nederl. kust
zee-klimaat verdragen, zoo is door jaren
lange proefneming op den Horlus gebleken,
dat de Livistonia auslralis en Liv. chinen-
sis, welke de lezer evenmin als de Ceroxlon
andicola en andere tusschen de buitengroe-
reeringen zal aantreffen ongeschikt zijn om
des zomers buiten de kassen geplaatst te
worden, daar zij ons klimaat (en eenen
male niet verdragen kunnen.
Een ander geval is het met de kusttropi-
sche palmensoorten waaronder de reeds ge
noemde Chamaerops soorten, de Cham, hu-
milus en Cham, humilus adpressa, Cham,
exelsa en Cham, macrocarpa, evenals de
diverse Phoenix en Kentia soorten welke
zonder dat het hun maar eenigermate
schaadt in den vollen zomertijd eenige
maanden in de open lucht doorbrengen.
De eerste pogingen om de palmen des zo
mers buiten te plaatsen hadden onder de
voortreffelijke leiding van den vroegcren
Hortulanus Wille plaats: men begon om
streeks 1860 daartoe met een paar exempla
ren van de Chamaerops humilus buiten te
plaatsen. Waar deze proef als geslaagd werd
beschouwd, herhaalde men deze nog eens
in 188S. echter op grootere schaal. In
1891 besloot men pas de proef uit te brei
den tot de overige reeds genoemde soorten.
Zijn de Palmen schaduw!levende gewas
sen, de Agaven, verkiezen meer de zon.
Mochten wij eenige weken terug hier en
daar een groepje langs de paden, aardige
groepeeringen opmerken, door de groote
schaduwrijkheid van bet zwaar geboomte
zijn zij alle naar zonniger oord verplaatst,
daar waar eerst de kweekbakken opgesteld
stonden, prijken nu deze hoogst merkwaar
dige planten, hel daarachter bevindende
kwoekkascomplex gedeeltelijk maskeerende.
In de nabijheid der Victoria Regia kas ge
komen, nemen wij hier ook even een kijkje.
Een geweldige hitte stroomt ons tegen,
brilleglazen beslaan en wij zien.... niets,
liet is maar een kort moment, dat deze dub
bel oogen hunne dienstbaarheid aan ons
weigeren. Na eenige liefkoozingen met een
lapje, geven zij ons het genot in volle be
wondering te komen voor de ontwikkeling
van die kleine zaadjes welke niet grooter
dan enkele m.M. zijn uitgezaaid plm. 15 Ja
nuari in het tijdsverloop van luttele maan
den zich ontwikkeld hebben tot die machtige
waterplanten, waarvan zoo veel geheimzin-
nings uitgaat en verteld wordt. De blade
ren enkele nu al van respectabele om
vang 1.50 M., zullen nog wel uitdijen. Waar
zij echter in hun moederland ettelijke me
ters grooter worden, is hier wel 2 50 de ge
middelde grootste doorsnede van het blad.
Het is de Victoria Regia met zijn wonder
lijke bloemenpracht. Naast deze schoonste
Nymphaeacae treffen wij nog enkele andere
Nymphaeacae o. a. de var. Trickeri, welke
laatste kleiner is en reede met schoone hoe
wel kleine rose roode bloemen bloeit.
Omstreeks 1801 werden de eerste Victoria
Regia planten door een Duilsch plantkundige
gevonden. Zij komt zeer algemeen voor in
het stroomgebied der Amazone.
Het heeft ruim 12 jaar geduurd eer men
de zaden met succe3 in Europa heeft geïm
porteerd.
Bewonderenswaardig is wel zooals het
blad mozaiek bij dezo planten zich ont
wikkeld. Bij een nauwkeurige beschouwing
bemerken wij dat de bladen geen oogenblik
stilstaan.. Zij schuiven al groeiende langs
en door elkaar in een ongeloofelijke zuiver
heid, zonder eenige vergissing. Waar men
geen plaats waant dat een nieuw blad zich
ontwikkelen kan wordt geleidelijk onzicht
baar plaats gemaakt en ziet men na verloop
van tijd de nauwe opening op het water
zich verwijderen, juist groot genoeg om het
zich ontwikkelende blad door le laten.
Is onze aandacht dadelijk geboeid geweeel
door deze allerschoonste waterplanten, de
Nephenlus of bekerptanten vragen ook onze
volle aandacht. De vleeschetende planten
uit de tropische streken van Amerika en
Indië.
De bekers met hun geopende klepjes ver
lengstukken der bladnerf zijn gedeeltelijk
met een scherp zuur gevuld, waarin de in
secten door de geur aangetrokken zich he
geven om eT niet meer uit te komen. Bij
hunne pogingen om uit de beker te kruipen
vallen zij steeds terug in het zure vocht dat
hen ten leste geheel oplost tot voeding der
plant. M. FABER.
RECLAME.
VOORKOMT TANDBEDERF
en'poetst 's morgens en Vavonds met
73 ets.per'/i tube. 25ds p.'A tube.
3849
jonkvrouw mitsgaders de dienstmaagd die
middelertijd binnen en bij de jonkvrouw
gegaan was, opgeëischt, zeggende jegens
de dienaren: indien hij hem zich) te
weer stelt zoo schiet hem dood. En na een
weinig tijds deed Alfonso de deur op. zeg
gende so hij de Procureur-Generaal was,
dat hij hem zich) gaarne in zijne ban
den en zulks in handen van de Justitie
wilde stellen en dat zijne zaken alsdan ten
goeden einde zouden komen. De deur zulks
geopend zijnd*, drongen de dienaren daar
in, mits 't welk de Jonkvrouw een groote
yselyke kreet gaf, daarbij voegende: „Wilt
gy myn lief kwetsen of dooden, doet my van
gelyken", van gelyken ook zeggende „in
dien gy hem kwetst, zoo zal ik zelf in uw
geweer loopen en my dooden". Waarna de
dienaars den v<x>rn. Alfonso bonden; 't welk
gedaan zijnde, ging Alfonso zitten op een
laag stoeltje en de Jonkvrouw op zijn
schoot, slaande haar armen om zynen
hals, denselven zeeT kussende en veel
vriendelyks uitwerpende en dronken zulks
aldaar te zamen nog zes of zeven kannen
wijns. Middelertijd vraagde Alfonso den
Procureur waar hij hem zoude brengen
die hem ten antwoord gaf: op een eerlyke
kamer, gelyk ook de Jonkvrouwe vraagde
waar men haar zoude brengen 1 daar do
Procureur op zeide: „tot mynen huize by
myn huisvrouw" op 't welk de Jonkvrouw
jegens Alfonso zeide: „och lief, of wy te
zamen op één plaatse gevangen mogten
bly ven
„By raminge om trend ten twee ure in
den nacht" is de Procureur met de wagen
cn met de gevangenen naar den Haag ver
trokken, waarmede een eind gekomen was
aan de rol, welke Leiden in deze pericu
leus© liefdeshistorie van den Spanjaard
Moeilijkheden van allerlei aard.
De vacature in het Duitsöhe kabinet is
eindelijk weer vervuld: de democraat
Dietrich heeft zich ten slotte door rijkskan
selier Brüning laten overreden om zijn
eigen portefeuille te wisselen voor finan
ciën. Naar buiten lijkt het derhalve, dat het
(Duitsche kabinet wederom compleet is, doch
di't is slechts schijn! Dietrich heeft finan
ciën zelfs aanvaard tegen den zin van zijn
partij in, die reeds heeft vastgelegd, en dit
laatste zeer nadrukkelijk, dat ten opzichte
van het program van hun partijgenoot-mi
nister alle voorbehoud wordt gemaakt.
Niettemin lijkt het er op, dat Brüning
van plan is nog een uiterste poging te wa
gen. zich een parlementaire meerderheid te
verschaffen, doch waar nu ook de Duitsche
Volkspartij bezwaar heeft gemaakt tegen de
groote lijnen der dekkingspolitiek van het
kabinet, moet deze bijkans bij voorbaat als
mislukt worden beschouwd. Meer dan ooit
is iedere partij met verkiezingen in hel
vooruitzicht er op uit, om haar positie bij
de kiezers zoo sterk mogelijk te maken; al
leen het centrum vormt daarop een gunstige
uitzondering ,maar staat machteloos, ge
ïsoleerd bijkans!
Hoezeer het bij onze Oosterburen weer
eens de tijd is der uitersten, is aan den dag
getreden bij de jongste verkiezingen in Sak
sen, waar de win6t was voor communisten
en nationaal-socialislen. De communisten
wonnen een zetel op de socialisten, de
rechtsche uitersten zagen hun stemmenaan-
tal zelfs verdriedubbeld ten koste van de
z,g. burgerlijke partijen. Het is een waar
schuwing geweest, die de partijen zooveel
mogelijk ter harte zullen nemen....
Intusschen nadert de dag, waarop Duitsoh-
land weer geheel baas in eigen huis zal
zijn, het Saargebied uitgezonderd. Maandag
a.s. zal de laaitste vreemde soldaat
het bezertte Rijnland verlaten en groote
feesten zijn voorbereid om dit heuglijk
feit te vieren, die hun hoogtepunt zullen
bereiken bij het bezoek van president Hin
denburg. In plaats van een vereenigd
Duitschland, zal dan zich toonen aan de be
vrijde gebieden een hopeloos in zich zeJ
verdeeld land.
Een schrale troost is voor de Duitschers,
dat zij niet alleen met binnenlandsche
moeilijkheden hebben te kampen, dat meer
landen daarvan last hebben en zelfs mis
schien nog in meerdere male, zooals b.v.
Engeland. Langzaam maar zeker begint ook
daar te lande het oogenblik van verkiezin
gen nader te komen, nu het in meerderheid
conservatieve Hoogerhuis niet van plan
schijnt om zich neer te leggen bij den wil
van het Lagerhuis. Dit laatste is wel zeer
scherp naar voren gekomen bij het handha
ven van twee amendementen op de z.g. ko-
lenwet door het Hoogerhuis, die voor regee
ring en Lagerhuis volstrekt onaannemelijk
zijn en de gansche wet maken tot een soort
van aftreksel van de bedoeling van indie
ning. Hoe de regeering echter de wet nu er
door wil krijgen, is een raadsel; het meest
waarschijnlijke is dan ook, dat de wet zal
worden teruggenomen om straks te prijken
als een der programpunten op het verkie-t
zingslijstje! De werkeloosheid blijft onrust
barend toenemen en begint de twee millioen
reeds bedenkelijk te naderen. Dit schijnt
aan te zetten tot nieuwe experimenten, die
vooral gezocht worden op den weg van pro
tectie. Hetgeen voor de conservatieven een,
prachtige voedingsbodem biedt! Ongelukkig
voor de volgelingen van Baldwin wordt dit
voordeel weer te niet gedaan door een ge
vaarlijke scheuring in*de partij. Baldwin, de
zijdelingsche aanvallen van lord Beaver-
brook en lord Rothermere, de twee welbe
kende kranten-magnaten, moe, heeft het
tafellaken met hen thans geheel dooT mid
den gesneden, ook al zal dit de inwendige
kracht der partij natuurlijk niet ten goede
komen. Hoewel Baldwin op de conserva
tieve bijeenkomst, waar dit geschil is uit
gevochten, een grootst mogelijke meerder
heid verwierf, gaan er toch achteraf stem
men op, die er op wijzen, dat alleen door do
slapheid van het beleid van Baldwin deze
Alfonsus met des Haagschen Raadsheereii
dochter anno 1595 heeft gespeeld.
Hondenbelasting.
Het bezit van een hond was oudtijds in
Leiden afhankelijk van de welgesteldheid
van den eigenaar. Arme lieden mochten er
geen hond op na houden. Bij gemeente-ver
ordening was zulks destijds verboden. Al
leen zij, die „ghegoet" waren „tot hondert
pont payments tsiaers aen renten" mochten
er „wynden" hazewindhonden „spin-
joelen" Spanjaarden en jachthonden
op na houden. Aldus het Leidsche Keurboek
anno 1459. Volgens eene keur van 1476
moest men een hoeveelheid zout in huis
hebben om een hond te mogen houden, te
weten: „van (zoo) menichen hont als een
heeft, soe menige smal tonne souts". Daar
loslopende honden, waaronder „veel oude
versufte honden ende oick grote quade
sorchlicke rekels, die zeer periculeus zijn"
voorkwamen, een gevaar opleverden voor
de 9tad, werd zoo af en toe een razzia ge
houden en werd op eiken gedooden hond
een premie gesteld. In 1521 werd de eerste
stedelijke hondenslager te Leiden aangesteld
en voor dit baantje bood zich aan Claes
Arentz. die „stadsteeken en uniform" droeg.
In 1603 werd een hondenslager heelemaal
uit Zutfen gehaald en voorgeschreven werd,
dat deze functionaris „alle dagen open-
baerlik gecleet zou gaen met een roexken,
geteykent met de leverije of wapen deser
stede, twelc hem beneffens de codde (d.w.z.
de knods of stok) van stadswege" werd ver
schaft. Bij de pest, die in 1604 te Leiden
woedde, werd ieder gelast zijn hond bin
nenshuis te houden op eene boete van tien
gulden.
malen in Den Haag gezien en wist, dat hij
een Spanjaard was, dien men Fonso of
Alfonso noemde. De waard, nieuwsgierig
van aard als alle waarden uit de roman-
nen uit dien tijd, vroeg Alfonso of de me-
jonkvrouwe, die hij bij zich had, zijne
zuster was, waarop de Spanjaard antwoord
de: „geenzins en dezelve zijn huisvrouw te
zijn, als haar geleden omtrent een maand
getrouwd, hebbende." Mees Joostensz gaf
daarop te kennen: „dat hij niet met allen
van gehoord had", waarop Alfonso weder
antwoordde„dat het nogthans zulks was
als hij zeide, dat het zijn huisvrouw was,
dat hij ze omtrent een maand geleden ge
trouwd had en dat het heimelyk of stille-
kens toegegaan was." Het verhaal van dc
stille trouwpartij werd nog eens herhaald
en ook de mejonkvrouw deed hetzelve ge
stand, zeggende: „dat het haar man was
en dat zij malkander eerst ongelang had
den getrouwd." Intusschen was de maal
tijd voor het jonge paar aangerecht: ,,de
spys ter maaltijd bereid zynde, zyn zij geza-
mentlyk ter tafel gegaan en maakten mette
anderen goede ciere".
Na afloop van het diner werd den
beiden jongelui „die onlangs getrouwd
waren" een slaapkamer aangewezen en Al
fonso met de jonkvrouwe teokken zich in
hun appartement „opte kelderkamer"
terug
Maar ziet! „Omtrent een groot uur daar
na, ongeveer omtrent of over elf ure, werd
aan de schel daarmede men van vooren
de valbrug in zijn herberg mag klinken,
om ingelaten te worden, gebeld; mits 't
welk hij getuige dit citaat betreft het
verhoor, dat Mee-s Joostensz door de bur-
gemeesteren van Leiden werd afgenomen
opstaajide en voor de deur tot achter
gaande, om te bezien wie daar mogte we
zen, zag hij (getuige) verscheiden bran
dende lichten en toen hij (getuige) vraag
de, wie zij waren en wat zij begeerden,
werd hem geantwoord, dat het de Procu
reur Generaal (n.l. Gillis van Flury, Pro
cureur Generaal van den Hovo van Hol-
lant) was en dat hij begeerde in te wezen.
Getuige (nog altijd de waard Mees Joos
tensz) gaf daarop ten antwoord, als ver
vaard wezende: „Gy moogt een hoop
schelmen wezen, dewelke, in wezende, my
roven en 't myne ontnemen mogten", daar
bij voegende dat hij niet van meening en
was, henlieden inne te laten/'
De Procureur-Generaal vroeg daarop of
tusschen vijf en zes uren niet een wagen
dc stad was binnengekomen, waarvan de
voerman Heinrich Hintgen heette en daar
de wagen, waarin Alfonso en zijn schoone
jonkvrouw gereisd hadden, eerst tusschen
zeven en acht uur Leiden binnengereden
was, antwoordde Mees Joostensz ontken
nend. De Procureur-Generaal liet toen in
een anderen herberg de Witte Vaan
informeeren of Heinrich Hintgen zich daar
bevond, maar toen de wacht terugkwam
met de boodschap, dat er in de Witte Vaan
niets van bekend was, oordeelde de waard
van de Stadsherberg het geraden de moge
lijkheid in overweging te nemen, dat de
voerman die hem tusschen zeven en acht
zoo schoone logeergasten gebracht had wel
eens dezelfde kon zijn als dien de Procïi-
cureur-Generaal op het oog had en inder
daad de voerman bleek Heinrich Hint
gen te wezen, ,,'t Welk verstaande ai-
dus vervolgt het relaas van het getuigen-
gehoor de Procureur, naar hij alle zijne
dienaren mede binnen had gehaald, de deur
v^n de kamer, daar Alfonso in was, met de